Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR271605
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR271605/1
Regeling vervallen per 01-01-2009
Kostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2004
Geldend van 30-01-2004 t/m 31-12-2008
Intitulé
Kostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2004Kostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2004
Begripsbepalingen
Artikel 1
Deze verordening verstaat onder:
- a.
hoogheemraadschap: het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
- b.
kosten: de kosten zoals opgenomen in de begroting naar kostendragers van het hoogheemraadschap en welke worden gedekt door de omslagen;
- c.
het reglement: het Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, goedgekeurd bij besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 19 juni 2002, nr. HDJZ/WAT/2002-1652;
- d.
zorg voor de waterkeringen: de taken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub a, van het reglement, en artikel 3, derde lid, sub c, uitsluitend voorzover het betreft de op de waterkeringen gelegen wegen;
- e.
zorg voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer: de taken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub b, en artikel 3, derde lid, sub a. en b, van het reglement;
- f.
zorg voor de wegen: de taak als bedoeld in artikel 3, derde lid, sub c, van het reglement, voorzover het betreft de niet op de waterkeringen gelegen wegen;
- g.
zakelijk gerechtigden ongebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken als bedoeld in artikel 116, onderdeel a, van de Waterschapswet;
- h.
zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken als bedoeld in artikel 116, onderdeel b, van de Waterschapswet;
- i.
ingezetenen: de ingezetenen als bedoeld in artikel 116, onderdeel d, van de Waterschaps- wet.
Kostentoedeling zorg voor de waterkeringen
Artikel 2
De kosten voortvloeiend uit de zorg voor de waterkeringen worden als volgt toegedeeld:
34,0 % aan de ingezetenen;
51,9 % aan de zakelijk gerechtigden gebouwd;
14,1 % aan de zakelijk gerechtigden ongebouwd.
Kostentoedeling zorg voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer
Artikel 3
De kosten voortvloeiend uit de zorg voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer worden als volgt toegedeeld:
34,0 % aan de ingezetenen;
51,9 % aan de zakelijk gerechtigden gebouwd;
14,1 % aan de zakelijk gerechtigden ongebouwd.
Kostentoedeling zorg voor de wegen
Artikel 4
De kosten voortvloeiend uit de zorg voor de wegen worden als volgt toegedeeld:
43,9 % aan de ingezetenen;
51,1 % aan de zakelijk gerechtigden gebouwd;
5,0 % aan de zakelijk gerechtigden ongebouwd.
Inwerkingtreding
Artikel 5
-
1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.
-
2. Deze verordening vindt voor het eerst toepassing op het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2004.
-
3. Met ingang van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde datum vervalt de Kostentoedelingsverordening Hollands Noorderkwartier 2003, vastgesteld bij besluit van 8 januari 2003, reg.nr. 03.315, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-holland bij besluit van 24 februari 2003, nr. 2003-6207, met dien verstande dat die verordening van kracht blijft ten aanzien van het belastingjaar waarvoor zij heeft gegolden.
Citeertitel
Artikel 6
Deze verordening kan worden aangehaald als "Kostentoedelingsverordening Hollands Noorderkwartier 2004".
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het college van hoofdingelanden
van 17 december 2003
Toelichting
I Algemene toelichting
I.1 De fusie van de waterschappen in het Noorderkwartier
Op 1 januari 2003 is het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevormd door samenvoeging van de waterschappen Hollands Kroon, Groot-Geestmerambacht, Het Lange Rond, Westfriesland, De Waterlanden en het hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier.
De taken van het nieuwe hoogheemraadschap vormen een optelsom van de taken van de voormalige organisaties. Omdat de opgeheven waterschappen alle een eigen kostentoedeling kenden, afgestemd op hun eigen taakuitoefening en soms ook volgens een eigen kostentoedelingssystematiek, diende voor het nieuwe hoogheemraadschap een nieuwe kostentoedeling te worden opgesteld.
De totstandkoming daarvan is geschied op basis van uitgangspunten zoals vastgesteld door de Voorbereidingscommissie van de fusie in 2001. Dit hield onder meer in dat de nieuwe kostentoedeling gebaseerd was op de kostentoedelingen van de bestaande waterschappen. Die kostentoedelingen waren vrij recent herzien en hadden voldoende draagvlak binnen de voormalige waterschappen. Alleen een aantal feitelijke gegevens die van belang waren bij de kostentoedeling, werd geactualiseerd. Aldus vormde de kostentoedeling van het nieuwe hoogheemraadschap min of meer een gemiddelde van de kostentoedelingen van de gefuseerde waterschappen.
Aanvankelijk konden alle categorieën van belanghebbenden in het voorlopig algemeen bestuur van het hoogheemraadschap zich vinden in de gekozen uitgangspunten en de resultaten daarvan. In een vergevorderd stadium van de vaststellingsprocedure bleek echter dat de feitelijke uitwerking leidde tot aanzienlijke lastenverschuivingen, die met name nadelig uitpakten voor het ongebouwd. Dat was mede een gevolg van enkele andere, bijkomende beslissingen, zoals het vrijstellen van water voor de omslagheffing ongebouwd en het instellen van een omslagklasse van 50% voor het zogenoemde natte veenweidegebied.
In verband hiermee heeft het voorlopig college van hoofdingelanden ingestemd met de kostentoedeling zoals vastgelegd in de Kostentoedelingsverordening 2003 onder de voorwaarde dat reeds in het eerste jaar van de fusie een onderzoek naar een nieuwe kostentoedeling zou worden gestart. Dit onderzoek heeft geleid tot een nieuwe Kostentoedelingsverordening 2004.
Voordat meer specifiek op de toedeling van kosten aan categorieën wordt ingegaan (zie met name de artikelsgewijze toelichting) volgt eerst een meer algemene toelichting als het gaat om de aan de kostentoedeling ten grondslag liggende uitgangspunten en het kostentoedelingsproces.
I.2 Algemene beschouwing vanuit de Waterschapswet
Het toedelen van kosten vindt zijn grondslag in de Waterschapswet (Stbl. 1991, 379). In deze wet is onder meer vastgelegd dat de kosten van de waterschapstaken toegedeeld moeten worden aan de categorieën van belanghebbenden die in het bestuur vertegenwoordigd zijn. Volgens artikel 11, tweede lid, van de Waterschapswet komen hiervoor de volgende categorieën in aanmerking:
- •
1. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben vanongebouwde onroerende zaken;
- •
2. degenen die krachtens een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst het gebruik hebben van ongebouwde onroerende zaken;
- •
3. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken;
- •
4. de ingezetenen, onder wie worden verstaan degenen die hun werkelijke woonplaats hebben in het gebied van het waterschap;
- •
5. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte.
Het betreft hier dus belangencategorieën die in de omslagheffing van de traditionele waterschaps- taken betrokken kunnen worden.
Op grond van artikel 119 van de Waterschapswet moeten waterschappen voorafgaand aan de omslagheffing een kostentoedelingsverordening vaststellen. In deze verordening moet worden vastgelegd hoe de kosten per afzonderlijke waterschapstaak over de categorieën van belanghebbenden worden toegedeeld. Bij deze toedeling moet rekening worden gehouden met de aard en de omvang van het belang dat de diverse categorieën van belanghebbenden bij de verschillende waterschapstaken hebben. Bij de verordening kan worden bepaald dat de kosten van heffing en invordering van waterschapsbelastingen en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën van belanghebbenden.
De Kostentoedelingsverordening behoeft de goedkeuring van Gedeputeerde Staten en dient ten minste eenmaal per vijf jaar herzien te worden. De Kostentoedelingsverordening vormt tezamen met de (facultatieve) Omslagklassenverordening (artikel 120, zevende lid, Waterschapswet) en de Omslagverordening (artikel 110, tweede lid, Waterschapswet) de basis voor de omslagheffing.
I.3 Methodiek kostentoedeling
De Waterschapswet bevat geen bepalingen waaruit blijkt hoe de kostentoedeling moet plaatsvinden. Bepaald is slechts dat het algemeen bestuur een verordening vaststelt waarin, zoveel mogelijk naar onderscheid van taken, voor elk van de categorieën van belanghebbenden die in dat bestuur zijn vertegenwoordigd, de toedeling van het kostendeel is opgenomen.
De methodiek van kostentoedeling bij het hoogheemraadschap en zijn rechtsvoorgangers is tot nu toe gebaseerd geweest op het "Rapport inzake de kostentoedeling” van de Werkgroep vervolgstudie waterschapsfinanciën (werkgroep-Havelaar) uit 1989. De aanbevelingen in dit rapport werden destijds door de provincies en de waterschappen breed aanvaard.
Voor de toedeling van kosten aan gebouwd en ongebouwd is tot nu toe gebruik gemaakt van de zg. methode Oldambt. Dit is een rekenmethodiek voor kostentoerekening op basis van het principe ‘toerekening van directe kosten en verdeling van resterende kosten’. Deze methodiek is toegepast bij het voormalige waterschap Oldambt en vervolgens breed in de waterschapswereld overgenomen.
Gebruikmaking van de aanbevelingen van de werkgroep-Havelaar en toepassing van de methode Oldambt werden door de provincie voorgeschreven in de zogeheten Implementatienota (besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 8 februari 1993, nr. 10).
Een belangrijk nadeel van de tot nu gehanteerde methodiek van kostentoedeling is dat deze ingewikkeld is en leidt tot een ondoorzichtige wijze van kostentoerekening. Daarnaast beantwoordt het systeem van sterk van elkaar onderscheiden categorieën van belanghebbenden en daaraan toe te rekenen kosten niet meer aan de eisen van het moderne waterbeheer. Anders dan vroeger ligt de nadruk bij het moderne waterbeheer niet meer op de situatie in het landelijk gebied (de polder). Tegenwoordig overstijgt het belang van het waterbeheer de polder. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn in toenemende mate gebaseerd op het stedelijk gebied. Het waterbeheer heeft daarbij een ondersteunende functie en dient te passen in een scala van ontwikkelingen en belangen op ander gebied. Toerekening van kosten van waterbeheer aan specifieke deelgebieden of aan specifieke categorieën belanghebbenden is daardoor steeds moeilijker.
Tegelijkertijd worden steeds verdergaande eisen gesteld aan het moderne waterbeheer. Uitvoering van beleidsplannen als het landelijke programma Waterbeheer in de 21e eeuw (WB21), de provinciale waterhuishoudingsplannen en de eigen waterbeheersplannen brengen hoge investeringen met zich mee, die grotendeels door de waterschappen zelf betaald moeten worden.
In het licht van deze ontwikkelingen bestaat al geruime tijd het besef dat zowel de bestuurlijke als de financiële structuur van het waterschap verheldering en vereenvoudiging behoeft. Met het oog hierop hebben de afgelopen jaren diverse onderzoeken plaatsgevonden naar een eenvoudiger bestuurlijke en financiële structuur van de waterschappen. In dat verband kan worden verwezen naar het rapport ‘Water centraal’ (Unie van Waterschappen, 1996) en het rapport ‘Waterschapsbelastingen in de 21e eeuw’ van de Commissie onderzoek financiering, ook genaamd Commissie-Togtema (Unie van Waterschappen, 1999).
Naar aanleiding van deze onderzoeken heeft de Unie van Waterschappen een standpunt ingenomen, dat is vastgelegd in het rapport ‘Naar een eenvoudiger bestuurlijke en financiële structuur van het waterschap’ (Unie van Waterschappen, 2001). Dit rapport richt zich wat betreft de taken op het toekomstige watersysteembeheer en de bijbehorende watersysteemheffing, waarbij de taken waterbeheersing en waterkering grotendeels worden samengevoegd.
Omdat aan de realisatie van diverse onderdelen in dit standpunt wetswijzigingen vooraf moeten gaan, hebben verschillende waterschappen ervoor gekozen reeds enkele wijzigingen door te voeren waarvoor wetswijziging niet noodzakelijk is. Dit heeft ertoe geleid dat de Unie in een notitie van januari 2002 enkele mogelijk reeds in te voeren voorstellen van het standpunt aandraagt. In deze notitie gaat het met name om twee financieringsvoorstellen die worden beschreven: een afwijkende methodiek ter bepaling van het aandeel van de ingezetenen en een nieuwe methodiek ter bepaling van de kostenaandelen van gebouwd en ongebouwd, de zogeheten methode Delfland.
In het rapport ‘Naar een eenvoudiger bestuurlijke en financiële structuur van het waterschap’ beveelt de Unie aan de taken waterkering en waterbeheersing samen te voegen tot één taak watersysteembeheer. Reden daarvoor is dat beide taken sterk samenhangen en voor de kostentoedeling en de omslagheffing niet wezenlijk van elkaar te onderscheiden zijn. De financiering zou daarom moeten geschieden op basis van één heffing, watersysteemheffing genaamd, met één kostentoedeling.
Kostenaandeel ingezetenen
Eén van de aanbevelingen van de Unie van Waterschappen betreft de berekening van het kostenaandeel van de categorie ingezetenen. Dit aandeel dient primair afhankelijk te worden gesteld van de inwonerdichtheid. De inwonerdichtheid vormt een goed handvat voor het bepalen van de omvang van het algemeen belang van de ingezetenen. In een dichtbevolkt gebied is het inwonerbelang veel intenser van karakter dan in een dunbevolkt gebied. Dit geldt binnen het watersysteembeheer zowel voor het belang bij de waterkeringszorg als bij het waterkwantiteitsbeheer. Het kostenaandeel voor de ingezetenen is dus bij beide taken gelijk.
De inwonerdichtheid varieert per waterschap. De Unie acht evenwel een directe, één op één vertaling van de inwonerdichtheid naar het kostenaandeel van de ingezetenen ongewenst. Een zekere bandbreedte is wenselijk, waarbij rekening kan worden gehouden met de specifieke kenmerken van het beheersgebied en de wijze waarop het waterschap zijn taak vervult. Aldus kunnen ook de mate van afhankelijkheid en bestuurlijke overwegingen hierbij een rol spelen. Deze bandbreedte is binnen de diverse inwonerdichtheidklassen in beginsel vastgesteld en begrensd op 10%. Wanneer daar in uitzonderlijke gevallen aanleiding voor is dient het percentage echter ook hoger te kunnen worden vastgesteld.
Kostenaandeel gebouwd/ongebouwd
Een tweede aanbeveling van de Unie van Waterschappen betreft de berekening van de kostenaandelen van de categorieën gebouwd en ongebouwd. Aanbevolen wordt deze kostenaandelen – na aftrek van het ingezetenenaandeel – te berekenen op basis van de totale waarde van de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken. De verhouding tussen de totale waarde gebouwd en de totale waarde ongebouwd is dan bepalend voor het kostenaandeel. Daarbij geldt dat aan ongebouwde onroerende zaken een waarde wordt toegekend overeenkomstig het grondgebruik. Verschillend grondgebruik leidt tot verschillende waarden, hetgeen tot uitdrukking komt in de gemiddelde waarde van het ongebouwd en daarmee in het kostenaandeel van het ongebouwd. De waarde van het gebouwd wordt bepaald aan de hand van de waardevaststelling volgens de Wet waardering onroerende zaken (Wwoz). De totale waarde van het gebouwd in een gebied is gelijk aan het totaal van de Wwoz-waarden in dat gebied.
Deze systematiek van kostentoedeling, die bekend staat als de methode Delfland, kan worden toegepast voor zowel de waterkeringstaak als de waterkwantiteitstaak. Op grond hiervan gelden voor beide taken gelijke kostenaandelen van gebouwd en ongebouwd.
Het overgaan op de methode Delfland betekent dat de kostentoedeling aan gebouwd en ongebouwd voortaan alleen nog gebaseerd is op de beschermde waarde, en niet langer op de veroorzaking van kosten, zoals bij de methode Oldambt het geval was. Dit is niet alleen transparanter, maar wordt ook gerechtvaardigd door het feit dat het waterbeheer in het landelijk gebied steeds vaker geschiedt ten gunste of mede ten gunste van het stedelijk gebied, zoals bij de aanleg van waterbergingslocaties, realisatie van natuurlijke verbindingszones, bevordering van recreatief medegebruik enz. Dit maakt een juiste toerekening van kosten op basis van kostenveroorzaking steeds lastiger. Het gestaag afnemende areaal ongebouwd leidt bovendien tot een steeds kleiner draagvlak ongebouwd en daarmee tot een verdere onevenwichtigheid in de lastenverdeling.
De nieuwe methodieken voor de berekening van het aandeel ingezetenen en voor de berekening van de aandelen gebouwd en ongebouwd zijn voor het hoogheemraadschap uitgewerkt in het rapport ‘Kostentoedeling naar economische waarde’ van onderzoeksbureau Tauw bv van 26 mei 2003, kenmerk R001-4284814AJM-D02-D, dat mede ten grondslag ligt aan de Kostentoedelingsverordening 2004.
Het hanteren van een nieuwe methodiek van kostentoedeling is formeel niet in overeenstemming met de eerder genoemde Implementatienota van de provincie Noord-Holland. De provincie heeft zich echter bereid verklaard deze nota, die naar vorm en inhoud verouderd is, als toetsingskader voor de goedkeuring van de Kostentoedelingsverordening 2004 buiten beschouwing te laten.
De aanbeveling de taken waterkeringbeheer en waterkwantiteitsbeheer samen te voegen tot één taak watersysteembeheer met een gecombineerde heffing en kostentoedeling kan nog niet in de verordening worden doorgevoerd. Beide taken zijn thans nog afzonderlijk in het reglement van bestuur van het hoogheemraadschap vermeld. Om die reden dienen deze taken ook bij de kostentoedeling nog van elkaar te worden onderscheiden.
Wegenbeheer
De nieuwe methodiek van kostentoedeling wordt niet gehanteerd voor de taak wegenbeheer. De bestaande kostentoedeling voor de wegenzorg is gebaseerd op het onderscheid algemene verkeersfunctie/ontsluitingsfunctie, volgens een methodiek die is ontwikkeld door de Landbouwuniversiteit Wageningen (thans: Wageningen Universiteit). Toepassing van de methode-Delfland op het wegenbeheer leidt tot forse verschuivingen in de kostentoedeling, waarmee deze verder af komt te staan van de financiering van de wegenzorg in die gebieden waar deze taak niet aan de waterschappen is opgedragen. Dit wordt ongewenst geacht. Mede omdat er een goede, wetenschappelijk onderbouwde methodiek van kostentoedeling voor deze taak beschikbaar is, is er daarom voor gekozen de methode Delfland niet voor het wegenbeheer toe te passen.
De verdere methodiek van de kostentoedeling wordt hierna beschreven.
I.4 Model-kostentoedelingsverordening
Ten behoeve van de waterschappen heeft de Unie van Waterschappen een model-kostentoedelingsverordening met een toelichting opgesteld. Dit model is gehanteerd voor het opstellen van de Kostentoedelingsverordening 2004.
I.5 Toerekening kosten
Voor een goed begrip wordt nog vermeld dat de kostentoedeling de laatste fase is van toerekening van kosten aan de verschillende categorieën van belastingplichtigen. Hier gaat namelijk nog aan vooraf het belangrijke proces van kostenverbijzondering. Tijdens dit proces worden de kosten van de verschillende afdelingen (kostenplaatsen) verbijzonderd naar de verschillende waterschapstaken (kostendragers). Deze verbijzondering verloopt via de kostenverdeelstaat. Op grond van bedrijfseconomische grondslagen moeten voor iedere (hulp)kostenplaats verdeelsleutels worden ontwikkeld.
Hiermee worden met name indirecte kosten verdeeld over de kostendragers. De manier van kostenverbijzondering naar kostendragers heeft derhalve direct invloed op de uiteindelijke kostentoedeling naar de belangencategorieën. Door middel van kostentoedeling worden namelijk de op de kostendragers verzamelde kosten naar de verschillende belangencategorieën toegedeeld.
I.6 Belangencategorieën/omslagplichtigen
In de Waterschapswet worden vijf belangencategorieën genoemd, die in het bestuur van een waterschap vertegenwoordigd kunnen zijn. Mede afhankelijk van de taken die aan een waterschap zijn opgedragen, bepalen Provinciale Staten bij reglement welke categorieën daadwerkelijk in het algemeen bestuur vertegenwoordigd zullen zijn. Bij het hoogheemraadschap zijn dit:
- •
1. de categorie eigenaren ongebouwd;
- •
2. de categorie eigenaren gebouwd;
- •
3. de categorie ingezetenen;
- •
4. de categorie gebruikers bedrijfsgebouwd.
De categorie gebruikers ongebouwd (pachters) was nog wel in het bestuur van één van de rechtsvoorgangers van het hoogheemraadschap vertegenwoordigd, maar niet meer in het bestuur van het hoogheemraadschap. Het toedelen van kosten aan deze categorie is daarom, gelet op de trits belang-betaling-zeggenschap, niet mogelijk.
Voor de categorie gebruikers bedrijfsgebouwd geldt dat deze met name in het waterschapsbestuur is vertegenwoordigd in verband met het waterkwaliteitsbeheer. De financiering van dit beheer geschiedt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stbl. 1994, 192). Slechts in zeer specifieke gevallen zullen gebruikers bedrijfsgebouwd belangen hebben bij de traditionele waterschapstaken. Te denken valt bijvoorbeeld aan een belang bij de zorg voor kwantitatief oppervlaktewaterbeheer. In het gebied van het hoogheemraadschap wordt echter relatief weinig water vanuit het bedrijfsgebouwd op het oppervlaktewater geloosd of daaraan onttrokken. Als dit al plaatsvindt betreft dit water dat als koelwater gebruikt wordt waarbij op vrijwel dezelfde plaats het water wordt onttrokken en geloosd.
Om die reden wordt het niet zinvol geacht de gebruikers van bedrijfsgebouwd als afzonderlijke categorie belanghebbenden in de omslagheffing voor de zorg voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer te betrekken. In de provinciale uitgangspunten zijn de gebruikers bedrijfsgebouwd ook buiten beschouwing gelaten.
Hiermee richt de kostentoedeling zich op de drie resterende belangencategorieën, te weten:
- •
1. eigenaren ongebouwd;
- •
2. eigenaren gebouwd;
- •
3. ingezetenen.
I.7 Waterschapstaken
In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is aangegeven welke taken provinciale staten aan een waterschap kunnen opdragen. De drie hoofdtaken zijn:
- •
1. zorg voor de waterkeringen;
- •
2. zorg voor de waterkwantiteit;
- •
3. zorg voor de waterkwaliteit.
Tevens kunnen als neventaken worden opgedragen:
- •
1. zorg voor de wegen;
- •
2. zorg voor de vaarwegen.
De reglementaire taken van het hoogheemraadschap zijn neergelegd in artikel 3 van het Reglement van bestuur. Tot de taken van het hoogheemraadschap behoort de zorg voor de waterkeringen, de zorg voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer en de zorg voor het kwalitatief oppervlaktewaterbeheer, alsook de zorg voor vaarwegen, de toepassing van de Scheepvaartverkeerswet (Stbl. 1988, 352) en de zorg voor wegen.
Nogmaals wordt benadrukt dat de Kostentoedelingsverordening geen betrekking heeft op het omslaan van de kosten voor het waterkwaliteitsbeheer. Die kosten worden op basis van hoofdstuk IV van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verdeeld over de lozers van afvalstoffen.
De kosten gemaakt voor de zorg voor de vaarwegen en voor het geven van uitvoering aan de Scheepvaartverkeerswet (Stbl. 1988, 352) zijn zeer gering en nauw verbonden met de kosten gemaakt voor de zorg voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer, Om die reden zijn de kosten voor de zorg voor de vaarwegen opgenomen onder de kosten voor de zorg voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer (zie het begripsartikel onder e).
Om ingewikkelde kostenverdelingen op detailniveau te voorkomen zijn de kosten voor de wegen uitsluitend gelegen op waterkeringen geteld bij de kosten gemaakt voor de betreffende zorg (zie het begripsartikel onder d). Hierbij geldt dat de onderhoudskosten voor deze wegen relatief gering en zo verweven zijn met de veel hogere kosten voor het in stand houden van de waterkering, dat een uitsplitsing resulteert in een weinig realistisch beeld. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland stemmen met deze wijze van berekenen in zolang de kosten van de op de waterkeringen gelegen wegen niet meer bedragen dan 15% van de totale voor de waterkeringen te maken kosten (zie de provinciale notitie ‘Criteria voor de reglementaire begrenzing van taakgebieden’).
Hierdoor zijn bij het hoogheemraadschap drie kostendragers te onderscheiden, namelijk:
- •
1. zorg voor de waterkeringen;
- •
2. zorg voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer;
- •
3. zorg voor de wegen.
De totale kosten van de organisatie van het hoogheemraadschap worden (na aftrek van de kosten van het waterkwaliteitsbeheer en inkomsten uit andere hoofde) derhalve aan deze drie taken/kostendragers toegerekend. Volgens de nieuwe Comptabiliteitsvoorschriften voor waterschappen is het verplicht dat de kostendragers in de begroting overeenkomen met de reglementair opgedragen taken.
2 Het kostentoedelingsproces
Het kostentoedelingsproces verloopt in drie stappen.
Stap 1
In de eerste stap worden de kosten per waterschapstaak toegedeeld naar algemene taakbelangen (ingezetenen) en specifieke taakbelangen (eigenaren en gebruikers onroerende zaken).
Algemene taakbelangen zijn gericht op het kunnen wonen, werken en recreëren in het gebied waarover het hoogheemraadschap bevoegd is. Door het onder meer aanleggen, onderhouden en inzetten van waterstaatkundige voorzieningen zoals gemalen, sluizen, dijken, wegen etc. levert het hoogheemraadschap een voortdurende en kwalitatieve bijdrage aan het leefmilieu van een ieder die binnen dit gebied feitelijk woonachtig is. De aan de algemene taakbelangen verbonden kosten worden op forfaitaire wijze toegedeeld aan hen die binnen het gebied van het hoogheemraadschap feitelijk woonachtig zijn. Het belang van ingezetenen is niet gebonden aan ligging of hoedanigheid van onroerend goed. Het tarief voor de ingezetenenomslag zal, aldus Gedeputeerde Staten in de voordracht aan Provinciale Staten met betrekking tot de fusie van de waterschappen in het Noorderkwartier, daarom in het gehele beheergebied van het hoogheemraadschap gelijk zijn.
Een uitzondering hierop is dat met betrekking tot het wegenbeheer een afzonderlijk taakgebied geldt; in dit gebied worden aan de daar woonachtige ingezetenen ook de kosten van het wegenbeheer toegedeeld. Deze benadering is door de Hoge Raad als mogelijkheid geaccordeerd (HR 10 augustus 2001, BNB 2001/339).
Analoog aan het inmiddels alom bekende woonruimteforfait als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO) zullen de gebruikers van zelfstandige woonruimten steeds een gelijk bedrag aan omslag zijn verschuldigd.
Het Hof Den Haag bepaalde bij uitspraak van 22 maart 1995, rolnummer 94/3665, dat deze analogie niet betekent dat het `hebben van woonruimte' (artikel 118, derde lid, Waterschapswet) mag worden gelijkgesteld met het bewonen van een zelfstandige ruimte (artikel 18, tweede lid, WVO). Van belang is enkel het bevestigend antwoord op de vraag of iemand binnen het omslagplichtig gebied van een waterschap feitelijk woonachtig is. Ook het bewonen van onzelfstandige woonruimten zou dus tot gevolg hebben dat de belastingplicht ontstaat.
Bij arrest van 26 juni 1996 (nr. 31.176) heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof Den Haag vernietigd. Een en ander betekent dat aan het begrip 'woonruimte' in de Waterschapswet dezelfde betekenis moet worden toegekend als in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.
Specifieke taakbelangen zijn gericht op de waterstaatkundige verzorging van de bodem en het gebied. Het hoogheemraadschap levert in dit verband een voortdurende en kwalitatieve bijdrage aan het in stand houden van de gebouwde en ongebouwde eigendommen en de daarbij behorende gebruiksmogelijkheden. Deze verzorging is afhankelijk van de gestelde eisen van de verschillende groepen van belanghebbenden in het waterschapsgebied.
Stap 2
De aan de specifieke taakbelangen toegedeelde kosten worden nader toegedeeld aan gebouwde en ongebouwde onroerende zaken.
Stap 3
In de derde stap worden tenslotte de aan het ongebouwd toegerekende kosten nader toegedeeld aan eigenaren ongebouwd en aan gebruikers (pachters). Omdat bij het hoogheemraadschap de gebruikers van het ongebouwd niet in de heffing worden betrokken betekent deze derde stap in feite niet veel meer dan het toerekenen van de kosten voor het gebouwd aan de eigenaren gebouwd en de kosten voor het ongebouwd aan de eigenaren ongebouwd.
Schematisch kan het kostentoedelingsproces als volgt worden weergegeven: [ schema is in de bijlage toegevoegd]
Het direct toerekenen van kosten aan een categorie
Sinds enkele jaren bestaat wettelijk de mogelijkheid om bepaalde kosten niet via de kostentoedeling toe te delen, maar rechtstreeks aan de categorie waarvoor die kosten gemaakt worden. Dit geldt voor de kosten van heffing en invordering van waterschapsbelastingen en de kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur (artikel 119, eerste lid, Waterschapswet). In de Kostentoedelingsverordening 2003 is zo’n rechtstreekse toerekening van categoriegebonden kosten nog toegepast.
Dit geschiedde vooral met het oog op de hoge kosten van de waardebepaling van gebouwde eigendommen op grond van de Wet waardering onroerende zaken. Deze kosten werden daardoor rechtstreeks aan de categorie gebouwd toegedeeld. Naar verwachting zal het aandeel van de waterschappen in de kosten van de taxaties in de toekomst teruglopen. Voor rechtstreekse toerekening van deze kosten bestaat daarom geen aanleiding meer.
Rechtstreekse toerekening van verkiezingskosten houdt verband met de mogelijkheid dat voor sommige categorieën belanghebbenden indirecte verkiezingen worden gehouden. Dit dient dan echter bij reglement te zijn bepaald. Voor het hoogheemraadschap geldt dat de verkiezingen voor alle in de kostentoedeling betrokken categorieën rechtstreeks geschieden. De voor de onderscheiden categorieën te maken verkiezingskosten zijn daardoor vrijwel gelijk. Ook wat deze kosten betreft bestaat daarom geen aanleiding meer voor rechtstreekse toerekening.
Mede gelet op de gewenste vereenvoudiging van de kostentoedeling is er daarom voor gekozen geen rechtstreekse toerekening van categoriegebonden kosten meer toe te passen.
De gebiedsindeling
De kostentoedeling heeft in principe betrekking op het gehele waterschapsgebied (het beheergebied) waarvan de grenzen zijn vastgelegd op een bij het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap behorende kaart. De aan het hoogheemraadschap opgedragen taken worden steeds binnen dit gebied uitgevoerd maar niet altijd in het gehele gebied. De (omslagplichtige) gebieden zoals die er zijn voor het waterkeringenbeheer, het kwantiteitsbeheer en het wegenbeheer zijn op afzonderlijke kaarten aangegeven. De taakgebieden waterkeringenbeheer en waterkwantiteitsbeheer zijn aan elkaar gelijk, het taakgebied voor het wegenbeheer is daarvan afwijkend. Het toedelen van de kosten per taak dient dan ook steeds te gebeuren over de omslagplichtigen binnen de gebieden zoals die op de desbetreffende kaarten zijn aangegeven.
- Het taakgebied voor de zorg voor de waterkeringen is het binnen het beheergebied gelegen gebied dat belang heeft bij de bij het hoogheemraadschap in beheer zijnde waterkeringen (primaire, secundaire en overige (boezem)waterkeringen). In grote lijnen wordt het taakgebied gevormd door het gedeelte van Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal, inclusief het eiland Texel.
Voor gebiedsdelen die een zelfstandige waterstaatkundige eenheid vormen, zoals het eiland Texel, geldt dat deze beschouwd moeten worden als één en ondeelbaar met het gehele nieuwe taakgebied. Hierbij is van belang de beslissing van de Hoge Raad van 1 juli 1988, BNB 1988/293 (De Waterlanden II). Daarbij bepaalde de Hoge Raad dat bij een groot waterschap, ontstaan uit een fusieproces, de kosten die voor een bepaald werk of werkzaamheid in één van de voormalige waterschappen worden gemaakt, behoren te worden verdeeld over het gehele (nieuwe) taakgebied. Daarbij oordeelde de belastingrechter dat ook degenen die niet of slechts zijdelings profiteren van een bepaald project, zoals een ruilverkaveling, of van het onderhoud in een bepaalde gemeente, in de kosten moeten bijdragen. Op deze wijze wordt, aldus de Hoge Raad, voorkomen dat bij elke investering of ieder onderhoud ingewikkelde kostentoedelingen moeten worden gemaakt. Solidariteit binnen het totale taakgebied van het nieuwe waterschap staat dus uitdrukkelijk voorop.
- Het omslagplichtig gebied voor de zorg voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is in principe gelijk aan het taakgebied zoals dat geldt voor het waterkeringenbeheer. Ook dit gebied wordt in grote lijnen gevormd door dat gedeelte van Noord-Holland dat ligt ten noorden van het Noordzeekanaal (de optelsom van de kwantiteitsgebieden van de voormalige waterschappen en een drietal boezemgebieden van het voormalige hoogheemraadschap).
- Voor de zorg voor de wegen bestaat het omslagplichtig gebied uit een deel van het Noorderkwartier zoals aangegeven op een bij het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap behorende kaart. Het gebied is de optelsom van de desbetreffende taakgebieden van de waterschappen Westfriesland en De Waterlanden en het hoogheemraadschap Uitwaterende Sluizen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsbepalingen
Onder b wordt het begrip kosten, zoals dat geldt voor de kostentoedeling, nader gedefinieerd. In de algemene toelichting is reeds ingegaan op de relatie tussen de begroting en de Kostentoedelingsverordening. Hieruit bleek dat de kostentoedeling betrekking heeft op de in de begroting naar kostendragers opgenomen kosten, die met behulp van de omslagheffing bekostigd worden.
De kosten van op waterkeringen gelegen wegen zijn begrepen in de kostendrager zorg voor de waterkeringen. Dit is verwoord in sub d. In sub e. zijn de kosten voortvloeiend uit de zorg voor de vaarwegen en de Scheepvaartverkeerswet begrepen.
De onder g, h en i gegeven definities zijn afgeleid uit de bepalingen van de Waterschapswet.
Artikel 2 Kostentoedeling zorg voor de waterkeringen
De zorg voor de waterkeringen is hoofdzakelijk gericht op de bescherming van het achterliggend gebied tegen overstromingen. Dit is een basisvoorwaarde voor het bestaan en dus in ieders belang.
Deze zorg heeft alle kenmerken van een collectief goed. Het nut is voor iedereen aanwezig en beschikbaar. Het gebruik door de één gaat niet ten koste van het gebruik door de ander. De kosten nemen niet toe indien meer personen gebruik maken van de voorziening.
Stap 1 kostentoedeling waterkering (ingezetenen)
Zoals aangegeven in het algemene deel van de toelichting wordt het belang van de ingezetenen primair bepaald aan de hand van de inwonerdichtheid. Het Unierapport geeft daarvoor de volgende aanbevelingen:
Inwonerdichtheid |
Indicatie inwoners/km² |
Kostenaandeel ingezetenen |
Laag |
< 500 |
20-30% |
Gemiddeld |
500-1.000 |
30-40% |
Hoog |
> 1.000 |
40-50% |
In het gebied van het hoogheemraadschap bedraagt de bevolkingsdichtheid 551 inwoners per km². Daarbij behoort een kostenaandeel van 31%. Er zijn echter specifieke omstandigheden die een verhoging van dit percentage rechtvaardigen. Zo geldt dat het gebied plaatselijk sterk verstedelijkt is en vrijwel geheel beneden de zeespiegel ligt, waardoor de mate van afhankelijkheid van een goede taakvervulling door het hoogheemraadschap bijzonder groot is. Op grond van dergelijke bestuurlijke overwegingen is een verhoging van het ingezetenenaandeel tot 34% gerechtvaardigd.
