Regeling vervallen per 01-01-2009

Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2004

Geldend van 30-01-2004 t/m 31-12-2008 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2004

Intitulé

Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2004

Registratienummer

03.25148

Datum  17 december 2003

Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2004

Begripsbepalingen

Omslagklassenverordening waterkwantiteitsbeheer

Artikel 1  

Deze verordening verstaat onder:

a.             hoogheemraadschap:

het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;

b.             waterkwantiteitsbeheer:

de taken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub b, en artikel 3, derde lid, sub a en b, van het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap, goedgekeurd bij besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 19 juni 2002, nr. HDJZ/WAT/2002-1652;

c.             het taakgebied:

het gebied waarin het hoogheemraadschap belast is met het waterkwantiteitsbeheer, aangegeven op de bij het Reglement van bestuur behorende kaart nr. 1;

d.             ongebouwde en gebouwde onroerende zaken:

de onge­bouwde en gebouwde onroerende zaken als bedoeld in artikel 3 van de Omslagverordening Hollands Noorderkwartier 2003.

Indeling in omslagklassen

Artikel 2  

  • 1. Voor de heffing van omslag voor het waterkwantiteitsbeheer van ongebouwde

    eigendommen wordt het taakgebied ingedeeld in drie omslagklassen, te weten:

    • a.

      omslagklasse AI: omvattende de ongebouwde onroerende zaken die niet gelegen zijn in de omslagklassen AII of AIII;

    • b.

      omslagklasse AII: omvattende de ongebouwde onroerende zaken met een gering belang bij het waterkwantiteitsbeheer door het hoogheemraadschap;

    • c.

      omslagklasse AIII: omvattende de ongebouwde onroerende zaken met geen of vrijwel geen belang bij het waterkwantiteitsbeheer door het hoogheemraadschap.

  • 2. Voor de heffing van omslag voor het waterkwantiteitsbeheer van gebouwde eigendommen wordt het taakgebied ingedeeld in drie omslagklassen, te weten:

    • a.

      omslagklasse BI: omvattende de gebouwde onroerende zaken die niet gelegen zijn in de omslagklassen BII of BIII;

    • b.

      omslagklasse BII: omvattende de gebouwde onroerende zaken met een gering belang bij het waterkwantiteitsbeheer door het hoogheemraadschap;

    • c.

      omslagklasse BIII: omvattende de gebouwde onroerende zaken met geen of vrijwel geen belang bij het waterkwantiteitsbeheer door het hoogheemraadschap.

  • 3. De gebieden van de omslagklassen zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten met de aanduiding DHP001a en DHP002.

  • Berekening van de heffingsmaatstaf per gebied

Artikel 3 

  • 1. De ongebouwde onroerende zaken waarvoor omslagklasse AI geldt, worden voor 100% in de omslagheffing betrokken. De vermenigvuldigingsfactor op de heffingsmaatstaf bedraagt 1,0.

  • 2. De ongebouwde onroerende zaken waarvoor omslagklasse AII geldt, worden voor 25% in de omslagheffing betrokken. De vermenigvuldigingsfactor op de heffingsmaatstaf bedraagt 0,25.

  • 3. De ongebouwde onroerende zaken waarvoor omslagklasse AIII geldt, worden niet in de omslagheffing betrokken. De vermenigvuldigingsfactor op de heffingsmaatstaf bedraagt 0.

Artikel 4

  • 1. De gebouwde onroerende zaken waarvoor omslagklasse BI geldt, worden voor 100% in de omslagheffing betrokken. De vermenigvuldigingsfactor op de heffingsmaatstaf bedraagt 1,0.

  • 2. De gebouwde onroerende zaken waarvoor omslagklasse BII geldt, worden voor 25% in de  omslagheffing betrokken. De vermenigvuldigingsfactor op de heffingsmaatstaf bedraagt 0,25.

  • 3. De gebouwde onroerende zaken waarvoor omslagklasse BIII geldt, worden niet in de omslagheffing betrokken. De vermenigvuldigingsfactor op de heffingsmaatstaf bedraagt 0.

  • Inwerkingtreding

Artikel 5

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag volgende op die van haar bekendmaking.

  • 2. Deze verordening vindt toepassing met ingang van het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2004.

  • 3. Met ingang van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde datum vervalt de Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer 2003 van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, zoals vastgesteld bij besluit van 8 januari 2003, nr. 03.321, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bij besluit van 24 februari 2003, nr. 2003-6207, met dien ver­stande dat die verordening van kracht blijft ten aanzien van het belastingjaar waarvoor zij heeft gegolden.

  • Citeertitel

Artikel 6

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Omslag­klassenverordening Waterkwantiteitsbeheer Hollands Noorderkwartier 2004'.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het college van hoofdingelanden van 17 december 2003.

Toelichting

Toelichting

I               Algemene toelichting

I.1           De fusie van de waterschappen in het Noorderkwartier

Op 1 januari 2003 is het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevormd door samenvoeging van de waterschappen Hollands Kroon, Groot-Geestmerambacht, Het Lange Rond, Westfriesland, De Waterlanden en het hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier.

De taken van het nieuwe hoogheemraadschap vormen een optelsom van de taken van de voormalige organisaties. Omdat de opgeheven waterschappen alle een eigen omslagklassenstelsel kenden, afgestemd op hun eigen taakuitoefening en op hun eigen gebied, diende voor het nieuwe hoogheemraadschap een nieuw omslagklassenstelsel te worden ontwikkeld, zowel voor de taak waterkwantiteitsbeheer als voor de taak waterkeringenbeheer. 

De totstandkoming daarvan is geschied op basis van uitgangspunten zoals vastgesteld door de Voorbereidingscommissie van de fusie in 2001. Voor de taak waterkwantiteitsbeheer hield dit in dat in de nieuwe situatie vier omslagklassen werden ingesteld voor ongebouwde onroerende zaken, betreffende respectievelijk ongebouwde onroerende zaken met volledig belang (100%-klasse), met matig belang (50%-klasse), met beperkt belang (25%-klasse) en met geen of vrijwel geen belang (0%-klasse).

Voor gebouwde onroerende zaken werden drie omslagklassen ingesteld, betreffende respectievelijk gebouwde onroerende zaken met volledig belang (100%-klasse), met beperkt belang (25%-klasse) en met geen of vrijwel geen belang (0%-klasse). Dit omslagklassenstelsel is neergelegd in de Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer 2003.  

De omslagklassenindeling voor ongebouwde onroerende zaken heeft van aanvang af veel kritiek ondervonden. In samenhang met de vaststelling van een nieuwe toedeling van kosten aan categorieën van belanghebbenden voor 2004 is het daarom gewenst geacht ook het bij de fusie ontwikkelde omslagklassenstelsel, voor zover dit betreft de omslagklassenindeling van ongebouwde onroerende zaken, te herzien. Daartoe is deze Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer 2004 vastgesteld.

Voordat meer specifiek op de achtergronden en de uitgangspunten voor het instellen van omslagklassen voor het waterkwantiteitsbeheer wordt ingegaan volgt eerst een meer algemene toelichting als het gaat om de Waterschapswet, omslagklassen en het begrip 'belang'. 

I.2           De achtergronden uit de Waterschapswet

Door de inwerkingtreding van de Waterschapswet (Stb. 1991, 379) ont­stond er een nieuw juridisch instrumentari­um om in de water­schapsomslag tot uitdrukking te kunnen brengen dat be­paalde onroerende zaken significant meer of minder belang bij de waterschapstaak hebben dan de gemid­delde onroeren­de zaken. Om een anders dan gemiddeld belang tot uitdrukking te brengen wordt de heffingsmaat­staf van de onroerende zaak als het ware gecorrigeerd. Het verschijn­sel was echter niet nieuw; ook in de Bevoegd­hedenwet waterschap­pen (Stb. 1978, 285) werd de aandui­ding omslag­klassen al gebezigd.

Met het opnemen in de Waterschapswet van de bepaling over omslagklassen is niet beoogd iets wezenlijk anders te intro­duceren. Wat wel nieuw is zijn de voorschriften over de vorm en de wijze van vaststelling, de bezwaar- en beroepsmogelijk­heden en het feit dat het waterschap geheel zelfstandig een besluit moet nemen of het al dan niet omslagklassen in gaat voeren.

De regeling van omslagklassen dient ingevolge artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet in een zelfstandi­ge verordening plaats te vinden. Dit bete­kent dat er expliciet een relatie met de omslagverorde­ning wordt gelegd.

De omslagklassenverordening vormt het sluit­stuk van de reeks kostentoedelingsverordening-omslagver­ordening-omslagklassenverordening. De Omslagklassenverordening waterkwantiteits- beheer vormt samen met de Kostentoedelings­verorde­ning en de Omslagverordening een onlosmake­lijk geheel.

In de kostentoedelingsverordening wordt per taak het kostenaandeel van de verschillende categorieën van be­langhebbenden vastgelegd dat correspondeert met het belang van de categorieën bij die taak. De kostentoede­ling heeft steeds betrekking op de gehele categorie binnen het taakgebied van het hoogheemraadschap. Nadat bij de kostentoedeling het kostenaandeel van een catego­rie is vastgesteld, wordt dit in principe gelijkelijk over alle belastingplichtige natuurlijke of rechtsperso­nen van die categorie omgeslagen. Het is echter mogelijk dat binnen een categorie aanmerke­lijke verschil­len in belang bestaan die bij een gelijke omslag voor de hele categorie leiden tot onevenredig voor- of nadeel. Met het oog op dergelijke verschillen kunnen – en moeten in sommige gevallen – omslagklassen worden inge­steld.

Het voormalige hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier kende een verordening waarin de verschillen in belang bij het boezembeheer waren vastgelegd. De overige waterschappen in het Noorderkwartier hadden omslagklassenverordeningen vastgesteld om verschillen in belang bij het (overige) kwantitatieve oppervlaktewaterbeheer tot uitdrukking te brengen. In verband met de fusie per 1 januari 2003 diende een nieuwe, geïntegreerde omslagklassenverordening met een nieuwe omslagklassenindeling voor het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier te worden vastgesteld. In samenhang met een nieuwe kostentoedeling voor 2004 is er aanleiding gezien ook de omslagklassenindeling voor 2004 deels te herzien. 

I.3           Uitgangspunten bij de bepaling van omslagklassenregeling

De Unie van Waterschappen heeft in haar Rapport inzake de omslagklassen (april 1994) als belangrijk uit­gangs­punt neergelegd dat binnen het omslagstelsel van de water­schapsbelastingen steeds een globale benadering van de situatie geboden zal zijn. Om te beginnen vloeit dit uitgangspunt voort uit de solidariteitsgedachte die voor de omslagheffing zo ken­merkend is. Daarnaast zal het streven naar een uiterst verfijnde aanpak gemakkelijk tot aanzienlijke problemen in de uitvoering en tot hoge perceptiekosten kunnen leiden. Een sterke mate van verfij­ning zou bovendien de suggestie kunnen wekken dat er altijd sprake kan zijn van een heldere afbakening van het belang, terwijl in werkelijk­heid toch veelal een zekere arbitraire begrenzing onver­mijdelijk is.

Die globale benadering is inmiddels ook vastgelegd in artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet.  Hierin is het volgende bepaald:

Met betrekking tot de bepaling van de heffingsmaatstaf, bedoeld in het eerste of tweede lid, kan het algemeen bestuur een verordening vaststellen, waarin omslagklassen voor onroerende zaken worden ingesteld om te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid en ligging leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen. Voor zover zodanige verschillen leiden tot een verschil in belang van meer dan 50% of van minder dan 25% wordt dat verschil in elk geval aangemerkt als onevenredig onderscheidenlijk niet onevenredig.

Het taakgebied van het nieuwe hoogheemraadschap is te beschouwen als een waterstaatkundige eenheid (deelstroomgebied). Het ligt voor het overgrote deel beneden NAP en is daarmee voor zijn voortbestaan afhankelijk van de bemaling door het hoogheemraadschap. De waterstaatkundige inrichting van het gebied alsook het waterstaatkundige voorzieningenniveau zijn in het gehele gebied globaal genomen gelijk. Algemeen uitgangspunt is dan ook dat alle onroerende zaken in het gebied in ongeveer gelijke mate belang hebben bij de waterbeheersing door het hoogheemraadschap. Slechts waar dit belang aanmerkelijk minder is of geheel ontbreekt, is reden voor het instellen van omslagklassen.

Uit de evengenoemde bepaling in de Waterschapswet vloeit voort dat verschillen in belang van 50% of meer in elk geval dienen te leiden tot indeling in een omslagklasse. Verschillen in belang van 25% of minder behoeven in elk geval niet te leiden tot indeling in een omslagklasse. Wanneer het verschil in belang zich beweegt tussen 25% en 50% dient een bestuurlijke afweging plaats te vinden of indeling in een omslagklasse gewenst is. Deze benadering ligt ook ten grondslag aan de voorliggende omslagklassenverordening.

De Waterschapswet geeft niet aan ten opzichte waarvan de procentuele verschillen in belang gemeten moeten worden. Onlangs heeft de Hoge Raad bepaald dat hiermee gedoeld wordt op verschillen ten opzichte van het gemiddelde belang. Het gemiddelde belang komt overeen met het gemiddelde kostenbedrag van de desbetreffende waterschapstaak. Voor de bepaling van het gemiddelde kostenbedrag dient het deel van het waterschapsgebied dat geen belang heeft bij de taakuitoefening buiten beschouwing te worden gelaten (HR 13 juni 2003, Nr. 36 176, BNB 2003/294c). Deze werkwijze is ook bij het opstellen van de voorliggende verordening gevolgd.

I.4           De bestaande classificatie

In de omslagklassenverordening van het voormalige hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier was een vijftal omslagklassen opgenomen, gebaseerd op de mate van belang bij de waterafvoer en wateraanvoer via het boezemstelsel van het hoogheemraadschap. Alle voormalige kwantiteitswaterschappen kenden voorts omslagklassen gebaseerd op het al dan niet hebben van belang bij de taakuitoefening door het waterschap. Op basis daarvan zijn b.v. gebieden die geen enkel belang hebben bij de taakuitoefening door het waterschap altijd ingedeeld in een nulklasse (geen omslagheffing).

Verder kenden de waterschappen uiteenlopende omslagklassenindelingen die gebaseerd waren op gebiedsspecifieke kenmerken. De kustwaterschappen kenden een omslagklasse voor duingebieden (hoge gronden met een lage afvoerfactor). Verschillende waterschappen kenden verder omslagklassen gebaseerd op verschillen in grondsoort, ontwateringsdiepte of afwijkend voorzieningenniveau (wel/geen bemaling, wel/geen wateraanvoer e.d.). Enkele waterschappen ten slotte kenden een omslagklasse voor onroerende zaken die niet door het waterschap bemalen worden, maar aangesloten zijn op een rioleringsstelsel met directe of indirecte lozing op oppervlaktewater dat bemalen wordt door het waterschap. 

Ervan uitgaande dat de bestaande classificaties een volledig beeld geven van de in het omslagplichtig gebied aanwezige verschillen in belang, zijn deze als uitgangspunt genomen voor de omslagklassenindeling van het nieuwe hoogheemraadschap. Aanvullend is een extern bureau opdracht verleend de voorgenomen omslagklassenindeling te toetsen aan de hand van een analyse van de kosten die gemaakt worden voor het waterkwantiteitsbeheer in de verschillende gebieden in het hoogheemraadschap.

Voor het instellen van omslagklassen voor ongebouwde en gebouwde onroerende zaken bij het nieuwe hoogheemraadschap is gekeken naar de mate van belang van die onroerende zaken bij de waterkwantiteitstaak. Daarbij werden twee elementen onderscheiden, nl. de mate waarin onroerende zaken kosten veroorzaken voor het kwantiteitsbeheer, b.v. door het veroorzaken van waterbezwaar, en de mate waarin onroerende zaken beschermd worden door het waterkwantiteitsbeheer. Dit laatste belang kan weer bestaan uit twee deelbelangen:

a.             de mate waarin onroerende zaken voor hun veiligheid en voortbestaan afhankelijk zijn van

                de taakuitoefening door het waterschap (instandhoudingsbelang);

b.             de mate waarin onroerende zaken voor hun gebruiksmogelijkheden aangewezen zijn op de

                waterstaatkundige conditionering van het gebied (aanwendingsbelang).

Een en ander heeft geleid tot de omslagklassenindeling zoals vastgelegd in de Omslagklassen-verordening Waterkwantiteitsbeheer 2003, namelijk:

a.     vier omslagklassen ongebouwd, te weten ongebouwde onroerende zaken

-       met volledig belang (100%);

-       met matig belang (50%);

-       met beperkt belang (25%);

-       met geen of vrijwel geen belang (0%);

b.     drie omslagklassen gebouwd, te weten gebouwde onroerende zaken

-       met volledig belang (100%);

-       met beperkt belang (25%);

-       met geen of vrijwel geen belang (0%).

I.5           De nieuwe classificatie

De omslagklassenindeling zoals neergelegd in de Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer 2003 heeft van aanvang af veel kritiek ondervonden. Dit betrof met name de instelling van een 50%-omslagklasse voor ongebouwde onroerende zaken met een matig belang bij het waterkwantiteitsbeheer door het hoogheemraadschap. Daarbij ging het om de zogenoemde natte veenweidegebieden, die een aanmerkelijk deel van het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer van het hoogheemraadschap uitmaken. Doordat het belang van de ongebouwde onroerende zaken in deze gebieden op 75% werd berekend, was een afzonderlijke omslagklasse hiervoor wettelijk gezien niet noodzakelijk. De instelling van deze omslagklasse was dan ook voornamelijk het resultaat van een bestuurlijke afweging, voornamelijk gebaseerd op de geringere kostenveroorzaking door deze gebieden en de geringere gebruikswaarde van deze gebieden. 

Met ingang van 2004 wordt voor de kostentoedeling de zogenoemde methode Delfland gehanteerd. Deze methode gaat uit van globalisering van de belastingheffing, waarbij een zo groot mogelijk draagvlak wordt nagestreefd. Bij deze methode dienen zo min mogelijk uitzonderingen te worden gecreëerd, die leiden tot een verkleining van het draagvlak en zo tot een verhoging van het tarief. Omslagklassen, die een correctie op de maatstaf geven, dienen daarom tot een minimum te worden beperkt. Bovendien wordt bij deze methode niet langer uitgegaan van het principe van kostenveroorzaking, dat juist de achterliggende gedachte vormt voor instelling van omslagklassen. Instelling van omslagklassen is daarom in strijd met het principe van kostentoedeling op basis van economische waarde. Dit vormt aanleiding de 50%-omslagklasse voor de zg. natte veenweidegebieden te laten vervallen.

Wel dient uiteraard het wettelijke voorschrift omtrent instelling van omslagklassen bij verschillen in belang van meer dan 50% te worden nagekomen. Dit houdt in dat de omslagklassen voor ongebouwde onroerende zaken met gering belang (25%) en met geen of vrijwel geen belang (0%) gehandhaafd moeten blijven.

Het voorgaande heeft geleid tot de omslagklassenindeling als vervat in de Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer 2004.

I.6           De grens van het beheersgebied

De voorliggende Omslagklassenverordening geeft enkel klassen aan binnen het taakgebied als het gaat om het waterkwantiteitsbeheer. Het hoogheemraadschap is niet be­voegd om buiten de gren­zen van het taakgebied omslag te heffen.

Het voor het waterkwantiteitsbeheer omslagplichtig gebied is het gebied zoals dat is aangegeven op de kaart die behoort bij het Regle­ment van bestuur voor het hoogheemraadschap. In grote lijnen is dat het deel van Noord-Holland dat is gelegen ten noorden van het Noordzeekanaal (met uitzondering van Amsterdam-Noord ten zuiden van de Waterlandse Zeedijk) inclu­sief het voormalige eiland Marken en het eiland Texel. Op de door de provincie gemaakte en bij het Reglement behoren­de tekening loopt de om­slag-contour om het buitendijks land en de duinzone. In de hierna genoemde paragrafen inzake de omslagklassen wordt aangegeven in hoeverre de onroerende zaken in dit gebied belang hebben bij de taak van het hoogheemraadschap.

I.7           De categorieën

Volgens artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet kunnen omslagklassen worden ingesteld voor onroerende zaken. Gelet op de tekst van de Omslagverordening bete­kent dit dat omslagklassen kunnen worden toege­past bij de omslag gebouwd en de omslag ongebouwd. Voor de ingezete­nen kunnen geen omslagklassen worden ingesteld. Het in­stellen van omslagklassen voor de ingezetenen zou op gespannen voet staan met het uitgangspunt dat ingeze­tenen een algemeen belang hebben bij de taak die het water­schap uitvoert in het gebied waarin men woon­achtig is. Voor iedere ingezetene is het belang bij die taak even groot. Iedere ingezetene heeft eenzelfde belang bij de bewoon­baarheid van het land alsmede bij de bescherming en de verbetering van het leefmilieu.

Artikel 121 van de Waterschapswet bepaalt dan ook dat de ingezetenenomslag wordt vastgesteld op een gelijk bedrag per woonruimte.

II             Omslagklassen voor het waterkwantiteitsbeheer

II.1          Inleiding

De waterkwantiteitszorg is gericht op de waterstaatkundige conditionering van het gebied. Zij geschiedt niet voor bepaalde categorieën onroerende zaken in het bijzonder, maar vormt een basisvoorwaarde voor de instandhouding en het gebruik van alle gebouwde en ongebouwde eigendommen.

De Unie van Waterschappen heeft in haar reeds eerder aangehaalde Rapport aangege­ven dat de waterkwantiteitszorg een duidelijk collectief karakter heef­t. Hieruit volgt dat in beginsel het belang van alle onroerende zaken in het beheersgebied van het hoogheemraadschap even groot is. Er kunnen zich evenwel specifie­ke omstan­dighe­den voordoen die leiden tot een (aanmerkelijk) verschil in belang. In dergelijke situaties kan, aldus de Unie, aanlei­ding bestaan tot het instellen van omslagklassen.

Bij het instellen van omslagklassen dient onderscheid te worden gemaakt tussen gebouwde en ongebouwde onroerende zaken. Bij gebouwde onroerende zaken kunnen zich verschillen voordoen in ligging, die van invloed zijn op de mate van waterbezwaar. Daarbij valt te denken aan hoogteligging, ligging in onbemalen gebied e.d., waardoor sprake kan zijn van een afwijkend belang bij de taken van het waterschap. Bij ongebouwde onroerende zaken zijn behalve de ligging ook de fysieke gesteldheid en de waterstaatkundige conditionering van een gebied van belang. Deze zijn sterk bepalend voor de gebruiksmogelijkheden van gronden en daarmee voor de mate van belang bij de taken van het waterschap

II.2          Algemeen

In de situatie vóór de fusie waren omslagklassen mede gebaseerd op het gescheiden beheer van boezemwater en overig oppervlaktewater. Door de vorming van het nieuwe hoogheemraadschap zijn het boezembeheer en het overige kwantitatieve oppervlaktewaterbeheer in één hand gekomen. Dit betekent dat het onderscheid boezembeheer - overig kwantiteitsbeheer niet langer relevant was voor de mate van belang bij het waterkwantiteitsbeheer. Het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap kent dan ook geen aparte taak boezembeheer met bijbehorend omslagplichtig gebied meer. In de toelichting op het Reglement staat het volgende:

'In dit verband is overwogen, dat ook in gebieden waar tot nu toe (reglementair) geen of minder boezembeheer werd uitgeoefend (De Waterlanden, Westfriesland, De Wieringermeer en Texel) wel sprake was en is van een vorm van grootschaliger waterkwantiteitsbeheer (wat boezembeheer óók is). Het tot nu toe gehanteerde onderscheid tussen boezembeheer en detailwaterbeheer kan om die reden vervallen. Dit onderscheid was tot nu toe functioneel omdat de betreffende taken door afzonderlijke waterschappen werden uitgeoefend'.

Het voorgaande betekent dat er in de nieuwe situatie feitelijk en juridisch geen verschil meer bestaat tussen kleinschalig en grootschalig kwantiteitsbeheer. Hierop gebaseerde belangenverschillen – met bijbehorende omslagklassen – zijn dan ook niet aan te geven. Alleen verschillen in belang bij het waterkwantiteitsbeheer in het algemeen kunnen dan ook nog reden vormen voor instelling van omslagklassen.

De vorming van een nieuw hoogheemraadschap en de schaalvergroting die daarvan het gevolg was maakten het noodzakelijk ook de overige normen die de voormalige waterschappen voor instelling van omslagklassen hanteerden kritisch te bezien. Het instellen van omslagklassen diende immers in het gehele gebied van het hoogheemraadschap uniform te geschieden. Om die reden was het niet gewenst de omslagklassenindelingen van de oude waterschappen in de nieuwe situatie zonder meer over te nemen en uit te breiden tot het hele hoogheemraadschap. Voor het nieuwe hoogheemraadschap diende daarom een nieuw stelsel van omslagklassen te worden ontwikkeld, op basis van normen die in het gehele gebied toepasbaar zijn. Daarbij diende een globale benadering voorop te staan. Een al te gedetailleerde omslagklassenindeling zou de inzichtelijkheid van de belastingheffing niet ten goede komen en hogere perceptiekosten veroorzaken. 

II.3          De klassen

In het voorgaande is aangegeven dat het belang van de onroerende zaken bij de waterbeheersing door het nieuwe hoogheemraadschap in het gehele taakgebied ongeveer gelijk moet worden geacht. Het hoogheemraadschap verzorgt in het gehele gebied de waterbeheersing tot een ongeveer gelijk serviceniveau, afgestemd op ligging, grondsoort, grondgebruik e.d. Dit houdt in dat alleen in bijzondere situaties, waarin het belang bij de waterbeheersing door het hoogheemraadschap aanzienlijk minder is of geheel ontbreekt, nog aanleiding voor omslagclassificatie is.

In het taakgebied van het hoogheemraadschap geldt dit voor de volgende gebieden:

1.             Duingebieden. Deze gebieden zijn te vinden langs de Noordzeekust en op Texel. In deze gebieden verloopt de waterafvoer voornamelijk via wegzijging in de grond. De resterende waterafvoer verloopt deels naar zee en deels naar het afvoerstelsel van het hoogheemraadschap. De verwerking van afvoer- en kwelwater veroorzaakt slechts beperkte kosten van voorzieningen en bemaling. Wateraanvoer naar deze gebieden vindt niet plaats. In verband met hun ligging worden deze gebieden, voorzover ze rechtstreeks afwateren naar zee, niet in de omslagheffing betrokken. Voor zover ze afwateren naar waterlopen van het hoogheemraadschap hebben ze een beperkt belang bij de waterafvoer. Dit geldt zowel voor de ongebouwde als voor de gebouwde onroerende zaken. Overeenkomstig de bestaande situatie worden daarom zowel de gebouwde als de ongebouwde onroerende zaken in deze gebieden voor 25% in de omslagheffing betrokken.

2.             Gebieden die niet door het hoogheemraadschap worden bemalen, maar die hun regen- of afvalwater via de gemeentelijke riolering en de zuiveringsinstallaties van het hoogheemraadschap lozen op oppervlaktewater. Dit geldt met name voor enkele kustplaatsen en voor de buitendijkse bebouwing in IJsselmeer/Markermeer, langs het Noordzeekanaal en langs overig buitenwater. Bedoelde gebieden hebben een beperkt belang bij het waterkwantiteitsbeheer. Om die reden worden deze gebieden voor 25% in de omslagheffing betrokken. Voor zover de ongebouwde onroerende zaken in deze gebieden rechtstreeks op het buitenwater lozen, hebben deze geen belang bij het waterkwantiteitsbeheer en worden deze daarom niet in de omslagheffing betrokken. 

3.             Gebieden die niet door het waterschap worden bemalen, waar geen voorzieningen aanwezig zijn en die ook anderszins geen of vrijwel geen belang hebben bij het waterkwantiteitsbeheer door het hoogheemraadschap. Het gaat hierbij voornamelijk om buitendijkse gebieden die niet door het hoogheemraadschap worden bemalen en waar ook geen andere voorzieningen voor de waterbeheersing aanwezig zijn. Daarom worden deze gronden niet in de omslagheffing betrokken. Voor zover in deze gebieden gebouwde onroerende zaken aanwezig zijn, die hun regen- of afvalwater via de gemeentelijke riolering en de zuiveringsinstallaties van het hoogheemraadschap lozen op oppervlaktewater, hebben deze een beperkt belang bij het waterkwantiteitsbeheer en worden deze voor 25% in de omslagheffing betrokken. 

II.4          Vrijlozende gebieden

In de situatie vóór de fusie kenden enkele waterschappen omslagklassen voor zg. vrijlozende gebieden. Daarbij gaat het om gebieden die niet door het waterschap bemalen werden, maar rechtstreeks lozen op de boezem van het voormalige hoogheemraadschap. Dit betreft het zg. vrijlozende gebied ten zuiden van Den Helder en de vrijlozende gebieden en polders in het kustgebied. Deze gebieden waren bij de voormalige waterschappen Hollands Kroon en Het Lange Rond in een gereduceerde omslagklasse ingedeeld. Omdat in de nieuwe situatie geen verschil meer bestaat tussen polder- en boezembemaling, zijn ook de daarop gebaseerde omslagklassen vervallen. Ook zijn in deze gebieden vaak zodanige andere voorzieningen voor de waterbeheersing aanwezig, die door het waterschap beheerd en onderhouden worden, dat indeling in een (gereduceerde) omslagklasse niet aan de orde is.

Het voorgaande geldt ook voor enkele oude stedelijke gebieden die rechtstreeks lozen op boezemwateren, zoals delen van Alkmaar en Den Helder. Vóór de fusie werden de onroerende zaken in deze gebieden alleen belast voor de kosten van het boezembeheer door het voormalige hoogheemraadschap. Het voormalige kwantiteitswaterschap had hier veelal geen taak, omdat het stedelijk waterbeheer van oudsher bij de desbetreffende gemeente berustte. Sinds de fusie zijn deze gebieden niet meer opgenomen in een gereduceerde omslagklasse. Enerzijds vloeit dit logisch voort uit de omstandigheid dat geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen boezembeheer en overig kwantiteitsbeheer. Anderzijds geldt dat ook in deze gebieden het beheer en onderhoud van waterstaatkundige voorzieningen in beginsel tot de verantwoordelijkheid van het waterschap behoort. Ook feitelijk zijn de waterschappen meer en meer betrokken bij het stedelijk waterbeheer, zoals door de uitvoering van baggerwerk in stadswateren, de opslag en verwerking van vervuilde (stads)bagger, het opstellen en uitvoeren van stedelijke waterplannen, overname van stadswateren enz.

Voor zover vrij afstromende gebieden in het geheel geen belang hebben bij de waterkwantiteitstaak van het hoogheemraadschap, dienen zij niet in de omslagheffing te worden betrokken en te worden ingedeeld in een nulklasse. Dit geldt evenwel alleen voor gebieden die vrij afstromen op niet door het hoogheemraadschap bemalen buitenwater (Waddenzee, Noordzee, Noordzeekanaal, Markermeer en IJsselmeer).

Voor zover in deze gebieden ook gebouwde onroerende zaken aanwezig zijn, die hun afvalwater via een gemeentelijke riolering en een rioolwaterzuiveringsinstallatie lozen op door het hoogheemraadschap bemalen oppervlaktewater, worden deze voor 25% in de omslagheffing betrokken.

II.5          Overige hoge gronden

Behalve de duingebieden komen op verschillende plaatsen in het taakgebied nog andere hooggelegen gronden voor. Dit is met name het geval op Texel en op het voormalige eiland Wieringen. Deze gebieden worden echter normaal bemalen en ook overigens zijn de waterstaatkundige voorzieningen niet belangrijk afwijkend. Er is daarom geen aanleiding deze gronden in een gereduceerde omslagklasse in te delen.

II.6          Bos- en natuurterreinen

In het kader van het omslagklassenonderzoek is nog nagegaan of er aanleiding is een omslagklasse in te stellen voor bos- en/of natuurterreinen (anders dan duingebieden, die reeds in een omslagklasse worden ingedeeld). Vóór de fusie kende alleen het waterschap Het Lange Rond een omslagklasse voor bosgronden (75%). Andere waterschappen hebben – al dan niet gemotiveerd – afgezien van instelling van omslagklassen voor natuurterreinen.

Geconstateerd kan worden dat in het taakgebied van het hoogheemraadschap geen grote aaneengesloten eenheden bos- of natuurterrein voorkomen met een aangepaste bemaling of een verminderd voorzieningenniveau. Voor zover bossen of natuurgebieden aanwezig zijn veroorzaken deze bovendien niet of nauwelijks minder waterbezwaar dan cultuurgrond en stellen zij ook niet of nauwelijks minder eisen aan het peilbeheer. Op grond hiervan wordt instelling van een omslagklasse voor bos- en natuurterreinen niet nodig geacht.

II.7          Overige verschillen in belang

Zoals aangegeven kenden diverse voormalige waterschappen nog andere omslagklassen, gebaseerd op verschillen in drooglegging, grondsoort, voorzieningenniveau e.d. De heffingspercentages lagen daarbij tussen 75% en 125%. Uitgaande van een globale benadering van het belang bij de waterbeheersing in het nieuwe hoogheemraadschap was – en is er ook thans – geen aanleiding deze belangenverschillen bij de omslagklassenindeling van het hoogheemraadschap in aanmerking te nemen.    

II.8          Conclusie

Het bovenstaande leidt tot instelling van drie omslagklassen voor ongebouwde onroerende zaken en drie omslagklassen voor gebouwde onroerende zaken:

A.    omslagklassen ongebouwd:

-       omslagklasse AI: ongebouwde onroerende zaken met volledig belang bij het waterkwantiteits-beheer (omslagheffing 100%,       

        vermenigvuldigingsfactor op de heffingsmaatstaf 1,0);

-       omslagklasse AII: ongebouwde onroerende zaken met beperkt belang bij het waterkwantiteitsbeheer (omslagheffing

        25%, vermenigvuldigingsfactor op de heffingsmaatstaf 0,25);

-       omslagklasse AIII: ongebouwde onroerende zaken met geen of vrijwel geen belang bij het waterkwantiteitsbeheer (geen

        omslagheffing, vermenigvuldigingsfactor op de heffingsmaatstaf 0).

B.    omslagklassen gebouwd:

-       omslagklasse BI: gebouwde onroerende zaken met volledig belang bij het waterkwantiteitsbeheer (omslagheffing 100%,

        vermenigvuldigingsfactor op de heffingsmaatstaf 1,0);

-       omslagklasse BII: gebouwde onroerende zaken met beperkt belang bij het waterkwantiteitsbeheer (omslagheffing 25%,     

        vermenigvuldigingsfactor op de heffingsmaatstaf 0,25);

-       omslagklasse BIII: gebouwde onroerende zaken met geen of vrijwel geen belang bij het waterkwantiteitsbeheer (geen

        omslagheffing, vermenigvuldigingsfactor op de heffingsmaatstaf 0).

II.9          Nadere onderbouwing

In het kader van de voorbereidingsprocedure van de Omslagklassenverordening Waterkwantiteits-beheer 2003 is aan een extern adviesbureau opdracht verstrekt de juistheid van de gekozen aannames te controleren. Het bureau heeft daartoe een analyse opgesteld van de kosten van het water-kwantiteitsbeheer per deelgebied binnen het hoogheemraadschap, rekening houdend met grondsoort/grondgebruik en het aanwezige waterstaatkundige voorzieningenniveau en met uitzondering van het duingebied. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat alleen bij het zg. natte veenweidegebied (veenweidegebied met een drooglegging van 0 tot 0,30 meter) het belang bij het waterkwantiteitsbeheer zodanig minder (25%) is dan gemiddeld, dat instelling van een omslagklasse hiervoor te overwegen is. Voor alle andere typen grondsoort/grondgebruik en daarmee verband houdende kosten van waterstaatkundige voorzieningen geldt dat het belang ruimschoots valt binnen een marge van 25% onder of boven het gemiddelde kostenniveau.

Op grond van deze analyse is in de Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer 2003

(ook) een omslagklasse ingesteld voor het natte veenweidegebied. Zoals in het voorgaande is aangegeven, is deze omslagklasse in verband met de invoering van een nieuwe methodiek van kostentoedeling in de Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer 2004 komen te vervallen.

III            Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In de verordening is bij de omschrijving van de be­gripsbepalingen zoveel als mogelijk aangesloten bij de begrippen in de onlosmakelijk aan deze verordening gekoppelde kostentoedelingsverorde­ning en de omslagverordening.

Artikel 2 Indeling in omslagklassen

Gelet op het bepaalde in artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet wordt aangegeven dat er, als gevolg van verschillen in hoedanigheid of ligging van onroerende zaken, omslagklassen worden ingesteld om te voor­komen dat er onevenredig voor- of nadeel voor de omslag­plichtigen ontstaat.

Artikel 3 en 4 Berekening van de heffingsmaatstaf per gebied

Deze artikelen vormen de concrete uitwerking van het zevende lid van artikel 120 Waterschapswet. Voor de motivering van de diverse omslagklassen en de daaraan gekoppelde correctie van de heffings­maatstaf wordt verwezen naar het algemene deel van de toelich­ting.

Artikel 5Inwerkingtreding

In tegenstelling tot de kostentoedelingsverorde­ning behoeft de omslagklassenverordening niet tenminste eenmaal in de vijf jaar te worden herzien. Wel dient uiteraard regelmatig te worden nagegaan of de omslagklassenindeling nog aansluit bij de feitelijke situatie in het gebied.

Op grond van artikel 73 Waterschapswet treedt de verordening niet in werking dan nadat zij is bekendgemaakt. Wegens de vereiste goedkeuring van Gedeputeerde Staten kan de datum van inwerkingtreding echter ook vallen na aanvang van het belastingjaar 2004. In verband hiermee is uitdrukkelijk bepaald dat de verordening van toepassing is met ingang van 1 januari 2004.   

Met de inwerkingtreding van de Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer 2004 vervalt de Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer 2003. Wel blijft deze gelden voor belastingschulden die in dat jaar ontstaan zijn.       

Artikel 6 Citeertitel

De verordening kan worden aangehaald als "Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer Hollands Noorderkwartier 2004".