Regeling vervallen per 01-03-2010

Verordening Wet inburgering

Geldend van 26-07-2007 t/m 28-02-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2007

Intitulé

Verordening Wet inburgering

De raad van de gemeente Zutphen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 juni 2007 met nummer SAM/BA 6.028;

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid en 35 van de Wet inburgering;

overwegende dat de raad bij verodening regels dient te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

"VERORDENING WET INBURGERING"

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a)

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen;

    • b)

      de wet: de Wet inburgering;

    • c)

      inburgeringvoorziening: voorziening gericht op het behalen van het inburgeringexamen;

    • d)

      inburgeringsplichtige: de persoon zoals omschreven in artikel 3 onder b van de wet;

    • e)

      inburgeringtraject: geheel van voorzieningen gericht op het behalen van het inburgeringsexamen eventueel gecombineerd met een tweede doelstelling zoals arbeidsinschakeling of opvoedingsondersteuning;

    • f)

      bestuurlijke boete: zoals bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 2, van de Wet inburgering.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

  • 2. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a)

      een dagelijks telefonisch spreekuur;

    • b)

      een wekelijks inloopspreekuur;

    • c)

      beschikbaarheid van schriftelijk voorlichtingsmateriaal over de wet en het beleid van de gemeente ter zake;

    • d)

      voorlichting en actuele informatie over beleid en wet- en regelgeving op de website van de gemeente en in de lokale media;

    • e)

      voorlichtingsbijeenkomsten onder doelgroepen van de wet.

  • 3. Het college beoordeelt eens in de drie jaar, te beginnen in 2008, de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert daarover aan de raad.

Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

  • 1. Het college wijst de groepen inburgeringsplichtigen aan waaraan het bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan aanbieden op basis van de volgende criteria:

    • a)

      inburgeringsplichtigen die gealfabetiseerd zijn;

    • b)

      inburgeringsplichtigen met een opvoedingstaak;

    • c)

      inburgeringsplichtigen die algemene bijstand of een uitkering op grond van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangen;

    • d)

      inburgeringsplichtigen die zich zelf melden en gemotiveerd zijn;

    • e)

      inburgeringsplichtigen die een inkomen beneden modaal hebben.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

  • 1. Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3. Een inburgeringsvoorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • a)

      toeleiding naar werk;

    • b)

      opvoedingsondersteuning of sociale activering;

    • c)

      trajectbegeleiding.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet, wordt achteraf geïnd, bij afsluiting van de inburgeringsvoorziening.

  • 2. De eigen bijdrage wordt in ten hoogste 6 termijnen betaald. De termijnen worden vastgelegd in een beschikking.

  • 3. Het college kan de eigen bijdrage verrekenen met de algemene bijstand. In dat geval wordt dit in de beschikking vastgelegd.

Artikel 5a Verstrekken van premie

  • 1. Het college kan een premie verstrekken aan de inburgeringsplichtige die binnen de periode van de inburgeringsvoorziening het inburgeringsexamen heeft gehaald.

  • 2. Deze mogelijkheid bestaat niet voorzover een premie inburgeringsexamen kan worden toegekend op grond van de Reintegratieverordening Wet werk en bijstand.

  • 3. De hoogte van de premie is gelijk aan de hoogte van de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet.

  • 4. De uitbetaling van de premie kan worden verrekend met de eigen bijdrage.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

  • 1. Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

    • a)

      het deelnemen aan de aangeboden inburgeringscursus;

    • b)

      het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

    • c)

      het deelnemen aan voortgangsgesprekken met de gemeente;

    • d)

      voor de eerste maal deelnemen aan een door het college aangewezen inburgeringsexamen, binnen een termijn die door het college wordt bepaald;

    • e)

      het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

Hoofdstuk 3. Het aanbod van een inburgeringsvoorziening

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening worden verbonden.

  • 3. De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen twee weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen acht weken na het doen van het aanbod het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot toekenning van een inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de inburgeringsvoorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen moet zijn behaald;

  • d.

    de termijnen en wijze van betaling; en

  • e.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1000,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 en 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2007.

Artikel 12 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Zutphen.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zutphen,
gehouden op: 9 juli 2007
De voorztiiter, de griffier,

Algemene toelichting

De Wet inburgering (WI) treedt op 1 januari 2007 in werking en komt in de plaats van de Wet inburgering nieuwkomers (Win) en de verschillende oudkomersregelingen. De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.

Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan bepaalde groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringsexamen. Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • a.

    Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 WI).

  • b.

    Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, WI).

  • c.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 WI).

Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Artikel 8 WI bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.

Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt de wet extra faciliteiten. Gemeenten krijgen de taak om voor deze groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Het gaat om de volgende vier groepen inburgeringsplichtigen:

  • 1.

    nieuw- en oudkomers die algemene bijstand of een uitkering ontvangen die is aangewezen in het Besluit inburgering;

  • 2.

    oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk, algemene bijstand of uitkering hebben;

  • 3.

    asielgerechtigde nieuw- en oudkomers;

  • 4.

    nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar.

Aan inburgeringsplichtigen die behoren tot de eerste twee groepen (nieuw- en oudkomers die een algemene bijstand of een nader aangeduide uitkering ontvangen en oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk of uitkering hebben) kán het college een inburgeringsvoorziening aanbieden (artikel 19, eerste lid, WI). Het college is verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) en aan nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar (artikel 19, tweede lid, WI).

Het aanbod behelst een inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal gratis afleggen van dat examen. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding.

De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan deze vier groepen. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

  • -

    De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

  • -

    De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

  • -

    De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI).

  • -

    De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).

Het vaststellen van de bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringvoorzieningen.

Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover verantwoording af aan de raad.

In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen vorm te geven.

In het derde lid geeft de raad het college de opdracht om over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van informatieverstrekking met een vaste regelmaat te rapporteren. Dat zal voor het eerst gebeuren in 2008. In dat jaar is een eerste algemene evaluatie van de wet gepland, waarvan de (wettelijke taak van) informatieverstrekking dan onderdeel zal uitmaken.

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Artikel 19, eerste lid, WI bepaalt dat het college aan twee groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringvoorziening kán aanbieden:

  • a.

    inburgeringsplichtigen die algemene bijstand of een uitkering op grond van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangen;

  • b.

    oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk of uitkering hebben.

De gemeenteraad moet bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan deze twee groepen inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI). Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen (binnen de twee doelgroepen van artikel 19, eerste lid, WI) bij voorrang een inburgeringvoorziening kan worden aangeboden.

Voor de inburgeringsplichtigen die een aanbod wordt gedaan geldt als voorwaarde dat zij gealfabetiseerd zijn. Wanneer dit niet het geval is zal alfabetisering eerst gerealiseerd moeten worden alvorens een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden.

Dit artikel regelt dat de groepen die het college aanwijst bij voorrang een inburgeringvoorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een inburgeringvoorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen (maar wel behoren tot de doelgroepen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, WI).

Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een inburgeringvoorziening kan aanbieden.

De socialezekerheidswetten –en regelingen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn:

  • a.

    de Werkloosheidswet;

  • b.

    de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • c.

    de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikt werkloze zelfstandigen;

  • d.

    de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • e.

    de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening zelfstandigen;

  • f.

    de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

  • g.

    de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • h.

    de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria;

  • i.

    de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringvoorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringvoorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringvoorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • -

    De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

  • -

    De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

  • -

    De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een inburgeringvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of -regeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Indien in deze specifieke situatie geen reïntegratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringvoorziening aanbieden. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI).

Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringvoorziening wordt afgestemd op de reïntegratievoorziening.

Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van sociale zekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de sociale zekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, WI). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringvoorziening (artikel 19, zesde lid, WI).

Trajectbegeleiding maakt in principe vast onderdeel uit van de inburgeringsvoorzieningen die worden aangeboden in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of gericht op opvoedingsondersteuning. Deze trajectbegeleiding bestaat in ieder geval uit regelmatige voortgangsgesprekken met de aanbieder van de voorzieningen. Ook de gemeente kan hierin een rol spelen en waar nodig ondersteuning bieden

Toeleiding naar werk en opvoedingsondersteuning zijn de voornaamste voorzieningen die in combinatie met de inburgeringsvoorziening worden aangeboden. Dit sluit inhoudelijk aan bij de doelgroepen die bij voorrang een aanbod van de gemeente krijgen. Uitgangspunt is evenwel dat wordt aangesloten bij de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige. Dat betekent dat er ook andere dan de genoemde voorzieningen in combinatie met de inburgeringsvoorziening mogelijk zijn. Bijvoorbeeld bij asielgerechtigden en/of uitkeringsgerechtigden zonder arbeidsplicht waar de opvoeding van de kinderen al is voltooid, kan sociale activering een zinvolle bijdrage zijn aan de inburgering in de samenleving.

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de inburgeringvoorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270,- Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur door de minister worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Daarbij is als richtlijn gehanteerd de door de gemeente gehanteerde maandelijkse aflossingsbedragen bij uitkeringsgerechtigden (algemene bijstand).

Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringvoorziening.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 5a Verstrekken van de premie

De premie voor het behalen van het inburgeringsexamen wordt ook beschreven in de Verordening Wet Inburgering. Hierin is de doelgroep breder omschreven dan in de Reintegratieverordening, en komt elke inburgeringsplichtige in aanmerking voor de premie, als hij binnen de periode van de inburgeringsvoorziening het inburgeringsexamen heeft gehaald. Dit is, omdat er ook een groep inburgeringsplichtigen is, die in het geheel niet gericht is op reintegratie naar betaald werk. Bijvoorbeeld moeders met een partner met betaald werk, die niet de wens hebben om zelf betaald aan het werk te gaan. Deze groep kan, op grond van de Verordening Wet Inburgering, ook een premie krijgen. Dit om te stimuleren dat zij zo snel mogelijk het inburgeringsexamen halen, omdat dit wordt gezien als een positieve invloed op de opvoeding van de kinderen.

Elke inburgeringsplichtige komt maar 1x in aanmerking voor deze gemeentelijke premie voor het behalen van het inburgeringsexamen. In het tweede lid is geregeld dat de Reintegratieverordening de voorliggende voorziening is, waarna geen recht meer bestaat op een premie op grond van de Verordening Wet Inburgering.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringvoorziening deze verplichtingen vast.

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgeringvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringexamen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn). Het college kan deze handelwijze vastleggen in beleidsregels, zodat tevoren voor betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een inburgeringvoorziening.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het toekennen van een inburgeringvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende inburgeringvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringvoorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een inburgeringvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald.

Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de inburgeringvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringvoorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringexamen. Niettemin heeft het college de intentie om de start van de inburgeringsvoorziening zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden na de aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht.

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd.

De gemeente heeft er voor gekozen de in de wet genoemde maximumbedragen aan te houden om de bestuurlijke kracht van het boetemiddel te waarborgen. De gemeente kiest in haar benadering van de inburgeringsplichtigen voor een motiverende en waar nodig ondersteunende houding. De verwachting van de gemeente is dan ook dat boeteoplegging slechts al uiterste middel toegepast zal worden, wanneer de verwijtbaarheid van de gedraging vast staat.

De boetebedragen die in deze verordening zijn opgenomen zijn maximumbedragen en geen gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Wanneer er geen sprake is van verwijtbaarheid – bijvoorbeeld als tijdens de inburgering blijkt dat de inburgeringsplichtige niet in staat is het inburgeringsexamen te halen – kan geen boete worden opgelegd (artikel 38, eerste lid, WI). Bovendien moet het college zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van betrokken inburgeringsplichtige.

In het kader van de uitvoering van de gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of –regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Artikel 34, onderdeel d, WI biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500,- naar maximaal € 1000,- in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 9, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn van ten hoogste twee jaar vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het eerste lid van artikel 10 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000,- (artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen. Het eerste lid van artikel 10 maakt het tevens mogelijk om ook bij hernieuwde overschrijdingen van de opgelegde termijnen een boete van € 1000,- op te leggen (artikel 33, tweede lid, WI).

Met betrekking tot herhaling van de onder artikel 9, eerste en tweede lid bedoelde overtredingen worden in deze verordening geen afzonderlijke bepalingen opgenomen. De reden hiervan is dat voor deze overtredingen reeds de wettelijke maximumbedragen worden gehanteerd en verhoging derhalve niet mogelijk is. Concreet betekent dit dat bij herhaling van deze overtredingen de betreffende bestuurlijke boeten wordt vastgesteld op ten hoogste de genoemde bedragen.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2007.

Artikel 12 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Zutphen.