Stap 2 kostentoedeling waterkering (gebouwd/ongebouwd)
Na aftrek van het kostenaandeel van de ingezetenen (algemene taakbelangen) resteren de kosten van de specifieke taakbelangen. Bij een ingezetenaandeel van 34% bedraagt het gezamenlijke aandeel van gebouwd en ongebouwd 66%. Uit het kostentoedelingsonderzoek van Tauw bv blijkt dat de waardeverhouding gebouwd-ongebouwd binnen het hoogheemraadschap moet worden gesteld op 78,7 : 21,3. Toepassing van de methode Delfland leidt dan tot de volgende berekening:
kostenaandeel gebouwd: |
78,7 x 66% = |
(afgerond) 51,9%; |
kostenaandeel ongebouwd: |
21,3 x 66% = |
(afgerond) 14,1%. |
Voor de berekening van de totale waarden gebouwd en ongebouwd volgens de methode Delfland wordt verwezen naar het rapport van Tauw b.v. van 26 mei 2003, kenmerk R001-4284814AJM-D02-D, dat behoort bij en deel uitmaakt van deze toelichting.
Artikel 3 Kostentoedeling zorg voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer
Als gevolg van de vorming van het hoogheemraadschap op 1 januari 2003 is het onderscheid tussen kleinschalig waterkwantiteitsbeheer (detailwaterbeheer) en grootschalig waterkwantiteitsbeheer (boezembeheer) verdwenen. Ook bij de omslagheffing – en bijgevolg ook bij de kostentoedeling – wordt dit onderscheid niet meer gemaakt. Daarmee wordt de zorg voor de taak waterkwantiteitsbeheer in het gehele gebied op gelijke wijze uitgevoerd en dienen alle gebouwde en ongebouwde eigendommen in het gebied op gelijke wijze in de omslagheffing te worden betrokken. Uitzondering daarop vormen slechts eigendommen die gelegen zijn in een omslagklasse.
Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven, geschiedt de kostentoedeling voor de taak waterkwantiteitsbeheer op gelijke wijze als voor de taak waterkeringbeheer. Voor beide taken gelden derhalve dezelfde kostentoedelingspercentages. Voor de berekening daarvan wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.
Aangezien beide taken vooralsnog afzonderlijk in het Reglement van bestuur zijn vermeld en de kostentoedeling naar onderscheid van de reglementaire taken dient te geschieden, is de kostentoedeling voor beide taken afzonderlijk in de verordening opgenomen.
Artikel 4 Kostentoedeling zorg voor de wegen
De kosten die het hoogheemraadschap maakt voor de zorg voor de wegen worden deels gefinancierd uit bijdragen uit het Gemeentefonds. De gemeenten op welks grondgebied het hoogheemraadschap de buiten de bebouwde kommen gelegen wegen beheert, dragen de hun toekomende bijdragen uit het fonds over aan het hoogheemraadschap. De resterende kosten worden via de omslagheffing gedekt.
In de Kostentoedelingsverordening 2003 is de kostentoedeling voor de wegentaak gebaseerd op de kostentoedelingsmethodiek die is ontwikkeld door de Landbouwuniversiteit Wageningen (thans: Wageningen Universiteit). De toedelingspercentages zijn gebaseerd op de kostentoedeling zoals die gold bij de voormalige waterschappen De Waterlanden en Westfriesland. Omdat de kostentoedeling door de vorming van het hoogheemraadschap en de daaruit voortgevloeide uitbreiding van het taakgebied wegenbeheer niet wezenlijk werd beïnvloed, zijn deze toedelingspercentages ook overgenomen in de Kostentoedelingsverordening 2003.
Zoals in het algemene deel van de toelichting is aangegeven, beantwoordt de bestaande kostentoedelingsmethodiek voor het wegenbeheer aan de daaraan te stellen eisen. Er is daarom geen aanleiding deze methodiek of de uitwerking daarvan te herzien.
Dit houdt in dat in de Kostentoedelingsverordening 2004 voor het wegenbeheer de volgende percentages blijven gelden:
ingezetenen: |
43,9% |
zakelijk gerechtigden gebouwd: |
51,1% |
zakelijk gerechtigden ongebouwd: |
5,0% |
Artikel 5 Inwerkingtreding
De vastlegging van de inwerkingtreding van de Kostentoedelingsverordening is mede van belang in verband met de werkingsduur van de verordening. In de Waterschapswet is immers bepaald dat de kostentoedelingsverordening ten minste één maal in de vijf jaar herzien dient te worden. Indien daartoe aanleiding is, kan de verordening ook eerder dan na een periode van vijf jaar worden herzien.
Op grond van artikel 73 Waterschapswet treedt de verordening niet in werking dan nadat zij is bekendgemaakt. Wegens de vereiste goedkeuring van Gedeputeerde Staten kan de datum van inwerkingtreding echter ook vallen na aanvang van het belastingjaar 2004. In verband hiermee is uitdrukkelijk bepaald dat de verordening van toepassing is vanaf 1 januari 2004.
Met de inwerkingtreding van de Kostentoedelingverordening 2004 vervalt de Kostentoedelingsverordening 2003. Wel blijft deze gelden voor belastingschulden die in dat jaar ontstaan zijn.
Artikel 6 Citeertitel
De verordening kan worden aangehaald als "Kostentoedelingsverordening Hollands Noorderkwartier 2004".
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl