Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR271542
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR271542/1
Regeling vervallen per 01-04-2015
Keur Waterschap Groot Salland
Geldend van 06-10-2001 t/m 09-06-2008
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 |
Algemene bepalingen |
Begripsomschrijvingen Aansprakelijkheid Gedoogplichten Afrasteringen Bepalingen betreffende waterstaatswerken |
|
Hoofdstuk 2 |
Waterkeringen |
Begripsomschrijvingen Gebodsbepalingen Onderhoud Werken Coupures en waterkerende middelen Verbodsbepalingen Dijkbewaking |
|
Hoofdstuk 3 |
Wateren |
Begripsomschrijvingen Gebodsbepalingen Onderhoud Specie- en maaiselberging Verbodsbepaling Onttrekken en lozen van water/ registratie; meld- en meetplicht Verbodsbepaling Algemene voorschriften bij melding |
|
Hoofdstuk 4 |
Ontheffingen |
Hoofdstuk 5 |
Handhaving en Schouw |
Hoofdstuk 6 |
Schadevergoeding |
Hoofdstuk 7 |
Strafbepalingen |
Hoofdstuk 8 |
Overgangs- en slotbepalingen |
Leggers Inwerkingtreding Citeertitel |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Begripsomschrijvingen
Artikel 1.1
-
1. In deze keur wordt verstaan onder:
- a.
het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland;
- b.
het algemeen bestuur: het algemeen bestuur van het Waterschap Groot Salland;
- c.
waterstaatswerken: waterkeringen, wateren en alle andere daartoe behorende werken met een waterstaatkundige functie in beheer bij het waterschap;
- d.
werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;
- e.
legger: het register met bijbehorende kaarten, waarin onderhoudsplichtigen en/of onderhoudsverplichtingen zijn aangewezen, zoals bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet, en/of waarin/waarop richting, vorm, afmetingen en constructie van waterstaatswerken staan;
- f.
onderhoudspad: een strook grond bij wateren, ter breedte van maximaal 5 meter, bestemd voor de uitvoering van onderhoudswerken;
- g.
boord: bij wateren de grenzen van het talud met het maaiveld en bij het ontbreken van een talud de grens van de oeverconstructie en het maaiveld;
- h.
banket: bij wateren de horizontale ingraving in het talud.
- a.
Aansprakelijkheid
Artikel 1.2
-
1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen ook op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk recht ook op de gebruikers.
-
2. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar, de beperkt gerechtigden en de gebruikers opgelegde verplichtingen zijn zowel de eigenaar, de beperkt gerechtigden en de gebruikers hoofdelijk aansprakelijk.
-
3. Indien meerdere eigenaren en/of beperktgerechtigden en/of gebruikers van één perceel met het onderhoud zijn belast, is ieder van hen hoofdelijk voor het gehele onderhoud aansprakelijk.
Gedoogplichten
Artikel 1.3
-
1. De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werken en werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:
- a.
materialen, machines en ander materieel op hun percelen toe te laten;
- b.
alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten;
- c.
degenen, die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun percelen toe te laten.
- a.
-
2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, spoedeisende gevallen, regulier onderhoud en schouw uitgezonderd, de eigenaren en/of de beperkt gerechtigden en/of de gebruikers van de gronden, ten minste twee maal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld.
-
3. De eigenaren van waterstaatswerken en of nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht alle beletselen weg te nemen, welke aan het toezicht, de uitvoering van het onderhoud en de overige werken en werkzaamheden van het waterschap in deweg staan.
Afrasteringen
Artikel 1.4
-
1. De eigenaren van percelen, die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen nabij waterkeringen en/of wateren, zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende en goed onderhouden afrastering aan te brengen.
-
2. Afrasteringen mogen niet hoger zijn dan 1 meter en moeten worden geplaatst op:
- a.
tenminste 4 meter uit de teen van de waterkeringen;
- b.
tenminste 0.75 meter uit de boord van de wateren, waarin al dan niet een banket voorkomt en behoudens het bepaalde onder c;
- c.
de grens van het onderhoudspad, aan de landzijde, indien dit pad uitsluitend bij het waterschap voor onderhoud in gebruik is.
- a.
-
3.
- a.
Afrasteringen, die voorkomen op waterkeringen, dienen te zijn voorzien van een goed onderhouden en voldoende breed (doorrijbreedte minimaal 3 meter) draaihek of andere doelmatige inrichting, teneinde deze waterkeringen ten behoeve van het toezicht, de uitvoering van het onderhoud en de overige werkzaamheden van het waterschap ongehinderd te kunnen passeren.
- b.
De draden van een afrastering of over onderhoudspaden moeten zonder hulpmiddelen met de hand verwijderd kunnen worden, terwijl schrikdraad-afrasteringen over deze paden moeten zijn voorzien van geïsoleerde handgrepen.
- c.
De schrikdraadafrasteringen op of langs waterkeringen, langs wateren of over onderhoudspaden moeten op eerste aanzegging gedaan door of vanwege het dagelijks bestuur buiten werking worden gesteld.
- a.
Bepalingen betreffende waterstaatswerken
Artikel 1.5
-
1. De waterstaatswerken moeten door de onderhoudsplichtigen in een goede staat van onderhoud worden gehouden, waaronder bij die waterstaatswerken, welke dienen tot waterkering of waterbeheersing, mede wordt verstaan het gemakkelijk beweegbaar en goed sluitend zijn van de afsluitmiddelen.
-
2. De onderhoudsplichtigen zijn voorts verplicht:
- a.
aan deze waterstaatswerken de door het dagelijks bestuur nodig geoordeelde herstellingen aan te brengen binnen de bij de daartoe te geven schriftelijke opdracht te stellen termijn;
- b.
zich bij het uitvoeren van de onder a. genoemde werken te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, welke door het dagelijks bestuur daaromtrent worden gegeven.
- a.
Artikel 1.6
Het is verboden:
- a.
zonder daartoe bevoegd te zijn beweegbare bruggen, stuwen, gemalen, sluizen, schuiven, klepduikers, hefschuiven, roldeuren, klepkeringen of gelijksoortige waterstaatswerken op enigerlei wijze te bedienen of zich daarop te bevinden;
- b.
de waterstaatswerken te veranderen, op te ruimen of te vernieuwen;
- c.
binnen een afstand van 10 meter van de waterstaatswerken en van andere werken vuren te stoken of de grond af te branden;
- d.
enige andere handeling te verrichten, waardoor schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterstaatswerken of waardoor de werking van deze waterstaatswerken wordt belet, gehinderd of verzwakt.
Hoofdstuk 2 Waterkeringen
Begripsomschrijvingen
Artikel 2.1.
- a.
"waterkeringen: dijken, constructies of andere kunstmatige hoogten en die (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden met een breedte van tenminste 10 meter (met inbegrip van daarin of daaraan aangebrachte werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben), zoals opgenomen op de overzichtskaart als bedoeld in artikel 1 lid 1, aanhef en sub e van de Leggerverordening van het Waterschap Groot Salland 1997."
- b.
teen: de als zodanig in de legger aangegeven lijn, of voor zover daarin niet aangegeven de lijn, die (in zijn algemeenheid) overeenkomt met de snijlijn van de waterkering met het horizontaal gelegen maaiveld, dan wel met de bodem van het aangrenzende water, of bij natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden de grenzen van een doorlopende strook van deze hoogten of gronden ter breedte van 10 meter;
- c.
kernzone: de waterkering, die als zodanig in de legger is aangegeven en de strook grond ter weerszijden van de waterkering die zich uitstrekt tot een afstand van 4 meter uit de teen, en voor zover de waterkering niet in de legger is aangegeven, de waterkering zoals bedoeld onder a. en de strook grond ter weerszijden van die waterkering, die zich uitstrekt tot een afstand van 4 meter uit de teen;
- d.
beschermingszones: de stroken grond aan weerszijden van de kernzone, welke zich uitstrekt tot 20 meter uit de teen of, indien verder gelegen, tot de aansluiting van een denkbeeldige lijn, dalend onder een helling van 1 : 5 vanaf de kruin, op het (eventueel onder water gelegen) maaiveld;
- e.
buitenbeschermingszones: de ter weerszijden van de beschermingszones gelegen stroken grond die zich uitstrekken tot een afstand van 100 m uit de teen;
compenserende waterkeringen Ramspol: de waterkeringen die het opstuwende effect van sluiting van de waterkering Ramspol compenseren bij de Haatlandhaven (te Kampen), alsook in de stad Kampen;
- f.
chemische bestrijdingsmiddelen: chemische producten die tot doel hebben ongewenste planten te doden of te voorkomen.
Gebodsbepalingen
Onderhoud
Artikel 2.2.
-
1. Onderhoudsplichtig zijn degenen, die in de legger tot het plegen van onderhoud aan de waterkeringen zijn aangewezen.
-
2. Indien er geen legger is vastgesteld berust het onderhoud bij de eigenaar.
Artikel 2.3.
De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen binnen de kernzone in elk geval zorg voor:
- a.
het bestrijden van wild, mollen en ander gedierte dat het waterkerend vermogen van de waterkering kan schaden;
- b.
het vrijhouden van bentepollen, distels, ridderzuring en andere ongewenste kruiden, aanspoelsel, zand, hout, afval, voorwerpen en materialen;
- c.
het egaliseren van molshopen, het herstellen van beschadigingen, zoals veroorzaakt door gebruik, verkeer, dieren en dergelijke;
- d.
het melden van beschadigingen aan het dagelijks bestuur;
- e.
het in stand houden van de aanwezige begroeiingen, de grasmat en oeverbegroeiingen, dienende tot verdediging van de waterkering;
- f.
het maaien van gras en ruigte;
- g.
het vrijwaren van wortels van opgaande begroeiingen (bomen en struiken).
Artikel 2.4.
-
1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3., verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting, samenstelling en constructie van de waterkering.
-
2. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, dan wel waarvoor geen legger is vastgesteld, zijn verplicht deze in stand te houden overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting, samenstelling en constructie.
Werken
Artikel 2.5.
De onderhoudsplichtigen van werken die in, op, aan of boven kernzones of de beschermingszones zijn aangebracht en die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben dienen deze, onverminderd het bepaalde in artikel 2.4., waterkerend te houden.
Coupures en waterkerende middelen
Artikel 2.6.
-
1. De eigenaren van de in waterkeringen voorkomende coupures dragen zorg dat deze bij dreigende overstroming of op eerste aanzegging door of namens het dagelijks bestuur terstond worden gesloten en tot nader bericht van het dagelijks bestuur gesloten worden gehouden.
-
2. De schotbalken of andere voorwerpen, bestemd tot afsluiting van coupures in waterkeringen dienen door de eigenaren in goede staat te worden gehouden en zo vaak als dat door het dagelijks bestuur nodig wordt geoordeeld te worden getoond.
-
3. De eigenaren van panden die deel uitmaken van een waterkering, zijn verplicht te gedogen dat voorzieningen worden aangebracht aan de panden voor het plaatsen dan wel bevestigen van vloedplanken. Voorts zijn zij verplicht toe te staan dat de vloedplanken worden geplaatst dan wel bevestigd, indien dat naar het oordeel van het dagelijks bestuur nodig is in het kader van de bescherming tegen hoog water, dan wel bij oefeningen vanwege het waterschap, waarbij de inzetbaarheid van personeel en materieel wordt beproefd als gold het een toestand van gevaar door hoog water.
Verbodsbepalingen
Artikel 2.7.
-
1. Het is verboden binnen de kernzone, beschermingszones en buitenbeschermingszones:
- a.
ontgrondingen of afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie of anderszins, alsmede seismische onderzoeken te verrichten;
- b.
leidingen, tanks, drukvaten of andere vergelijkbare werken met een overdruk van 10 bar of meer te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
- c.
explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.
- a.
-
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het binnen de kernzone en beschermingszones tevens verboden:
- a.
ontgravingen te verrichten, te roeren of werken, waaronder begrepen gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, en getimmerten te maken, aan te brengen, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen, te slopen of op te ruimen;
- b.
boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas of vloei- of delfstoffen;
- c.
anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:
1e. vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;
2e. voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;
3e. zich van afval te ontdoen;
4e. tenten, caravans, woonwagens, en dergelijke te plaatsen;
5e. wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen of tenten te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen;
- d.
zich, anders dan als rechthebbende op te houden, indien dat vanwege het dagelijks bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;
- e.
gas- en vloeistofleidingen te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen.
- a.
-
3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 en 2 is het binnen de kernzone tevens verboden om:
- a.
te ploegen, te spitten, te graven of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten;
- b.
buiten gedeelten die als openbare weg in gebruik zijn, met rij- of voertuigen met een grotere asdruk dan 2.000 kilo en met een snelheid van meer dan 6 kilometer te rijden dan wel paarden te rijden of dieren te drijven, of zich daar onbevoegd te bevinden;
- c.
voorwerpen te slepen;
- d.
dieren te weiden, te houden of te laten lopen;
- e.
1. afval, ruigten, specie, materialen, drijfmest of voorwerpen van welke aard dan ook te hebben, te storten, te laten liggen of te verspreiden;
2. kunstmest en natuurlijke mest, anders dan de onder 1. genoemde drijfmest, te storten of te verspreiden in de kernzone van door het dagelijks bestuur aan te wijzen waterkeringen;
- f.
de grasmat of andere begroeiing dienende tot verdediging van waterkeringen, of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verbranden, te verplaatsen of te ontnemen, of enige andere handeling te verrichten waardoor schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkeringen of waardoor de werking van deze waterkeringen wordt belet, gehinderd of verzwakt;
- g.
kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
- h.
opgaande begroeiingen (bomen en struiken) aan te brengen, te hebben of te rooien;
- i.
chemische bestrijdingsmiddelen te gebruiken op door het dagelijks bestuur aan te wijzen waterkeringen en de strook grond ter weerszijden van deze waterkeringen die zich uitstrekt tot 4 m uit de teen van de waterkering, met dien verstande dat het toegestaan is daar pleksgewijs chemische bestrijdingsmiddelen te gebruiken ter bestrijding van distel, brandnetel en ridderzuring;
- j.
in of op muurconstructies die deel uitmaken van de waterkering te hakken, te boren, te frezen of anderszins een mechanische bewerking te verrichten die het waterkerend vermogen van de waterkering kan schaden.
- a.
-
4. Het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 laten de verplichtingen op grond van artikel 1.4 en de artikelen 2.3 tot en met 2.6 onverlet.
-
5. Het is, onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 3, verboden binnen de kernzone van de compenserende waterkeringen Ramspol:
- a.
werken, waaronder gebouwen en andere bouwwerken, aan te brengen, te vernieuwen, te wijzigen, te slopen of op te ruimen;
- b.
gas- en vloeistofleidingen te leggen of te wijzigen;
- c.
kabels te leggen of te wijzigen;
- d.
opgaande begroeiingen (bomen en struiken) aan te brengen, te hebben of te rooien;
- e.
de compenserende waterkering te beschadigen of enige handeling te verrichten waardoor schade wordt of kan worden toegebracht of waardoor de werking van deze waterkering wordt belet, gehinderd of verzwakt.
- f.
in of op muurconstructies die deel uitmaken van de waterkering te hakken, te boren, te frezen of anderszins een mechanische bewerking te verrichten.
- a.
Dijkbewaking
Artikel 2.8.
Tot bewaking en verdediging van waterkeringen bij dreigend of dringend gevaar of tot verlening van hulp ingeval van dijkdoorbraak:
- a.
roept het dagelijks bestuur de inwoners van het waterschap op tot het tijdelijk verrichten van persoonlijke diensten en zijn deze op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur verplicht zich beschikbaar te stellen voor die diensten die hen door of vanwege het dagelijks bestuur worden bevolen en zijn zij verplicht deze bevelen onmiddellijk en stipt uit te voeren;
- b.
zijn de inwoners van het waterschap en de ingelanden, die geen inwoners zijn, verplicht voer- en vaartuigen, tractoren, grondverzetmachines en andere werktuigen, alsmede last- en trekdieren, materialen en gereedschappen, die het dagelijks bestuur nodig acht te hebben en die bij hen voorradig of in gebruik zijn, beschikbaar te stellen.
Artikel 2.9.
-
1. Het dagelijks bestuur houdt een lijst bij van de dijkwachters, alsmede van de verdeling van deze dijkwachters over de ingestelde dijkposten.
-
2. Het dagelijks bestuur zorgt voor een geregelde aflossing van de dijkwachters en wel zodanig, dat als regel niet langer dan 12 uur achtereen dienst wordt gedaan.
-
3. Het dagelijks bestuur stelt een uurvergoeding vast voor degenen, die worden verplicht tot het tijdelijk verrichten van persoonlijke diensten als bedoeld in artikel 2.8.
Artikel 2.10.
-
1. De door of vanwege het dagelijks bestuur op te roepen dijkwachters staan onder bevel van de dijkwachtcommandant, waarbij zij zijn ingedeeld, en mogen zich zonder diens toestemming niet aan hun taak onttrekken.
-
2. Zij zijn verplicht om volgens aanwijzing van het dagelijks bestuur over het hun aangewezen gedeelte van de waterkering te patrouilleren en van hun bevindingen onverwijld mededeling te doen aan de bezetter van de dijkpost, waaronder zij ressorteren.
Artikel 2.11.
-
1. Het dagelijks bestuur vordert de verstrekkingen als bedoeld in artikel 2.8 schriftelijk, of zo nodig mondeling.
-
2. Iedere tot verstrekkingen gehouden persoon is verplicht op het tijdstip en ter plaatse, zoals bij de vordering is vermeld, het gevorderde ter beschikking te stellen tegen ontvangstbewijs.
-
3. Het gevorderde dient in dat geval geheel gebruiksklaar en/of bedrijfsvaardig te zijn.
-
4. De vergoedingen voor de verstrekkingen worden door het dagelijks bestuur vastgesteld.
-
5. Voor zover de verstrekkingen na gebruik niet in dezelfde staat kunnen worden teruggegeven wordt de rechthebbende door het waterschap schadeloos gesteld.
Artikel 2.12.
Geen vergoeding wordt verstrekt aan personen die niet of niet in voldoende staat ter bepaalde plaats en tijd aanwezig zijn of die voortijdig zijn vertrokken, respectievelijk weigerachtig of nalatig zijn geweest tot het verrichten van opgedragen werk. Evenmin wordt een vergoeding toegekend voor verstrekkingen van ondeugdelijk materiaal of verstrekkingen die niet ter bepaalde tijd en plaats geschieden.
Hoofdstuk 3 Wateren
Begripsomschrijvingen
Artikel 3.1.
- a.
wateren: de oppervlaktewateren, met inbegrip van de waterbodems, taluds en de daarin, daaronder of daarboven aangebrachte werken die een functie hebben of mede een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of de berging van het op de bodem vrij aanwezige water, zoals opgenomen op de overzichtskaart als bedoeld in artikel 1 lid 1, aanhef en sub e van de Leggerverordening van het Waterschap Groot Salland 1997;
- b.
kernzones: de centrale gedeelten van wateren, die als zodanig in de legger zijn aangegeven en, voor zover de centrale gedeelten niet in de legger zijn aangegeven, de wateren zoals bedoeld onder a;
- c.
beschermingszones: de stroken grond ter breedte van 5 meter grenzend aan de kernzones;
- d.
taluds: de hellingen tussen het maaiveld en de bodem van de wateren;
- e.
oppervlaktewater in beheer bij het waterschap: elke permanent of gedurende een groot deel van het jaar aanwezige, aaneengesloten watermasssa die een grensvlak met de bodem en een open grensvlak met de atmosfeer heeft, met inbegrip van de beddingen waarin deze watermassa's voorkomen.
Gebodsbepalingen
Onderhoud
Artikel 3.2.
-
1. Onderhoudsplichtig zijn degenen, die in de legger tot het verrichten van onderhoud aan de wateren zijn aangewezen.
-
2. Indien er geen legger is vastgesteld, berust het onderhoud bij de eigenaar van het aan een water grenzend perceel.
-
3. Indien een aan een water grenzend perceel minder dan twee meter breed is, wordt het daarachter gelegen perceel als aangrenzend perceel aangemerkt.
Artikel 3.3.
De onderhoudsplichtigen van wateren dragen zorg voor:
- a.
het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of de berging van water hinderen;
- b.
het vóór de door het dagelijks bestuur vooraf aangekondigde schouwdata schonen door:
- het verwijderen van begroeiingen die niet dienen voor de verdediging van het talud;
- het maaien van begroeiingen op de taluds van de wateren en de daarin voorkomende dammen en het verwijderen van
het maaisel;
- het verwijderen van specie tot behoorlijk onderhoud voor de af- en aanvoer van water.
- c.
het behoorlijk in stand houden van de taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudspaden en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.
Artikel 3.4.
-
1. De onderhoudsplichtigen van wateren zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 3.3., verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van de wateren.
-
2. De onderhoudsplichtigen van wateren, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, dan wel waarvoor geen legger is vastgesteld, zijn verplicht deze in stand te houden overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie.
Specie- en maaiselberging
Artikel 3.5.
-
1. Op percelen gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het bestuursorgaan, moet de specie en al het overige wat tot behoorlijk onderhoud voor de af- en/of aanvoer uit deze wateren wordt verwijderd, waaronder maaisel, worden ontvangen.
-
2. De eigenaren van percelen gelegen aan wateren zijn verplicht de specie en al het overige, waaronder maaisel, wat tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer uit de wateren door of onder toezicht van het waterschap of door henzelf uit die wateren is verwijderd, op een zodanige wijze te verspreiden of af te voeren dat niets meer terechtkomt of kan komen in deze wateren c.q. geen hinder veroorzaakt aan de uitvoering van het onderhoud of de schouw van deze wateren.
Verbodsbepalingen
Artikel 3.6.
-
1. Het is verboden binnen de kernzones en beschermingszones:
- a.
afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie, alsmede seismische onderzoekingen te verrichten;
- b.
leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een overdruk van 10 bar of meer te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
- c.
boringen te verrichten, zoals benodigd voor het exploreren van of winnen van gas, vloei- of delfstoffen;
- d.
binnen een afstand van 0,75 m uit de boord te spitten, te ploegen, enige andere grondbewerking te verrichten of zoden te steken anders dan ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden aan wateren.
- e.
werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;
- f.
zich, anders dan als rechthebbende, al dan niet met vaar- of voertuigen of vlotten op te houden, tenzij vanwege het dagelijks bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven dat zulks is toegestaan;
- g.
anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan;
- h.
beplantingen of materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te verwijderen;
- i.
beplantingen aan te brengen, te hebben, te kappen en/of te rooien;
- j.
opgaande beplantingen lager dan 4 meter, gerekend vanaf het maaiveld, over de wateren en/of onderhoudspaden te hebben hangen;
- k.
gas- en vloeistofleidingen te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
- l.
kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen.
- a.
-
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het binnen de kernzone tevens verboden:
- a.
de richting, vorm, afmeting of constructie van ateren te veranderen;
- b.
wateren direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen, verbindingen tussen wateren te verbreken of wateren geheel of gedeeltelijk te dempen en grenzen van stroomgebieden te wijzigen;
- c.
aalkorven, fuiken of andere vistuigen te plaatsen of te hebben;
- d.
met vaartuigen of vlotten te varen en vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven;
- e.
anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats te nemen of te hebben, tenzij in verband met door het dagelijks bestuur toegestane recreatieve activiteiten;
- f.
dieren te weiden, te houden of te laten lopen of in wateren te laten zwemmen.
- a.
-
3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 laat de verplichtingen op grond van artikel 1.4 en de artikelen 3.3 tot en met 3.5 onverlet.
-
4. In de beschermingszone van door het dagelijks bestuur aan te wijzen wateren binnen de bebouwde kom, is het, in afwijking van het bepaalde in lid 1, toegestaan:
- a.
erfafscheidingen te plaatsen en te hebben tot aan de kernzone, mits de beschoeiing niet wordt belast;
- b.
te graven of grond aan te brengen, mits de beschoeiing daardoor niet extra worden belast;
- c.
beplantingen aan te brengen of te hebben, met dien verstande dat beplantingen binnen de afstand van 1.50 uit de boord niet hoger mogen zijn dan 1.80 meter;
- d.
tuinelementen, niet zijnde bouwwerken, aan te brengen of te hebben;
- e.
op een afstand van minimaal 1.50 meter uit de boord:
1. bouwwerken waarvoor geen gemeentelijke bouwvergunning is vereist, aan te brengen en te hebben;
2. kabels en leidingen in het kader van het gebruik van de tuin aan te brengen en te hebben.
- a.
-
5. Het is verboden om de waterstand van oppervlaktewater, direct of indirect, te brengen of te houden op een ander peil dan voor het betreffende peilgebied door het waterschap is vastgesteld.
Onttrekken en lozen van water/registratie; meld- en meetplicht
Verbodsbepaling
Artikel 3.7.
-
1. Het is verboden, direct of indirect, meer dan 5 m3/uur water te onttrekken aan wateren en meer dan 30 m3/uur water te lozen in wateren.
-
2. Het in het eerste lid vermelde verbod geldt voor door het algemeen bestuur aan te wijzen wateren.
Algemene voorschriften bij melding
Artikel 3.8.
-
1. Degene, die meer dan 5 m3/uur water onttrekt aan wateren of die meer dan 30 m3/uur water loost in wateren, meldt, indien het om wateren gaat waarvoor het in artikel 3.7, eerste lid genoemde verbod niet geldt, de wijze daarvan schriftelijk aan het dagelijks bestuur.
-
2. Bij de gemelde wijze van onttrekking of lozing worden de te verplaatsen waterhoeveelheden in m3 per uur en de tijdsduur aan het dagelijks bestuur gemeld.
-
3. Het dagelijks bestuur kan de in het eerste lid bedoelde personen verplichten de te verplaatsen waterhoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen.
-
4. Het dagelijks bestuur deelt de meetplicht schriftelijk mede aan de meetplichtige, met vermelding van de frequentie van opgave van de verkregen gegevens.
-
5. Het bepaalde in de voorgaande leden is eveneens van toepassing op een verandering of wijziging van een eerder gemelde wijze van onttrekking van water aan of lozing van water in wateren.
-
6. De in het eerste lid vermelde meldplicht geldt voor door het algemeen bestuur aan te wijzen wateren.
Hoofdstuk 4 Ontheffing
Artikel 4.1.
-
1. Het dagelijks bestuur kan van de in deze Keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen schriftelijk ontheffing verlenen.
-
2. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden ter bescherming van de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied.
Hoofdstuk 5 Handhaving en schouw
Artikel 5.1.
-
1. Door of namens het dagelijks bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door het dagelijks bestuur vastgesteld schema.
-
2. Het dagelijks bestuur kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.
-
3. Het dagelijks bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.
-
4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een mondelinge mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.
Hoofdstuk 6 Schadevergoeding
Artikel 6.1.
De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding daarvan niet anderszins is geregeld.
Hoofdstuk 7 Strafbepalingen
Artikel 7.1.
-
1. Behoudens overtredingen van de artikelen 3.7 en 3.8 wordt overtreding van de bepalingen van deze Keur gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
-
2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.
Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen
Ontheffing/Vergunning
Artikel 8.1.
-
1. Een ontheffing of een vergunning, verleend vóór inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur ontheffingsplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.
-
2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht ontheffing ingevolge deze keur te zijn verleend.
Leggers
Artikel 8.2.
Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens wet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, alsmede voor waterstaatswerken, waarvoor vaststelling van een legger wel is voorgeschreven maar waarvan vaststelling nog niet heeft plaatsgehad geldt, dat het onderhoud wordt uitgevoerd door degene die voor inwerkingtreding van deze keur als onderhoudsplichtigen zijn aangewezen.
Inwerkingtreding
Artikel 8.3.
-
1. Deze keur treedt in werking op de eerste dag volgend op die van haar bekendmaking.
-
2. Op het in het eerste lid genoemde tijdstip worden de Keur waterschap De Noorder Vechtdijken 1988, de Keur op het beheer en onderhoud van waterstaatswerken in het waterschap De Noorder Vechtdijken 1994, de Keur waterschap Benoorden de Dedemsvaart 1987, de Keur waterschap Bezuiden de Vecht 1988, de Keur op de waterstaatswerken in het waterschap IJsseldelta, de Keur op het beheer en onderhoud van waterstaatswerken in het waterschap IJsseldelta 1993, de Keur waterschap Salland 1989, de Waterkwantiteitskeur waterschap Salland en de Keur op het gedogen van werken en werkzaamheden in het waterschap Salland ingetrokken.
Citeertitel
Artikel 8.4
Deze keur kan worden aangehaald als "Keur Waterschap Groot Salland 1997".
Aldus vastgesteld door het algemeen bestuur van het Waterschap Groot Salland in zijn vergadering van 23 januari 1997.
dijkgraaf,
secretaris,
Toelichting op de keur
ALGEMENE TOELICHTING
Regelgeving en bevoegdheid
In deze keur is rekening gehouden met het bepaalde in de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding en de Wet op de waterkering en is aangesloten bij de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht. De model-keur van de Overijsselse Waterschapsbond, die op zijn beurt gebaseerd is op de model-keur van de Unie van Waterschappen, is als uitgangspunt genomen.
De bepalingen in deze Keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor het betrokken waterstaatkundige zorggebied geldende beleid. Voor de waterhuishoudingszorg is dit beleid op rijksniveau vastgelegd in de Nota Waterhuishouding en op provinciaal niveau in het Waterhuishoudingsplan Overijssel. Het provinciaal niveau is ook uitermate geschikt voor de afstemming van het waterhuishoudkundig beleid met andere beleidsterreinen. Het waterschap stelt, rekening houdend met het provinciale waterhuishoudingsplan, zijn beheersplan voor de waterhuishouding vast. Het in dit beheersplan verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de keur door het waterschap.
De bepalingen in deze keur bevatten geboden en verboden die zich richten tot derden. Bepalingen aangaande verplichtingen tot handelen en nalaten van het waterschap zelf zijn geregeld in het waterschapsreglement alsmede in intern werkende waterschapsverordeningen.
Begripsomschrijvingen
In deze keur zijn enige begrippen omschreven, die van specifiek belang zijn bij de toepassing van de opgenomen keurbepalingen. Bij het kiezen van de te omschrijven begrippen en bij de omschrijving van deze begrippen is zo veel mogelijk van algemeen geldende begrippen en begripsomschrijvingen uitgegaan.
Keur en legger
Voor het merendeel van de bij waterschappen in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken zijn vastgelegd in de legger, waarin de onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen ten aanzien van deze werken worden aangewezen. De Wet op de waterkering verplicht tot het opstellen van leggers voor primaire waterkeringen terwijl er in de Waterschapswet vanuit wordt gegaan dat de onderhoudsplichtigen en/of onderhoudsverplichtingen in de legger worden vastgelegd.
Onderkend wordt dat niet alle waterschappen beschikken over leggers van waterstaatswerken terwijl ook niet voor alle waterstaatswerken in beheer bij waterschappen het vaststellen van een legger is voorgeschreven. Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld wordt in de keur aangegeven wie onderhoudsplichtig zijn en wordt voor wat betreft ligging en afmetingen uitgegaan van de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie van waterstaatswerken.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
HOOFDSTUK 1
Artikel 1.1
Welke waterstaatswerken in beheer zijn bij het waterschap wordt aangegeven op een overzichtskaart zoals bedoeld in de Verordening waterkeringen Overijssel, voor zover het de primaire waterkeringen betreft, en de overzichtskaart zoals bedoeld in de Verordening op het beheer en onderhoud, voor zover het de overige waterstaatswerken betreft.
Legger
Als legger wordt in deze keur aangemerkt de legger die is voorgeschreven op grond van de Waterschapswet en de Wet op de waterkering. De eisen waaraan de legger voor primaire waterkeringen moet voldoen zullen moeten worden opgenomen in de nog op te stellen Verordening waterkeringen Overijssel. De vorm van de legger voor de overige waterstaatswerken dient in een afzonderlijke waterschapsverordening te worden vastgelegd, te weten de Verordening op het beheer en onderhoud.
Artikel 1.2
Aansprakelijkheid
Volgens het eerste lid van dit artikel zijn ook de beperkt gerechtigden en de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een beperkt recht of persoonlijk recht. Indien de gebruiker bij het waterschap niet bekend is, zal de eigenaar de gebruiker moeten aanspreken. Tot de beperkte rechten behoren erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal. Tot de persoonlijke rechten behoren huur en pacht.
Ingevolge het tweede lid, zijn zowel de beperkte gerechtigden en de gebruikers als de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk. Veelal is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.
Artikel 1.3
Gedoogplichten
De gedoogplichten voor de eigenaren van waterstaatswerken en van nabij waterstaatswerken gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking.
De bepalingen van de Waterstaatswet staan hieraan niet in de weg. Het derde lid van artikel 9 van deze wet houdt er zelfs uitdrukkelijk rekening mee dat dit soort verder gaande gedoogplichten uit andere hoofde voortvloeien. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren, beperkt gerechtigden en/of gebruikers ten minste twee maal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet indien het om regulier onderhoud gaat, zoals bijvoorbeeld maaien, of als het om schouw of spoedeisende gevallen gaat. In spoedeisende gevallen zal echter in elk geval tevoren mondeling overleg worden gepleegd met de betreffende eigenaren, beperkt gerechtigden en gebruikers.
Afrasteringen
Artikel 1.4
Deze bepaling verplicht de eigenaren (en beperkt gerechtigden en gebruikers) van percelen, die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen nabij waterkeringen en/of wateren, daarlangs voldoende kerende afrasteringen te plaatsen.
Lid 3 is erop gericht het waterschap in zijn taakuitoefening niet te hinderen.
HOOFDSTUK 2
Artikel 2.1
Waterkeringen
In de keur wordt niet gedifferentieerd naar typen waterkeringen (dijken, duinen, hoge gronden, boezemkaden en overige kaden of waterkerende objecten) die bij het waterschap in beheer zijn, maar wordt één begrip "waterkering" gehanteerd.
Bij de definiëring van het begrip 'waterkering' is expliciet de relatie met de overzichtskaart gelegd. Dat neemt niet weg dat het waterschap ook waterkeringen in beheer heeft die al wel aangelegd zijn, maar nog niet of nog niet volgens een nieuw tracé op de overzichtskaart zijn opgenomen, bijvoorbeeld na dijkverbetering.
De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor de diverse typen waterkeringen (met uitzondering van de compenserende waterkeringen Ramspol), waarbij drie zones kunnen worden onderscheiden: de kernzone, de beschermingszones, alsmede buiten de beschermingszones gelegen zones, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn. De begrenzingen van deze zones worden door de beheerder bepaald en voor zover mogelijk vastgelegd in de legger. Daarbij dient deze steeds voor ogen te houden dat het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van gronden in de keur slechts ter bescherming van het waterstaatkundig functioneren van de waterkeringen mag plaats hebben.
Beschermingszones
Als beschermingszones worden aangemerkt de stroken grond aan weerszijden van een waterkering.
De invloedslijn van de waterkering begrenst de strook grond ter weerszijden van de waterkering welke technisch/fysisch beschouwd de stabiliteit van de waterkering mede waarborgt (onder maatgevende omstandigheden). Aan de binnenzijde van de waterkering begrenst de invloedslijn de strook grond die volgens de grondmechanische berekeningen bijdraagt aan de stabiliteit van de waterkering. De invloedslijn begrenst aan de buitenzijde de eventueel aanwezige ondoorlatende grondlaag die de intreelengte bij piping verlengt. Waar het zogenaamde primaire waterkeringen betreft worden de invloedslijnen opgenomen in het ingevolge de Wet op de waterkering vast te stellen technisch beheersregister. Voor de goede werking van de waterkering is niet alleen het dijklichaam van belang maar ook de stroken grond tussen de invloedslijnen.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is het noodzakelijk dat zowel de waterkering zelf als de gebieden binnen de invloedslijnen onder de bescherming van het keurregime vallen. Het technisch fysische karakter van de invloedslijn brengt evenwel met zich mee dat, afhankelijk van de bodemgesteldheid, deze lijn over het algemeen een grillig verloop heeft langs de waterkering. Een dergelijke lijn is derhalve niet geschikt om te dienen als begrenzing van het keurgebied. Met name ten behoeve van de duidelijkheid naar degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het wenselijk dat voor de beschermingszone zoveel mogelijk een vaste maat wordt gehanteerd gemeten uit de waterkering.
Door deze maat zodanig te kiezen dat de invloedslijn binnen de beschermingszones ligt wordt het functioneren van de waterkering afdoende beschermd.
In het navolgende wordt het hiervoor beschreven systeem toegelicht met een aantal voorbeelden voor verschillende typen waterkeringen.
Dijk
Waterkering: het dijklichaam (de kunstmatige verhoging boven het maaiveld) inclusief de eventuele steunbermen. Indien dit door de beheerder noodzakelijk wordt geacht kunnen tevens enkele meters ter weerszijden van het dijklichaam tot de waterkering worden gerekend en daardoor onder het strengere keurregime vallen.
Hooggelegen grond
Waterkering: het grondlichaam dat ligt binnen het theoretisch profiel van de waterkering, welk profiel binnen de hooggelegen grond kan worden aangegeven.
Bij het door de beheerder te voeren ontheffingenbeleid (binnen de beschermingszones) vormt de ligging van de invloedslijn een toetsingskader bij de beoordeling of, dan wel onder het stellen van welke voorschriften, een ontheffing kan worden verleend. Heeft bijvoorbeeld een bepaalde ontheffingsaanvraag betrekking op een activiteit binnen de beschermingszones doch evenwel buiten de invloedslijn dan is dit een indicatie dat een ontheffing om reden van stabiliteit niet behoeft te worden geweigerd en waarschijnlijk kan worden verleend; dit ter beoordeling van de beheerder.
In het technisch beheersregister kan naast de invloedslijn het profiel van vrije ruimte worden opgenomen. De beheerder kan op basis van reële toekomstverwachtingen voor een bepaalde (plan)periode aangeven welke ruimte door een nieuwe dijkverzwaring in beslag zou worden genomen. Het profiel van vrije ruimte is evenals de invloedslijn een toetsingskader voor de beheerder bij het te voeren ontheffingenbeleid. Indien bijvoorbeeld een ontheffing wordt aangevraagd voor het bouwen van een huis binnen het profiel van vrije ruimte kan de beheerder op basis van de keur besluiten dat deze bouw slechts op een grotere afstand van de waterkering dan wel op een hoger niveau wordt toegestaan.
De compenserende waterkeringen Ramspol zijn apart gedefinieerd, omdat er aangepaste verbodsbepalingen op van toepassing zijn.
Gebodsbepalingen
Artikel 2.2
Onderhoud
Onderhoudsverplichtingen die niet bij een hogere regeling dan de keur of bij overeenkomst zijn geregeld worden in de keur opgenomen. Dit gebeurt door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen, die in de legger tot het plegen van onderhoud zijn aangewezen. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of
-eigenaren.
Door het bepaalde in dit artikel gaat de legger als het ware deel uitmaken van de keur. Keur en legger zijn in de Waterschapswet onder de werking van de inspraakverordening van het waterschap gebracht. Het blijven echter twee aparte besluiten, met een eigen vaststellingsprocedure.
Is er geen legger dan bepaalt lid 2 wie onderhoudsplichtig is.
Artikel 2.3
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het onderhoud gehouden zijn.
Artikel 2.4
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen die verplicht zijn tot de uitvoering van het onderhoud zoals omschreven in artikel 2.3 verder nog gehouden zijn. Dat is het instandhouden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het "primaire waterkeringen" betreft, maar veelal ook bij overige waterkeringen, door het waterschap waarbij de waterkering in beheer is uitgevoerd.
De onderhavige bepaling ziet niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van waterkeringen verplicht zijn doet zich met name regelmatig voor bij boezemkaden of kaden in de uiterwaarden van rivieren.
Het tweede lid van dit artikel beoogt te voorzien in de situatie dat geen legger aanwezig is. De oorspronkelijke richting, vorm, afmetingen en constructie van de waterkering dienen alsdan te worden gehandhaafd.
Werken met een (mede) waterkerende functie
Artikel 2.5
Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede waterkerende functie hebben, en die anders dan met ontheffing zijn aangebracht. Immers voor met een ontheffing aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van artikel 2.5 in de voorschriften behoren te worden opgenomen.
Coupures en waterkerende middelen
Artikel 2.6
Op grond van dit artikel zijn de eigenaren van sluizen, uitwateringen, doorgangen en dergelijke coupures in waterkeringen gehouden deze bij dreigende overstroming of op eerste aanzegging door of namens het bestuur te sluiten, ter voorkoming van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.
Het tweede lid van dit artikel is er op gericht dat schotbalken in zodanig goede staat worden onderhouden dat de coupures, indien dit nodig is, voldoende waterkerend kunnen worden gesloten. In deze zin is dit artikellid complementair aan artikel 2.4 (buitengewoon onderhoud).
Lid 3 is ingegeven door het aanbrengen bij "Kampen-Midden" van compenserende maatregelen in het kader van de aanleg van de keersluis bij Ramspol. Overigens kan dit artikel ook elders toegepast worden.
Verbodsbepalingen
Artikel 2.7
In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden voor zowel de kernzone, de beschermingszones als de buitenbeschermingszones; verboden die alleen voor de kernzone en de beschermingszone gelden; en verboden die slechts voor de kernzone gelden. De verboden aangaande de kernzone zijn verdergaand dan die gelden voor de beschermingszones, omdat bepaalde handelingen indien ze in de beschermingszones worden uitgevoerd het waterkerend vermogen van de waterkering niet aantasten, terwijl ze indien ze in de kernzone plaats zouden hebben wel degelijk het waterkerend vermogen zouden kunnen aantasten. Ditzelfde geldt voor het minder vergaand regime voor de buitenbeschermingszones.
Met het achterwege laten van bemesting, wordt beoogd dat door verschraling zich een dieper en breder wortelende vegetatie ontwikkelt. Dit is bevorderlijk voor de erosiebestendigheid van de waterkeringen. Gelet op het verschil in aard en ligging van waterkeringen, is het gewenst om de waterkeringen waarop het totale bemestingsverbod (naast het verbod voor drijfmest) van toepassing moet zijn, aan te wijzen in een nader te nemen besluit door het dagelijks bestuur.
De aanwijzing van de waterkeringen door het dagelijks bestuur waar geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt mogen worden, biedt de ruimte om het al dan niet toestaan van chemische bestrijdingsmiddelen af te stemmen op de aard van de waterkering en de vorm van het dagelijks beheer: waterstaatkundig of natuurtechnisch. Bij aangewezen waterkeringen is het pleksgewijs gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen ter bestrijding van distel, brandnetel en ridderzuring, wel toegestaan.
Het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij blijft in alle gevallen onverminderd van toepassing.
Gelet op de specifieke omstandigheden van de compenserende waterkeringen, zijn ten opzichte van de andere waterkeringen de verboden in aantal en reikwijdte (alleen de kernzone) beperkt, in artikel 2.7. lid 5.
De toevoeging 'onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 3' is noodzakelijk, omdat de kernzone van de
compenserende waterkering in de stad Kampen, geheel of gedeeltelijk kan samenvallen met de beschermingszone of de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering Kampen-Midden.
Dijkbewaking
Artikel 93, lid 1 biedt het dagelijks bestuur de mogelijkheid om tot bewaking en verdediging van waterkeringen bij dringend of dreigend gevaar of tot verlening van hulp ingeval van dijkdoorbraak onder andere inwoners van het gebied op te roepen tot het verrichten van persoonlijke diensten en tot het beschikbaar stellen van materialen. Omdat het hier gaat om de oplegging van een verplichting die door strafoplegging gehandhaafd kan worden moet deze verplichting in de keur worden opgenomen. De Waterschapswet schrijft verder in artikel 93 tweede lid een verordening voor, waarin de regeling van de aard en de duur van de verplichtingen is weergegeven.
HOOFDSTUK 3 WATEREN
Artikel 3.1
Wateren
Met het begrip 'oppervlaktewater' (artikel 3.1. sub e) wordt duidelijk dat het waterschap in het kader van het waterkwantiteitsbeheer al het oppervlaktewater in beheer heeft. Het is echter ongewenst dat de keur op al het oppervlaktewater van toepassing is. Daarom moet in de keur onderscheid worden gemaakt. Het begrip "wateren" blijft beperkt tot de wateren die op de overzichtskaart staan. Dit was op basis van de leggerverordening al het geval. In dat opzicht verandert er dus niets voor de wateren.
Voor de omschrijving van het begrip 'oppervlaktewater' is aansluiting gezocht op de jurisprudentie rond het begrip "oppervlaktewater" in het kader van de WVO.
De beddingen die tijdelijk droog staan, vallen ook onder het begrip "oppervlaktewater". Bij dit begrip gaat het niet om water waarin als gevolg van rechtmatig gebruik voor een specifiek doel, geen normaal samenhangend geheel van levende organismen en een niet-levende omgeving (ecosysteem) aanwezig is.
In de keur wordt niet gedifferentieerd naar typen wateren (bijvoorbeeld rivieren, kanalen, sloten, meren, plassen, bergingsvijvers en overige wateren), maar wordt één begrip "wateren" gehanteerd. Niet gekozen is voor de veel gehanteerde begrippen watergangen of waterlopen, omdat deze begrippen slechts op species van het genus wateren zien, namelijk kanalen, sloten en dergelijke. De waterbodems, taluds en in, onder of boven wateren aangebrachte werken die een functie hebben of mede een functie hebben voor de af- en/of aanvoer of de berging van het op de bodem vrij aanwezige water, worden in deze keur onder de wateren begrepen. De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor alle typen wateren, waarbij twee zones kunnen worden onderscheiden: de kernzone en de beschermingszones. Daarbij dient steeds voor ogen gehouden te worden dat het opleggen van bepaalde restricties in de keur aan het gebruik van gronden slechts ter bescherming van het waterhuishoudkundig functioneren van de wateren (de af- en/of aanvoer of berging van het op de bodem vrij aanwezige water) mag plaats hebben.
Gebodsbepalingen
Onderhoud
Artikel 3.2
Onderhoudsverplichtingen die niet bij een hogere regeling dan de keur of bij overeenkomst in het leven zijn geroepen worden door het waterschapsbestuur bij keur geregeld. Dit gebeurt door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van onderhoud zijn aangewezen. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden, maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren. Door het bepaalde in dit artikel gaat de legger als het ware deel uitmaken van de keur. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.
Lid 2 bepaalt wie onderhoudsplichtig is als er geen legger is vastgesteld.
Artikel 3.3
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het onderhoud gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen die af- en/of aanvoer dan wel de berging van water hinderen uit de wateren te verwijderen. Dit is anders bij het schonen van de wateren, dat een aantal malen per jaar, vóór de vooraf aan te kondigen schouw, moet gebeuren om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen. De taluds, alsmede de daartoe behorende waterstaatswerken, dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, slechts voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudspaden en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Waar de feitelijke afmetingen van het profiel de voor de af- en/of aanvoer van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen kan de onderhoudsplichtige niet worden verplicht de overprofilering in stand te houden als niet tevens ook de instandhouding van een onderhoudspad en/of afrastering in het geding is.
Artikel 3.4
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het onderhoud zoals genoemd in artikel 3.3 zijn verplicht, verder nog gehouden zijn. Dit is het instandhouden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.
Dit onderhoud wordt waar het betreft wateren van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied veelal uitgevoerd door het waterschap dat kwantiteitsbeheerder van de betrokken wateren is. De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn doet zich met name voor bij scheisloten en sloten en greppels die uitsluitend de ontwatering van een bepaald perceel tot een beperkte oppervlakte dienen.
Lid 2 beoogt te voorzien in de situatie dat geen legger aanwezig is. De oorspronkelijke richting, vorm, afmetingen en constructie van de wateren dienen alsdan te worden gehandhaafd.
Specie- en maaiselberging
Artikel 3.5
Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald, dat op erven en gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud voor de af- of aanvoer van water, uit de watergang moet worden verwijderd.
De ontvangst van specie en maaisel, waaronder ook afgemaaide waterplanten worden begrepen, is daarom in deze keur vastgelegd.
Bedacht dient te worden dat de ontvangstplicht van specie en maaisel niet onder alle omstandigheden onverkort kan worden gehandhaafd. Fysieke belemmeringen als bebouwing kunnen er aan in de weg staan dat de specie op aan wateren gelegen percelen kan worden ontvangen. Voorts kunnen de hoeveelheid uitkomende specie en verontreiniging of besmetting van de baggerspecie aanleiding zijn om de specie af te voeren respectievelijk de veroorzaakte schade aan gronden te vergoeden voor zover deze redelijkerwijze niet ten laste van de betrokken aangeland dient te blijven.
In het lid 2 is de plicht om specie en maaisel die bij het onderhoud uit de wateren is verwijderd zodanig te verspreiden of af te voeren dat deze niet meer in de wateren geraken en daardoor de af- en/of aanvoer van water hinderen, dan wel de doorgang met onderhoudsmachines of het voeren van schouw bemoeilijken.
Verbodsbepalingen
Artikel 3.6
In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden voor zowel de kernzone als de beschermingszones; en verboden die alleen voor de kernzone gelden.
N.B.
Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van wateren die scheepvaartweg zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet dient te worden bedacht dat ook het bevoegd gezag ingevolge die wet regels kan stellen, onder meer in het belang van de instandhouding van de vaarweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de vaarweg aanwezige werken tegen schade door scheepvaart. De bevoegdheden van het bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet en de waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen. Dit kan gevolgen voor de keurbevoegdheid van het waterschapsbestuur hebben als het waterschap niet als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet is aangewezen. In artikel 41 van de Scheepvaartverkeerswet wordt de betrokken competentievraag geregeld. Hier is bepaald, dat de bevoegdheid van onder andere waterschappen tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft voor zover deze regels niet in strijd zijn met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de keur met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de keur bepaalde van rechtswege op te gelden.
Verandering of demping
Het is verboden de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen respectievelijk wateren en nieuwe wateren met elkaar in verbinding te brengen, verbindingen tussen wateren te verbreken of wateren te dempen en grenzen van stroomgebieden te wijzigen. Voorgenoemde handelingen kunnen de af- en/of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem nadelig beïnvloeden.
Beheer in stedelijk gebied (artikel 3.6 lid 4)
De praktijk wijst uit dat er voor stedelijk gebied behoefte is aan op de specifieke situatie toegespitste regelgeving. Bij de door het dagelijks bestuur aan te wijzen wateren op grond van artikel 3.6. lid 4, gaat het om wateren waar het onderhoud vanaf het water plaatsvindt.
Bij 'tuinelementen' moet gedacht worden aan een pergola, bankje e.d.
Waterstand (artikel 3.6 lid 5)
Het waterschapsbestuur is in daartoe aangewezen gevallen verplicht voor oppervlaktewateren onder beheer van het waterschap één of meer peilbesluiten vast te stellen en zorgt ervoor dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden gedurende een daarbij aangegeven periode zoveel mogelijk worden gehandhaafd (zie art. 16, Wet op de waterhuishouding). De betrokken waterstanden worden vastgesteld met het oog op functies, die aan de betrokken wateren zijn toegekend in het provinciale waterhuishoudingsplan en/of aanvullend in het beheersplan van het waterschap. Het is in principe ongewenst dat het in genoemde plannen neergelegde waterhuishoudkundige beleid en beheer wordt doorkruist door particulieren, die de waterstand op een ander peil brengen of houden dan in het peilbesluit voor het betrokken water is vastgesteld.
Het is dan ook verboden de waterstand, direct of indirect, op een ander peil te brengen of te houden dan voor het betreffende gebied door het waterschapsbestuur is vastgesteld. Onder omstandigheden kan het bestuur aan particulieren toestaan dat (tijdelijk) de waterstand op een ander peil wordt gebracht, bijvoorbeeld door toepassing van onderbemaling. Dit zal over het algemeen slechts kunnen gebeuren indien de betrokkene daarbij zodanige maatregelen neemt dat geen nadelige effecten ontstaan voor de waterhuishoudkundige verzorging van het gebied (zie in dit verband ook het bepaalde in art. 4.1 van de keur).
In bepaalde gevallen kan het dempen van oppervlaktewater, niet zijnde wateren die op de overzichtskaart staan, invloed hebben op het freatisch grondwaterpeil. In die gevallen is demping van dat oppervlaktewater niet acceptabel en dient dit te worden geweerd vanuit het verbod dat het waterpeil niet op een ander peil gebracht mag worden.
Gravingen
Ter voorkoming van aantasting van de stabiliteit van het watervoerend profiel is het tot de grens van het onderhoudspad verboden om enige andere grondbewerking dan spitten of ploegen te verrichten of zoden te steken anders dan ten behoeve van de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden aan wateren. Bij spitten en ploegen is het gevaar van aantasting van de stabiliteit minder aanwezig.
Werken en beplantingen
Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones werken te maken, te hebben, te wijzigen of op te ruimen respectievelijk opgaande beplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien. De betrokken bepalingen beogen te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of de berging van water wordt gehinderd, dan wel (de bereikbaarheid van wateren ten behoeve van) het onderhoud wordt gehinderd.
Toegang
Ingevolge het bepaalde in lid 1 onder f, is het voor niet rechthebbenden verboden zich binnen de kernzone en de beschermingszones op te houden, tenzij vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven dat dit wel is toegestaan.
Daar waar recreatieve waarde aan waterstaatswerken kan worden toegekend kunnen deze werken indien waterstaatkundige belangen zich daar niet tegen verzetten in principe voor recreatief medegebruik te worden opengesteld.
In dat geval dient op een voor het publiek kenbare wijze te worden aangegeven dat betreding is toegestaan.
De verbodsbepaling moet tegengaan dat kwetsbare oevers en taluds of oeverbegroeiingen worden beschadigd.
De toegang tot de betrokken wateren en beschermingszones kan aan de eigenaar en zakelijk of persoonlijk gerechtigden niet worden ontzegd omdat hen hiermee in strijd met het bepaalde
in artikel 625 Burgerlijk wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.
Vistuigen en vaartuigen
Ingevolge het bepaalde in lid 2 onder d. en e. is het verboden binnen de kernzone vistuigen te plaatsen of te hebben, respectievelijk vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer van water en het onderhoud door de aanwezigheid van genoemde voorwerpen wordt gehinderd. Ingevolge het bepaalde onder f. is het verboden op wateren anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats in te nemen of te hebben. De bepaling beoogt genoemde handelingen te reguleren door deze alleen toe te staan op plaatsen, die zodanig zijn ingericht dat de oevers en taluds niet worden beschadigd. De betrokken bepaling geldt niet in geval het betreft door het bestuursorgaan toegestane recreatieve activiteiten, zoals het varen met kano's en bootjes. In dit verband wordt verwezen naar de toelichting bij het bepaalde in lid 1 onder f, waar van de mogelijkheid van recreatief medegebruik van wateren wordt uitgegaan.
Voorwerpen, materialen en stoffen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder g, is het verboden anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer en/of berging van water, dan wel het onderhoud door genoemde handelingen wordt gehinderd.
Afgravingen, seismische onderzoekingen, boringen en werken met een overdruk
De verboden ingevolge het bepaalde in het eerste lid onder a. beogen de stabiliteit van het watervoerend profiel te beschermen.
Onttrekken en lozen
Artikel 3.7
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 24 juncto 13, Wet op de waterhuishouding is het in daartoe - bij algemene maatregel van bestuur (voor Rijkswateren) of provinciale verordening, dan wel, afhankelijk van de besluitvorming van provinciale staten, verordening van de beheerder (voor overige wateren) - aangewezen gevallen voor anderen dan de waterkwantiteitsbeheerders verboden water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewateren zonder ontheffing. Het verbod geldt eveneens ingeval water wordt afgevoerd naar of aangevoerd uit oppervlaktewateren door anderen dan de waterkwantiteitsbeheerders. Wat dit laatste betreft kan worden gedacht aan afvoer naar of aanvoer uit particuliere polders.
Aanwijzing van ontheffingsplichtige gevallen door het waterschap kan alleen voor niet rijkswateren in die gevallen dat daartoe bij provinciale verordening de bevoegdheid is verleend.
Het tweede lid van artikel 24, Wet op de waterhuishouding bepaalt dat het ontheffingsplichtig stellen van voorgenoemde handelingen slechts mag betreffen de lozing of onttrekking van waterhoeveelheden die, zelfstandig of in samenhang met andere lozingen of onttrekkingen, van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling of de waterbeweging, dan wel de kwantiteitsbeheerder kunnen noodzaken tot bijzondere beheersmaatregelen. In de memorie van toelichting bij de Wet op de waterhuishouding worden als gevallen waarin een ontheffingsplicht kan gelden genoemd lozingen et cetera die een bepaalde waterhoeveelheid per tijdseenheid te boven gaan, die zich over een langere dan een nader aan te geven periode uitstrekken of, die een bepaalde waterhoeveelheid per tijdseenheid overschrijden en plaatsvinden in wateren van een nader aan te geven kwetsbaarheid.
De aanwijzing van vergunningplichtige gevallen door het waterschap zal in het algemeen gevallen betreffen waarin het gaat om geringere waterhoeveelheden dan genoemd in de provinciale aanwijzing maar om grotere waterhoeveelheden dan die louter registratieplichtig zijn. Afhankelijk van de waterhuishoudkundige situatie kan in de keur naar bepaalde gebieden worden gedifferentieerd in de hoeveelheden water waarvoor een lozings- of onttrekkingsvergunning vereist is.
In de artikelen 24 tot en met 33, Wet op de waterhuishouding, alsmede in de artikelen 23 en 24, Uitvoeringsregeling waterhuishouding worden specifiek regels gesteld omtrent de ontheffing, de aanvraag tot verlening van een ontheffing en de beschikking op de aanvraag.
Registratie; meldplicht en meetplicht
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 12 juncto 13, Wet op de waterhuishouding dient in daartoe - bij algemene maatregel van bestuur (voor Rijkswateren) of provinciale verordening, dan wel, afhankelijk van de besluitvorming van provinciale staten, verordening van de beheerder (voor overige wateren) - aangewezen gevallen degene die water afvoert naar, aanvoert uit, loost in of onttrekt aan oppervlaktewateren waarover hij niet het beheer voert de wijze van afvoer, aanvoer, lozing of onttrekking te melden en - eventueel - de afgevoerde, aangevoerde, geloosde of onttrokken waterhoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen aan de kwantiteitsbeheerder.
Het bestuur legt een meetplicht slechts op in gevallen waarin nauwkeurige gegevens over de werkelijk verplaatste waterhoeveelheden benodigd zijn voor een goed oordeel over de invloed van de afvoer, lozing, aanvoer of onttrekking op de peilregeling of waterbeweging en over de noodzaak tot het treffen van bijzondere beheersmaatregelen.
In de artikelen 6 tot en met 10 van de Uitvoeringsregeling Waterhuishouding worden regels gesteld voor het tijdstip en de wijze van melding, meting, aantekening houden en opgave doen. De kwantiteitsbeheerder kan voor het doen van een melding een formulier vaststellen.
HOOFDSTUK 4 ONTHEFFINGEN
Ontheffingen
Artikel 4.1
Van de in de keur gestelde geboden en verboden kan het bestuur ontheffing verlenen.
Op de ontheffingverlening zijn de bepalingen van hoofdstuk 4, titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De Algemene wet bestuursrecht regelt de aanvraag tot het verlenen van een ontheffing (Afdeling 4.1.1), de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag (Afdeling 4.1.2), de beslistermijn (Afdeling 4.1.3) en de motivering van de beslissing (Afdeling 4.1.4). Ten aanzien van de voorbereiding en de motivering van de beslissing geldt dat de Algemene wet bestuursrecht een vereenvoudigde procedure toelaat voor spoedeisende beslissingen en beslissingen waarbij uit de aard van de aanvraag of beslissing volgt dat een vereenvoudigde procedure kan worden toegepast (art. 4:11 en 4:12, alsmede 4:17 en 4:18).
Een uitzondering op het vorenstaande betreft de ontheffingverlening betreffende het lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren van water, waarop de bepalingen inzake vergunningverlening van de Wet op de waterhuishouding van toepassing zijn (artikelen 25 tot en met 33, Wet op de waterhuishouding).
Op de bezwaarschriftprocedure zijn de bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Een uitzondering op het vorenstaande betreft de beslissing op een aanvraag tot ontheffingverlening inzake het onttrekken en lozen alsmede het af- en aanvoeren van water. Ingevolge het bepaalde in artikel 44 van de Wet op de Waterhuishouding staat tegen de betrokken beslissing beroep open bij gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen het gebied van het waterschap is gelegen. Aan een keurontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurontheffing en daaraan verbinden van ontheffingsvoorschriften is de bescherming van waterstaatkundige belangen de invalshoek.
HOOFDSTUK 5 HANDHAVING EN SCHOUW
Handhaving en Schouw
Artikel 5.1
Vanzelfsprekend dient het dagelijks bestuur de keur te handhaven. De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en wateren. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het dagelijks bestuur bepaalt hoeveel keer per jaar schouw wordt gevoerd. Ook bestaat de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het dagelijks bestuur besluit een extra schouw te voeren.
HOOFDSTUK 6 SCHADEVERGOEDING
Schadevergoeding
Artikel 6.1
Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding daarvan niet anderszins is geregeld. De Wet op de Waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (artikel 40). Voor zover de keur een uitwerking van deze wet is vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit de wet voort.
HOOFDSTUK 7 STRAFBEPALINGEN
Strafbepalingen
Artikel 7.1
In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximumstraf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In de onderhavige keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van ten hoogste de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).
In afwijking van het vorenstaande is op het keurverbod tot het zonder ontheffing lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren van water en de verplichting tot melding en/of registratie van lozingen, onttrekkingen dan wel aanvoeren of afvoeren van water, het bepaalde in artikel 59 van de Wet op de Waterhuishouding inzake strafbedreiging rechtstreeks van toepassing. Ingevolge deze bepaling wordt overtreding van het betrokken verbod gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van ten hoogste vijfentwintigduizend gulden.
Naast de strafoplegging door de rechter is het bestuur bevoegd bestuursdwang toe te passen (artikel 61 e.v. Waterschapswet) of een dwangsom op te leggen (artikel 71 Waterschapswet). Het bestuur kan de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid Waterschapswet).
HOOFDSTUK 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Ontheffingen/Vergunningen
Artikel 8.1
Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met ontheffing of vergunning zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een ontheffing ingevolge de keur zijn aangebracht.
Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning/ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur ontheffingsplichtig zijn, aangemerkt als met ontheffing ingevolge de geldende keur aangebracht.
Leggers
Artikel 8.2
Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die voor inwerkingtreding van de keur als onderhoudsplichtigen zijn aangewezen.
Inwerkingtreding
Artikel 8.3
Op bekendmaking van waterschapskeuren zijn de artikelen 73 tot en met 76 van de Waterschapswet van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 74 van de Waterschapswet treden bekendgemaakte besluiten (waaronder keuren) in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking, tenzij in die besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl