Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR25803
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR25803/1
Verordening op het onderzoeksrecht van de raad
Geldend van 24-06-2004 t/m heden
Intitulé
Verordening op het onderzoeksrecht van de raadDe raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
gezien het voorstel van het college van 10 februari 2004;
gelet op het bepaalde in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet;
besluit:
vast te stellen de volgende Verordening op het onderzoeksrecht van de raad:
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 155a, eerste lid, van de Gemeentewet;
- b.
onderzoekscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet.
Artikel 2 - Instellen van het onderzoek/onderzoekscommissie
- 1.
Op voorstel van een of meer van zijn leden kan de raad besluiten een onderzoek in te stellen.
- 2.
Voordat de raad besluit een onderzoekscommissie in te stellen, overweegt de raad of het instellen van een voorbereidingscommissie wenselijk is.
- 3.
In de eerstvolgende raadsvergadering na het besluit in het eerste lid, stelt de raad een onderzoekscommissie in van tenminste drie leden.
- 4.
De raad wijst een genoegzaam aantal plaatsvervangende leden aan.
- 5.
Bij de instelling van de onderzoekscommissie stelt de raad nadere regels vast met betrekking tot de rapportage van de onderzoekscommissie aan de raad.
Artikel 3 - Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter
- 1.
De leden van de onderzoekscommissie kiezen uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.
- 2.
De voorzitter is belast met:
- a.
het leiden van de beraadslaging en zitting;
- b.
het handhaven van de orde;
- c.
het doen naleven van bij of krachtens deze verordening gestelde regels;
- d.
hetgeen deze verordening hem verder opdraagt.
- a.
Artikel 4 - Beëindiging van het lidmaatschap
- 1.
Het lidmaatschap van de onderzoekscommissie eindigt indien:
- a.
de raad besluit tot opheffing van de onderzoekscommissie;
- b.
een lid ophoudt lid te zijn van de raad;
- c.
de onderzoekscommissie besluit een lid van zijn commissie te horen;
- d.
een lid ontslag neemt;
- e.
een lid informatie naar buiten brengt dat het onderzoek negatief kan beïnvloeden.
- a.
- 2.
Een lid van de onderzoekscommissie kan op elk moment ontslag nemen. Hiervan brengt hij de raad en de voorzitter van de onderzoekscommissie zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte.
- 3.
In openstaande vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.
- 4.
De leden 1 tot en met 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden.
Artikel 5 - Bevoegdheden van de onderzoekscommissie
- 1.
De onderzoekscommissie besluit alvorens het eerste getuigenverhoor plaats vindt of getuigen uitsluitend verhoord worden na het afleggen van de eed of belofte.
- 2.
De onderzoekscommissie kan buiten de in artikel 155b, eerste lid, van de Gemeentewet genoemde personen tevens anderen verzoeken om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Laatstgenoemde medewerking geschiedt slechts op vrijwillige basis.
- 3.
De onderzoekscommissie kan besluiten derden in te schakelen voor het uitvoeren van opdrachten die zij in het kader van de onderzoeksopdracht en de uitoefening van haar taak nodig acht.
- 4.
De onderzoekscommissie kan in het belang van het onderzoek in beslotenheid met een ieder informatieve gesprekken voeren, welke als zodanig geen onderdeel van het onderzoek uitmaken. Er bestaat hiertoe geen plicht tot medewerking.
- 5.
De onderzoekscommissie kan de bovengenoemde bevoegdheden, met uitzondering van het vierde lid, uitsluitend uitoefenen indien ten minste drie van haar leden aanwezig zijn.
- 6.
De onderzoekscommissie besluit met meerderheid van stemmen.
- 7.
De verordening op de raadscommissies is niet van toepassing.
Artikel 6 - Ambtelijke bijstand
- 1.
De raad benoemt ter ondersteuning van de onderzoekscommissie een commissiegriffier.
- 2.
De commissiegriffier is bij iedere zitting aanwezig.
- 3.
Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt zijn plaats ingenomen door een daartoe door de raad aangewezen vervanger.
- 4.
De verordening ambtelijke bijstand is niet van toepassing.
Artikel 7 - Zittingen
- 1.
De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting en brengt die ter openbare kennis.
- 2.
De voorzitter roept de leden van de onderzoekscommissie, getuigen en deskundigen ten minste twee weken voor de zitting op.
- 3.
Binnen drie werkdagen na verzending van de oproep kunnen de getuigen en deskundigen onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.
- 4.
De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de zitting aan de betrokken getuige of deskundige medegedeeld.
Artikel 8 - Toehoorders en de pers
- 1.
De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare zittingen bijwonen.
- 2.
Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.
- 3.
De voorzitter is bevoegd toehoorders, die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken.
Artikel 9 - Geluid- en beeldregistraties
Degenen die tijdens de zitting geluid- dan wel beeldregistraties willen maken, doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.
Artikel 10 - Verslaglegging zitting
- 1.
De commissiegriffier draagt zorg voor de verslaglegging van de zitting.
- 2.
Het verslag vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid voor zover van belang.
- 3.
Het verslag houdt een zakelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen.
- 4.
Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag kunnen worden gehecht.
- 5.
Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de commissiegriffier.
Artikel 11 - Beraadslagingen
- 1.
De onderzoekscommissie beraadslaagt indien een lid dat nodig acht.
- 2.
De onderzoekscommissie beraadslaagt achter gesloten deuren.
Artikel 12 - Afronding onderzoek
- 1.
Na afronding van het onderzoeksrapport wordt dit aangeboden en geagendeerd voor de eerst volgende vergadering van de gemeenteraad. Tot die tijd rust voor alle partijen een embargo op de inhoud van bedoeld rapport.
- 2.
De commissie zendt gelijktijdig een afschrift van het rapport aan het college.
- 3.
Het college wordt in de gelegenheid gesteld op het rapport van de commissie te reageren en zijn standpunten toe te voegen aan de bevindingen en voorstellen van de commissie.
Artikel 13 - Inwerkingtreding en aanhalingstitel
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking en kan worden aangehaald als “Verordening op het onderzoeksrecht van de raad 2004”.
Ondertekening
Toelichting bij de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad 2004
Algemeen
Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet. Deze verordening, die in nauwe samenhang met de artikelen uit de Gemeentewet dient te worden gelezen, bevat nadere regels met betrekking tot dit onderzoeksrecht. Het onderzoeksrecht is een exclusief recht van de raad dat ingevolge artikel 156, tweede lid, van de Gemeentewet niet overdraagbaar is.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 - Begripsbepalingen
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 2 - Instellen van het onderzoek
Ter verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van leden van de raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Met betrekking tot voorstellen is het bepaalde omtrent het initiatiefvoorstel in artikel 36 Reglement van orde van toepassing.
Het tweede lid biedt de raad de mogelijkheid om bij een onderzoek van enige omvang om vooruitlopend op het instellen van een onderzoekscommissie, eerst een voorbereidingscommissie in te stellen. Een voorbereidingscommissie kan onder meer een voorstel doen aan de raad voor een goede omschrijving c.q. aanscherping van de onderzoeksvraag, de onderzoeksmethode, het tijdspad en de begroting voor het uitvoeren van het onderzoek. Hiermee wordt een soort ‘bezinningsperiode’ ingebouwd waarin goed kan worden nagedacht over de vraagstelling en het risico dat de opdracht op basis van louter ‘de waan van de dag’ wordt geformuleerd verkleind.
Indien de raad tot een onderzoek besloten heeft, dient in de eerstvolgende raadsvergadering besloten te worden omtrent het aantal leden dat in de onderzoekscommissie plaats zal nemen en welke leden dat zijn (samenstelling).
De Gemeentewet bepaald hieromtrent in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie (raads)leden bestaat en dat de raad bij de samenstelling zorgdraagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat het denkbaar is dat hieromtrent nader overleg tussen raadsfracties nodig is, is dit besluitmoment verschoven naar de eerstvolgende raadsvergadering na het besluit tot het instellen van een onderzoek. Omdat de onderzoekscommissie ingevolge artikel 5, zesde lid van deze verordening besluit met meerderheid van stemmen verdient het aanbeveling om een oneven aantal leden te benoemen. Op deze wijze kan het staken van stemmen worden voorkomen.
Het vierde lid voorziet in de benoeming van plaatsvervangende leden. Het aantal plaatsvervangende leden is afhankelijk van de omvang van de onderzoekscommissie. Omdat de uitoefening van bevoegdheden van de onderzoekscommissie gekoppeld is aan de aanwezigheid van tenminste drie leden kan benoeming van plaatsvervangende leden bij een omvangrijke commissie achterwege blijven.
Het vijfde lid bepaalt dat bij de instelling van de onderzoekscommissie wordt bepaald hoe en op welk moment deze commissie aan de raad rapporteert. Voorstelbaar zou zijn dat hier bepaald wordt dat de voorzitter in elke raadsvergadering een kort verslag doet omtrent de vorderingen.
Artikel 3 - Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter
In deze verordening is ervoor gekozen dat de onderzoekscommissie haar voorzitter en plaatsvervangend voorzitter benoemt. Het staat de raad echter vrij om te bepalen dat de raad deze “uit zijn midden” benoemt. De voorzitter maakt tevens deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter.
Artikel 4 - Beëindiging van het lidmaatschap
In artikel 155a, zesde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van de raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde commissie.
Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.
Daarnaast eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit een van haar leden te horen. Artikel 155c, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie.
Het bepaalde is uiteraard tevens van toepassing op de plaatsvervangende leden.
Artikel 5 - Bevoegdheden van de onderzoekscommissie
De onderzoekscommissie heeft op basis van de bepalingen uit de Gemeentewet reeds een aantal bevoegdheden. Zo bepaalt artikel 155c, vijfde lid, van de Gemeentewet dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het tengevolge hiervan niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te horen is in artikel 5, eerste lid, van deze verordening bepaald dat de onderzoekscommissie hieromtrent een besluit neemt alvorens de eerste getuige of deskundige gehoord is.
Artikel 155b, eerste lid, Gemeentewet bepaalt de groep van personen die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden ingezet. Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen, zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen. Indien een onderzoekscommissie derhalve bepaald heeft dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd.
Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundigen, bijvoorbeeld om vast te stellen of horen ter zitting nuttig is.
Tenslotte bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden. Ingevolge artikel 155f Gemeentewet dient het college de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op te nemen in de ontwerpbegroting.
Gelet op het feit dat het op voorhand vrijwel onmogelijk is een inschatting te maken van de kosten, die gemoeid zijn met een onderzoek (en uiteraard ook in hoge mate bepaald worden door de omvang van een onderzoek) wordt het benodigde budget, indien de raad van het recht van onderzoek gebruik maakt en het budget niet in de ontwerpbegroting is opgenomen, ten laste gebracht van de post onvoorzien. Voorwaarde is dan wel dat de raad tijdig aangeeft welk onderzoek, wanneer zal worden verricht.
Gelet op het feit dat het op voorhand vrijwel onmogelijk is een inschatting te maken van de kosten, die gemoeid zijn met een onderzoek (en uiteraard ook in hoge mate bepaald worden door de omvang van een onderzoek) wordt het benodigde budget, indien de raad van het recht van onderzoek gebruik maakt en het budget niet in de ontwerpbegroting is opgenomen, ten laste gebracht van de post onvoorzien.
Voorstelbaar is dat hier tevens een post wordt opgenomen met betrekking tot deze (mogelijke) inschakeling van externen. Tot het aangaan van eventuele overeenkomsten met derden ter ondersteuning van de onderzoekscommissie moet het college beslissen.
De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid van de Gemeentewet, de haar bij die wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis van deze verordening bestaan is gekozen voor aanwezigheid van minimaal twee leden van de onderzoekscommissie, met uitzondering van de informatieve gesprekken, die aan het horen vooraf gaan. Uit praktische overwegingen is het wenselijk om deze bevoegdheid te kunnen uitoefenen indien minimaal twee leden van de onderzoekscommissie aanwezig zijn.
Daarnaast zegt het zesde lid dat de onderzoekscommissie beslist met een meerderheid van stemmen. Om deze reden wordt ook aanbevolen een oneven aantal leden te benoemen.
De verordening op de raadscommissies is hier buiten toepassing verklaard omdat hierin zaken en bevoegdheden geregeld worden die bij het onderzoek niet toepasbaar dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als spreekrecht voor burgers enz.
Artikel 6 - Ambtelijke bijstand
Artikel 155a, achtste lid, van de Gemeentewet, bepaalt dat de raad, alvorens tot een onderzoek besloten wordt, bij verordening nadere regels stelt met betrekking tot deze onderzoeken. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie.
Artikel 6 van deze verordening voorziet in de benoeming van een commissiegriffier. Het staat de raad uiteraard vrij te bepalen dat ambtelijke bijstand binnen of buiten de raadsgriffie gezocht wordt. Het is voorstelbaar dat daartoe tijdelijke krachten van buiten worden ingehuurd of dat direct een beroep wordt gedaan op het ambtelijke apparaat.
Artikel 7 - Zitting
Artikel 155d, eerste lid, van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 11 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft. Op de zitting vinden de verhoren van getuigen en deskundigen plaats ex artikel 155c, zesde lid, van de Gemeentewet en zijn in beginsel openbaar. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid, van de Gemeentewet om
gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt. De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis komt. De redenen om besloten te vergaderen zijn hierbij anders dan die genoemd in artikel 86, eerste lid, van de Gemeentewet. In artikel 86, eerste lid, wordt immers gesproken over belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur. Dat is bij besloten vergaderingen in het kader van het onderzoeksrecht niet van belang. Slechts van belang is of naar het oordeel van de onderzoekscommissie sprake is van ‘gewichtige redenen’. Het bepaalde in artikel 86, eerste lid, is derhalve op de onderzoekscommissie niet van toepassing.
Artikel 8 - Toehoorders en de pers
Artikel 26, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen. Voor de onderzoekscommissie ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet, het derde lid voorziet hierin.
Artikel 9 - Geluid- en beeldregistraties
Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft. De voorzitter kan aanwijzingen geven met betrekking tot bijvoorbeeld plaats en opstelling.
Artikel 10 - Verslaglegging zitting
Het verdient aanbeveling om tijdens de verhoren een geluidsband mee te laten draaien of op andere wijze het gezegde exact vast te leggen. Op deze wijze ontstaat achteraf nooit discussie over hetgeen wel of niet gezegd is.
Tevens verdient het aanbeveling om het verslag vooraf voor te leggen aan betrokkenen als een vorm van wederhoor.
Artikel 11 - Beraadslaging
Beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud van een beraadslaging zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar dat beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet vrij gesproken kunnen worden over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.
De raad kan op basis van artikel 2, vijfde lid, van deze verordening, nadere regels stellen omtrent deze beraadslagingen in verband met de rapportage naar de raad.
Artikel 12 - Afronding onderzoek
Indien de onderzoekscommissie haar werkzaamheden heeft afgerond legt zij haar bevindingen voor aan de raad. De vorm waarin dit geschiedt wordt hier niet nader bepaald en is aan de raad in het kader van de nadere regels als genoemd in artikel 2, vijfde lid, van deze verordening. Hierbij zijn verschillende vormen mogelijk, variërend van een rapport tot een voorstel aan de raad. De vraag luidt hierbij wat de raad onder bevindingen wenst te verstaan. Is dit slechts een feitenrelaas van de onderzoekscommissie waarover de raad zich een oordeel vormt of dient er door de commissie ook zelf een oordeel gevormd te worden alvorens de raad zich erover buigt.
Een aandachtspunt bij de afrondende fase is de wijze waarop het college wordt geïnformeerd. Immers, de onderzoekscommissie rapporteert aan de raad en niet aan het college. Het college heeft echter wel belang bij de inhoud en de procedure. (Het gaat om een onderzoek naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur!) Het lijkt dan ook voor de hand te liggen, het college gelijktijdig met de raad op de hoogte te stellen van het eindrapport en eventuele tussenrapportages. Het college kan dan bezien of het wenselijk is een reactie te leveren die de raad kan betrekken bij de bespreking.
Artikel 13 - Inwerkingtreding en aanhalingstitel
De onderliggende verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan een door de raad in te stellen onderzoek vloeit immers niet voort uit de verordening, maar rechtstreeks uit de wet. De verordening kan derhalve op een door de raad te bepalen datum in werking treden en is niet referendabel ingevolge de Tijdelijke referendumwet.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl