Regeling vervallen per 13-02-2009

Subsidieverordening 1998

Geldend van 01-07-2006 t/m 12-02-2009

Intitulé

Subsidieverordening 1998

De raad van de gemeente Tilburg;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

vast te stellen de Subsidieverordening 1998 overeenkomstig de bij dit besluit behorende bijlage.

Aldus vastgestled in de openbare vergadering van 23 maart 1998

de voorzitter, de secretaris,

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen.

Begripsbepalingen.

Artikel 1.

  • ·

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht.

  • ·

    Subsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 4:21 Awbte weten "de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betalingvoor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten".

  • ·

    Instelling: een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie, die zich ten doel stelt activiteiten te verrichten ten behoeve van de Tilburgse bevolking.

  • ·

    Particulier: een natuurlijke persoon dan wel in bijzondere gevallen een rechtspersoon, die ten eigen behoeve een subsidieaanvraag indient.

  • ·

    Subsidieplafond: een bedrag zoals bedoeld in artikel 4:22 Awb, te weten het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift.

  • ·

    Budgetsubsidie: Een per boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon als bedoeld in afdeling 4.2.8. Awb

  • ·

    Waarderingssubsidie: Een subsidie, die verstrekt wordt ten behoeve van bepaalde activiteiten, waarmee niet of nauwelijks wordt beoogd aan deze activiteiten sturing te geven.

  • ·

    Subsidie uit stelposten: Een ten behoeve van een project of eenmalige activiteit verstrekte subsidie, die ten laste gebracht wordt van een stelpost, die opgenomen is in de gemeentebegroting.

Reikwijdte.

Artikel 2.

Dit hoofdstuk is van toepassing op alle subsidiëring die plaatsvindt op grond van een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 4:23 eerste lid Awb.

Bevoegdheden.

Artikel 3.

  • 1.

    De gemeenteraad stelt jaarlijks in het kader van de begrotingsbehandeling de budgetten vast die voor subsidiëring beschikbaar zijn.

  • 2.

    Subsidieverstrekking vindt plaats met inachtneming van het bepaalde in het algemeen deel van deze verordening en de van toepassing zijnde specifieke hoofdstukken.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd te beslissen omtrent de verstrekking van subsidies ten laste van de door de gemeenteraad vastgestelde budgetten.

Subsidiecategorieën.

Artikel 4.

De volgende subsidiecategorieën worden onderscheiden:

  • A.

    Budgetsubsidies voor instellingen.

  • B.

    Genormeerde subsidies voor instellingen.

  • C.

    Waarderingssubsidies voor instellingen.

  • D.

    Subsidies uit stelposten voor instellingen.

  • E.

    Subsidies voor particulieren.

Evaluatie.

Artikel 5

In afwijking van het bepaalde in artikel 4:24 Awb geldt de verplichting tot het publiceren van een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, niet voor de op grond van deze verordening verstrekte subsidies.

Weigeringsgronden.

Artikel 6.

Subsidieverlening dan wel subsidievaststelling zonder dat een subsidieverlening is voorafgegaan kan naast de in artikel 4:25 Awb en 4:35 Awb geregelde gevallen in ieder geval ook geweigerd worden indien:

  • a.

    de activiteiten van de aanvrager niet gericht zijn op of niet aanwijsbaar ten goede komen van de ingezetenen van de gemeente;

  • b.

    de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden hetzij uit eigen middelen hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van zijn activiteiten te dekken. Deze weigeringsgrond is niet van toepassing op de verlening van budgetsubsidies overeenkomstig hoofdstuk II van deze verordening;

  • c.

    subsidieverstrekking niet past binnen het op het betreffende beleidsterrein gevoerde beleid dan wel de betreffende activiteiten in dat kader onvoldoende prioriteit hebben.

  • d.

    Er meerdere offertes zijn gevraagd voor het uitvoeren van dezelfde of vergelijkbare activiteiten en na een selectieprocedure de subsidie aan een andere aanvrager wordt toegekend.

Democratisering.

Artikel 7.

Vervallen

Personeelsbeleid.

Artikel 8.

Vervallen

Toegankelijkheid accommodaties.

Artikel 9.

Vervallen.

Betalingstermijn.

Artikel 10.

In afwijking van het bepaalde in artikel 4:52 Awb geldt voor de betaling van een vastgesteld subsidie een termijn van 6 weken.

Bevoorschotting.

Artikel 11.

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voorschotten te verstrekken op een nog vast te stellen subsidie nadat een besluit tot subsidieverlening is genomen.

  • 2.

    Alsdan geldt in afwijking van het bepaalde in artikel 4:55 Awb een betalingstermijn van 6 weken.

Offerteprocedure.

Artikel 12.

Vervallen.

Ontheffing.

Artikel 13.

Burgemeester en wethouders kunnen in individuele gevallen ontheffing verlenen van één of meer verplichtingen van deze verordening.

Hoofdstuk II. Subsidies aan instellingen.

Hoofdstuk II.1 Budgetsubsidies.

1. Algemene bepalingen.

Begripsbepalingen.

Artikel 1.

  • a. Activiteitenplan: een activiteitenplan als bedoeld in artikel 4:62 Awb, te weten een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeld per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen;

  • b. Eigen vermogen: het verschil tussen bezittingen en schulden van een instelling;

  • c. Voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 374, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voorzover deze tijdens het overleg, als bedoeld in artikel 6, als zodanig door burgemeester en wethouders is aangemerkt.

  • d. Meerjarig subsidie: een subsidie, dat verleend wordt voor meer dan één boekjaar.

Artikel 2.

Reikwijdte hoofdstuk.

Dit hoofdstuk is van toepassing op subsidies, die worden verstrekt middels de systematiek van budgetsubsidiëring

Van toepassing verklaring afdeling 4.2.8. Awb.

Artikel 3.

Afdeling 4.2.8. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de krachtens dit hoofdstuk verstrekte subsidies.

Offerteprocedure

Artikel 4.

  • 1.

    Alvorens instellingen in de gelegenheid te stellen offerte uit te brengen dan wel slechts één instelling in de gelegenheid te stellen een subsidieaanvraag in te dienen, stelt het college een programma van eisen op, waarin zo nauwkeurig mogelijk wordt aangegeven voor welke activiteiten en indien van toepassing voor welk budget instellingen een offerte kunnen uitbrengen.

  • 2.

    Het college kan meerdere instellingen uitnodigen.

  • 3.

    Een door een instelling uitgebrachte offerte wordt aangemerkt als een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 4:61 Awb.

Eigen middelen c.a.

Vervallen.

2. Subsidieaanvraag.

Subsidieaanvraag.

Artikel 6.

  • 1. Een aanvraag tot subsidieverlening dient voor 1 april van de periode voorafgaand aan het jaar ten behoeve waarvan subsidie wordt gevraagd ingediend te worden, tenzij in het programma van eisen een andere datum wordt genoemd.

  • 2. In het in artikel 4:61 Awb bedoelde activiteitenplan dient in ieder geval aangegeven te worden op welke wijze en voor welk bedrag de instelling de gevraagde activiteiten denkt te kunnen uitvoeren.

  • 3. In aanvulling op het krachtens artikel 4:61 Awb over te leggen activiteitenplan en begroting dient de aanvrager, indien er niet aan meer dan één partij offerte gevraagd wordt, in ieder geval ook een plan over te leggen, waarin aangegeven wordt welke voorzieningen de instelling meent te moeten treffen, voor welke doeleinden deze moeten dienen en tot welk bedrag zij deze wenst te vormen.

  • 4. In aanvulling op het bepaalde in artikel 4:62 Awb dient het activiteitenplan ook een vertaling te bevatten van de activiteiten van de instelling in meetbare prestaties en beoogde effecten en dient het een relatie te leggen met het gemeentelijk beleid.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen modellen casu quo richtlijnen vaststellen voor de bescheiden, zoals bedoeld in het derde lid.

  • 6. In aanvulling op het bepaalde in artikel 4:64 eerste lid Awb dient de instelling bij een eerste aanvraag naast haar statuten over te leggen:

    • a.

      een beschrijving van de organisatievorm van de instelling;

    • b.

      een opgave van de bestuurssamenstelling;

    • c.

      overzicht van de bezittingen en schulden op het moment van de aanvraag.

  • 7. Indien een aanvraag te laat is ingediend nemen burgemeester en wethouders deze niet in behandeling. In bijzondere gevallen kunnen zij besluiten de aanvraag toch in behandeling te nemen.

Artikel 7.

Vervallen.

1.Subsidieverlening.

Meerjarig subsidie.

Artikel 8.

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor een langere periode dan een jaar, maar maximaal voor vier jaar een subsidie verlenen.

  • 2.

    Indien van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt wordt in de subsidiebeschikking aangegeven op welk bedrag de instelling voor ieder jaar recht heeft dan wel op welke wijze het toegekende bedrag jaarlijks geïndexeerd wordt.

  • 3.

    Indien een meerjarig subsidie is verleend behouden burgemeester en wethouders de bevoegdheid tot een tussentijdse vermindering van het subsidie over te gaan onder gelijktijdige aanpassing van de verlangde prestaties. Van deze bevoegdheid wordt alleen gebruik gemaakt, indien de budgettaire positie van de gemeente daar dringend aanleiding toe geeft.

  • 4.

    Vaststelling van een meerjarig subsidie als bedoeld in artikel 17, vierde lid, geschiedt jaarlijks, tenzij in de subsidiebeschikking anders is bepaald.

Subsidieverlening.

Artikel 9.

  • 1.

    De beslissing op de subsidieaanvraag wordt uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar genomen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders maken deze beslissing uiterlijk zes weken nadat zij is genomen bekend aan de instelling.

  • 3.

    In de in het eerste lid bedoelde beslissing wordt aangegeven welk bedrag voor welke activiteit en prestaties ter beschikking wordt gesteld en voor welke periode.

  • 4.

    Indien subsidie wordt verleend en op het in het eerste lid bedoelde tijdstip nog geen overleg heeft plaatsgevonden over de met het subsidie of een deel daarvan te leveren prestaties vindt alsnog overleg plaats.

Inhoud beschikking.

Artikel 10.

In aanvulling op het gestelde in artikel 4:30 Awb bevat de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval een zo concreet mogelijke omschrijving van de prestaties, die door de instelling met het ter beschikking gestelde subsidie verricht moeten worden, alsmede van de daarmee beoogde effecten.

Wachtgeldverplichtingen. (Dit artikel vervalt per 1 januari 2007).

Artikel 10a.

In geval in enig jaar geen dan wel een aanzienlijk lager subsidie verleend wordt dan in het voorafgaande jaar en de instelling ten gevolge daarvan personeel dient te ontslaan kunnen burgemeester en wethouders een subsidie verlenen ter bekostiging van de uit dat ontslag voortvloeiende verplichtingen.

Bevoorschotting.

Artikel 11.

  • 1. Burgemeester en wethouders geven in de subsidiebeschikking aan op welke wijze tot bevoorschotting van het subsidie zal worden overgegaan.

  • 2. Tot bevoorschotting wordt niet overgegaan dan nadat de instelling schriftelijk verklaard heeft met de inhoud van de beschikking in te stemmen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde lijdt uitzondering indien door de instelling bezwaar gemaakt wordt tegen de subsidieverlening. Alsdan kunnen burgemeester en wethouders toch tot gehele of gedeeltelijke bevoorschotting overgaan niettegenstaande het feit, dat de instelling nog geen verklaring als bedoeld in het tweede lid heeft afgegeven, zolang nog niet onherroepelijk op de bezwaren is beslist.

Artikel 11a.

Verrekening.

  • 1.

    Aan de gemeente verschuldigde bedragen terzake van huur of andere privaatrechtelijke verplichtingen dan wel op grond van een publiekrechtelijke titel verschuldigde bedragen kunnen worden ingehouden op het te betalen subsidiebedrag.

  • 2.

    Indien er verschil van mening bestaat ten aanzien van de hoogte van het aan de gemeente verschuldigde kan een bedrag ter hoogte van hetgeen de gemeente meent, dat verschuldigd is, door de gemeente in consignatie gehouden worden totdat onherroepelijk op het geschil beslist is. Indien blijkt, dat de instelling minder verschuldigd was dan in consignatie is genomen, wordt het verschil, verhoogd met de wettelijke rente, alsnog aan de instelling uitbetaald.

4. Verplichtingen van de instelling.

Prestaties.

Artikel 12.

De instelling is gehouden de prestaties te leveren zoals deze opgenomen zijn in de beschikking.

Tussentijdse rapportage.

Artikel 13.

Burgemeester en wethouders kunnen voorwaarden stellen aan de instelling over wijze en tijdstip van rapporteren over de voortgang van de activiteiten en over de prognose hiervan.

Voorlopig verslag.

Artikel 14.

Burgemeester en wethouders kunnen bepalen, dat een instelling vóór een bepaalde datum na afloop van het subsidiejaar een voorlopig verslag moet indienen omtrent de door haar geleverde prestaties.

Vergoeding voor vermogensvorming.

Artikel 15.

  • 1.

    In de gevallen bedoeld in artikel 4:41 tweede lid van de Awb is de subsidieontvanger aan burgemeester en wethouders een volledige vergoeding voor vermogensvorming verschuldigd.

  • 2.

    In de in artikel 4:41 Awb tweede lid sub a en b genoemde gevallen wordt de vermogenstoename vastgesteld op de toename van het vermogen van de aldaar genoemde handelingen.

  • 3.

    In de in artikel 4:41 Awb tweede lid sub sub c t/m e genoemde gevallen wordt de vermogenstoename vastgesteld door de waarde van het vermogen op het moment van vaststellen van de vergoeding te verminderen met de boekwaarde.

  • 4.

    Indien het onroerende zaken betreft geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijk deskundige.

  • 5.

    In het geval de subsidieontvanger, naast de verstrekte subsidie, andere inkomsten heeft, die tevens worden aangewend voor instandhouding van de instelling, stellen burgemeester en wethouders het bedrag als bedoeld in het eerste lid naar evenredigheid vast.

  • 6.

    Voorts zijn burgemeester en wethouders bevoegd in bijzondere gevallen, anders dan dat in het vijfde lid genoemd, de vergoeding op een lager bedrag vast te stellen dan dat van de volledige vermogenstoename.

  • 7.

    Van het voornemen tot opheffing van de rechtspersoon casu quo tot beëindiging van de activiteiten dient de instelling schriftelijk bericht te geven aan burgemeester en wethouders.

Toestemmingsvereiste.

Artikel 16.

  • 1.

    De subsidieontvanger behoeft toestemming van burgemeester en wethouders voor:

    • a.

      Het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon.

    • b.

      Het wijzigen van de statuten.

    • c.

      Het ontbinden van de rechtspersoon.

    • d.

      Het doen van aangifte tot zijn faillissement of het vragen van surseance van betaling.

    • e.

      Het in eigendom verwerven, vervreemden of bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van susidiegelden dan wel de lasten daarvan mede worden bekostigd uit subsidiegelden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor een of meerdere instellingen ontheffing verlenen van de in het eerste lid opgenomen verplichtingen.

5. Subsidievaststelling.

Financieel en inhoudelijk verslag.

Artikel 17.

  • 1.

    De financiële en inhoudelijke rapportage als bedoeld in artikel 4:76 Awb dient uiterlijk 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar te worden ingediend, conform daartoe door burgemeester en wethouders vastgestelde richtlijnen, met dien verstande dat gebruik kan worden gemaakt van de in het tweede lid genoemde mogelijkheid.

  • 2.

    Indien met inachtneming van het bepaalde in artikel 18 een accountantsverklaring vereist is, maar deze op de in het eerste lid genoemde datum nog niet voorhanden is kan deze verklaring nagezonden worden. Deze dient dan wel uiterlijk 1 juli van het jaar volgend op het subsidiejaar ingezonden te worden.

  • 3.

    De indiening van de in het eerste lid bedoelde rapportage geldt tevens als een verzoek om vaststelling van het subsidie als bedoeld in artikel 4:74 Awb.

  • 4.

    De verplichting tot indiening van de in het eerste lid bedoelde rapportage is ook van toepassing op instellingen die niet volledig, maar wel in overwegende mate afhankelijk zijn van subsidieverlening.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders stellen het subsidie vast.

Accountantsverklaring.

Artikel 18.

De op grond van artikel 4:78 Awb bestaande verplichting tot indiening van een accountantsverklaring geldt niet indien het jaarlijks aan de instelling in zijn totaliteit verleend subsidie een door burgemeester en wethouders te stellen grens niet overschrijdt.

Onderzoek naar geleverde prestaties.

Artikel 19.

Indien krachtens het bepaalde in artikel 18 de verplichting tot indiening van een accountantsverklaring geldt, strekt de opdracht aan de accountant tevens tot onderzoek van de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen en in het bijzonder naar het daadwerkelijk verricht zijn van de opgegeven prestaties.

Controle.

Artikel 20.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd controle uit te oefenen op de getrouwheid van de in de artikelen 13, 14 en 17 bedoelde rapportages.

Hoofdstuk II.2 Genormeerde subsidies.

Hoofdstuk II.2.1 Vrijwillig jeugd- en jongerenwerk.

Begripsomschrijvingen.

Artikel 1.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    vrijwillig jeugd- en jongerenwerk: werk, dat op basis van een specifiek programma en uitsluitend met behulp van vrijwilligers mogelijkheden biedt voor ontspanning en ontwikkeling van jongeren in de leeftijd tot 18 jaar, in onderling samenzijn in de vrije tijd;

  • b.

    kindervakantiewerk: werk,dat op basis van een programma en uitsluitend met behulp van vrijwilligers gedurende minimaal vijf en maximaal tien dagen in de zomervakantie van de scholen activiteiten organiseert voor de Tilburgse jeugd in de leeftijd van 4 tot en met 15 jaar;

  • c.

    speeltuinwerk: het door een of andere wijze van spelbegeleiding of toezicht gelegenheid geven tot spelen aan kinderen op een door middel van een hekwerk afgesloten of door dicht groen omgeven ruimte in de open lucht, die bestemd en ingericht is voor het spelen met elkaar, met de aanwezige materialen en/of dieren;

  • d.

    overkoepelend orgaan: orgaan, dat op stedelijk niveau coördinerend en stimulerend werkzaam is voor vrijwillig jeugd- en jongerenwerk;

  • e.

    deelnemers: een bijdrage betalende en aan activiteiten deelnemende personen.

Bevoegdheden.

Artikel 2.

  • 1.

    De gemeenteraad stelt jaarlijks in het kader van de begrotingsbehandeling het budget vast, dat beschikbaar is voor de subsidiëring van het vrijwillig jeugd- en jongerenwerk.

  • 2.

    Subsidieverstrekking ten laste van dit budget geschiedt door burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Subsidieverstrekking geschiedt in de vorm van een eenmalige subsidievaststelling.

Criteria.

Artikel 3.

  • 1.

    Voor subsidiëring op grond van dit hoofdstuk komen onverminderd het bepaalde in het tweede en derde lid, alle instellingen in aanmerking, die actief zijn op het terrein van het vrijwillig jeugd en jongerenwerk en die voldoen aan hetgeen bij of krachtens de Subsidieverordening vereist wordt.

  • 2.

    Ten aanzien van instellingen, die zich bezig houden met speeltuinwerk en kindervakantiewerk dient vooraf erkenning door burgemeester en wethouders plaats te vinden. Ten aanzien van het speeltuinwerk houden zij rekening met de aard van door de instelling geboden voorzieningen en de spreiding van de voorzieningen over de gemeente.

Subsidieaanvraag.

Artikel 4.

  • 1.

    De instelling die zich bezighoudt met kindervakantiewerk dient uiterlijk op 1 september van het jaar voorafgaande aan het jaar, waarvoor subsidie wordt gevraagd, een aanvraag in, omvattende in ieder geval een lijst met namen, adressen en geboortedata van de deelnemers van het lopende jaar.

  • 2.

    De instelling, die zich bezig houdt met speeltuinwerk dient uiterlijk op 1 juni van het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar een aanvraag in omvattende in ieder geval een overzicht van het aantal te verwachten bezoekers.

  • 3.

    De overige instellingen dienen uiterlijk 1 juni van het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar een aanvraag in, omvattende:

    • a.

      een omschrijving van de activiteiten;

    • b.

      een lijst met namen, adressen en geboortedata van de deelnemers per 1 april van het lopende jaar;

    • c.

      een opgave van de kosten verdeeld naar huisvesting en overige alsmede een opgave van de inkomsten.

  • 4.

    Indien de aanvraag later wordt ingediend dan in de vorige leden bepaald nemen burgemeester en wethouders de aanvraag niet in behandeling. In bijzondere gevallen kunnen zij besluiten de aanvraag toch in behandeling te nemen

  • 5.

    Op de aanvragen wordt beslist uiterlijk op 1 januari van het jaar, waarvoor subsidie gevraagd wordt.

Subsidiegrondslag.

Artikel 5.

  • 1.

    Aan een overkoepelend orgaan wordt een jaarlijks vast te stellen subsidie per deelnemer verstrekt, voorzover burgemeester en wethouders van oordeel zijn, dat de door dit orgaan uitgevoerde werkzaamheden noodzakelijk zijn.

  • 2.

    Aan de instelling voor kindervakantiewerk als bedoeld in artikel 3, tweede lid, een EHBO-afdeling, een hobbyclub en een club voor jeugdbelangen wordt een subsidie volgens een door burgemeester en wethouders vastgestelde staffel per deelnemer verstrekt. Aan een instelling voor scouting dan wel Jong Nederland, met uitzondering van een overkoepelende instelling, wordt een subsidie verstrekt volgens een door burgemeester en wethouders vastgestelde staffel in de goedgekeurde huisvestingskosten.

  • 3.

    Aan een instelling, die zich bezig houdt met speeltuinwerk wordt een jaarlijks vast te stellen bedrag ter beschikking gesteld.

  • 4.

    Aan de overige instellingen, die zich bezig houden met vrijwillig jeugd en jongerenwerk, wordt een subsidie verstrekt:

    • a.

      ten bedrage van 40% van de goedgekeurde huisvestingskosten, indien deze kosten 30% of meer uitmaken van de totale kosten;

    • b.

      ten bedrage van 20% van de goedgekeurde huisvestingskosten, indien deze minder dan 30% uitmaken van de totale kosten.

  • 5.

    Als peildatum voor de bepaling van de in het vierde lid genoemde huisvestingskosten geldt het eerste jaar, dat een instelling voor subsidiëring ten behoeve van vrijwillig jeugd- en jongerenwerk in aanmerking komt casu quo is gekomen.

  • 6.

    Het conform het bepaalde in het vierde en vijfde lid eenmalig vastgestelde subsidiebedrag wordt jaarlijks geïndexeerd op een nader door burgemeester en wethouders te bepalen wijze.

  • 7.

    Bij verandering van huisvesting wordt nader bezien in hoeverre er reden is het in het vierde lid bedoeld subsidie aan te passen.

  • 8.

    Daarnaast wordt aan een instelling als bedoeld in het vierde lid een jaarlijks vast te stellen bedrag per deelnemer ter beschikking gesteld.

  • 9.

    In afwijking van het bepaalde in het vierde tot en met het achtste lid wordt aan instellingen, die zich bezig houden met vrijwillig jeugd- en jongerenwerk voor gehandicapten een nader vast te stellen bedrag verstrekt.

  • 10.

    Een instelling kan slechts voor één van de in dit artikel opgenomen subsidies in aanmerking komen.

Weigering subsidiëring.

Artikel 6.

In aanvulling op het bepaalde in artikel 4:35 Awb en artikel 6 van Hoofdstuk I van deze verordening wordt een subsidie geweigerd, indien het aantal deelnemers minder bedraagt dan 100 voor een overkoepelende instelling en 20 voor de overige instellingen.

Hoofdstuk II.2.2 Sportsubsidie.

Begripsomschrijvingen.

Artikel 1.

  • a.

    Sportorganisatie: een statutair in de gemeente Tilburg gevestigde vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, die is ingeschreven in het verenigingenregister, die tot doel heeft de beoefening van sport of lichamelijke oefening door haar leden in clubverband, die zijn werkgebied heeft in Tilburg en die is aangesloten bij een landelijke door de NOC*NSF erkende sportbond casu quo koepel.

  • b.

    Subsidiejaar: kalenderjaar waarvoor subsidie wordt verleend.

  • c.

    Leden: contributie betalende leden van een sportorganisatie.

  • d.

    Jeugdlid: een contributie betalend lid, dat op 31 december van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar niet ouder is dan zeventien jaar en niet jonger is dan vier jaar.

  • e.

    Ledenlijst: een overzicht dat de leden als bedoeld onder c en d aangeeft. Dit kan zowel een lijst van de sportorganisatie zelf zijn als een lijst van de sportbond.

  • f.

    Gediplomeerd: in het bezit van een door de betreffende sportbond dan wel door het ministerie erkende opleiding voor vrijwilligers in de sport dan wel in het bezit van een ALO-diploma of studerend in het derde jaar of een CIOS-diploma of studerend in het tweede jaar.

Bevoegdheden.

Artikel 2.

  • 1.

    De gemeenteraad stelt jaarlijks in het kader van de begrotingsbehandeling het budget vast, dat beschikbaar is voor sportsubsidie.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen de verdeling vast van het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde budget over de verschillende in artikel 3 genoemde subsidieonderdelen alsmede welk deel bestemd is voor een basissubsidie dan wel een projectsubsidie.

  • 3.

    Subsidieverstrekking ten laste van dit budget geschiedt door burgemeester en wethouders.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders brengen periodiek verslag uit van krachtens het derde lid genomen besluiten.

Subsidieonderdelen.

Artikel 3.

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend aan sportorganisaties voor:

    • a.

      het organiseren van jeugdsportactiviteiten;

    • b.

      het organiseren van sportactiviteiten ten behoeve van personen van vijfenvijftig jaar en ouder;

    • c.

      het organiseren van sportactiviteiten ten behoeve van personen met een handicap;

  • 2.

    Geen subsidie wordt verleend aan verenigingen, die hun leden een contributie in rekening brengen, die lager respectievelijk hoger is dan een door burgemeester en wethouders vast te stellen bedrag.

Subsidieaanvraag.

Artikel 4.

  • 1.

    Een aanvraag om in aanmerking te komen voor een sportsubsidie dient ingediend te worden vóór 1 maart van het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    In de aanvraag dient vermeld te worden op welke subsidieonderdelen deze betrekking heeft.

Controle.

Artikel 5.

Burgemeester en wethouders kunnen ter verifiëring van het aantal leden steekproeven uitvoeren.

Subsidie ten behoeve van het organiseren van jeugdsportactiviteiten.

Over te leggen bescheiden.

Artikel 6.

Een aanvraag om subsidie ten behoeve van het onderdeel jeugdsportactiviteiten dient vergezeld te gaan van:

  • 1.

    een door de voorzitter, secretaris en penningmeester van de sportorganisatie ondertekende ledenlijst, die de naam, het adres, het telefoonnummer, het geslacht en de geboortedatum van elk jeugdlid bevat;

  • 2.

    een kort inhoudelijk en financieel verslag van de in het voorafgaande jaar georganiseerde jeugdsportactiviteiten;

  • 3.

    een bewijs van lidmaatschap van een landelijke en bij NOC*NSF aangesloten sportbond;

  • 4.

    een begroting, die betrekking heeft op het komende jaar.

Subsidievormen.

Artikel 7.

Jeugdsportsubsidie wordt verstrekt in de vorm van een basissubsidie en een

projectsubsidie.

Criteria.

Artikel 8.

  • 1.

    Een basissubsidie wordt slechts verleend, indien:

    • a.

      minimaal dertig weken per jaar jeugdsportactiviteiten georganiseerd worden; (daar waar een sportvereniging hieraan niet kan voldoen door omstandigheden van buitenaf kan hierop een uitzondering gemaakt worden);

    • b.

      per vijftig jeugdleden één gediplomeerd jeugdleider beschikbaar is. Indien de organisatie minder dan vijftig jeugdleden heeft dient ook minimaal één gediplomeerd jeugdleider beschikbaar te zijn;

    • c.

      voldaan wordt aan de in artikel 6 genoemde verplichtingen.

  • 2.

    Een projectsubsidie wordt verleend indien:

    • a.

      jeugdgroepen worden begeleid door specifiek opgeleid kader casu quo kader in opleiding;

    • b.

      het betreffende kader of een afvaardiging daarvan aanwezig is op tenminste één thema- / contactavond die op stedelijk niveau georganiseerd worden;

    • c.

      voldaan wordt aan de in artikel 6 genoemde verplichtingen;

    • d.

      de vereniging een jeugdsportcoördinator heeft aangesteld;

    • e.

      de vereniging participeert in tenminste twee van de volgende initiatieven:

      • -

        Schoolsport

      • -

        Ondersteuning van binnenschoolse activiteiten

      • -

        Ondersteuning van naschoolse activiteiten

      • -

        Ondersteuning van buurtsport

      • -

        Ondersteuning van de Stichting Vakantietoernooien

      • -

        Ondersteuning van sportinstuiven.

Subsidiebedrag.

Artikel 9.

  • 1.

    Het basissubsidie per sportorganisatie bedraagt dat gedeelte van het door burgemeester en wethouders ten behoeve van de jeugdsportactiviteiten ter beschikking gestelde en als zodanig aangemerkte budget voor basissubsidies, dat overeenkomt met het gedeelte, dat het aantal jeugdleden van de sportorganisatie uitmaakt van het totaal aantal jeugdleden van sportorganisaties, die voor subsidiëring voor dit onderdeel in aanmerking komen.

  • 2.

    Het projectsubsidie bedraagt dat gedeelte van het door burgemeester en wethouders ten behoeve van de jeugdsportactiviteiten ter beschikking gestelde en als zodanig aangemerkte budget voor projectsubsidies, dat overeenkomt met het gedeelte, dat het aantal leden van de sportorganisatie uitmaakt van het totaal aantal jeugdleden van sportorganisaties, die voor subsidiëring van dit onderdeel in aanmerking komen.

Projectsubsidie voor sportactiviteiten voor personen van vijfenvijftig jaar en ouder.

Over te leggen bescheiden.

Artikel 10.

Een aanvraag om subsidie ten behoeve van het onderdeel sportactiviteiten voor personen van vijfenvijftig jaar en ouder dient vergezeld te gaan van:

  • 1.

    een door de voorzitter, secretaris en penningmeester van de sportorganisatie ondertekende ledenlijst, die de naam, het adres, het telefoonnummer, het geslacht en de geboortedatum van elk lid dat vijfenvijftig jaar of ouder is bevat;

  • 2.

    een kort inhoudelijk en financieel verslag van de in het voorafgaande jaar georganiseerde sportactiviteiten ten behoeve van personen van vijftig jaar en ouder;

  • 3.

    een bewijs van lidmaatschap van een landelijke en bij NOC*NSF aangesloten sportbond.

Criteria.

Artikel 11.

Subsidie wordt slechts verleend, indien:

  • 1.

    Minimaal dertig weken per jaar sportactiviteiten voor personen ouder dan vijfenvijftig jaar worden georganiseerd; (daar waar een sportvereniging hieraan niet kan voldoen door omstandigheden van buitenaf kan hierop een uitzondering gemaakt worden). Burgemeester en wethouders kunnen nader bepalen wat in dit verband onder sportactiviteiten verstaan dient te worden.

  • 2.

    Ouderengroepen worden begeleid door specifiek opgeleid kader casu quo kader in opleiding.

  • 3.

    Het betreffende kader of een afvaardiging daarvan aanwezig is op tenminste één thema- / contactavond die op stedelijk niveau georganiseerd worden.

  • 4.

    Voldaan wordt aan de in artikel 10 genoemde verplichtingen.

  • 5.

    De vereniging een ouderensportcoördinator heeft aangesteld.

Artikel 12.

Subsidiebedrag.

Het subsidiebedrag per sportorganisatie bedraagt dat gedeelte van het door burgemeester en wethouders ten behoeve van de sportactiviteiten voor personen van vijfenvijftig jaar en ouder ter beschikking gestelde en als zodanig aangemerkte bedrag, dat overeenkomt met het gedeelte, dat het aantal leden van de sportorganisatie, dat vijfenvijftig jaar of ouder is uitmaakt van het totaal aantal leden van vijfenvijftig jaar en ouder van sportorganisaties, die voor subsidiëring voor dit onderdeel in aanmerking komen.

Projectsubsidie ten behoeve van sportactiviteiten voor personen met een handicap.

Over te leggen bescheiden.

Artikel 13.

Een aanvraag om subsidie ten behoeve van het onderdeel sportactiviteiten voor personen met een handicap dient vergezeld te gaan van:

  • 1.

    een door de voorzitter, secretaris en penningmeester van de sportorganisatie ondertekende ledenlijst, die de naam, het adres, het telefoonnummer, het geslacht en de geboortedatum van elk lid, dat gehandicapt en ouder dan zeventien jaar is, bevat;

  • 2.

    een kort inhoudelijk en financieel verslag van de in het voorafgaande jaar georganiseerde sportactiviteiten ten behoeve van gehandicapten;

  • 3.

    een bewijs van lidmaatschap van een landelijke en bij NOC*NSF aangesloten sportbond.

Criteria.

Artikel 14.

Subsidie wordt slechts verleend, indien:

  • 1.

    Minimaal dertig weken per jaar sportactiviteiten voor personen met een handicap worden georganiseerd; (daar waar een sportvereniging hieraan niet kan voldoen door omstandigheden van buitenaf kan hierop een uitzondering gemaakt worden). Burgemeester en wethouders kunnen nader bepalen wat in dit verband onder sportactiviteiten verstaan dient te worden.

  • 2.

    Groepen leden met een handicap begeleid door specifiek opgeleid kader casu quo kader in opleiding.

  • 3.

    Het betreffende kader of een afvaardiging daarvan aanwezig is op tenminste één thema- / contactavond die op stedelijk niveau georganiseerd worden.

  • 4.

    Voldaan wordt aan de in artikel 13 genoemde verplichtingen.

  • 5.

    De vereniging een coördinator voor de personen met een handicap heeft aangesteld.

Subsidiebedrag.

Artikel 15.

Het subsidiebedrag per sportorganisatie bedraagt dat gedeelte van het door burgemeester en wethouders ten behoeve van de sportactiviteiten voor personen met een handicap ter beschikking gestelde en als zodanig aangemerkte bedrag, dat overeenkomt met het gedeelte, dat het aantal leden van de sportorganisatie, dat een handicap heeft en ouder dan zeventien jaar is, uitmaakt van het totaal aantal leden met een handicap ouder dan zeventien jaar van sportorganisaties, die voor subsidiëring voor dit onderdeel in aanmerking komen.

Slotbepalingen.

Subsidievaststelling.

Artikel 16.

Subsidieverstrekking krachtens dit hoofdstuk geschiedt in de vorm van een eenmalige subsidievaststelling.

Beslistermijn.

Artikel 17.

Op de aanvragen wordt beslist binnen een termijn van tien weken.

Hoofdstuk II.2.3 Subsidiering godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

Vervallen.

Hoofdstuk II.3 Waarderingssubsidies.

Reikwijdte hoofdstuk.

Artikel 1.

  • 1.

    Dit hoofdstuk is van toepassing op alle subsidies, die door burgemeester en wethouders als waarderingssubsidies worden aangemerkt.

  • 2.

    Indien burgemeester en wethouders een subsidie als zodanig aanmerken, nemen zij dit op in de beschikking op de subsidieaanvraag.

Aanvraagtermijn.

Artikel 2.

Een aanvraag voor een waarderingssubsidie dient voor 1 april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd te worden ingediend.

Indien een aanvraag te laat is ingediend nemen burgemeester en wethouders deze niet in behandeling. In bijzondere gevallen kunnen zij besluiten de aanvraag toch in behandeling te nemen.

Beslistermijn.

Artikel 3.

  • 1.

    De beslissing op de subsidieaanvraag wordt uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar genomen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders maken deze beslissing uiterlijk zes weken nadat zij is genomen bekend aan de instelling.

Subsidievaststelling.

Artikel 4.

Subsidieverstrekking krachtens dit hoofdstuk vindt plaats middels een eenmalige subsidievaststelling.

Verslag.

Artikel 5.

De instelling is verplicht jaarlijks een beknopt verslag van haar activiteiten in te zenden. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de inhoud van het verslag.

Hoofdstuk II.4 Subsidies uit stelposten.

Reikwijdte hoofdstuk.

Artikel 1.

Dit hoofdstuk is van toepassing op alle subsidies, die bekostigd worden uit één of meer stelposten. Met een stelpost wordt gelijk gesteld een onttrekking uit een fonds, waarvoor jaarlijks een bestedingsplan wordt vastgesteld, voorzover dit geheel of nagenoeg geheel bestemd is voor subsidiëring.

Bevoegdheid.

Artikel 2.

  • 1. De gemeenteraad stelt in het kader van de begrotingsbehandeling jaarlijks aard en omvang van de stelposten vast, waaruit subsidies bekostigd kunnen worden.

  • 2. Subsidieverstrekking ten laste van die posten geschiedt door burgemeester en wethouders.

  • 3. Vervallen.

  • 4. Burgemeester en wethouders respectievelijk de gemeenteraad zijn bevoegd te bepalen dat het overeenkomstig het eerste lid beschikbare budget geldt als subsidieplafond als bedoeld in artikel 4:22 Awb.

Artikel 3.

Aanvraagtermijn.

  • 1.

    Subsidieaanvragen kunnen gedurende het hele jaar, waarvoor de stelpost beschikbaar is gesteld gedaan worden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in afwijking van het gestelde in het eerste lid te bepalen, dat subsidieaanvragen voor nader aan te duiden stelposten vóór een bepaalde datum dienen te worden ingediend.

  • 3.

    Indien burgemeester en wethouders van de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid gebruik maken brengen zij dit besluit ter openbare kennis.

  • 4.

    Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid dient de aanvraag tijdig voordat met de activiteit ten behoeve waarvan de aanvraag wordt gedaan een begin wordt gemaakt te worden ingediend.

Beleidsregels.

Artikel 4.

  • 1.

    De gemeenteraad dan wel indien deze daartoe niet overgaat burgemeester en wethouders kunnen beleidsregels vaststellen waaraan subsidieaanvragen met betrekking tot één of meer stelposten getoetst worden.

  • 2.

    Vervallen.

  • 3.

    Indien vaststelling van beleidsregels krachtens het gestelde in het eerste lid plaatsvindt worden deze ter openbare kennis gebracht.

Beslistermijn.

Artikel 5.

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen een termijn van acht weken op een subsidieaanvraag krachtens dit hoofdstuk. Zij kunnen hun beslissing eenmaal met maximaal vier weken verdagen.

  • 2.

    Vervallen.

Subsidievaststelling.

Artikel 6.

Subsidieverlening krachtens dit hoofdstuk vindt plaats middels een eenmalige subsidievaststelling, tenzij in de subsidiebeschikking uitdrukkelijk anders is bepaald.

Rekening en verantwoording.

Artikel 7.

Burgemeester en wethouders kunnen eisen, dat de subsidieontvanger na afloop van de activiteiten binnen een door hen te bepalen termijn een exploitatierekening en/of een verslag van de activiteit indient.

Hoofdstuk III. Subsidies aan particulieren.

Hoofdstuk III.1 Subsidieregeling woonlastenplafond.

Vervallen.

Hoofdstuk III.2 Subjectsubsidiering.

Vervallen.

Hoofdstuk III.3 Verordening uitstroompremie Abw / Ioaw / Ioaz en Wiw.

Vervallen.

Hoofdstuk III.4 Subsidieregeling ter stimulering verbetering bedrijfshuisvesting.

Vervallen.

Hoofdstuk III.5 Restauratiesubsidie monumenten gemeente Tilburg.

Begripsomschrijvingen

Artikel 1.

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a.Monument: gemeentelijk monument, aangewezen door het College op basis van de Monumentenverordening gemeente Tilburg.

b. Bijzonder monument: bouwwerk met een religieuze functie, object op een kerkhof, gedenkteken, orgel of een ander monument dat het College, na advisering van de Monumentencommissie, als zodanig aanmerkt.

c. Beeldbepalend pand: object aangewezen door de gemeenteraad als onderdeel van een beschermd stadsgezicht op basis van de Monumentenverordening gemeente Tilburg of de Monumentenwet 1988.

d. Bijzonder element: onderdeel van een monument of beeldbepalend pand dat het College, na advisering van de Monumentencommissie, in hoge mate karakteristiek acht voor het betreffende monument of beeldbepalend pand.

e. Monumentencommissie: de commissie, zoals omschreven in artikel 1, lid g, van de Monumentenverordening gemeente Tilburg.

f. Eigenaar: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die de eigendom, het bezit, het genot, het beheer of het gebruik van een monument of beeldbepalend pand heeft.

g. Restauratie: werkzaamheden aan een monument of beeldbepalend pand die het normale herstel of onderhoud te boven gaan en die noodzakelijk zijn voor het behoud van monumentale waarden.

Reikwijdte

Artikel 2.

1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de verlening van subsidies aan eigenaren van monumenten en beeldbepalende panden.

2. Subsidie kan worden verleend ten behoeve van het restaureren van monumenten en beeldbepalende panden.

3. In uitzonderlijke gevallen kan, na advisering door de monumentencommissie, subsidie worden verleend aan eigenaren van een historisch object, geen monument of beeldbepalend pand zijnde, ten behoeve van het restaureren van genoemd object.

Bevoegdheden

Artikel 3.

1. De gemeenteraad stelt jaarlijks in het kader van de begrotingsbehandeling het budget, dat beschikbaar is voor de subsidiëring van de in artikel 1, lid g, bedoelde activiteiten.

2. Het overeenkomstig het eerste lid vastgestelde budget fungeert als subsidieplafond zoals bedoeld in artikel 4:22 Awb.

3. Het College stelt jaarlijks na vaststelling van het onder het eerste lid bedoelde budget de hoogte van de maximaal toe te kennen subsidiebedragen vast.

4. Subsidieverlening ten laste van het in het eerste lid bedoelde budget geschiedt door het College.

Subsidiecriteria

Artikel 4.

1. Een subsidie als bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, wordt alleen verstrekt indien de voor de restauratie benodigde vergunningen zijn verkregen.

2. Een subsidie als bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, wordt niet verstrekt, indien op grond van een andere regeling reeds subsidie ten behoeve van de restauratie of een onderdeel daarvan is of kan worden verkregen.

3. Een subsidie als bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, wordt niet verstrekt indien met restaureren is begonnen voordat het College beslist heeft op de in artikel 7, eerste lid, bedoelde aanvraag om subsidie.

4. Een subsidie als bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, wordt niet verstrekt indien het monument dan wel beeldbepalend pand naast de onderdelen voor het herstel waarvan subsidie wordt gevraagd, andere onderdelen bevat waarvan het herstel naar het oordeel van het College vanuit het oogpunt van monumentenzorg een hogere prioriteit vereist.

Subsidiabele restauratiekosten

Artikel 5.

1. Een subsidiabele restauratiekosten worden aangemerkt de kosten die noodzakelijk zijn om de onderdelen van een monument of beeldbepalend pand die monumentale waarde bezitten op sobere en doelmatige wijze te herstellen of te conserveren

2. Als subsidiabele kosten worden tevens aangemerkt de kosten die nodig zijn ter verwezenlijking van het onder lid a van dit artikel bedoelde.

3. Indien een eigenaar zelf werkzaamheden in het kader van een restauratie verricht, zijn diens loonkosten niet subsidiabel tenzij hij de werkzaamheden verricht in het kader van een door hem gedreven onderneming.

4. Indien restauratiekosten op grond van een verzekering worden gedekt, worden de subsidiabele restauratiekosten verminderd met het bedrag dat ontstaat door het bedrag van de verzekeringspenningen te vermenigvuldigen met de breuk die ontstaat door de subsidiabele restauratiekosten te delen door de restauratiekosten.

Hoogte van de subsidie

Artikel 6.

1. De subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, bedraagt 20 procent van de subsidiabele restauratiekosten van monumenten en beeldbepalende panden.

2. In afwijking van het eerste lid geldt een percentage van 50 voor de in artikel 1, lid d, bedoelde bijzondere elementen.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt een percentage van 70 voor de in artikel 1, lid b, bedoelde bijzondere monumenten.

4. De subsidie bedraagt maximaal de conform artikel 3, eerste lid, vastgestelde subsidiebedragen.

5. Het College kan in bijzondere gevallen afwijken van de in het eerste, tweede en derde bedoelde percentages en de in het vierde lid bedoelde maxima.

Subsidieaanvraag

Artikel 7.

1. De eigenaar dient de aanvraag om subsidie middels het daarvoor bestemde formulier, vergezeld van een restauratieplan, een open begroting van de restauratiekosten en een afschrift van de vergunning, in bij het College.

2. Het restauratieplan bestaat uit een beschrijving van de technische staat van het monument dan wel het beeldbepalend pand waarin de gebreken nauwkeurig vermeld staan, tekeningen van de bestaande toestand en tekeningen waarop de voorgenomen werkzaamheden of wijzigingen staan aangegeven, een bestek of werkomschrijving per onderdeel van de toe te passen constructies, materialen, afwerkingen en kleuren alsmede van de wijze van verwerking daarvan.

3. De begroting omvat alle kosten van de restauratie, is niet ouder dan één jaar en is gespecificeerd in hoeveelheden, uren en materialen.

Beslissing op de aanvraag

Artikel 8.

1. Het College beslist op de in artikel 7, eerste lid, bedoelde subsidieaanvragen in volgorde van ontvangst van deze aanvragen.

2. College beslist binnen een termijn van 12 weken op de in artikel 3, eerste lid, bedoelde subsidieaanvraag.

3. Alvorens op de aanvraag te beslissen, kan het College advies inwinnen bij de monumentencommissie.

Aan subsidieverlening verbonden voorwaarden

Artikel 9.

1 Indien de in artikel 8 bedoelde beslissing een subsidieverlening inhoudt, dan zijn hieraan de volgende voorwaarden verbonden:

a. De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd conform de verleende vergunning en bestek.

b. De eigenaar is gehouden de werkzaamheden te realiseren binnen de door het College in de beslissing aangegeven termijn.

c. Het College is bevoegd van de eigenaar nadere rapportage omtrent de voortgang en de uitvoering van de werkzaamheden te verlangen.

d. De eigenaar is verplicht om aan de door het College met de controle belaste personen te allen tijde toegang te verschaffen tot het project en op aanvraag inzage te verschaffen in alle op de werkzaamheden betrekking hebbende stukken.

e. De eigenaar kan verplicht worden jaarlijks inspectie van het gerestaureerde object te laten uitvoeren door een daartoe erkende en gespecialiseerde instelling. De eigenaar kan tevens verplicht worden een daarvoor strekkend onderhoudsplan in te dienen.

f. Na voltooiing van de werkzaamheden is de eigenaar verplicht het pand te houden in de staat waarin het door de restauratie is gebracht.

g. Het College kan ontheffing verlenen van een of meer voornoemde voorwaarden, mits daar een schriftelijk verzoek voor is ingediend.

Bevoorschotting

Artikel 10.

1. eigenaar aan wie subsidie is verleend, komt in aanmerking voor een voorschot van maximaal 80 procent van het verleende subsidiebedrag.

2. De eigenaar dient het verzoek tot bevoorschotting middels het daarvoor bestemde formulier in bij het College.

3. Tot bevoorschotting wordt niet overgegaan dan nadat de eigenaar schriftelijk heeft verklaard in te stemmen met de inhoud van de beschikking en te zijn gestart met de restauratie.

4. Het College beslist op de aanvraag tot bevoorschotting maximaal vier weken na indiening van de aanvraag.

Het verzoek tot vaststelling van de subsidie en de beslissing daarop

Artikel 11.

1. Binnen drie maanden na afloop van de restauratie dient de eigenaar middels het daarvoor bestemde formulier een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij het College.

2. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de eigenaar, gerelateerd aan de ingediende begroting, rekening en verantwoording af onder overlegging van de desbetreffende originele rekeningen en bewijzen van betaling.

3. Indien rekeningen en bewijzen van betaling betrekking hebben op kosten van personeel dat in loondienst is bij de eigenaar, is de aanvraag tot subsidievaststelling tevens vergezeld van een verklaring van een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent waaruit blijkt hoeveel uren door dat personeel is besteed aan subsidiabele werkzaamheden.

4. De subsidie wordt op basis van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten vastgesteld.

5. Het College beslist op het verzoek tot subsidievaststelling na toetsing van de uitgevoerde restauratie aan de vergunning en het bestek, alsmede na controle van de in het tweede en derde lid 2 bedoelde bescheiden.

6. Het college beslist negatief indien de restauratie niet conform de vergunning is uitgevoerd of indien de in het tweede en derde lid bedoelde bescheiden niet worden overgelegd dan wel naar het oordeel van het college als niet correct zijn aan te merken.

7. Het College beslist op het verzoek tot subsidievaststelling maximaal 12 weken na indiening van het verzoek. Het College kan deze beslissing eenmaal met een termijn van 12 weken verdagen. "

Hoofdstuk III.6 Subsidieregeling particuliere woningverbetering.

Vervallen.

Hoofdstuk III.7 Subsidieregeling tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten bij woningonttrekking en ingrijpende renovatie.

Vervallen.

Hoofdstuk III.8 Stimuleringsregeling duurzaam ondernemerschap.

Algemene bepalingen.

Begripsomschrijvingen.

Artikel 1.

  • 1.

    Ondernemer: hij die voor eigen risico een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent op het grondgebied van de gemeente Tilburg; indien een bedrijf wordt uitgeoefend door meerdere ondernemers, worden deze voor de toepassing van de regeling als één ondernemer aangemerkt.

  • 2.

    Duurzaam ondernemen: onder 'duurzaam ondernemen' wordt in het kader van deze regeling verstaan het exploiteren van een bedrijf waarbij zo efficiënt mogelijk wordt omgegaan met grond- en hulpstoffen (waaronder energie en water) en waarbij de activiteiten van de onderneming een zo laag mogelijke belasting voor het milieu opleveren; het beperken van de verstoring (door geluid- en geuremissies) op de omgeving wordt in het kader van deze regeling niet als zijnde 'duurzaam ondernemen' beschouwd.

  • 3.

    Duurzame maatregelen:onder 'duurzame maatregelen' worden verstaan maatregelen die leiden tot een efficiënter gebruik van grond- en hulpstoffen (inclusief energie en water) en tot een beperking van vrijkomende afvalstoffen en emissies naar het milieu (niet zijnde geluid- of geuremissies).

Reikwijdte.

Artikel 2.

  • 1.

    Deze regeling is van toepassing voor ondernemers gevestigd op daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen bedrijventerrein te Tilburg.

  • 2.

    Subsidie kan worden verleend ten behoeve van onderzoek naar de mogelijkheden en de haalbaarheid van de invoering van duurzame maatregelen, alsmede ten behoeve van de invoering van deze maatregelen zelf.

  • 3.

    Subsidie kan worden verleend ten behoeve van zowel initiatieven op individueel bedrijfsniveau als van collectieve initiatieven.

Vaststelling budget en subsidieplafond.

Artikel 3.

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen éénmalig het budget vast dat beschikbaar is voor de subsidiëring van de in artikel 2 bedoelde activiteiten, en bepaalt zonodig de periode waarbinnen dit budget besteed moet zijn.

  • 2.

    Het aldus vastgestelde budget fungeert als subsidieplafond als bedoeld in artikel 4:22 Awb.

Bevoegdheden.

Artikel 4.

  • 1.

    Subsidieverstrekking ten laste van het in artikel 3 genoemde budget geschiedt door burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Ten behoeve van het beheer van de regeling wordt door het college van burgemeester en wethouders een adviescommissie ingesteld.

  • 3.

    Alvorens burgemeester en wethouders een besluit nemen met betrekking tot subsidieverlening en -vaststelling als bedoeld in het eerste lid, winnen zij advies in bij de in het tweede lid genoemde adviescommissie.

Criteria.

Artikel 5.

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2, lid 2 en 3, wordt alleen verleend indien de gesubsidieerde activiteit bijdraagt aan een verbetering of versterking van het duurzaam ondernemerschap, zoals beschreven in artikel 1 van deze regeling.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2, lid 2 en 3, wordt niet verleend aan een ondernemer indien het een van de volgende soorten bedrijven betreft:

    • a.

      sexinrichtingen;

    • b.

      speelautomatenhallen;

    • c.

      detailhandel;

    • d.

      horeca;

    • e.

      bedrijfsvormen die niet in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan.

  • 3.

    Subsidie wordt niet verstrekt indien de ondernemer aanspraak maakt op een geldelijke bijdrage in het kader van hoofdstuk III.4 van de Subsidieverordening 1998 van de gemeente Tilburg, voor zover met deze bijdrage duurzame maatregelen zoals beschreven in artikel 1, derde lid worden uitgevoerd.

Subsidiegrondslagen.

Soorten.

Artikel 6.

De subsidie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, kan bestaan uit:

  • a.

    bijdrage in de kosten voor externe ondersteuning bij het opsporen van duurzame verbeteringsopties;

  • b.

    bijdrage in de kosten voor onderzoek naar de haalbaarheid van concrete duurzame verbeteringsmaatregelen;

  • c.

    bijdrage in de kosten voor de invoering van concrete duurzame verbeteringsmaatregelen.

Opsporen duurzame collectieve verbeteropties.

Artikel 7.

  • 1.

    Aan een collectief van ondernemers dat aan de hand van een tevoren opgesteld onderzoeksplan onderzoek wil doen naar duurzame collectieve verbeteropties, kan subsidie worden verleend in de vorm van een bijdrage in de kosten voor externe ondersteuning bij het onderzoek.

  • 2.

    De subsidie, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 100% van de totale kosten van het onderzoek, met een maximum van 9.100 euro per aanvraag.

Haalbaarheidsonderzoek.

Artikel 8.

  • 1. Aan de ondernemer die concrete duurzame verbeteringsmaatregelen wil invoeren kan een subsidie worden verleend in de vorm van een bijdrage in de kosten voor een haalbaarheidsonderzoek naar de invoering van deze maatregelen, indien deze ondernemer hiervoor geen beroep kan doen op de subsidieregeling vermeld in de op dat moment geldende Subsidiewijzer van het Projectbureau Schoner Produceren.

  • 2. Het haalbaarheidsonderzoek als bedoeld in het eerste lid dient te resulteren in een rapportage, met daarin tenminste de volgende onderdelen:

    • -

      omschrijving van de op haalbaarheid getoetstemaatregel, inclusief een beschrijving van de verwachte milieutechnische en bedrijfseconomische effecten behorend bij de toepassing van de maatregel

    • -

      beschrijving van het onderzoek en verantwoording van de werkwijze

    • -

      organisatorische, financiële en juridische haalbaarheid van de maatregel

    • -

      conclusies en aanbevelingen.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten van het haalbaarheidsonderzoek, met een maximum van 11.350 euro per aanvraag.

Artikel 9.

Invoering duurzame verbeteringsmaatregelen.

  • 1.

    Aan de ondernemer of het collectief van ondernemers die/ dat concrete duurzame verbeteringsmaatregelen, zoals vermeld op de op dat moment geldende VAMIL-lijst van Bureau VAMIL danwel de EIA-lijst van Senter, wil(len) invoeren in de onderneming(en) kan een subsidie in de vorm van een bijdrage van de kosten van de invoering van de maatregelen worden verstrekt.

  • 2.

    Subsidie in de kosten van invoering van de maatregelen die niet op de in het eerste lid genoemde lijsten zijn weergegeven, wordt niet verleend dan nadat de aanvraag om advies is voorgelegd aan de adviescommissie als bedoeld in artikel 4, tweede lid.

  • 3.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 15% voor individuele bedrijfsinvesteringen welke staan vermeld op de in het eerste lid genoemde lijsten met een maximum van 11.350 euro per aanvraag en ten hoogste 30% voor individuele voorzieningen of collectieve voorzieningen welke niet staan vermeld op de in het eerste lid genoemde lijsten, met een maximum van 22.700 euro per aanvraag. Deze subsidie kan gecombineerd worden met een aanvraag in het kader van de VAMIL en/of EIA-regeling.

Procedurele bepalingen.

De aanvraag.

Artikel 10.

Een subsidieaanvraag dient schriftelijk te worden ingediend voordat de ondernemer overgaat tot de feitelijke uitvoering van de activiteiten, waarvoor ingevolge deze regeling een subsidie kan worden aangevraagd.

Subsidieverlening.

Artikel 11.

  • 1.

    Op de aanvraag wordt beslist binnen een termijn van 8 weken.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, wordt niet verleend dan nadat de burgemeester en wethouders het onderzoeksplan met een verzoek om advies hebben voorgelegd aan de commissie als bedoeld in artikel 4, tweede lid.

  • 3.

    De subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, wordt niet verleend dan nadat burgemeester en wethouders de aanvraag met een verzoek om advies hebben voorgelegd aan de commissie als bedoeld in artikel 4, tweede lid.

Voorschot.

Artikel 12.

  • 1.

    De ondernemer die een subsidieaanvraag heeft ingediend als bedoeld in artikel 11 kan schriftelijk een verzoek indienen tot het verlenen van een voorschot.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen in daartoe aanleiding gevende gevallen de aanvrager een voorschot op de subsidie verlenen.

  • 3.

    Op een verzoek tot een voorschot op de subsidie wordt binnen een termijn van 8 weken beslist.

Intrekken of wijziging van de subsidie.

Artikel 13.

In aanvulling op het bepaalde in artikel 4:48 Awb kunnen burgemeester en wethouders de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen indien de ondernemer niet binnen een termijn van 18 maanden na de datum waarop de subsidie is verleend de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, heeft uitgevoerd of heeft laten uitvoeren.

Subsidievaststelling.

Artikel 14.

  • 1.

    De aanvraag tot definitieve subsidievaststelling dient te worden ingediend zodra de activiteiten waarvoor op basis van artikel 2 een subsidie is verleend zijn uitgevoerd.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 4:45 Awb dient de aanvrager bij burgemeester en wethouder een specificatie in van de gemaakte kosten en de daarop betrekking hebbende nota's of andere bewijsstukken.

  • 3.

    Op basis van de in het tweede lid bedoelde bescheiden wordt de subsidie vastgesteld.

  • 4.

    De subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, wordt niet vastgesteld dan nadat burgemeester en wethouders de rapportage als bedoeld in het tweede lid van dat artikel met een verzoek om advies hebben voorgelegd aan de commissie als bedoeld in artikel 4, tweede lid.

  • 5.

    Indien de bijdrage lager wordt vastgesteld dan een eventueel uitgekeerd voorschot, is de ondernemer gehouden het teveel ontvangen bedrag onmiddellijk als onverschuldigd betaald te restitueren.

Slotbepalingen.

Artikel 15.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de behandeling van aanvragen om een gedeeltelijke bijdrage. In gevallen waarin de regeling niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk III.9 Investeringsadvies voor doorstarters.

Vervallen.

Hoofdstuk IV. Slotbepalingen.

Inwerkingtreding.

Artikel 1.

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

  • 2.

    Op dat tijdstip vervallen de Algemene Subsidieverordening 1997, de Verordening Stimuleringssubsidies vrijwillig Jeugd- en Jongerenwerk, de Verordening Sportsubsidie, de Verordening Subsidi‰ring godsdienstig en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs,de Verordening Stimuleringssubsidies Woonconsumenten, de Verordening bevordering zelfstandig wonen ouderen 1997,de Verordening Subjectsubsidi‰ring 1997, de Verordening stimulering aanvaarding betaalde arbeid, de Subsidieregeling ter stimulering verbetering bedrijfshuisvesting Kanaalzone en de Subsidieverordening gemeentelijke monumenten 1996 Udenhout.

Overgangsbepaling.

Artikel 2.

  • 1. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag op grond van een verordening als bedoeld in artikel 1 tweede lid van dit Hoofdstuk is ingediend en vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op de aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.

  • 2. Op een aanhangig bezwaarschrift, dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 1 eerste lid van dit Hoofdstuk is binnengekomen wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 1 tweede lid van dit Hoofdstuk.

Artikel 3.

Citeertitel.

Deze verordening kan aangehaald worden als Subsidieverordening 1998.