Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR271385
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR271385/1
Regeling vervallen per 01-09-2006
Keur Waterschap Groot Haarlemmermeer
Geldend van 15-07-1994 t/m 31-08-2006
Intitulé
Keur Waterschap Groot Haarlemmermeer1 Algemene bepalingen
Begripsomschrijvingen
Artikel 1
-
In deze keur wordt verstaan onder:
-
a. Het bestuur: het dagelijks bestuur bestaande uit het college van dijkgraaf en heemraden.
-
b. Waterstaatswerken: waterkeringen en wateren onder welke benaming dan ook.
-
c. Werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren.
-
d. Legger: legger of staat van waterstaatswerken waarvan de vaststelling is voorgeschreven bij of krachtens wet, bij waterschapsreglement of provinciale verordening.
-
e. Beheersgebied: het gebied waarbinnen de waterstaatkundige verzorging is opgedragen aan het waterschap Groot-Haarlemmermeer zoals is aangegeven op de bij deze keur behorende bijlage 1, tekeningnr. 19A-KR-118 wijziging C d.d. 1-1- 1997 o.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Artikel 2
-
1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.
-
2. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.
Gedoogplichten
Artikel 3
-
1. De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:
-
a. materieel waaronder machines op hun percelen toe te laten;
-
b. alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten;
-
c. degenen, die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun percelen toe te laten.
-
2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, de eigenaren van de gronden, en de in artikel 2, eerste lid, genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden, ten minste twee maal vierentwintig uren van te voren schriftelijk in kennis gesteld.
2 Waterkeringen
Begripsomschrijvingen
Artikel 4
-
In dit hoofdstuk worden verstaan onder:
-
a. Waterkeringen: kunstmatige hoogten en die (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden, met inbegrip van daarin of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben en die als zodanig in de legger zijn opgenomen.
-
b. Kernzones: de centrale gedeelten van waterkeringen aangegeven op bijlage 2 die als zodanig in de legger zijn opgenomen, welke de feitelijke waterkering vormen. Deze bestaan uit de waterkering tussen enerzijds de insteek vanaf het maaiveld aan de polderzijde van de berm- of dijksloot en anderzijds de snijlijn van het buitentalud met het aangrenzende boezemwater.
-
c. Beschermingszones: de gronden ter weerszijden van de onder b genoemde kernzone en als zodanig aangegeven in bijlage 2, welke zich uitstrekken tot een afstand van 25 m ter weerszijden uit de grens van de kernzones.
-
d. Buitenbeschermingszone: de gronden ter weerszijden van de onder c genoemde beschermingszone en als zodanig aangegeven in bijlage 2, welke zich uitstrekken tot een afstand van 100 m ter weerszijden uit de grens van de beschermingszone.
2.1 Gebodsbepalingen
Onderhoud
Artikel 5
Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan de waterkeringen zijn aangewezen.
Gewoon onderhoud
Artikel 6
-
1. De onderhoudsplichtigen van de kernzone van waterkeringen dragen te dien aanzien zorg voor:
-
a. het bestrijden van wild dat het waterkerend vermogen van de waterkering schaadt;
-
b. het vrijhouden van afval, voorwerpen en materialen;
-
c. het herstellen van geringe beschadigingen, zoals veroorzaakt door verkeer, vee en dergelijke;
-
d. het in stand houden van de aanwezige begroeiingen en oeverbegroeiingen, dienende tot verdediging van de waterkering.
-
2. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, dan wel waarvoor nog geen legger is vastgesteld, zijn verplicht deze waterkeringen te onderhouden volgens de in het 1e.lid genoemde bepalingen.
Buitengewoon onderhoud
Artikel 7
1. De onderhoudsplichtigen van kernzones van waterkeringen zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 6, verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.
2. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, dan wel waarvoor nog geen legger is vastgesteld, zijn verplicht deze in stand te houden overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie.
Werken
Artikel 8
De onderhoudsplichtigen van werken die in, op, aan of boven kernzones of de beschermingszones van waterkeringen zijn aangebracht en die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, dienen deze onverminderd het bepaalde in artikel 7, waterkerend te houden.
Coupures
Artikel 9
1. De eigenaren van de in waterkeringen voorkomende coupures dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur terstond en op afdoende wijze worden gesloten.
2. De materialen bestemd tot afsluiting van coupures in waterkeringen dienen door de eigenaren in goede staat te worden gehouden en zo vaak als dat door het bestuur nodig wordt geoordeeld te worden getoond.
Afrasteringen
Artikel 10
1. De eigenaren van percelen, welke worden gebruikt voor het houden van huisdieren en welke zijn gelegen nabij waterkeringen waarop ingevolge het bepaalde in artikel 11, eerste lid, onder e, het houden van huisdieren is verboden, zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende (dit ter uitsluitende beoordeling van het bestuur) afrastering aan te brengen.
2. Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijzen van plaatsing.
2.2 Verbodsbepalingen
Artikel 11
-
1. Het is verboden:
-
a. binnen kernzones van waterkeringen te spitten, te graven of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten;
-
b. beplantingen dienende tot verdediging van waterkeringen, of andere verdedigingsmaterialen binnen kernzones van waterkeringen en binnen de beschermingszones te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te ontnemen, daaronder begrepen het afsteken of op andere wijze losmaken van de op verdedigingsmaterialen vastzittende schelpdieren, wieren en dergelijke;
-
c. binnen kernzones van waterkeringen, buiten verharde wegen, met rij- of voertuigen dan wel paarden te rijden of vee te drijven;
-
d. binnen kernzones van waterkeringen voorwerpen te slepen;
-
e. binnen kernzones van waterkeringen huisdieren te houden of te laten lopen;
-
f. binnen kernzones van waterkeringen anders dan op de door het bestuur toegestane wijzen te bemesten en daarbij andere meststoffen te gebruiken dan door het bestuur zijn toegestaan;
-
g. op, in, boven of onder kernzones van waterkeringen en binnen de beschermingszones:
-
1e. werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;
-
2e. opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;
-
3e. boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas of vloei- of delfstoffen;
-
h. binnen de beschermingszones:
-
1e. (ont)gravingen te verrichten;
-
2e. grond af te zanden of te egaliseren en zand af te voeren;
-
i. op, tegen of aan kernzones van waterkeringen en binnen de beschermingszones, anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:
-
1e. vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;
-
2e. voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;
-
3e. zich van afval te ontdoen;
-
4e. tenten, caravans, woonwagens, en dergelijke te plaatsen;
-
5e. wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen of tenten te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen;
-
j. zich, anders dan als rechthebbende, binnen kernzones van waterkeringen en binnen beschermingszones op te houden, indien dat vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;
-
k. binnen de buitenbeschermingszones:
-
1e. afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie, alsmede seismische onderzoekingen te verrichten;
-
2e. leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een overdruk van 10 bar of meer te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
-
3e. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;
-
2. Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent toegestane wijzen van bemesting binnen de kernzones van waterkeringen en daarbij toegestane meststoffen.
-
3. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in paragraaf 2.1.
3 Wateren
Begripsomschrijvingen
Artikel 12
-
In dit hoofdstuk worden verstaan onder:
-
a. Wateren:
-
1e. alle binnen het beheersgebied van het waterschap gelegen oppervlaktewateren onder welke benaming dan ook, al dan niet als zodanig in de legger opgenomen, met inbegrip van de waterbodems en taluds en de daarin, daaronder of daarboven aangebrachte werken, die een functie hebben of mede een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of de berging van het op de bodem vrij aanwezige water;
-
b. Taluds: de hellende oppervlakken van de zijdelingse begrenzingen van wateren.
-
c. Kernzones: het gedeelte van de wateren gelegen tussen de insteek vanaf het maaiveld ter weerszijden van de watergang, een en ander zoals aangegeven op de schets op bijlage 3 van deze keur.
-
d. Beschermingszones: de gronden grenzend aan de kernzones van de wateren en dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van die wateren, en die als zodanig in de legger zijn aangegeven. Voor de in de legger aangegeven hoofdwatergangen betreft dit een strook ter breedte van 5.00 m gemeten uit de insteek. Voor de overige wateren betreft dit een strook ter breedte van 2.00 m gemeten uit de insteek.
-
e. Scheepvaartverkeer: verkeer van schepen en andere vaartuigen.
-
f. Scheepvaartwegen: de in de toelichting van deze keur genoemde, voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande, wateren, daaronder begrepen de daarin aanwezige werken.
-
g. Schip: elk vaartuig, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing van water.
3.1 Gebodsbepalingen
Onderhoud
Artikel 13
-
Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan de wateren zijn aangewezen.
Gewoon onderhoud
Artikel 14
-
1e. De onderhoudsplichtigen van wateren dragen te dien aanzien zorg voor:
-
a. het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of de berging van water en/of het scheepvaartverkeer hinderen of kunnen hinderen;
-
b. het vóór de, door het bestuur aangekondigde, schouwdata schonen door het maaien en verwijderen van begroeiingen anders dan die dienen tot verdediging van de taluds;
-
c. het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af-en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.
-
2e. De onderhoudsplichtigen van wateren, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, dan wel waarvoor nog geen legger is vastgesteld, zijn verplicht deze wateren te onderhouden volgens de in het 1e.lid genoemde bepalingen.
Buitengewoon onderhoud
Artikel 15
-
1. De onderhoudsplichtigen van wateren zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 14, verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van de wateren.
-
2. De onderhoudsplichtigen van wateren, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, dan wel waarvoor nog geen legger is vastgesteld, zijn verplicht deze wateren in stand te houden overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie.
Specieberging
Artikel 16
-
1. Op percelen gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap, moet de specie worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water uit die wateren wordt verwijderd.
-
2. De eigenaren van gronden gelegen aan wateren zijn verplicht de specie, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer uit de wateren door of onder toezicht van het waterschap of door henzelf uit die wateren is verwijderd, van de beschermingszones te verwijderen binnen een door het bestuur te stellen termijn.
Afrasteringen
Artikel 17
-
1. De eigenaren van daartoe aan te wijzen percelen, welke worden gebruikt voor het houden van huisdieren en welke zijn gelegen nabij wateren, zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen, op een zodanige plaats en van een zodanige constructie, dat de af- en/of aanvoer van water en het onderhoud aan de wateren door het waterschap niet worden gehinderd en als gevolg van het houden van huisdieren en/of veedrenking geen schade aan de aanwezige oevers en/of oeververdediging wordt aangebracht.
-
2. Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijzen van plaatsing.
3.2 Verbodsbepalingen
Artikel 18
-
1. Het is verboden:
-
a. de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen;
-
b. wateren en nieuwe wateren direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen of wateren geheel of gedeeltelijk te dempen;
-
c. op, in, boven of onder kernzones van wateren en beschermingszones:
-
1e. in de bodem te graven;
-
2e. werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;
-
3e. opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;
-
d. beplantingen of materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te ontnemen;
-
e. zich, anders dan als rechthebbende, op of in kernzones van wateren of op beschermingszones, al dan niet met een schip of voertuigen op te houden,indien dat vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;
-
f. binnen kernzones van wateren:
-
1e. aalkorven, fuiken of andere vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben;
-
2e. een schip of vlotten onbeheerd te laten drijven;
-
g. binnen kernzones van wateren anders dan op daartoe door het bestuur aangewezen en daartoe ingerichte plaatsen een schip of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats te nemen of te hebben, tenzij in verband met door het bestuur toegestane activiteiten;
-
h. binnen kernzones van wateren en op beschermingszones anders dan op daartoe door het bestuur aangewezen en daartoe ingerichte plaatsen voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan;
-
i. voor scheepvaartverkeer om schade toe te brengen aan de scheepvaartwegen, de wateren en de werken;
-
j. voor daartoe niet bevoegde personen om de Koenensluis te bedienen;
-
k. met ankers, kettingen of trossen of andere voorwerpen te slepen indien daardoor schade kan ontstaan aan werken van het waterschap, bodembeschermingen, oeververdedigingen, kruisende kabels, leidingen, kunstwerken etc. daaronder begrepen;
-
l. vaartuigen te zwaaien, te keren, te laden of te lossen op door het bestuur niet daartoe aangewezen plaatsen
-
m. vaartuigen af te meren aan daartoe niet ingerichte werken zoals oeververdedigingen, wegmeubilair etc.;
-
n. het scheepvaartverkeer te belemmeren;
-
o. op de wateren te varen met een snelheid groter dan 6 km/u o;
-
2. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in paragraaf 3.1.
Onttrekken en lozen, af- en aanvoeren / Registratie; meldplicht en meetplicht
Artikel 19
-
1 a. Het is verboden water (semi-)permanent te lozen in of te onttrekken aan wateren, dan wel water aan te voeren uit, of af te voeren naar wateren.
-
b. Het is verboden water tijdelijk te lozen in, of water aan te voeren naar, wateren indien dat meer dan 50 m; water per uur betreft.
-
c. Het is verboden water tijdelijk te onttrekken aan, of water af te voeren uit wateren indien dat meer dan 20 m; water per uur betreft.
-
2. Degene die tijdelijk water loost in, onttrekt aan, aanvoert uit of afvoert naar wateren, meldt de wijze daarvan aan het bestuur.
-
3. Het bestuur kan degene die water tijdelijk loost in, onttrekt aan, aanvoert uit of afvoert, verplichten de verplaatste waterhoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen.
-
4. Het bestuur deelt de meetplicht schriftelijk mede aan de meetplichtige.
test
Begripsomschrijvingen
Artikel 20
In deze keur wordt verstaan onder:
a. waterbeheersing: het geheel van te nemen maatregelen om te komen tot een zo doelmatig mogelijk integraal beheer van het oppervlaktewater (met als afgeleide daarvan het grondwater) binnen het beheersgebied van het waterschap.
Verbodsbepalingen
Artikel 21
Het is verboden:
a. water door middel van putten, bronnen of anderszins aan de oppervlakte te brengen;
b. water of andere vloeistoffen in de aardbodem te brengen, danwel het plaatsen of verwijderen met behulp van water of andere vloeistoffen van damwanden, palen, beschoeiingspalen enz.;
c. water uit de aardbodem in wateren of op het maaiveld te laten afvloeien;
d. werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan een toename van de kwel of wegzijging van grondwater te verwachten valt, onder dit soort werkzaamheden worden onder andere verstaan:
1e. het roeren van gronden beneden 2.50 m onder het maaiveld. Dit geldt niet voor normale heiwerken;
2e. het gebruik van heipalen met verzwaarde punt;
3e. het maken van sonderingen, grondboringen aldan niet voor geologisch onderzoek of bronneringswerkzaamheden;
4e. het verrichten van seismisch onderzoek;
5e. het verrichten van ontgravingen ten behoeve van het winnen van delfstoffen of specie;
6e. het verrichten van omspuitingen, omdreggingen of omzettingen van grond;
e. bemalen drainagesystemen aan te leggen;
f. werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan uitwisseling van oppervlaktewater tussen verschillende peilgebieden kan plaatsvinden;
g. werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan een beïnvloeding van de waterstanden op andere dan de eigen percelen plaatsvindt.
5 Ontheffingen
Artikel 22
-
1. a. Het bestuur kan van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen bij schriftelijke beschikking ontheffing verlenen.
-
b. Aan de ontheffing kunnen beperkingen worden opgelegd en/of voorschriften worden verbonden ter bescherming van de waterstaatkundige verzorging van het (beheers)gebied.
-
2. De toepassing van het bepaalde in het eerste lid kan mede strekken ter bescherming van de aan de waterstaatkundige verzorging van het (beheers) gebied verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard, doch enkel voorzover daarin niet in is voorzien door enige andere bijzondere wet of regeling.
-
3. Het bepaalde in de leden één en twee is eveneens van toepassing op een weigering, wijziging of intrekking van een ontheffing.
6 Schouw
Artikel 23
-
1. Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door het bestuur vastgesteld schema.
-
2. Het bestuur kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.
-
3. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.
-
4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.
7 Schadevergoeding
Artikel 24
De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.
8 Strafbepalingen
Artikel 25
-
1. Overtreding van de bepalingen van deze keur wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
-
2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.
9 Overgangs- en slotbepalingen
Vergunningen
Artikel 26
-
1. Een vergunning of ontheffing, verleend vóór inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur vergunningplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.
-
2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.
Leggers en/of kaarten
Artikel 27
Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens wet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, alsmede voor waterstaatswerken, waarvoor vaststelling van een legger wel is voorgeschreven maar waar vaststelling nog niet heeft plaats gehad geldt dat het gewoon en buitengewoon onderhoud wordt uitgevoerd door degene die voor inwerkingtreding van deze keur als onderhoudsplichtigen zijn aangewezen.
Inwerkingtreding
Artikel 28
Deze keur treedt in werking acht dagen na bekendmaking daarvan, waarbij de tot dan toe geldende keuren van de hierna genoemde opgeheven polders en waterschappen komen te vervallen:
- •
de Buitendijksche Buitenveldersche polder;
- •
de polder Buitenhuizen onder Assendelft;
- •
de Haarlemmermeerpolder;
- •
de Horn- en Stommeerpolder;
- •
de Houtrakpolder;
- •
de Inlaagpolder;
- •
de Oosteinderpoelpolder;
- •
de Oude Spaarndammerpolder;
- •
de Schinkelpolder;
- •
de Veerpolder onder Haarlem;
- •
de Vereenigde Binnenpolder onder Haarlemmerliede en Spaarnwoude;
- •
de Waarderpolder onder Haarlem;
- •
de Polder de Velserbroek;
- •
De Zuid- en Noord-Spaarndammerpolder;
- •
De Zuiderpolder onder Haarlem;
- •
het waterschap Groot-Haarlemmermeer (strekkende tot het verbieden van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen).
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het college van hoofdingelanden van het waterschap Groot-Haarlemmermeer van 15 juli 1994, bij besluitnr. VII/36817
w.g. drs. M.G. Spaans w.g. J.P.M Krom
dijkgraaf secretaris
Algemene Toelichting
1. Doel en reikwijdte van de keur
In de artikelen 56 en 59, juncto 77 van de Waterschapswet zijn de taken en bevoegdheden van het bestuur van het waterschap vastgelegd met betrekking tot het opstellen van verordeningen tot regeling en bestuur van de taken welke het waterschap in het reglement zijn opgedragen. In artikel 78 van deze wet is de opdracht tot het opmaken van een legger opgenomen.
Op basis van deze artikelen, ook wel de keurregeling genoemd, is de onderhavige keur voor het waterschap Groot-Haarlemmermeer opgesteld.
Als basis voor deze keur is gebruik gemaakt van de model-keur van de Unie van Waterschappen. Door gebruik te maken van het zogenaamde Unie-model wordt getracht om te zijner tijd te komen tot een éénduidige regelgeving voor zoveel mogelijk waterschappen.
Het Unie-model is zoveel mogelijk gevolgd, de voor het gebied van het waterschap irrelevante zaken zijn niet overgenomen en een aantal artikelen zijn aangevuld en toegevoegd om de specifieke belangen in het gebied van het waterschap te kunnen behartigen.
Door de vaststelling van deze keur kunnen 13 bestaande keuren van de voormalige polders vervallen.
Door de wijze van opstelling van de keur is deze onlosmakelijk verbonden met de in de keurtekst genoemde legger. Dit betreft de Legger van wateren en waterkeringen. Deze legger heeft een tweetal functies:
- a.
het vastleggen van de begrenzingen van de in de legger opgenomen waterstaatswerken (wateren en waterkeringen);
- b.
het vastleggen van de onderhoudsverplichtingen en de onderhoudsplichtigen.
Als zodanig is de legger dan ook noodzakelijk voor het waterschap om toezicht te houden op de naleving van de onderhoudsverplichtingen en om aan te geven welke werken in het kader van de keur in of nabij waterstaatwerken met of zonder ontheffing van het waterschap mogelijk zijn.
De keur is voor het waterschap noodzakelijk om de opgedragen taken zo goed mogelijk te kunnen vervullen. Deze opgedragen taken staan verwoord in het reglement van het waterschap. Het waterschap is in 1979 ontstaan door de opheffing van 16 polders en de samenvoeging daarvan met drie ongereglementeerde waterschappen. De reglementaire taak van het waterschap omvat "de behartiging van de waterstaatsbelangen van zijn gebied, voorzover deze behartiging niet tot de taak van andere publiekrechtelijke lichamen behoort".
Deze taak omvat tenminste:
- a.
De bescherming van het gebied van het waterschap tegen vreemd water en de bescherming van lager gelegen delen tegen water uit hoger gelegen delen;
- b.
De zorg voor de waterbeheersing;
- c.
De zorg voor de wegen; n.b. hoewel deze zorg nog als taak in het huidige reglement van het waterschap omschreven is, is de feitelijke situatie dat deze taak in het kader van de Wet herverdeling wegenbeheer overgedragen werd aan de binnen het beheersgebied gelegen gemeenten en de provincie.
- d.
De zorg voor het scheepvaartbeheer;
- e.
Het in het kader van de Verordening Waterkwaliteitsbeheer Rijnland verlenen van medewerking aan het waterkwaliteitsbeheer;
- f.
Het, binnen de grenzen van het voorgaande, geven van medewerking aan derden ten aanzien van de door dezen uitgeoefende taken op het gebied van de ruimtelijke ordening, de recreatie en het natuurbeheer daaronder begrepen.
De bepalingen in deze keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor het beheersgebied geldende waterstaatkundig beleid. Voor de waterhuishoudingszorg is dit beleid op rijksniveau vastgelegd in de Nota Waterhuishouding en op provinciaal niveau in het Waterhuishoudingsplan.
Het beleid van het waterschap is vastgelegd in het Waterkwantiteitsbeheersplan 1993 en is als zodanig richtinggevend bij de uitvoering van de keur.
De bepalingen in deze keur bevatten uitsluitend geboden en verboden die zich richten tot derden en niet tot het waterschap als lichaam van openbaar bestuur, handelend ter uitvoering van zijn taak. Wanneer het waterschap optreedt als ieder ander privaat persoon heeft het voor de uitvoering van ingevolge de keur ontheffingsplichtige werken een keurontheffing nodig (bijvoorbeeld voor de bouw van een waterschapskantoor in de veiligheidszone van een waterkering). .
2. Begripsomschrijvingen
In deze keur zijn enige begrippen omschreven, die van specifiek belang zijn bij de toepassing van de opgenomen keurbepalingen. Hierbij is zoveel mogelijk uitgegaan van de binnen het beheersgebied van het waterschap algemeen geldende begrippen en begripsomschrijvingen. De keuze voor een meer algemeen begrippenkader heeft als voordeel dat de keur tamelijk compact en daardoor overzichtelijk kan blijven.
Keur en legger
Het hiervoor genoemde uitgangspunt heeft er toe geleid dat in deze keur specifieke begrippen (als: kruin(lijn), talud, teen en dergelijke), die worden gebruikt om de begrenzingen van bepaalde waterstaatswerken aan te geven niet worden gehanteerd omdat die begrippen niet geschikt zijn om de begrenzingen van alle typen waterkeringen of wateren aan te geven.
Voor het merendeel van de bij het waterschap in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge de Provinciale Verordening op de Waterhuishouding en waterkeringen dienen te worden vastgelegd in leggers, waarin de onderhoudsplichtigen en/of onderhoudsverplichtingen ten aanzien van deze werken worden aangewezen.
Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en wateren, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysische begrenzingen van deze waterstaatswerken in de keur zelf te omschrijven maar door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de keur af te lezen. De terminologie die veelal wordt gebruikt om de fysische begrenzingen van waterstaatswerken in de keur te omschrijven is echter van dien aard dat voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten veelal niet duidelijk is waar de exacte begrenzingen van deze werken liggen, terwijl die begrenzingen zich bovendien aan het oog kunnen onttrekken doordat ze zich op een in het veld niet aanwijsbaar punt (onder water, onder een steunberm of elders in een grondmassa) bevinden (theoretisch profiel).
De in de keur gekozen constructie heeft als voordeel dat door het ontbreken van een omschrijving van de fysische begrenzingen in de keur, van één type waterstaatswerk kan worden uitgegaan (immers er hoeft niet per type waterkering en water een omschrijving van de fysische begrenzingen te worden gegeven), waardoor in de keur niet voor elk type een onderscheiden gebods- en verbodsregime behoeft te worden te worden opgenomen.
Voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het onderscheid naar typen waterstaatswerken (de onderscheiden typen waterkeringen en wateren) vaak moeilijk te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaald water van toepassing is.
In het onderhavige systeem is uit de legger af te lezen wie onderhoudsplichtig is, waaruit de onderhoudsverplichting bestaat en tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken; ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de keur van toepassing is. De legger is in deze te beschouwen als een onderdeel van de keur. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de keur. Voor belanghebbenden dient dit te worden duidelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het geven van voorlichting.
Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de Waterschapswet een vaststellingsprocedure voorgeschreven. De voorbedoelde toepassing van de legger is ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren. Voor het waterschap heeft dit systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.
Artikelsgewijze toelichting - hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1
Legger
Als legger wordt in deze keur aangemerkt de bij deze keur behorende legger van wateren en waterkeringen.
Kaart
Bij deze keur is als bijlage 1 een overzichtskaart van het beheersgebied van het waterschap bijgevoegd waarop de belangrijkste waterstaatkundige werken zijn aangegeven. Deze kaart dient ter informatie.
Artikel 2
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van dit artikel zijn de beperktgerechtigden en de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een beperkt recht of persoonlijk gebruiksrecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 2, tweede lid, zijn de eigenaren, overige beperkt gerechtigden tot, en persoonlijke gebruikers van de grond hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de keur op de eigenaar van de grond rusten.
Artikel 3
Gedoogplichten
De gedoogplicht voor de eigenaren van waterstaatswerken en van nabij waterstaatswerken gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk de zelfde als zijn verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking (met name breder dan het gestelde in artikel 3, eerste lid, onder c).
De bepalingen van de waterstaatswet 1900 staan hier niet in de weg. Het derde lid van artikel 9 van deze wet houdt er zelfs rekening mee dat dit soort gedoogplichten uit andere hoofden voortvloeien.
Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren en gerechtigden ten minste twee maal vierentwintig uren van te voren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet indien het betreft de uitvoering van gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen.
Artikelsgewijze toelichting - hoofdstuk 2 Waterkeringen
Artikel 4
Waterkeringen
De keur gaat uit van één begrip waterkering. Hierbij worden drie zones onderscheiden: de kernzones, de beschermingszones alsmede de buitenbeschermingszones, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn. De verschillende zones zijn globaal omschreven in dit artikel en weergegeven op bijlage 2.
Kernzones
Als kernzone wordt, zoals in dit artikel aangegeven, aangemerkt het centrale gedeelte van een waterkering (aangegeven op bijlage 2 en in lid b van dit artikel), die als zodanig in de legger is opgenomen en welke de feitelijke waterkering vormt. De kernzone wordt begrensd door enerzijds de insteek vanaf het maaiveld aan de polderzijde van de berm- of dijksloot en anderzijds de snijlijn van het buitentalud met het aangrenzende boezemwater.
Waar een waterkering zich niet voordoet als een geprofileerd dijklichaam, maar de grond uit hoofde van zijn hoogteligging waterkerend is, wordt in de legger als kernzone aangegeven een denkbeeldig profiel met een breedte van 11.00 m, gemeten uit de insteek met het buiten- of boezemwater, een hoogte zoals voor het betreffende peilgebied of polder aangewezen en een binnentalud van 1 : 3 tot aan het in het algemeen in het betreffende peilgebied of de polder aanwezige maaiveld.
Daar waar geen direct aan de waterkering grenzende bermsloot of buitenwater aanwezig is, geldt als kernzone de in de legger aangegeven zone met begrenzingen.
Beschermingszones
Als beschermingszones worden aangemerkt de stroken grond aan weerszijden van de kernzone, welke als zodanig op bijlage 2 en in lid c of in de legger zijn aangegeven. Deze zone is bedoeld om de waterdichtheid van de waterkering (kwel), en ondergrondse waterstromingen te voorkomen en de grondmechanische stabiliteit te waarborgen. Dit betreft zowel de uitvoering van werken in of in de directe nabijheid van waterkeringen, als de handhaving van de bestaande situatie.
Buitenbeschermingszone
Dit is het op bijlage 2 en in lid d of in de legger aangegeven gebied, grenzend aan de beschermingszone, waarin als gevolg van extreme mechanismen schade zou kunnen ontstaan aan de waterkering. Dit betreft dan bijvoorbeeld trillingen of schokgolven als gevolg van explosies dan wel erosie als gevolg van het geheel of gedeeltelijk bezwijken van hogedruk-transportleidingen.
2.1 Gebodsbepalingen
Artikel 5
Onderhoudsplichtigen
Onderhoudsverplichtingen die niet zijn gebaseerd op een hogere regeling dan de keur of op een overeenkomst worden door het waterschapsbestuur bij keur opgelegd. Dit gebeurt in het onderhavige artikel door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn aangewezen. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren.
Zoals hiervoor reeds aangegeven gaat de legger door dit artikel deel uitmaken van de keur. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.
Artikel 6
Gewoon onderhoud
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn.
De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, van overheidswege.
Artikel 7
Buitengewoon onderhoud
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen die verplicht zijn tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het instandhouden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Het tweede lid van dit artikel beoogt te voorzien in de situatie dat geen legger aanwezig is of de waterkering niet in de legger is opgenomen. De oorspronkelijke richting, vorm, afmetingen en constructie van de waterkering dienen alsdan te worden gehandhaafd.
Artikel 8
Werken met een (mede) waterkerende functie
Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen, kernzones of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede waterkerende functie hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht.
Artikel 9
Coupures
Ingevolge het in het onderhavige artikel bepaalde zijn de eigenaren van sluizen, uitwateringen, doorgangen en dergelijke coupures in waterkeringen gehouden deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur op afdoende wijze te sluiten, zulks ter voorkoming van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.
Het tweede lid van dit artikel is er op gericht dat de materialen noodzakelijk voor de afsluiting in zodanig goede staat worden onderhouden dat de coupures, in geval dat wordt gevorderd, voldoende waterkerend kunnen worden gesloten en is in die zin een complementaire bepaling van artikel 7 (buitengewoon onderhoud).
Artikel 10
Afrasteringen
Deze bepaling verplicht de eigenaren van door het bestuur aan te wijzen percelen, die zijn gelegen nabij waterkeringen, waarop het houden van huisdieren of bepaalde huisdieren ingevolge artikel 11, eerste lid, onder e, is verboden, daarlangs afrasteringen te plaatsen.
Het plaatsen van deze afrasteringen valt niet onder de verbodsbepaling vervat in artikel 11, eerste lid, onder g, 1e.
Het bestuur kan, als bepaald in het tweede lid, een algemene verklaring van geen bezwaar geven, waarin is omschreven tegen welke afrasteringsconstructie(s) en wijze(n) van plaatsing uit waterstaatkundig oogpunt geen bezwaar bestaat.
2.2 Verbodsbepalingen
Artikel 11
In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden voor kernzones van waterkeringen; verboden die gelden voor beschermingszones; verboden die gelden voor kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones gelden.
De verboden aangaande kernzones van waterkeringen zijn verdergaand dan die gelden voor de (buiten)beschermingszones, omdat bepaalde handelingen indien ze in de (buiten)beschermingszones worden uitgevoerd het waterkerend vermogen van de waterkering niet aantasten, terwijl ze indien ze op de kernzones van waterkeringen plaats zouden hebben wel degelijk het waterkerend vermogen zouden kunnen aantasten. Voor dit soort handelingen geldt veelal dat ze ook niet kunnen worden toegestaan in de directe nabijheid van waterkeringen (zeer dicht uit de teen of in steunbermen). De buitenbeschermingszone is de strook waarvoor het minst vergaande verbodsregime geldt.
Grondroeringen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a, is het verboden in kernzones van waterkeringen welke grondroeringen dan ook te verrichten. Voor de (buiten)beschermingszones is een minder vergaand regime van toepassing, dat is verwoord in het eerste lid, onder h, (verbod om binnen de beschermingszones ontgravingen, afzandingen en egalisatiewerkzaamheden te verrichten) respectievelijk onder k, ten eerste, (verbod om binnen buitenbeschermingszones afgravingen voor het winnen van delfstoffen te verrichten). Binnen de kernzone is elke grondroering verboden, terwijl in beschermingszones grondroeringen bijvoorbeeld in de vorm van agrarisch gebruik zoals ploegen of spitten of graven wel is toegestaan.
Verdedigingsmaterialen
De bepaling neergelegd in het eerste lid, onder b, beoogt de binnen de kernzones van waterkeringen of in de beschermingszones aangebrachte materialen ter verdediging van de waterkering te beschermen.
Huisdieren
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder e, is het verboden binnen de kernzones van waterkeringen huisdieren te houden of te laten lopen. Onder huisdieren worden verstaan alle gedomesticeerde dieren; dus zowel grotere huisdieren als varkens, paarden, rundvee en overige hoefdieren, als de kleinere huisdieren als kippen, ganzen en ook honden. De bepaling verbiedt zowel het houden van (beweiden met) huisdieren binnen de kernzones van waterkeringen als het laten lopen van huisdieren binnen kernzones van waterkeringen. De houder van deze dieren dient er dus voor te zorgen dat deze zich niet op de waterkering begeven. Artikel 22 biedt de mogelijkheid om middels ontheffingen bepaalde huisdieren, of binnen bepaalde kernzones van waterkeringen voor een bepaalde periode niet onder het verbodsregime te doen vallen. Tamme katten, honden, parkieten etc welke zich normaliter in huis bevinden en als zodanig geen schade aan (kunnen) richten aan de waterkering vallen hieronder.
Betreding
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder j, is het verboden zich binnen kernzones van waterkeringen, in de beschermingszones of onderdelen daarvan te begeven, indien dat ter plaatse op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang, waterschap Groot-Haarlemmermeer").
Daar waar recreatieve waarden aan waterkeringen worden toegekend kunnen deze indien waterkeringbelangen zich daar niet tegen verzetten in principe voor recreatief medegebruik te worden opengesteld. De bepaling moet tegen gaan dat de waterkerende functie van kwetsbare waterkeringen door betreding in gevaar komt.
De toegang tot de betrokken waterkeringen en beschermingszones kan aan de eigenaar en zakelijk of persoonlijk gerechtigden niet worden ontzegd omdat hen hiermee in strijd met het bepaalde in artikel 5.1 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW) praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd. In dit artikel van het NBW is opgenomen dat eigendom het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben. Het staat de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te maken, mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen in acht worden genomen.
Artikelsgewijze toelichting - hoofdstuk 3 Wateren
Artikel 12
Wateren
Om in het algemeen deel van de toelichting vermelde redenen wordt in de keur niet gedifferentieerd naar typen wateren (bijvoorbeeld rivieren, kanalen, sloten, meren, plassen, bergingsvijvers en overige wateren) maar wordt één begrip "wateren" gehanteerd. In de Legger van wateren en waterkeringen worden de wateren onderscheiden in hoofdwatergangen en schouwsloten. De hoofdwatergangen hebben daarbij een hoofdfunctie in het wateraan- en afvoersysteem.
De waterbodems en taluds worden in deze keur onder de wateren begrepen.
De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor alle typen wateren, waarbij twee zones kunnen worden onderscheiden: de kernzones van wateren en de beschermingszones. De begrenzingen van deze zones zijn vastgelegd in de legger.
De kernzones en de beschermingszones van wateren zijn weergegeven op bijlage 3.
Het waterschap is technisch scheepvaartbeheerder van de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder en scheepvaartbeheerder over de navolgende binnen het beheersgebied van het waterschap, in de Buitendijksche en Buitenveldertsche polder gelegen wateren:
- •
Koenensluis;
- •
Noordelijke Hoornsloot;
- •
Ringsloot;
- •
Zuidelijke Hoornsloot;
- •
Landscheidingsvaart.
Dit is de reden dat ook voor het scheepvaartbeheer enige bepalingen zijn opgenomen.
3.1 Gebodsbepalingen
Artikel 13
Onderhoudsplichtigen
Onderhoudsverplichtingen die niet zijn gebaseerd op een hogere regeling dan de keur of op een overeenkomst, worden door het waterschapsbestuur bij keur opgelegd. Dit gebeurt in het onderhavige artikel door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn aangewezen. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden, maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren.
In dit artikel is met betrekking tot het onderhoud tevens aangegeven dat het onderhoud van de wateren, welke om één of andere reden niet in de legger zijn opgenomen danwel waarvoor geen legger is vastgesteld, blijft bij de degene die voor de inwerkingtreding van deze keur onderhoudsplichtig was.
Artikel 14
Gewoon onderhoud
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen die af- en/of aanvoer dan wel de berging van water hinderen uit de wateren te verwijderen. Dit is anders bij het schonen van de wateren, dat een aantal malen per jaar (meestal in het voor- en najaar), vóór de vooraf aan te kondigen schouw moet gebeuren om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen.
De oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken, dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, slechts voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af-en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.
Artikel 15
Buitengewoon onderhoud
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt aangemerkt het instandhouden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.
Het buitengewoon onderhoud wordt waar het betreft wateren van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied (wateren opgenomen in de legger van hoofdwatergangen) veelal uitgevoerd door het waterschap.
De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap.
De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn doet zich met name voor bij wateren opgenomen in de legger van schouwsloten, welke een iets meer ondergeschikt belang hebben dan de hiervoor genoemde wateren welke zijn opgenomen in de legger van hoofdwatergangen.
Artikel 16
Specieberging
Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald, dat op erven en gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud voor de af- of aanvoer van water, uit de watergang moet worden verwijderd. De verordeningen waarbij voorgenoemde duldingsplicht wordt opgelegd zijn thans provinciale of waterschapsverordeningen (keuren). Aangezien zoals in de algemene toelichting is vermeld in de onderhavige keur wordt uitgegaan van regeling door het waterschapsbestuur is de ontvangstplicht van specie in keur vastgelegd.
Bedacht dient te worden dat de ontvangstplicht van specie niet onder alle omstandigheden onverkort kan worden gehandhaafd. Fysieke belemmeringen als bebouwing kunnen een belemmering vormen om specie op aan wateren gelegen percelen te ontvangen. Voorts kunnen de hoeveelheid uitkomende specie en verontreiniging of besmetting van de baggerspecie aanleiding zijn om de specie af te voeren respectievelijk de veroorzaakte schade aan gronden te vergoeden voor zover deze redelijkerwijze niet ten laste van de betrokken aangeland dient te blijven.
In het tweede lid is de plicht tot verwijdering van specie van de beschermingszones vastgelegd, om te voorkomen dat de specie die bij het onderhoud uit de wateren is verwijderd in de wateren geraakt en daardoor de af- en/of aanvoer van water hindert, dan wel de gedeponeerde specie de doorgang voor onderhoudsmachines bemoeilijkt.
Artikel 17
Afrasteringen
Deze bepaling verplicht de eigenaren van door het bestuur aan te wijzen percelen, die worden gebruikt voor het houden van huisdieren en die zijn gelegen nabij wateren, daarlangs afrasteringen te plaatsen om te voorkomen dat de oevers en taluds door aftrap van bijvoorbeeld runderen, paarden of schapen inzakken en de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd.
Het plaatsen van deze afrasteringen valt niet onder de verbodsbepaling vervat in artikel 18, eerste lid, onder d.
Het bestuur kan, ingevolge het bepaalde in het derde lid, een algemene verklaring van geen bezwaar geven, waarin is omschreven tegen welke afrasteringsconstructie(s) en wijze(n) van plaatsing uit waterstaatkundig oogpunt geen bezwaar bestaat.
3.2 Verbodsbepalingen
Artikel 18
In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden voor kernzones van wateren en verboden die gelden voor kernzones van wateren en beschermingszones. De waterbodems en taluds worden tot de wateren gerekend.
In dit artikel zijn tevens aan aantal bepalingen opgenomen ten behoeve van het scheepvaartbeheer in de Buitendijksche Buitenveldersche polder.
Verandering of demping
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a en b, is het verboden de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen respectievelijk wateren en nieuwe wateren met elkaar in verbinding te brengen of wateren te dempen. Voorgenoemde handelingen kunnen de af- en/of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem nadelig beïnvloeden. Zo kunnen veranderingen in richting, vorm of constructie van wateren respectievelijk het met elkaar in verbinding brengen of dempen van wateren tot gevolg hebben dat het water naar een andere niet gewenste richting wordt afgevoerd, dan wel de af- of aanvoer van water wordt gehinderd. Het veranderen van de afmeting van wateren respectievelijk het dempen van wateren beïnvloedt het bergend vermogen van betrokken wateren.
Waterstand
Het waterschapsbestuur is in daartoe aangewezen gevallen verplicht voor wateren onder beheer van het waterschap één of meer peilbesluiten vast te stellen en zorgt ervoor dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden gedurende een daarbij aangegeven periode zoveel mogelijk worden gehandhaafd (zie art. 16, Wet op de waterhuishouding en de provinciale verordening op de waterhuishouding en waterkeringen).
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder c, en overeenkomstig het vigerende peilbesluit is het dan ook verboden de waterstand op een ander peil te brengen of te houden dan voor het betreffende gebied door het waterschapsbestuur is vastgesteld. Onder omstandigheden kan het bestuur aan particulieren toestaan dat (tijdelijk) de waterstand op een ander peil wordt gebracht, bijvoorbeeld door toepassing van onderbemaling. Dit zal slechts kunnen gebeuren indien in het betrokken peilbesluit de mogelijkheid voor het verlenen van een vergunning daartoe is opgenomen.
Gravingen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder d, ten eerste, is het ter voorkoming van aantasting van de stabiliteit van het watervoerend profiel en de berijdbaarheid van beschermingszones voor onderhoudsmachines verboden om binnen kernzones van wateren, in taluds en in de beschermingszones te graven.
Werken en beplantingen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder d, ten tweede respectievelijk ten derde, is het verboden om op, in, over of onder kernzones van wateren en beschermingszones (bouw)werken te maken, te hebben, te wijzigen of op te ruimen, respectievelijk opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien. De betrokken bepalingen beogen te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of de berging van water wordt gehinderd, dan wel (de bereikbaarheid van wateren ten behoeve van) het onderhoud wordt gehinderd.
Verdedigingsmaterialen
De bepaling verwoord in het eerste lid, onder e, beoogt de materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds en waterbodems te beschermen.
Toegang
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder f, is het voor niet rechthebbenden verboden zich op of in of binnen kernzones van wateren of op beschermingszones op te houden, indien dat vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang, waterschap Groot-Haarlemmermeer").
De bepaling moet tegengaan dat kwetsbare oevers en taluds of oeverbegroeiingen worden beschadigd.
Vistuigen en vaartuigen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder g, ten eerste respectievelijk ten tweede, is het verboden op of in wateren vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben, respectievelijk vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer van water en het onderhoud door de aanwezigheid van genoemde voorwerpen wordt gehinderd.
Afmeren
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder h, is het verboden op wateren anders dan op daartoe door het bestuur aangewezen en daartoe ingerichte plaatsen vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats in te nemen of te hebben. De bepaling beoogt genoemde handelingen te reguleren door deze alleen toe te staan op plaatsen, die daartoe zijn aangewezen en zodanig zijn ingericht dat de oevers en taluds niet worden beschadigd.
Voorwerpen, materialen en stoffen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder i, is het verboden anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer en/of berging van water, dan wel het onderhoud door genoemde handelingen wordt gehinderd.
Bevaren wateren
Het verbod ten aanzien van het scheepvaartverkeer beoogt te voorkomen dat schade wordt toegebracht aan de scheepvaartweg, de wateren en de werken.
Artikel 19
Onttrekken en lozen, af- en aanvoeren
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 24 juncto 13, Wet op de waterhuishouding is het in daartoe - bij algemene maatregel van bestuur (voor Rijkswateren) of provinciale verordening (in het geval van het waterschap door de provinciale Verordening op de Waterhuishouding en Waterkeringen) - aangewezen gevallen voor anderen dan de waterkwantiteitsbeheerders verboden water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewateren zonder ontheffing. Het verbod geldt eveneens ingeval water wordt afgevoerd naar of aangevoerd uit oppervlaktewateren door anderen dan de waterkwantiteitsbeheerders.
Het tweede lid van artikel 24, Wet op de waterhuishouding bepaalt dat het ontheffingplichtig stellen van voorgenoemde handelingen slechts mag betreffen de lozing of onttrekking van waterhoeveelheden die, zelfstandig of in samenhang met andere lozingen of onttrekkingen, van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling of de waterbeweging, dan wel de kwantiteitsbeheerder kunnen noodzaken tot bijzondere beheersmaatregelen. In de memorie van toelichting bij de Wet op de waterhuishouding worden als gevallen waarin een ontheffingplicht kan gelden genoemd lozingen etcetera die een bepaalde waterhoeveelheid per tijdseenheid te boven gaan, die zich over een langere dan een nader aan te geven periode uitstrekken of, die een bepaalde waterhoeveelheid per tijdseenheid overschrijden en plaats vinden in wateren van een nader aan te geven kwetsbaarheid.
In artikel 19 is de (semi-)permanente lozing, onttrekking, aan- en afvoer van water ontheffingplichtig gesteld. Voor het tijdelijk lozen en aanvoeren is bij een hoeveelheid van meer dan 50 m;/uur een ontheffing vereist en bij het tijdelijk onttrekken en afvoeren van water is bij een hoeveelheid van meer dan 20 m;/uur een ontheffing vereist.
In de artikelen 24 tot en met 33, Wet op de waterhuishouding, alsmede in de artikelen 23 en 24, Uitvoeringsregeling waterhuishouding worden specifiek regels gesteld omtrent de ontheffing, de aanvraag tot verlening van een ontheffing en de beschikking op de aanvraag.
Registratie; meldplicht en meetplicht
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 12 juncto 13, Wet op de waterhuishouding dient in daartoe - bij algemene maatregel van bestuur (voor Rijkswateren) of zoals in het geval van het waterschap bij de Provinciale Verordening op de Waterhuishouding en Waterkeringen - aangewezen gevallen degene die water afvoert naar, aanvoert uit, loost in of onttrekt aan oppervlaktewateren waarover hij niet het beheer voert de wijze van afvoer, aanvoer, lozing of onttrekking te melden en - eventueel - de afgevoerde, aangevoerde, geloosde of onttrokken waterhoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen aan de kwantiteitsbeheerder.
In het tweede lid van de onderhavige keurbepaling wordt een lichter regime gecreëerd voor het lozen of onttrekken van water dan in het eerste lid van toepassing is. In plaats van een vergunning wordt melding vereist, eventueel gekoppeld aan een meet- en registratieverplichting. Het bestuur legt de meetplicht slechts op in gevallen waarin nauwkeurige gegevens over de werkelijk verplaatste waterhoeveelheden benodigd zijn voor een goed oordeel over de invloed van de afvoer, lozing, aanvoer of onttrekking op de peilregeling of waterbeweging en over de noodzaak tot het treffen van bijzondere beheersmaatregelen.
In de artikelen 6 tot en met 10 van de Uitvoeringsregeling waterhuishouding worden regels gesteld voor het tijdstip en de wijze van melding, meting, aantekening houden en opgave doen. De kwantiteitsbeheerder kan voor het doen van een melding een formulier vaststellen.
Artikelsgewijze toelichting - hoofdstuk 4 Waterbeheersing
Artikel 20
Begripsomschrijvingen
In dit artikel wordt beoogd de belangen voor het voeren van een verantwoord waterbeheer te beschermen in het beheersgebied van het waterschap en is vooral gericht op het voorkomen van een verstoring van de waterhuishouding als gevolg van toename van kwel en/of wegzijging en ter voorkoming van uitwisseling van water tussen verschillende peilgebieden in de diverse polders. Onder integraal beheer wordt daarbij verstaan het beheer van het water rekening houdend met het gehele watersysteem volgens de watersysteembenadering waarbij rekening gehouden wordt met alle het water betreffende aspecten.
Artikel 21
Verbodsbepalingen
Het bepaalde in lid a is opgenomen teneinde te voorkomen dat gasbronnen en/of wellen worden geslagen met behulp waarvan water door de natuurlijke overdruk op het waterhuishoudkundig systeem wordt gebracht.
Het bepaalde in lid b, c en d is opgenomen om te voorkomen dat als gevolg van het in de grond brengen (spuiten) van water of vloeistoffen de afsluitende laag wordt doorbroken of dat anderszins werkzaamheden verricht worden als gevolg waarvan spontane wellen ontstaan die een belasting vormen voor het waterhuishoudkundig systeem.
Het bepaalde in lid e is opgenomen om te voorkomen dat bemalen drainagesystemen worden aangelegd met capaciteiten groter dan de bemalingscapaciteit van de betreffende waterstaatkundige eenheid, waardoor in het overige deel van de bemalingseenheid wateroverlast ontstaat.
Het bepaalde in lid g is opgenomen om te voorkomen dat door het verrichten van werkzaamheden in het ene perceel de grondwaterstanden in andere dan de eigen percelen worden beïnvloed. Dit betreft bijvoorbeeld het infiltreren van water in percelen waardoor in naastliggende percelen wateroverlast ontstaat.
Artikelsgewijze toelichting - hoofdstuk 5 Ontheffingen
Artikel 22
Ontheffingen
Van de in de keur gestelde geboden en verboden kan het bestuur bij schriftelijke beschikking ontheffing verlenen.
Op de ontheffingverlening zijn de bepalingen van Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) van toepassing.
Een uitzondering op hierop betreft de ontheffingverlening betreffende het lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren van water (artikel 19), waarop de bepalingen inzake ontheffingverlening van de Wet op de waterhuishouding van toepassing zijn (artikelen 25 tot en met 33, Wet op de waterhuishouding).
Tegen een beslissing op een aanvraag tot ontheffingverlening staat beroep ingevolge de AWB open. Zij die zich rechtstreeks in hun belang getroffen achten kunnen bij de arrondissementsrechtbank een beroepsschrift indienen nadat eerst een bezwaarschrift is ingediend bij het bestuursorgaan dat de bestreden beslissing heeft genomen, in casu het dagelijks bestuur van het waterschap. Op de bezwaarschriftprocedure zijn de bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing.
Een uitzondering op het vorenstaande betreft de beslissing op een aanvraag tot ontheffingverlening inzake het onttrekken en lozen alsmede het af- en aanvoeren van water. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 44 en 45, Wet op de waterhuishouding staat tegen de betrokken beslissing beroep op gedeputeerde staten open van de provincie waarbinnen het gebied van het waterschap is gelegen. Tegen de in beroep genomen beslissing staat beroep op de Kroon open, hetgeen ingevolge het bepaalde in artikel 1, Tijdelijke wet kroongeschillen beroep op de Afdeling voor de Geschillen van Bestuur van de Raad van State inhoudt.
Aan een keurontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurontheffing en het daaraan verbinden van voorschriften is de bescherming van waterstaatkundige belangen de invalshoek.
Uitzondering hierop vormt de in lid 2 genoemde aan de waterstaatkundige verzorging van het (beheers)gebied verbonden belangen die niet van waterstaatkundige aard zijn, maar die wel van belang worden geacht in het kader van de van waterschappen gewenste brede kijk en in het kader van het integraal waterbeheer. Het meewegen van die belangen kan, door de formulering dat dit alleen mogelijk is als daarin niet is voorzien door enige andere bijzondere wet of regeling.
Artikelsgewijze toelichting - hoofdstuk 6 Schouw
Artikel 23
Schouw
De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de controle en het toezicht op de naleving van de in deze keur en/of de legger vermelde verplichtingen met betrekking tot het onderhoud aan waterkeringen en wateren. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen per jaar dat de schouw wordt gevoerd is niet ingevuld. Hier dient door het bestuur in voorzien te worden door het vaststellen van een schouwkalender.
De keur biedt de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het bestuur kan besluiten een extra schouw te voeren.
Artikelsgewijze toelichting - hoofdstuk 7 Schadevergoeding
Artikel 24
Schadevergoeding
Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd. De Wet op de waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (artikel 40). Voorzover de keur een uitwerking van deze wet is vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit de wet voort.
Artikelsgewijze toelichting - hoofdstuk 8 Strafbepalingen
Artikel 23
Strafbepalingen
In artikel 81, Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In de onderhavige keur is deze maximum straf opgenomen (één maand hechtenis of een geldboete van ten hoogste de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).
In afwijking van het vorenstaande is op het keurverbod tot het zonder vergunning lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren van water en de verplichting tot melding en/of registratie van lozingen, onttrekkingen dan wel aanvoeren of afvoeren van water (artikel 19), het bepaalde in artikel 59 inzake strafbedreiging van de Wet op de waterhuishouding rechtstreeks van toepassing. Ingevolge deze bepaling wordt overtreding van het betrokken verbod gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de vierde categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht.
Naast de strafoplegging door de rechter is het bestuur bevoegd bestuursdwang toe te passen (artikel 61 e.v. Waterschapswet) of een dwangsom op te leggen (artikel 71 Waterschapswet). Het bestuur kan de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85 derde lid, Waterschapswet).
Artikelsgewijze toelichting - hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 24
Vergunningen
Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht.
Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.
Artikel 25
Leggers
Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die voor inwerkingtreding van de keur als onderhoudsplichtigen zijn aangewezen.
Artikel 26
Inwerkingtreding
Op bekendmaking van waterschapskeuren zijn de artikelen 73 tot en met 76 van de Waterschapswet van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 74 treden bekendgemaakte besluiten (waaronder keuren) in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking, tenzij in die besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.
Noot:
o 1e herziening d.d. 25-04-1997
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl