Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR271643
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR271643/1
Regeling vervallen per 01-04-2017
Keur Waterschap Zuiderzeeland
Geldend van 27-01-2000 t/m 31-03-2017
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
1.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 1
In deze keur wordt verstaan onder:
1. Het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden:
het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Zuiderzeeland.
2. Waterstaatswerken :
waterkeringen, wateren en waterstaatkundige werken.
3. Werken:
alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren.
4. Legger:
het register met bijbehorende kaarten zoals bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet waarin onderhoudsplichtigen zijn aangewezen en/of waarin/waarop richting, vorm en constructies van waterstaatswerken staan.
5. Onderhoudspad:
een strook grond bij wateren ter breedte van maximaal 5 meter, bestemd voor de uitvoering van onderhoudswerken.
6. Teen:
bij waterkeringen bestaande uit kunstmatige hoogten: aan de binnenzijde de grens van het talud met aangrenzend maaiveld, aan de buitenzijde de grens van het buitentalud met de bodem.
7. Talud:
het hellende oppervlak van een waterkering, kade of van de zijdelingse begrenzing van een ingraving, respectievelijk een water.8.
8. Plasberm:
1. bij wateren de horizontale ingraving in het talud tussen de insteek en de bodem van het water;
2. bij waterkeringen het horizontaal gelegen gedeelte van de steenglooiing aan de waterzijde van de waterkering
gelegen aan de teen van de steenglooiing.
9. Lozen, onttrekken, afvoeren en aanvoeren:
lozen, onttrekken, afvoeren en aanvoeren, : zoals dat wordt verstaan in het Besluit van 6 juni 1990, Staatsblad 320.
Begripsomschrijvingen
Artikel 1
Een aantal gehanteerde begrippen wordt hier gedefinieerd; een nadere toelichting is beperkt tot het begrip Legger.
Legger
Als legger wordt in deze keur aangemerkt de legger waarvan de vaststelling is voorgeschreven krachtens de Waterschapswet.
De keur bepaalt niet aan welke vormvereisten een legger moet voldoen omdat deze vereisten over het algemeen in de regeling, waarin de vaststelling wordt voorgeschreven zijn vervat.
De Wet op de waterkering verplicht de beheerders van "primaire waterkeringen" tot het vaststellen van een legger, waarin is omschreven waaraan de waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie.
1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid
Artikel 2
-
1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen ook op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht ook op de gebruikers.
-
2. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar, de beperkt gerechtigden en de gebruikers opgelegde verplichtingen, zijn zowel de eigenaar, de beperkt gerechtigden als de gebruikers hoofdelijk aansprakelijk.
-
3. Indien meerdere eigenaren en/of beperkt gerechtigden en/of gebruikers van één perceel met het onderhoud zijn belast, is ieder van hen hoofdelijk voor het gehele onderhoud aansprakelijk.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Artikel 2
Volgens het eerste lid van dit artikel zijn ook de beperkt gerechtigden en de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een beperkt recht of persoonlijk recht. Indien de gebruiker bij het waterschap niet bekend is, zal de eigenaar de gebruiker moeten aanspreken. Tot de beperkte rechten behoren erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal. Tot de persoonlijke rechten behoren huur en pacht.
Ingevolge het tweede lid zijn zowel de beperkt gerechtigden, de gebruikers als de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichting is gebaat.
1.3 Gedoogplichten
Artikel 3
-
1. De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:
- 1.
materieel waaronder machines op hun percelen toe te laten;
- 2.
alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten;
- 3.
degenen, die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun
percelen toe te laten.
- 1.
-
2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, de eigenaren van de gronden, en de in artikel twee, eerste lid, genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden ten minste tweemaal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld.
Gedoogplichten
Artikel 3
De gedoogplichten voor de eigenaren van waterkeringen en van nabij waterkeringen gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking. De bepalingen van de Waterstaatswet staan hier niet aan in de weg. Het derde lid van artikel 9 van deze wet houdt er zelfs uitdrukkelijk rekening mee dat dit soort verder gaande gedoogplichten uit anderen hoofde voortvloeien.
Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren, beperkt gerechtigden en gebruikers ten minste tweemaal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet indien het betreft de uitvoering van gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen.
1.4 Afrasteringen
Artikel 4
-
1. De eigenaren van percelen, die worden gebruikt voor het houden van dieren en die grenzen aan waterkeringen en/of wateren, zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende en goed onderhouden afrastering aan te brengen.
-
2. Afrasteringen mogen niet hoger zijn dan circa 1 meter en moeten worden geplaatst op een zodanige afstand dat het gewoon en buitengewoon onderhoud niet wordt belemmerd.
-
3. a. Afrasteringen, die voorkomen op waterkeringen, dienen te zijn voorzien van een goed onderhouden en voldoende breed (doorrijbreedte minimaal 5 meter) draaihek of andere doelmatige inrichting, teneinde deze waterkeringen ten behoeve van het toezicht, de uitvoering van het onderhoud en de overige werkzaamheden van het waterschap ongehinderd te kunnen passeren.
-
4. Schrikdraadafrasteringen moeten zijn voorzien van geïsoleerde handgrepen.
Afrasteringen
Artikel 4
Deze bepaling verplicht de eigenaren (en beperkt gerechtigden en gebruikers) van percelen die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen nabij waterkeringen en/of wateren, daarlangs voldoende kerende afrasteringen te plaatsen. Lid 3 is erop gericht het waterschap in zijn taakuitoefening niet te hinderen.
1.5 Bepalingen betreffende waterstaatswerken
Artikel 5
-
1. De waterstaatswerken moeten door de onderhoudsplichtigen in een goede staat van onderhoud worden gehouden, waaronder bij die waterstaatswerken, welke dienen tot waterkering of waterbeheersing, mede wordt verstaan het gemakkelijk beweegbaar en goed sluitend zijn van de afsluitmiddelen.
-
2. De onderhoudsplichtigen zijn voorts verplicht:
- a.
de aan deze waterstaatswerken de door het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden nodig geoordeelde herstellingen aan te brengen binnen de bij de daartoe te geven schriftelijke opdracht te stellen termijn;
- b.
zich bij het uitvoeren van de onder a. genoemde werken te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen welke door het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden daaromtrent worden gegeven.
- a.
Artikel 6
-
Het is verboden:
-
1. de waterstaatswerken te veranderen, op te ruimen of te vernieuwen;
-
2. zonder daartoe bevoegd te zijn beweegbare bruggen, stuwen, gemalen, sluizen, schuiven, klepduikers of gelijksoortige waterstaatswerken op enigerlei wijze te bedienen of zich daarop te bevinden;
-
3. binnen een afstand van 10 meter van de waterstaatswerken en van andere werken vuren te stoken of de grond af te branden;
-
4. enige andere handeling te verrichten, waardoor schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterstaatswerken of waardoor de werking van deze waterstaatswerken wordt belet, gehinderd of verzwakt.
Bepalingen betreffende watersstaatswerken
Artikel 5 en 6
Deze artikelen vertonen enige samenhang; enerzijds stelt artikel 5 het onderhoud van waterstaatswerken bij degenen die daarvoor onderhoudsplichtig zijn (gebodsbepaling), anderzijds conserveert artikel 6 de toestand van die waterstaatswerken door absolute verboden.
In artikel6 wordt tevens aangegeven dat het verbod niet geldt indien er sprake is van een “bevoegde”. Een bevoegdheid kan bijvoorbeeld voortvloeien uit specifieke (hogere) regel- c.q, wetgeving of uit een bepaling uit een vergunning waarbij ontheffing van verbodsbepalingen is verleend.
Een speciale vorm van bevoegdheid kan ook voortvloeien uit een situatie waarin iemand een goed (zaak of recht) toebehoort. Dan is er sprake van een rechthebbende (in de zin van artikel 3, boek 6 van het Burgerlijk Wetboek).
Hoofdstuk 2 Waterkeringen
2.1 Begripsomschrijvingen
In de keur wordt niet gedifferentieerd naar typen waterkeringen (dijken, hoge gronden, boezemkaden en overige kaden of waterkerende objecten) die bij het waterschap in beheer zijn maar wordt één begrip "waterkering" gehanteerd. De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor al deze typen waterkeringen, waarbij drie zones kunnen worden onderscheiden: de kernzones, de beschermingszones, alsmede buiten de beschermingszones gelegen zones, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn. De begrenzingen van deze zones worden door de beheerder bepaald en vastgelegd in de legger.
Daarbij dient de beheerder steeds voor ogen te houden dat het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van gronden in de keur slechts ter bescherming van het waterstaatkundig functioneren van de waterkeringen mag plaats hebben.
Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid zijn de voor dit hoofdstuk relevante begrippen op een tekening verwerkt; deze maakt deel uit van de keur.
Artikel 7
-
In deze keur worden verstaan onder:
-
1. a. Waterkeringen: kunstmatige hoogten en die (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen
-
gronden, met inbegrip van daarin of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede
-
een waterkerende functie hebben.
-
b. Kernzones: de centrale gedeelten van waterkeringen, die als zodanig in de legger zijn aangegeven.
-
c. Beschermingszones: de gronden aan weerszijden van kernzones, die als zodanig in de legger zijn aangegeven.
-
d. Buitenbeschermingszones: de buiten de beschermingszones gelegen gronden aan weerszijden van kernzones,
-
die zich uitstrekken tot een afstand gerekend vanaf de grens van de kernzone, welke afstand bedraagt:
-
- 50 meter voor binnendijks gelegen gronden;
-
- 100 meter voor buitendijks gelegen gronden.
-
e. Kruin: het vlak dat de bovenkant van een waterkering vormt;
-
f. Invloedslijn: een ter weerszijden van de waterkering gelegen strook grond welke de stabiliteit van de waterkering
-
mede waarborgt.
-
2. De onder b, c en d genoemde zones zijn aangegeven op de bij deze keur behorende tekening “Figuur 1".
Beschermingszones
Artikel 7
-
Als beschermingszones worden aangemerkt de stroken grond aan weerszijden van een kernzone, welke als zodanig op de legger of keurkaart zijn aangegeven.
-
Voor de dimensionering van de beschermingszones van waterkeringen wordt uitgegaan van de afmetingen van de zogenaamde invloedslijnen, die technisch worden bepaald en niet een direct juridisch relevante betekenis voor de keur hebben. De invloedslijn van de waterkering begrenst de strook grond ter weerszijden van de waterkering welke technisch/fysisch beschouwd de stabiliteit van de waterkering mede waarborgt (onder maatgevende omstandigheden). Aan de binnenzijde van de waterkering begrenst de invloedslijn de strook grond die volgens de grondmechanische berekeningen bijdraagt aan de stabiliteit van de waterkering. De invloedslijn begrenst aan de buitenzijde de eventueel aanwezige ondoorlatende grondlaag die de intreelengte bij piping verlengt. Waar het zogenaamde primaire waterkeringen betreft worden de invloedslijnen opgenomen in het ingevolge de Wet op de waterkering vast te stellen technisch beheersregister.
-
Voor de goede werking van de waterkering is niet alleen het dijklichaam van belang maar ook de stroken grond tussen de invloedslijnen; beide maken deel uit van de constructie waterkering als geheel.
-
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is het noodzakelijk dat zowel de waterkering zelf als de gebieden binnen de invloedslijnen onder de bescherming van het keurregime vallen. Het technisch fysische karakter van de invloedslijn brengt evenwel met zich mee dat, afhankelijk van de bodemgesteldheid, deze lijn over het algemeen een grillig verloop heeft langs de waterkering. Een dergelijke lijn is derhalve niet geschikt om te dienen als begrenzing van het keurgebied. Met name ten behoeve van de duidelijkheid naar degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het wenselijk dat voor de beschermingszone zoveel mogelijk een vaste maat wordt gehanteerd gemeten uit de waterkering. Door deze maat zodanig te kiezen dat de invloedslijn binnen de beschermingszone ligt wordt het functioneren van de waterkering afdoende beschermd.
-
In het navolgende wordt het hiervoor beschreven systeem toegelicht met een aantal voorbeelden voor verschillende typen waterkeringen.
Dijk
- Waterkering : het dijklichaam (de kunstmatige verhoging boven het maaiveld) inclusief de eventuele steunbermen. Indien dit door de beheerder noodzakelijk wordt geacht kunnen tevens enkele meters ter weerszijden van het dijklichaam tot de waterkering worden gerekend en daardoor onder het strengere keurregime vallen.
- Beschermingszones : deze worden als invloedslijn bepaald.
Hooggelegen grond
- Waterkering : het grondlichaam dat ligt binnen het theoretisch profiel van de waterkering, welk profiel binnen de hooggelegen grond kan worden aangegeven.
- Beschermingszones : deze worden als de invloedslijn bepaald. Veelal zal de invloedslijn in deze situatie op geringe afstand uit de waterkering blijken te liggen.
Bij het door de beheerder te voeren vergunningbeleid (binnen de beschermingszones) vormt de ligging van de invloedslijn een toetsingskader bij de beoordeling of, dan wel onder het stellen van welke voorschriften, een vergunning kan worden verleend. Heeft bijvoorbeeld een bepaalde vergunningaanvraag betrekking op een activiteit binnen de beschermingszones doch evenwel buiten de invloedslijn dan is dit een indicatie dat een vergunning om reden van stabiliteit niet behoeft te worden geweigerd en waarschijnlijk kan worden verleend; dit ter beoordeling van de beheerder.
In het technisch beheersregister kan naast de invloedslijn het profiel van vrije ruimte worden opgenomen. De beheerder kan op basis van reële toekomstverwachtingen voor een bepaalde (plan)periode aangeven welke ruimte door een nieuwe dijkverzwaring in beslag zou worden genomen. Het profiel van vrije ruimte is evenals de invloedslijn een toetsingskader voor de beheerder bij het te voeren vergunningbeleid. Indien bijvoorbeeld een vergunning wordt aangevraagd voor het bouwen van een huis binnen het profiel van vrije ruimte kan de beheerder op basis van de keur besluiten dat deze bouw slechts op een grotere afstand van de waterkering dan wel op een hoger niveau wordt toegestaan.
2.2 Gebodsbepalingen
Onderhoud
Artikel 8
Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buiten-gewoon onderhoud aan de waterkeringen zijn aangewezen.
Onderhoudsplichtigen
Artikel 8
Onderhoudsverplichtingen die niet bij een hogere regeling dan de keur of bij overeenkomst in het leven zijn geroepen worden door het waterschapsbestuur bij keur in het leven geroepen. Dit gebeurt in het onderhavige artikel door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn aangewezen. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren.
Door het bepaalde in dit artikel gaat de legger als het ware deel uitmaken van de keur. Keur en legger doorlopen ingevolge de waterschapswet elk een eigen vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.
Gewoon onderhoud
Artikel 9
-
De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen zorg voor:
-
1. het bestrijden van wild, mollen en ander gedierte (met uitzondering van muskusratten) dat het waterkerend vermogen
van de waterkering kan schaden;
-
2. het vrijhouden van bentpollen, distels, onkruid, aanspoelsel, zand, hout, afval, voorwerpen en materialen;
-
3. het egaliseren van molshopen, het herstellen van beschadigingen, zoals veroorzaakt door het gebruik, verkeer, dieren en
dergelijke;
-
4. het melden van beschadigingen aan het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden;
-
5. het in stand houden van de aanwezige begroeiingen, de grasmat en oeverbegroeiingen, dienende tot verdediging van de
waterkering;
-
6. het maaien van gras en ruigte;
-
7. het vrijwaren van wortels van opgaande begroeiing (bomen en struiken).
Gewoon onderhoud
Artikel 9
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkerin-gen gebeurt, met uitsluiting van derden, van overheidswege.
Buitengewoon onderhoud
Artikel 10
De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 9, verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van de waterkering.
Buitengewoon onderhoud
Artikel 10
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen (die verplicht zijn tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud) gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het instandhouden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het "primaire waterkeringen" betreft, maar veelal ook bij overige waterkeringen, door het waterschap waarbij de waterkering in beheer is uitgevoerd.
De onderhavige bepaling ziet zoals in de algemene toelichting is vermeld niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van waterkeringen verplicht zijn doet zich met name regelmatig voor bij boezemkaden.
Werken
Artikel 11
De onderhoudsplichtigen van werken die in, op, aan of boven kernzones of de beschermingszones zijn aangebracht en die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben dienen deze, onverminderd het bepaalde in artikel 10, waterkerend te houden.
Werken met (mede) een waterkerende functie
Artikel 11
Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede waterkerende functie hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht. Immers voor met vergunning aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van dit artikel in de vergunningsvoorschriften behoren te worden opgenomen.
Coupures
Artikel 12
-
1. De eigenaren van de in waterkeringen voorkomende coupures dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden terstond worden gesloten.
-
2. De schotbalken bestemd tot afsluiting van coupures in waterkeringen dienen door de eigenaren in goede staat te worden gehouden en zo vaak als dat door het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden nodig wordt geoordeeld te worden getoond.
Coupures
Artikel 12
Ingevolge het in het onderhavige artikel bepaalde zijn de eigenaren van sluizen, uitwateringen, doorgangen en dergelijke coupures in waterkeringen gehouden deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur te sluiten, ter voorkoming van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.
Het tweede lid van dit artikel is er op gericht dat schotbalken in zodanig goede staat worden onderhouden dat de coupures, in geval dat wordt gevorderd, voldoende waterkerend kunnen worden gesloten en is in die zin een complementaire bepaling van artikel 10 (buitengewoon onderhoud).
2.3 Verbodsbepalingen
Artikel 13
-
1. Het is verboden binnen de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszones:
- a.
in de jaarlijkse periode van 1 oktober tot 1 april buitengewoon onderhoud uit te voeren;
- b.
ontgrondingen of afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie of anderszins, alsmede
seismische onderzoeken te verrichten;
- c.
kabels, leidingen, tanks, drukvaten of andere vergelijkbare werken te leggen, op te richten, te
hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
- d.
explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.
- a.
-
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het binnen de kernzone en beschermingszones tevens
verboden:
- a.
ontgravingen te verrichten, grond te roeren, heiwerkzaamheden te verrichten of werken, waaronder
begrepen gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, en getimmerten te maken, aan te brengen,
te hebben, te vernieuwen, te wijzigen, te slopen of op te ruimen;
- b.
boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas of
vloei- of delfstoffen;
- c.
anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:
- a.
-
1e. vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;
-
2e. voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;
-
3e. zich van afval te ontdoen;
-
4e. tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen;
-
5e. wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen of tenten
te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen;
-
d. zich, anders dan als rechthebbende op te houden, indien dat vanwege het voorlopig college van
dijkgraaf en heemraden op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven.
-
3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 en 2 is het binnen de kernzone tevens verboden om:
- a.
te ploegen, te spitten, te graven of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten;
- b.
buiten gedeelten die als openbare weg in gebruik zijn, met rij- of voertuigen met een grotere asdruk
dan 2.000 kilo en met een snelheid van meer dan 6 kilometer te rijden danwel paarden te rijden of
huisdieren te drijven, of zich daar onbevoegd te bevinden;
- c.
voorwerpen te slepen;
- d.
dieren te weiden, te houden of te laten lopen;
- e.
afval, ruigten, specie, materialen, drijfmest of voorwerpen van welke aard ook te hebben, te storten te
laten liggen of te verspreiden;
- f.
de grasmat of andere begroeiing dienende tot verdediging van waterkeringen, of andere
verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verbranden, te verplaatsen of te ontnemen,
of enige andere handeling te verrichten waardoor schade wordt of kan worden toegebracht aan de
waterkering of waardoor de werking van deze waterkeringen wordt belet, gehinderd of verzwakt;
- g.
opgaande begroeiingen (bomen en stuiken) aan te brengen, te hebben of te rooien.
- a.
Verbodsbepalingen
Artikel 13
In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden voor de kernzone, verboden die gelden voor
kern- en beschermingszones, verboden die gelden voor beschermingszones en verboden die gelden
voor een buiten de beschermingszones gelegen strook.
De verboden aangaande kernzones zijn verdergaand dan die gelden voor de beschermings-zones omdat
bepaalde handelingen indien ze in de beschermingszones worden uitgevoerd het waterkerend
vermogen van de waterkering niet aantasten terwijl ze indien ze in/op de kernzone plaats zouden hebben
wel degelijk het waterkerend vermogen zouden kunnen aantasten. Voor dit soort handelingen geldt
veelal dat ze ook niet kunnen worden toegestaan in de directe nabijheid van waterkeringen (zeer dicht
uit de teen of in steunbermen). Buiten de beschermingszones ligt de strook waarvoor het minst
vergaande verbodsregime geldt.
Gesloten graafperiode
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid mag in de periode dat hoog water kan voorkomen (van 1 oktober tot 1 april) geen buitengewoon onderhoude worden uitgevoerd aan de waterkeringen. Deze periode sluit overigens aan op hetgeen omtrent waterkeringen in de Standaard RAW Bepalingen 1995 in het algemene hoofdstuk kust- en oeverwerken is opgenomen.
Grondroeringen
In dit artikel is sprake van afgravingen, ontgrondingen en ontgravingen. Alhoewel bij deze begrippen het element "grond" als gemeenschappelijke factor is te onderkennen, is er vanuit de algemene opzet van deze keur de neiging om de keus tot één woord te beperken. Aangezien de desbetreffende woorden -in taalkundige zin- op verschillende grondactiviteiten betrekking hebben, is tot de huidige redactie gekomen.
Seismische onderzoekingen, boringen en werken met een overdruk
Dit verbod beoogt de stabiliteit van de waterkering te waarborgen.
Bij de uitvoering van werken worden boringen op verschillende manieren uitgevoerd. De meest bekende is de handmatige boring met behulp van een grondboor. Grotere werken worden veelal uitgevoerd met een mechanisch gestuurde boring (zowel in horizontale als verticale richting). Ter voorkoming van misverstanden zijn alle boringen verboden.
Met betrekking tot mechanische boringen en seismische onderzoeken kan nog worden vermeld dat technieken worden toegepast die open ruimten (gaten) in de geboorde grond achterlaten, dan wel technieken die de open ruimte direct nagenoeg volledig opvullen met een chemische emulsie. Ook dit soort technieken kan de stabiliteit van de waterkering in gevaar brengen en is daarom verboden.
Ten aanzien van de aanleg van werken met een overdruk is aansluiting gezocht bij de desbetreffende NEN-Normen.
Huisdieren
Het is verboden op waterkeringen huisdieren te houden of te laten lopen. Onder huisdieren worden verstaan alle gedomesticeerde diere; dus zowel de grote huisdieren als varkens, paarden, rundvee en overige hoefdieren, als de kleine huisdieren als kippen, ganzen en ook honden. De bepaling verbiedt zowel het houden van (beweiden met) huisdieren op waterkeringen als het laten lopen van huisdieren op waterkeringen. De houder van deze dieren dient er dus voor te zorgen dat deze zich niet op de waterkering begeven. De bepaling biedt de mogelijkheid om bepaalde huisdieren of bepaalde waterkeringen eventueel voor een bepaalde periode niet onder het verbodsregime te doen vallen.
Betreding
Indien ter plaatse op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang, waterschap .....") is het verboden zich in de kernzones, in de beschermingszones of onderdelen daarvan te begeven.
Daar waar recreatieve waarden aan waterkeringen worden toegekend kunnen deze -indien waterkeringbelangen zich daar niet tegen verzetten- in principe voor recreatief medegebruik te worden opengesteld. De bepaling moet tegengaan dat de waterkerende functie van waterkeringen die daarvoor gevoelig zijn door betreding in gevaar komt.
De toegang tot de betrokken kernzones en beschermingszones kan aan de eigenaar en zakelijk of persoonlijk gerechtigden niet worden otnzegd omdat hen hiermee in stijd met het bepaalde in artikelm 625 Burgerlijk wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.
Hoofdstuk 3 Wateren
3.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 14
-
In deze keur worden verstaan onder:
-
1. a. Wateren:
de oppervlaktewateren, met inbegrip van de waterbodems en taluds en de daarin, daaronder of daarboven aangebrachte werken die een functie hebben of mede een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of de berging van het op de bodem vrij aanwezige water, alsmede gronden die een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of berging van het op de bodem vrij aanwezige water.
-
b. Insteek:
de grenzen van de taluds met het maaiveld of de berm.
-
c. Kernzones:
de centrale gedeelten van wateren, die als zodanig in de legger zijn aangegeven.
-
d. Beschermingszones:
de gronden grenzend aan kernzones en dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van wateren, en die als zodanig in de legger zijn aangegeven.
-
e. Buitenbeschermingszones:
de buiten de beschermingszones gelegen gronden, die zich uitstrekken over een afstand tot 10 m vanaf de grens van de kernzones.
-
2. De onder c, d en e genoemde zones zijn aangegeven op de bij deze keur behorende tekening “Figuur 2".
-
Begripsomschrijvingen
Wateren
Artikel 14
In de keur wordt niet gedifferentieerd naar typen wateren (bijvoorbeeld rivieren, kanalen, sloten, meren, plassen, bergingsvijvers en overige wateren) maar wordt één begrip "wateren" gehanteerd. Niet gekozen is voor de veel gehanteerde begrippen watergangen of waterlopen omdat deze begrippen slechts op bepaalde wateren binnen de soort wateren (als verzamelbegrip) zien. Juister is het om van de soort (wateren) uit te gaan; de waterbodems en taluds worden in deze keur onder de wateren begrepen.
De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor alle typen wateren, waarbij drie zones kunnen worden onderscheiden: de kernzones, de beschermingszones, alsmede de buiten de beschermingszones gelegen zones, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn. De begrenzingen van deze zones worden door de beheerder bepaald en vastgelegd in de legger. Daarbij dient deze steeds voor ogen te houden dat het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van gronden in de keur slechts ter bescherming van het waterhuishoudkundig functioneren van de wateren mag plaats hebben.
In bijvoorbeeld de Noordoostpolder bestaat het waterlopenstel dat de normale aan- en afvoer van het water in dit gebied verzorgt uit verschillende soorten wateren die in het gebied bekend zijn als hoofdwatergangen (d-tochten, tochten, zijvaarten, hoofdvaarten en dijksloten) en watergangen (kavel-, erf- en wegsloten).
Daarnaast kent men in de Noordoostpolder nog een waterlopenstelsel dat bekend staat als het wateraanvoerstelsel, hoofdaanvoersloten (een hoofdwatergang) en aanvoersloten (een watergang) vervullen een transportfunctie om hoger gelegen gebied van water te voorzien. Ook vervullen wateraanvoerstelsels een functie ten behoeve van specifieke grondgebruiken (bijvoorbeeld de nachtvorstbestrijding ten behoeve van de fruitteelt).
In Zuid-/Oostelijk Flevoland komen soortgelijke waterlopenstelsels voor. Door de andere waterhuishoudkundige inrichting van dit deel van de provincie zijn deze minder uitgebreid ten opzichte van het genoemde voorbeeld in de Noordoostpolder.
Verdere classificatie van het in de keur gehanteerde begrip wateren zal plaatsvinden via de legger.
3.2 Gebodsbepalingen
Onderhoud
Artikel 15
-
1. Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan de wateren zijn aangewezen.
-
2. Indien er geen legger is vastgesteld, berust het onderhoud bij de eigenaar van het aan een water grenzend perceel, met dien verstande dat indien een aan een water grenzend perceel minder dan twee meter breed is, het daarachter gelegen perceel als aangrenzend perceel wordt aangemerkt.
-
Onderhoudsplichtigen
Artikel 15
Onderhoudsverplichtingen die niet bij een hogere regeling dan de keur of bij overeenkomst in het leven zijn geroepen worden door het waterschapsbestuur bij keur in het leven geroepen. Dit gebeurt in het onderhavige artikel door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn aangewezen. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren.
Door het bepaalde in dit artikel gaat de legger als het ware deel uitmaken van de keur. Keur en legger doorlopen ingevolge de waterschapswet elk een eigen vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.
Het tweede lid van dit artikel beoogt te voorzien in de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven De oorspronkelijke richting, vorm, afmetingen en constructie van de wateren dienen alsdan te worden gehandhaafd.
Gewoon onderhoud
Artikel 16
-
De onderhoudsplichtigen van wateren dragen zorg voor:
-
1. het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of de berging van water hinderen;
-
2. het vóór door het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden vooraf aangekondigde schouwdata schonen door het maaien en verwijderen van begroeiingen anders dan die dienen tot verdediging van de taluds;
-
3. het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.
-
Gewoon onderhoud
Artikel 16
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen die af- en/of aanvoer dan wel de berging van water hinderen uit de wateren te verwijderen. Dit is anders bij het schonen van de wateren, dat een aantal malen per jaar (meestal in het voor- en najaar), vóór de vooraf aan te kondigen schouw moet gebeuren om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen.
De oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken, dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, slechts voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Waar de feitelijke afmetingen van het profiel de voor de af- en/of aanvoer van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen kan de onderhoudsplichtige niet worden verplicht de oeverprofilering in stand te houden als niet tevens ook de instandhouding van een onderhoudsstrook en/of afrastering in het geding is.
Buitengewoon onderhoud
Artikel 17
De onderhoudsplichtigen van wateren zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 16, verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van de wateren.
Buitengewoon onderhoud
Artikel 17
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt aangemerkt het instandhouden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie.
Het buitengewoon onderhoud wordt waar het betreft wateren van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied veelal uitgevoerd door het waterschap dat kwantiteitsbeheerder van de betrokken wateren is. De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn doet zich met name voor bij scheisloten en sloten en greppels die uitsluitend de ontwatering van een bepaald perceel dienen.
Specie- en maaiselberging
Artikel 18
-
1. Op percelen gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap, moet de specie worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water uit die wateren wordt verwijderd.
-
2. De eigenaren van gronden gelegen aan wateren zijn verplicht de specie, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer uit de wateren door of onder toezicht van het waterschap of door henzelf uit die wateren is verwijderd, van de beschermingszones te verwijderen binnen een door het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden te stellen termijn.
Specie- en maaiselberging
Artikel 18
Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald, dat op erven en
gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het
openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud voor de af- of aanvoer
van water, uit de watergang moet worden verwijderd. De verordeningen waarbij voorgenoemde
duldingsplicht wordt opgelegd zijn thans de waterschapsverordeningen (keuren).
De ontvangst van specie- en maaisel (waaronder ook begrepen afgemaaide waterplanten) is daarom
in deze keur vastgelegd.
Bedacht dient te worden dat de ontvangstplicht van specie niet onder alle omstandigheden onverkort
kan worden gehandhaafd. Fysieke belemmeringen als bebouwing kunnen er aan in de weg staan dat de
specie op aan wateren gelegen percelen kan worden ontvangen. Voorts kunnen de hoeveelheid
uitkomende specie en verontreiniging of besmetting van de baggerspecie aanleiding zijn om de specie af
te voeren respectievelijk de veroorzaakte schade aan gronden te vergoeden voor zover deze
redelijkerwijze niet ten laste van de betrokken aangeland dient te blijven.
In tweede lid is de plicht tot verwijdering van specie van de beschermingszones vastgelegd, om te voorkomen dat
de specie die bij het onderhoud uit de wateren is verwijderd in de wateren geraakt en daardoor de af- en/of aanvoer
van water hindert, dan wel de gedeponeerde specie de doorgang voor onderhoudsmachines of het voeren van
schouw bemoeilijkt.
3.3 Verbodsbepalingen
Artikel 19
-
1. Het is verboden binnen de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszones:
- a.
ontgrondingen of afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie of anderszins, alsmede seismische onderzoeken te verrichten;
- b.
kabels, leidingen, tanks, drukvaten of andere vergelijkbare werken te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
- c.
explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.
- a.
-
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het binnen de kernzone en beschermingszones tevens verboden:
- a.
ontgravingen te verrichten, grond te roeren, heiwerkzaamheden te verrichten of werken, waaronder begrepen gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, en getimmerten te maken, aan te brengen, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen, te slopen of op te ruimen;
- b.
boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas of vloei- of delfstoffen;
- c.
beplantingen of materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te verwijderen;
- d.
beplantingen aan te brengen, te hebben, te kappen en/of te rooien;
- e.
opgaande beplantingen lager dan 4 meter, gerekend vanaf het maaiveld, over de wateren te hebben hangen;
- f.
zich, anders dan als rechthebbende, al dan niet met vaar-, voertuigen of vlotten op te houden, tenzij vanwege het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven dat zulks is toegestaan;
- g.
anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:
- 1e.
vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;
- 2e.
voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan.
- a.
-
3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 en 2 is het binnen de kernzone tevens verboden om:
- a.
de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen;
- b.
wateren direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen, verbindingen tussen wateren te verbreken of
wateren geheel of gedeeltelijk te dempen en grenzen van stroomgebieden te wijzigen;
- c.
in wateren, direct of indirect, de waterstand te brengen of te houden op een ander peil dan voor het
betreffende gebied door het waterschap is vastgesteld;
- d.
aalkorven, fuiken of ander vistuigen te plaatsen of te hebben;
- e.
anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats te nemen of te hebben, tenzij in verband met door het voorlopig college van dijkgraaf
en heemraden toegestane recreatieve activiteiten;
- f.
dieren te weiden, te houden of te laten lopen of in wateren te laten zwemmen;
- g.
buiten gedeelten die als openbare vaarweg in gebruik zijn, met door mechanische kracht voortbewogen
vaartuigen met een snelheid van meer dan 6 kilometer te varen.
Verbodsbepalingen
- a.
Artikel 19
In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden voor kernzones, verboden die gelden voor kern- en beschermingszones en verboden die voor buiten de beschermingszones gelegen zones gelden. De waterbodems en taluds worden tot de wateren gerekend.
Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van wateren die scheepvaartweg zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet dient te worden bedacht dat ook het bevoegd gezag ingevolge die wet regels kan stellen, onder meer in het belang van de instandhouding van de vaarweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de vaarweg aanwezige werken tegen schade door scheepvaart. De bevoegdheden van het bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet en de waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen.Dit kan gevolgen voor de keurbevoegdheid van het waterschapsbestuur hebben als het waterschap niet als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet is aangewezen.
In artikel 41 van de Scheepvaartverkeerswet wordt de betrokken competentievraag geregeld. Hier is bepaald dat de bevoegdheid van onder andere waterschappen tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft voor zover deze regels niet in strijd zijn met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de keur met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de keur bepaalde van rechtswege op te gelden.
Verandering of demping
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a en b, is het verboden de inrichting, de stroomrichting, de vorm, de afmeting of de constructie van wateren te veranderen respectievelijk wateren en nieuwe wateren met elkaar in verbinding te brengen of wateren te dempen. Voorgenoemde handelingen kunnen de af- en/of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem nadelig beïnvloeden.
Waterstand
Het waterschapsbestuur is in daartoe aangewezen gevallen verplicht voor wateren onder beheer van het waterschap één of meer peilbesluiten vast te stellen en zorgt ervoor dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden gedurende een daarbij aangegeven periode zoveel mogelijk worden gehandhaafd (zie art. 16, Wet op de waterhuishouding).
De betrokken waterstanden worden vastgesteld met het oog op functies, die aan de betrokken wateren zijn toegekend in het provinciale waterhuishoudingsplan en/of aanvullend in het beheersplan van het waterschap. Het is in principe ongewenst dat het in genoemde plannen neergelegde waterhuishoudkundige beleid en beheer worden doorkruist door particulieren, die de waterstand op een ander peil brengen of houden dan in het peilbesluit voor het betrokken water is vastgesteld. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder c, is het dan ook verboden de waterstand op een ander peil te brengen of te houden dan voor het betreffende gebied door het waterschapsbestuur is vastgesteld. Onder omstandigheden kan het bestuur aan particulieren toestaan dat (tijdelijk) de waterstand op een ander peil wordt gebracht, bijvoorbeeld door toepassing van onderbemaling. Dit zal over het algemeen slechts kunnen gebeuren indien de betrokkene daarbij zodanige maatregelen neemt dat geen nadelige effecten ontstaan voor de waterhuishoudkundige verzorging van het gebied (zie in dit verband ook het bepaalde in art. 21 van de keur).
Gravingen
Ter voorkoming van aantasting van de stabiliteit van het watervoerend profiel en de berijdbaarheid van beschermingszones voor onderhoudsmachines is het verboden om in de bodem van wateren, in taluds en in de beschermingszones te graven.
Werken en beplantingen
Het is verboden om op, in, over of onder wateren en beschermingszones (bouw)werken te maken, te hebben, te wijzigen of op te ruimen respectievelijk opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien. De betrokken bepalingen beogen te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of de berging van water wordt gehinderd, dan wel (de bereikbaarheid van wateren ten behoeve van) het onderhoud wordt gehinderd.
Toegang
Voor niet rechthebbenden is het verboden zich op of in wateren of op beschermingszones op te houden, indien dat vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang, waterschap .....").
Daar waar recreatieve waarde aan waterstaatswerken kan worden toegekend kunnen deze werken -indien waterstaatkundige belangen zich daar niet tegen verzetten- in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld. De bepaling moet tegengaan dat kwetsbare oevers en taluds of oeverbegroeiingen worden beschadigd.
De toegang tot de betrokken kern- en beschermingszones kan aan de eigenaar en zakelijk of persoonlijk gerechtigden niet worden ontzegd omdat hen hiermee in strijd met het bepaalde in artikel 5:1 Burgerlijk wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.
Vis-, vaartuigen en afmeren
Het is verboden op of in wateren vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben, respectievelijk vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer van water en het onderhoud door de aanwezigheid van genoemde voorwerpen wordt gehinderd.
Tevens is het verboden op wateren (anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen, bijvoorbeeld kades en loswallen) vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats in te nemen of te hebben. De bepaling beoogt genoemde handelingen te reguleren door deze alleen toe te staan op plaatsen, die zodanig zijn ingericht dat de oevers en taluds niet worden beschadigd.
De betrokken bepaling geldt niet in geval het betreft door het bestuur toegestane recreatieve activiteiten zoals het varen met kano's en andere bootjes. In dit verband wordt verwezen naar de hiervoor gegeven toelichting omtrent het aspect “Toegang” waar van de mogelijkheid van recreatief medegebruik van wateren wordt uitgegaan.
Voorwerpen, materialen en stoffen
Het is verboden (anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen) voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer en/of berging van water, dan wel het onderhoud door genoemde handelingen wordt gehinderd.
Afgravingen, seismische onderzoekingen, boringen en werken met een overdruk
Dit verbod beoogt de stabiliteit van het watervoerend profiel te beschermen. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting omtrent deze begrippen bij artikel 13 (verbodsbe-palingen waterkeringen).
Lozen, onttrekken, af- en aanvoeren
Artikel 20
-
1. Verbodsbepaling
- a.
Het is verboden water te lozen in of te onttrekken aan wateren, danwel af te voeren naar of aan te
voeren uit wateren, indien op de voorgenomen wijze:
- 1.
meer dan 540 m3 water per uur kan worden geloosd of afgevoerd;
- 2.
meer dan 250 m3 water per uur kan worden onttrokken of aangevoerd.
- b.
Het is verboden water te lozen in of af te voeren naar wateren die deel uitmaken
van een hoofdaanvoerstelsel.
- a.
-
2. Meldplicht
- a.
Degene die water loost in, onttrekt aan, afvoert naar of aanvoert uit wateren is verplicht dit aan
het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden te melden met opgave van de situering, de wijze,
de hoeveelheid en de tijdsduur daarvan, indien:
- 1.
meer dan 225 m3 water per uur kan worden geloosd of afgevoerd;
- 2.
meer dan 100 m3 water per uur kan worden onttrokken of aangevoerd;
- 3.
door verandering in een eerder gemelde wijze van lozing onttrekking, afvoer of aanvoer ten minste
10% meer of minder water met een minimum van 20 m3 kan worden geloosd, onttrokken, afgevoerd of
aangevoerd.
- b.
Degene die water loost in, onttrekt aan, afvoert naar of aanvoert uit gestuwde wateren is verplicht dit aan
het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden te melden, met opgave van de situering, de wijze, de
hoeveelheid en tijdsduur daarvan, indien:
- 1.
meer dan 225 m3 water per uur kan worden geloosd of afgevoerd;
- 2.
meer dan 1 m3 water per uur kan worden onttrokken of aangevoerd;
- 3.
door verandering in een eerder gemelde wijze van lozing, onttrekking, afvoer of aanvoer ten minste
10% meer of minder water kan worden geloosd, onttrokken, afgevoerd of aangevoerd.
- c.
Degene die water onttrekt aan of aanvoert uit een hoofdaanvoerstelsel is verplicht dit aan het voorlopig
college van dijkgraaf en heemraden te melden met opgave van de situering, de wijze, de hoeveelheid en
de tijdsduur daarvan, indien:
- 1.
meer dan 1 m3 water per uur kan worden onttrokken of aangevoerd;
2. door verandering in een eerder gemelde wijze van onttrekking of aanvoer ten minste 10% meer of
minder water kan worden onttrokken of aangevoerd.
Onttrekken en lozen; af- en aanvoeren; verbodsbepalingen en meldplicht
- a.
Artikel 20
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 24 juncto 13, Wet op de waterhuishouding is het in daartoe -bij algemene maatregel van bestuur (voor Rijkswateren) of provinciale verordening, dan wel, afhankelijk van de besluitvorming van provinciale staten, verordening van de beheerder (voor overige wateren)- aangewezen gevallen voor anderen dan de waterkwantiteitsbeheerders verboden water te lozen in of te onttrekken aan oppervlaktewateren zonder vergunning. Het verbod geldt eveneens ingeval water wordt afgevoerd naar of aangevoerd uit oppervlaktewateren door anderen dan de waterkwantiteitsbeheerders.
Aanwijzing van vergunningplichtige gevallen door het waterschap kan alleen voor niet rijkswateren in die gevallen dat daartoe bij provinciale verordening de bevoegdheid is verleend.
Het tweede lid van artikel 24, Wet op de waterhuishouding bepaalt dat het vergunningplichtig stellen van voorgenoemde handelingen slechts mag betreffen de lozing of onttrekking van waterhoeveelheden die, zelfstandig of in samenhang met andere lozingen of onttrekkingen, van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling of de waterbeweging, dan wel de kwantiteitsbeheerder kunnen noodzaken tot bijzondere beheersmaatregelen.
In de memorie van toelichting bij de Wet op de waterhuishouding worden als gevallen waarin een vergunningplicht kan gelden genoemd lozingen etcetera die een bepaalde waterhoeveelheid per tijdseenheid te boven gaan, die zich over een langere dan een nader aan te geven periode uitstrekken of, die een bepaalde waterhoeveelheid per tijdseenheid overschrijden en plaats vinden in wateren van een nader aan te geven kwetsbaarheid.
De aanwijzing van vergunningplichtige gevallen door het waterschap zal in het algemeen gevallen betreffen waarin het gaat om geringere waterhoeveelheden dan genoemd in de provinciale aanwijzing maar om grotere waterhoeveelheden dan die louter registratieplichtig zijn. Afhankelijk van de waterhuishoudkundige situatie kan in de keur naar bepaalde gebieden worden gedifferentieerd in de hoeveelheden water waarvoor een lozings- of onttrekkingsvergunning vereist is. Uitgangspunt hierbij is de “Verordening waterhuishouding Flevoland” uit 1995. In deze provinciale verordening is geregeld in welke gevallen een meldplicht (artikel 6.1) of vergunningplicht (artikel 6.4) bestaat voor het lozen, onttrekken, afvoeren of aanvoeren van water. Artikel 6.5 van de provinciale verordening bepaalt dat de voorlopige algemene vergadering van het waterschap de gevallen waarin de meldplicht ingevolge artikel 6.1 of de vergunningplicht ingevolge artikel 6.4 geldt, bij verordening kan uitbreiden. Van deze mogelijkheid is in artikel 20 van de keur gebruik gemaakt.
In de artikelen 24 tot en met 33 van de Wet op de waterhuishouding (alsmede in artikel 23, Uitvoeringsregeling waterhuishouding) worden specifiek regels gesteld omtrent de aanvraag tot verlening van een vergunning en de beschikking op de aanvraag.
Wettelijk kader van meldplicht, meetplicht en registratie
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 12 juncto 13, Wet op de waterhuishouding dient in daartoe - bij algemene maatregel van bestuur (voor Rijkswateren) of provinciale verordening, dan wel, afhankelijk van de besluitvorming van provinciale staten, verordening van de beheerder (voor overige wateren) - aangewezen gevallen degene die water afvoert naar, aanvoert uit, loost in of onttrekt aan oppervlaktewateren waarover hij niet het beheer voert de wijze van afvoer, aanvoer, lozing of onttrekking te melden en - eventueel - de afgevoerde, aangevoerde, geloosde of onttrokken waterhoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen aan de kwantiteits-beheerder. (Artikel 6.5 van de Verordening waterhuishouding Flevoland regelt de bevoegdheid van het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden om in de gevallen dat een meldplicht bestaat tevens een meet- en registratieplicht op te leggen. Dit artikel bepaalt bovendien ook dat in een vergunning een meetplicht kan worden opgelegd).
Het bestuur legt de meetplicht slechts op in gevallen waarin nauwkeurige gegevens over de werkelijk verplaatste waterhoeveelheden benodigd zijn voor een goed oordeel over de invloed van de afvoer, lozing, aanvoer of onttrekking op de peilregeling of waterbeweging en over de noodzaak tot het treffen van bijzondere beheersmaatregelen.
In de artikelen 6 tot en met 10 van de Uitvoeringsregeling waterhuishouding worden regels gesteld voor het tijdstip en de wijze van melding, meting, aantekening houden en opgave doen. De kwantiteitsbeheerder kan voor het doen van een melding een formulier vaststellen.
Nadere uitwerking registratie, meldplicht en meetplicht
Aan de hand van in de praktijk voorkomende situaties is bekeken op welke wijze water wordt aangevoerd, onttrokken, afgevoerd en geloosd.
Uit het wettelijk kader blijkt dat aan- en afvoeren van waterhoeveelheden met name zal geschieden tussen twee of meer oppervlaktewateren. Dit transport geschiedt via waterstaatkundige werken, bijvoorbeeld een inlaatwerk voor de aanvoer en een gemaal voor de afvoer. Gezien de in het gebied voorkomende wateraanvoerstelsels (zie de toelichting op artikel 14) zijn in dit artikel voorwaarden gesteld ten aanzien van de aan- en afvoer van water.
Ten aanzien van het onttrekken en lozen van water wordt uitgegaan van de situatie dat gebruikers dit met behulp van een middel c.q. inrichting uitvoeren. Als middel kan worden genoemd een verplaatsbare beregeningsinstalatie. Een inrichting is meer een vast object als een (beweegbare) stuw.
Uitgaande van de voor het waterbeheer geldende situatie is het landbouwkundige grondgebruik van belang. Als minumum geldt dat bij de aanleg van de polders voor een gebied van 40 ha van een afvoernorm van 1,5 liter/seconde/hectare is uitgegaan. Het waterlopenstelsel (zie de toelichting bij artikel 14) en de bemalingscapaciteit zijn bij de aanleg ook gebaseerd op deze afvoernorm. Bij de berekening van de in artikel 20 gehanteerde normen is de hiervoor genoemde afvoernorm gehanteerd.
Voor wat betreft het algemene begrip wateren, is in dit artikel een nadere verdeling gemaakt tussen wateren, gestuwde wateren en hoofdaanvoersloten.
Voor de begrippen wateren en hoofdaanvoersloten geldt hetgeen in de toelichting van artikel 14 is vermeld.
Onder het begrip gestuwde watereren worden wateren verstaan waarin stuwen zijn aangebracht. Door de aanwezigheid van die stuwen worden in een water op kunstmatige wijze verschillende niveaus aangebracht. Een afvoer of lozing kan van invloed zijn op de waterbeheersing binnen het totale stelsel waarvan dat water deel uitmaakt.
Uit artikel 20 volgt dat in de volgende gevallen een meldplicht of vergunningplicht bestaat:
Geen melding melding vergunning
geen vergunning
1. Wateren
Lozing/afvoer <225 m3/uur 225-540 m3/uur >540 m3/uur
Onttrekking/aanvoer <100 m3/uur 100-250 m3/uur >250 m3/uur
2. Gestuwde wateren
Lozing/afvoer <225 m3/uur 225-540 m3/uur >540 m3/uur
Onttrekking/aanvoer <1 m3/uur 1-250 m3/uur >250 m3/uur
3. Hoofdaanvoerstelsel
Lozing/afvoer - - > 0 m3/uur
Onttrekking/aanvoer <1 m3/uur 1-250 m3/uur >250 m3/uur
Hoofdstuk 4 Vergunningen
Hoofdstuk 4 Vergunningen
Artikel 21
Het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden kan van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.
Hoofdstuk 5 Schouw
Artikel 22
-
1. Door of namens het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden vastgesteld schema.
-
2. Het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.
-
3. Het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.
-
4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.
-
Schouw
Artikel 22
De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en wateren. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd, wordt ter nadere vaststelling aan het bestuur overgelaten.
Hoofdstuk 6 Schadevergoeding
Artikel 23
De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.
Artikel 23
Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd. De Wet op de waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (artikel 40). Voorzover de keur een uitwerking van deze wet is vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit de wet voort.
Hoofdstuk 7 Strafbepalingen
Artikel 24
-
1. Overtreding van de bepalingen van deze keur wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
-
2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.
-
Strafbepalingen
Artikel 24
In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In de onderhavige keur is deze maximum straf opgenomen (één maand hechtenis of een geldboete van ten hoogste de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht). Het bestuur kan de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).
In afwijking van het vorenstaande is op het keurverbod tot het zonder vergunning lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren van water en de verplichting tot melding en/of registratie van lozingen, onttrekkingen dan wel aanvoeren of afvoeren van water (artikel 20), het bepaalde in artikel 59 inzake strafbedreiging van de Wet op de waterhuishouding rechtstreeks van toepassing. Ingevolge deze bepaling wordt overtreding van het betrokken verbod gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de vierde categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht.
Naast de strafoplegging door de rechter is het bestuur bevoegd bestuursdwang toe te passen (artikel 61 e.v., Waterschapswet) of een dwangsom op te leggen (artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht).
Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen
Vergunningen
Artikel 25
-
1. Een vergunning of ontheffing, verleend vóór inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur vergunningplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.
-
2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.
Leggers en/of kaarten, kern-, beschermings- en buitenbeschermingszones
Artikel 26
-
1. Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens wet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, alsmede voor waterstaatswerken waarvoor vaststelling van een legger wel is voorgeschreven maar waar vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, geldt dat het gewoon en buitengewoon onderhoud wordt uitgevoerd door degenen die voor inwerkingtreding van deze keur als onderhoudsplichtigen zijn aangewezen.
-
2. Zolang de legger niet is vastgesteld en in werking getreden, worden de onderdelen b en c van artikel 7 als volgt gelezen:
- b.
Kernzones:
de centrale gedeelten van waterkeringen die worden begrensd aan enerzijds de binnenteenlijn en anderzijds
de buitenteenlijn;
- c.
Beschermingszones:
de zones die vallen binnen de grenzen van de buitenbeschermingszones.
- b.
-
3. Zolang de legger niet is vastgesteld en in werking getreden, worden de onderdelen c en d van artikel 14 als volgt gelezen:
- b.
Kernzones:
de centrale gedeelten van wateren, die aan beide zijden worden begrensd door de insteek;
- c.
Beschermingszones:
de buiten de kernzones gelegen gronden, die zich uitstrekken over een afstand van 5 meter vanaf de grens van
de kernzones.
Inwerkingtreding
- b.
Artikel 27
-
1. Deze keur treedt in werking op de eerste dag volgend op die van haar bekendma king.
-
2. Op het in het eerste lid genoemde tijdstip worden ingetrokken “Keur van het Heemraadschap Fleverwaard” (1988) en “Keur Waterschap Noordoostpolder” (1988).
-
Inwerkingtreding
-
Artikel 27
-
Citeertitel
Artikel 28
Deze keur kan worden aangehaald als ”Keur Waterschap Zuiderzeeland 2000".
Aldus vastgesteld in de voorlopige algemene vergadering
van het Waterschap Zuiderzeeland
d.d. 3 januari 2000.
de secretaris-directeur, de dijgraaf,
mr. B. van den Elsaker. mr.ing. H.L. Tiesinga.
Toelichting algemeen
Toelichting op de “Keur Waterschap Zuiderzeeland 2000"
I Inleiding
De toelichting op de Keur bestaat uit twee delen; een algemene toelichting en een artikelsgewijze toelichting. Beide delen zijn bedoeld als hulpmiddel bij de toepassing van de keur; een hulpmiddel in de vorm van een soort naslagwerk dan wel een uitlegfunctie bij een aantal begrippen.
De toelichtingen beogen niet uitputtend te zijn. Zeer algemene begrippen worden bekend verondersteld. Overigens zou een allesomvattende toelichting gedurende een relatief korte termijn hanteerbaar zijn. De actualiteit is onderhevig aan voortschrijdende maatschappelijke ontwikkelingen, rechtspraak en de voortgang van de stand der techniek.
II Algemene toelichting
Regelgeving en bevoegdheid
Het thans voorliggende ontwerp van de “Keur Waterschap Zuiderzeeland 2000" is gebaseerd op de model-keur van de Unie van Waterschappen (1991).
In dat ontwerp zijn de volgende mutaties verwerkt:
- kernzones met betrekking tot waterkeringen en wateren (brief van de Unie d.d. 2 december 1992, kenmerk U 6335 WW/ES);
- aanpassing aan de invoering van de Algemene wet bestuursrecht (brief van de Unie d.d. 30 december 1992,
kenmerk U 6457 AJBZ/EK).
Uit de hantering van die model-keur vloeit voort dat nadere verbijzondering/classificatie van waterkeringen en wateren dient plaats te vinden in de op te maken leggers (en beheersregisters).
Het huidige ontwerp is getoetst aan de in te trekken keur van het Heemraadschap Fleverwaard en die van het Waterschap Noordoostpolder. Op enkele punten is aansluiting gezocht bij de “Keur Waterschap Groot Salland 1997".
In deze keur is rekening gehouden met het bepaalde in de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkering en is aangesloten bij de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht. Naast deze wetgeving is ook rekening gehouden met relevante jurisprudentie ten aanzien van het waterschaps- en waterstaatsrecht.
De bepalingen in deze keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor het betrokken waterstaatkundige zorggebied geldende beleid. Voor de waterhuishoudingszorg is dit beleid op rijksniveau vastgelegd in de Nota Waterhuishouding en op provinciaal niveau in waterhuishoudingsplannen. Het provinciaal niveau is ook uitermate geschikt voor de afstemming van het waterhuishoudkundig beleid met andere beleidsterreinen. Het waterschap stelt, rekening houdend met het provinciale waterhuishoudingsplan, zijn beheersplan voor de waterhuishouding vast. Het in dit beheersplan verwoorde beleid zal richtinggevend moeten zijn bij de uitvoering van de keur door het waterschap. In relatie met het waterstaatkundige zorggebied wordt nog opgemerkt dat de begrenzing van het gebied niet verhindert dat de bevoegdheden van het waterschap zich ook daaroverheen kunnen uitstrekken.
De bepalingen in deze keur bevatten uitsluitend geboden en verboden die zich richten tot derden en niet tot het waterschap als lichaam van openbaar bestuur, handelend ter uitvoering van zijn taak. Bepalingen aangaande verplichtingen tot handelen en nalaten van het waterschap zelf worden geacht te zijn geregeld in het waterschapsreglement alsmede in intern werkende waterschapsverordeningen.
Voor de toepassing van bevoegdheden uit de keur zal het in een aantal gevallen noodzakelijk zijn nader beleid te ontwikkelen (bijvoorbeeld ten aanzien van het aanbrengen van beplantingen langs wateren, het verwijderen van baggerspecie enz.). Dit zal in zogenaamde beleidsregels worden neergelegd.
Begripsomschrijvingen
In deze keur zijn enige begrippen omschreven, die van specifiek belang zijn bij de toepassing van de opgenomen keurbepalingen. Bij het kiezen van de te omschrijven begrippen en bij de omschrijving van deze begrippen is zo veel mogelijk van algemeen geldende begrippen en begripsomschrijvingen uitgegaan. De gegeven omschrijvingen zijn niet limitatief; het zou te ver gaan om algemeen bekend veronderstelde begrippen te omschrijven.
Keur en legger
Voor het merendeel van de bij waterschappen in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge het reglement dienen te worden vastgelegd in leggers waarin de onderhoudsplichtigen en/of onderhoudsverplichtingen ten aanzien van deze werken worden aangewezen.
Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en wateren, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysische begrenzingen van deze waterstaatswerken in de keur zelf te omschrijven maar door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de keur af te lezen. De terminologie die veelal wordt gebruikt om de fysische begrenzingen van waterstaatswerken in de keur te omschrijven is echter van dien aard dat voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten veelal niet duidelijk is waar de exacte begrenzingen van deze werken liggen, terwijl die begrenzingen zich bovendien aan het oog kunnen onttrekken doordat ze zich op een in het veld niet aanwijsbaar punt (onder water, onder een steunberm of elders in een grondmassa) bevinden (theoretisch profiel).
De in deze keur gekozen constructie heeft als voordeel dat door het ontbreken van een omschrijving van de fysische begrenzingen in de keur, van één type waterstaatswerk kan worden uitgegaan (immers er hoeft niet per type waterkering en water een omschrijving van de fysische begrenzingen te worden gegeven), waardoor in de keur niet voor elk type een onderscheiden gebods- en verbodsregime behoeft te worden opgenomen.
Voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het onderscheid naar typen waterstaatswerken (de onderscheiden typen waterkeringen en wateren) vaak moeilijk te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaald water van toepassing is.
In het onderhavige systeem is uit de legger af te lezen wie onderhoudsplichtig is, waaruit de onderhoudsverplichting bestaat en tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken, ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de keur van toepassing is. De legger is in deze te beschouwen als een onderdeel van de keur. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de keur. Voor belanghebbenden dient dit te worden duidelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het geven van voorlichting. Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de Waterschapswet een overeenkomstige procedure voorgeschreven zodat de voorbedoelde toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.
Onderkend wordt dat niet alle waterschappen beschikken over leggers van waterstaatswerken terwijl ook niet voor alle waterstaatswerken in beheer bij waterschappen het vaststellen van een legger is voorgeschreven. Anderzijds is het zo dat de Wet op de waterkering tot het opstellen van leggers voor "primaire waterkeringen" verplicht, terwijl er in de Waterschapswet vanuit wordt gegaan dat de onderhoudsplichtigen en/of onderhoudsverplichtingen in de legger worden vastgelegd.
Noot
1[Toelichting: Vergunningen
Vergunningverlening
Artikel 21
Van de in de keur gestelde geboden en verboden kan het bestuur bij schriftelijke vergunning ontheffing verlenen. Aan een keurvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurvergunning en daaraan verbinden van vergunningsvoorschriften is de bescherming van waterstaatkundige belangen de invalshoek.
Op de vergunningverlening zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De Algemene wet bestuursrecht (Afdeling 4.1) regelt de aanvraag tot het verlenen van een vergunning, de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag, de beslistermijn en de motivering van de beslissing.
Een uitzondering op vorenstaande procedurevoorschriften betreft de vergunningverlening betreffende het lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren van water (artikel 20), waarop de bepalingen inzake vergunningverlening van de Wet op de waterhuishouding van toepassing zijn (artikelen 25 tot en met 33, Wet op de waterhuishouding).
Rechtsbescherming
Tegen een beslissing op een aanvraag tot vergunningverlening staat beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht open. Rechtstreeks in hun belang getroffen belanghebbenden dienen -alvorens bij de bestuursrechter in beroep te komen- eerst een bezwaarschrift in te dienen bij het bestuursorgaan dat de bestreden beslissing heeft genomen, in casu het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap. Op de bezwaarschriftprocedure zijn de bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Een uitzondering op het vorenstaande betreft de beslissing op een aanvraag tot vergunningverlening inzake het onttrekken en lozen alsmede het af- en aanvoeren van water. Ingevolge het bepaalde in artikel 44 van de Wet op de waterhuishouding staat tegen de betrokken beslissing beroep op Gedeputeerde Staten open van de provincie waarbinnen het gebied van het waterschap is gelegen.
Tegen een in beroep genomen beslissing staat hoger beroep open op de Afdeling Bestuurs- rechtspraak van de Raad van State.]
Noot
3[Toelichting: Vergunningen
Artikel 25
Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht.
Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.]
Noot
4[Toelichting: Leggers en/of kaarten, kern-, beschermings- en buitenbeschermingszones
Artikel 26
Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die voor inwerkingtreding van de keur als onderhoudsplichtigen zijn aangewezen.
Als eerdere regelgeving waarbij onderhoudsplichtigen/onderhoudsverplichtingen zijn vastgelegd kunnen onder andere worden genoemd de “Keur van het Heemraadschap Fleverwaard” (1988), de “Keur Waterschap Noordoostpolder” (1988), het leggerbesluit d.d. 27 november 1989 van de Verenigde Vergadering van het Waterschap Noordoostpolder en de voorgaande reglementen (inclusief wijzigingen) van de betrokken waterschappen.
Voorzover er in deze keur sprake is van kern-, beschermings- en buitenbeschermingszones wordt de grens van die zones vastgesteld in de legger(s). In relatie met de zones zijn de leggers de instrumenten voor het beoordelen van vergunningaanvragen en handhavings- vraagstukken.
Aangezien de leggers niet op 1 januari 2000 gereed zullen zijn, is ter voorkoming van eventuele problemen in dit overgangsartikel de begrenzing van de zones opgenomen. Deze begrenzing is nagenoeg overeenkomstig hetgeen in de keuren van het Waterschap Noordoostpolder en het Heemraadschap Fleverwaard omtrent de begrenzing van waterstaatswerken was bepaald.]
Noot
5[Toelichting: Op bekendmaking van waterschapskeuren zijn de artikelen 73 tot en met 76 van de Waterschapswet van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 74 van de Waterschapswet treden bekendgemaakte besluiten (waaronder keuren) in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking, tenzij in die besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.]
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl