Regeling vervallen per 01-01-2010

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Tilburg 2007

Geldend van 01-04-2007 t/m 31-12-2009

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Tilburg 2007

De raad van de gemeente Tilburg;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

Besluit:

  • 1.

    In te trekken:

    • -

      de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Tilburg 2004;

    • -

      de verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Tilburg.

  • 2.

    Vast te stellen:

De verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Tilburg 2007.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

  • a.

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

  • b.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • c.

    school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

  • d.

    school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • e.

    school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

  • f.

    school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • g.

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra, artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • h.

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • i.

    programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • j.

    overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • k.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

  • l.

    aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;

  • m.

    vervallen;

  • n.

    vervallen;

  • o.

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • p.

    niet-permanent gebouw: verplaatsbare of niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • q.

    unilocatie: hoofdgebouw met eventueel een ander gebouw dat op eigen terrein ligt, dan wel op een aangrenzend of zeer nabijgelegen terrein.

  • r.

    onderwijsgebied: geografisch gedeelte van de gemeente Tilburg, gebaseerd op de indeling voor gebiedsgericht werken:

  • s.

    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • t.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • u.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden;

  • v.

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • w.

    beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • x.

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertise-centra en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    1 nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

    2 uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    3 gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

    4 verplaatsing van één of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

    5 terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1 tot en met 4 omschreven voorziening;

    6 inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking zijn gebracht;

    7 inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    8 medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiek-ruimte en een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

  • b.

    aanpassingen aan gebouwen bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • c.

    onderhoud aan gebouwen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • d.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • e.

    herstel en vervanging van schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket en leer- en hulpmiddelen en meubilair als gevolg van brand, storm, inbraak of vandalisme.

  • f.

    huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school of scholengemeenschap voor vwo, avo en vbo ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a 1 en a 2 kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

  • 1. Bij toekenning van één van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, dan wel bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2. De vergoeding bedraagt niet meer dan de door het college goedgekeurde kosten met een maximum van de genormeerde vergoedingsbedragen als bepaald in bijlage IV, deel A. De vergoedingsbedragen die gebaseerd zijn op de feitelijke kosten worden bepaald met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

  • 3. Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a 1, 2, 6, 7 en f.

    Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a 3,4, b, c, d en e en artikel 3.

Artikel 4a Prognose

Vervallen.

Artikel 5 Informatieverstrekking

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt op verzoek van het college gegevens die noodzakelijk zijn voor een adequate uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Ter uitvoering hiervan kunnen door het college nader aanwijzingen worden gegeven.

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6 Indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 januari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college.

  • 2. Indien de aanvraag na die datum is ingediend kan het college besluiten de aanvraag toch in behandeling te nemen.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1.

    De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening

    • c.

      de naam van de school, en voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • d.

      welke voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en omvang van de gewenste voorziening;

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de

voorziening.

  • 2.

    In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag zonodig vergezeld van:

    • a.

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 1tot en met 4;

    • b.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw voor het basisonderwijs of het (voortgezet) speciaal onderwijs of uit herstel van een constructiefout;

    • c.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is.

    • d.

      een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27;

  • 3.

    Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld binnen een bij de mededeling vermelde termijn de ontbrekende gegevens aan te vullen.

    Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de mededeling vermelde termijn heeft verstrekt, kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 4.

    Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede gebaseerd is op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan het college een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente.

Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 8

Vervallen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag

  • 1. De aanvraag kan op verzoek van de aanvrager of het college nader worden toegelicht.

  • 2. Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is, treedt het college in overleg met de aanvrager indien het van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag dan geeft het college dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3.

    Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies onderwijsraad

  • 1.

    Alvorens het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2.

    De bevoegde gezagsorganen worden tenminste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3.

    De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4.

    Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt door het college een verslag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5.

    Indien een bevoegd gezag of het college een advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of het college tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht.

  • 6.

    Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 7.

    De bevoegde gezagsorganen en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 8.

    Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgen zij ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

  • 9.

    Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 10.

    Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen

twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

  • 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast dat beschikbaar is voor de bekostiging van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening.

  • 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

Artikel 12 Inhoud programma

  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de wet opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

      Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2. Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10 kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 3. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voorzover van toepassing, door het college aangegeven:

    • a.

      het genormeerde bedrag dat ingevolge de financiële normering als bedoeld in bijlage IV voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht

  • 1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2. Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluit vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt zo spoedig mogelijk na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door het college schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2. De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 15

Vervallen.

Artikel 16 Goedkeuring bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes

  • 1. Voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de anvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken in het overleg, zoals genoemd in artikel 95 van de Wet op het Primair Onderwijs, artikel 93 van de Wet op de Expertisecentra dan wel artikel 76f van de Wet op het Voortgezet Onderwijs, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen ter instemming in bij het college.

  • 2. Het college beslist zo spoedig mogelijk over de instemming met de bouwplannen en de desbetreffende begroting, alsmede over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen.

  • 3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4. De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven, als dat, naar het oordeel van het college, niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening.

  • 5. De indiening van de in het eerste en tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

    De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan.

  • 6. Nadat het college het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin heeft goedgekeurd, overlegt de aanvrager aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist zo spoedig mogelijk na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 16a Gemeentelijk aanbestedingsbeleid

Voor de prijsvorming van werken en leveringen voorzover betrekking hebbend op voorzieningen als bedoeld in artikel 4, lid 3, dient de aanvrager de richtlijnen van het aanbestedingsbeleid van de gemeente Tilburg te hanteren.

Artikel 17

Vervallen.

18 Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1.

    De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar, volgend op het jaar waarop het programma betrekking heeft, een bouwopdracht is verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur- of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

  • 2.

    De aanspraak op vergoeding vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 15 oktober een verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college beslist voor 15 november over het verzoek als bedoeld in het tweede lid. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

  • 1. De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college één of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld binnen een bij de mededeling vermelde termijn de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 21 Tijdstip beslissing

  • 1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst of binnen acht weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

  • 2. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 22 Inhoud beslissing

  • 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de wet opgenomen weigeringsgronden van toepassing zijn. Bij deze vaststelling past het college regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college welk bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening maximaal beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

Artikel 23

Vervallen.

Artikel 24 Vervallen aanspraak vergoeding

Vervallen.

Hoofdstuk 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25 Aanvraag

  • 1. Een bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij het college voor een bekostiging van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

  • 2. De aanvraag wordt gedaan voor 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de vergoeding gewenst wordt.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst;

    • d.

      de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

    • e.

      het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

    • f.

      indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw: een rapport waaruit de bouwkundige noodzaak van de voorziening blijkt;

    • g.

      een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de vergoeding kosten bouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

  • 4. Bij het ontbreken van één of meerdere gegevens als bedoeld in het derde lid, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager en stellen hem in de gelegenheid de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag

  • 1. Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag is het gestelde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voordat het college een besluit neemt over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding treedt het college in overleg met de aanvrager.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag

  • 1. Het college neemt op het tijdstip als bedoeld in artikel 11 een beslissing over de aanvraag.

  • 2. De aanvraag wordt toegewezen indien en voorzover:

    • a.

      er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

    • b.

      de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

    • c.

      er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en het college.

  • 4. Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de nieuwbouw op enig toekomstig programma.

Artikel 28

Vervallen.

Hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie.

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor het basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien:

  • a.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school gangbare berekeningswijze en er sprake is van leegstand in een lesgebouw;

  • e.

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

    • a.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals is vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er tenminste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

    • b.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor

      voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of lesroosters voor het lopende of het eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten.

  • 2.

    Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

    • a.

      wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat wordt vergoed op grond van artikel 38 minder is dan 40 klokuren.

    • b.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is.

    • c.

      wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

  • 1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst bij of in het voedingsgebied van het hoofdgebouw ligt, tenzij uit het oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt.

  • 4. Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

  • 1. Indien het college voornemens is over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 2. Binnen vier weken na de bekendmaking van het programma als bedoeld in artikel 14, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4. Binnen twee weken na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan wordt gevorderd. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5. De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal groepen of leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat wordt gevorderd;

    • c.

      een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      een aanduiding van het aantal en type ruimten dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien:

  • a.

    er sprake is van leegstand van een lesgebouw of gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 30;

  • b.

    er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 35 Overleg en mededeling

  • 1.

    Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten wordt gevorderd;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen vier weken na afloop van het overleg doet schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken.

Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur

Artikel 36 Toestemming college

  • 1. Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3. Het college verleent de toestemming niet indien:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de wet- of regelgeving;

    • b.

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1. Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2. Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college wordt betaald. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze wordt gevolgd.

  • 5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Gebruik en bekostiging gymnastiekruimten voor basis en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 38 Omvang en bekostiging gebruik

  • 1.

    De omvang van het door de gemeente bekostigd gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt.

    Voor een school voor basisonderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B en bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep 6-12-jarige leerlingen en 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar, indien de school meer dan 4 groepen 4-5 jarigen heeft en niet de beschikking heeft over een 2e speellokaal.

    Voor een speciale school voor basisonderwijs en voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B en bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal en ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen van zes jaar en ouder.

  • 2.

    Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs of school voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks een vergoeding. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV, deel A, op basis van de door het betreffende bevoegd gezag ingevolge artikel 5, derde lid, onder 5, verstrekte gegevens. Het maximaal voor vergoeding in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste lid vastgesteld. Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meerdere scholen voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs, wordt voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd.

  • 3.

    Het college keert de ingevolge het tweede lid vastgestelde jaarlijkse bekostiging in twee termijnen van respectievelijk vijf en zeven maanden uit aan het bevoegd gezag als bedoeld in het tweede lid, waarbij de eerste termijn in oktober en de tweede termijn in februari van het lopende schooljaar beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 39 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1.

    Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 juni voorafgaand aan het volgende schooljaar aan het college een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 2.

    Het college stelt jaarlijks vóór 1 oktober van het lopende schooljaar, op basis van de ingediende opgaven een overzicht vast van het onderwijsgebruik door scholen voor primair onderwijs en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Voorzover daarbij wordt afgeweken van de ingediende opgaven wordt hierover overleg gepleegd met het bevoegd gezag.

  • 3.

    Het college neemt bij de vaststelling van het overzicht hetvolgende in acht:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b.

      een school, waarvan het bevoegd gezag eigenaar is van de gymnastiekruimte, wordt het eerste voor die ruimte op het overzicht opgenomen;

    • c.

      het gymnastiekonderwijs van een school vindt zoveel mogelijk in één gymnastiekruimte plaats.

  • 4.

    Het overzicht vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor een school van een gymnastiekruimte gebruik kan maken;

    • b.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin het onderwijsgebruik plaatsvindt;

    • c.

      een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiek-ruimte wanneer het gebruik in meer dan 1 ruimte plaatsvindt;

    • d.

      voorzover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge artikel 38, eerste lid, voor bekostiging in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

  • 5.

    Het overzicht wordt door het college binnen twee weken na vaststelling aan de bevoegde gezagsorganen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs toegezonden. Het overzicht is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22.

  • 6.

    Het bevoegd gezag, dat eigenaar van een gymnastieklokaal is en op grond van artikel 38, lid 2, een vergoeding voor medegebruik ontvangt, roostert in overleg met de mede gebruikende scholen de aan de betreffende gymnastiek-ruimte toegewezen klokuren in. Een voorlopige inroostering vindt plaats voor 1 juli op basis van de opgave als bedoeld in lid 1.

  • 7.

    Indien het bevoegd gezag van een mede gebruikende school niet kan instemmen met het rooster, legt de eigenaar van het gymnastieklokaal dit rooster ter goedkeuring aan het college voor.

  • 8.

    Het college beslist, beide partijen gehoord.

  • 9.

    Het bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs, dat uitbreiding van het aantal klokuren wenst vanwege een stijging met een of meer groepen leerlingen op de meest recente teldatum, dient een aanvraag bij het college in.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 40 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 41 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 42 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1. De verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Tilburg 2007.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2007.

    Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 12 maart 2007

    de griffier,

    de voorzitter,

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder – behoudens de financiële toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

– deel A: lesgebouwen;

– deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

DEEL A Lesgebouwen

1 School voor basisonderwijs

1.0Voorziening als gevolg van de groepsgrootteverkleining (vervallen)

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een niet-permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twee jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om binnen het onderwijsgebied door medegebruik binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens een bouwkundige opname, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twee jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om binnen het onderwijsgebied door medegebruik binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a.

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b.

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingoperatie;

  • c.

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

1.3 Uitbreiding

1.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

  • a.

    het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

  • b1.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren voor een uitbreiding in permanente vorm deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twee jaren voor een uitbreiding in niet-permanente vorm deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

  • b3.

    het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal één jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om binnen het onderwijsgebied door medegebruik binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

  • d.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

1.3.2a Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twee jaren voor een niet-permanente voorziening en voor ten minste zes jaren voor een permanente voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl

  • b.

    voor het spelen van (een deel van) de vier en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs binnen 300 meter hemelsbreed

1.3.2b Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

  • a.

    het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b.

    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste zes jaren zal blijven bestaan en

  • c.

    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

  • d.

    medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en

  • e.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.

1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

  • b1.

    de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor een permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor een niet-permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twee jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    er in het onderwijsgebied binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

  • e.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

1.5 Vervallen

1.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van een niet-permanent gebouw toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de meest recente teldatum, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in een periode van 10 jaar daarvoor nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

1.8 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de meest recente teldatum, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in een periode van 15 jaar nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal meubilair blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal

1.9 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

1.10 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

  • a.

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor een school voor basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • b.

    een verbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar ;

  • c.

    creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;

  • d.

    creëren speellokaal binnen het gebouw;

  • e.

    voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet en regelgeving, voor zover omschreven in het bijgevoegde overzicht activiteiten onderhoud en aanpassingen;

  • f.

    vervangen van olie- of gasgestookte verwarmingsinstallaties;

  • g.

    het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een (trap)lift bij meerlaagse schoolgebouwen;

  • h.

    aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen.

Ad a.

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad b.

De noodzaak voor een verbouwing teneinde een ander schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal groepen leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier en vijfjarigen of zes tot twaalfjarigen.

De noodzaak voor een verbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.

Ad c.

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn in het onderwijsgebied binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d.

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de school niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Voor een speciale school voor basisonderwijs is de noodzaak ook afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten.

Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad e.

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad f.

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten van extra voorzieningen, die als gevolg van voorschriften van de overheid moeten worden getroffen. De kosten van het vervangen van de cv-ketel zijn voor rekening van het bevoegd gezag.

Ad g.

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een (trap)lift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

Ad h.

De noodzaak van deze aanpassing blijkt uit het feit dat:

  • a.

    de aanpassing nog niet eerder is toegekend, en

  • b.

    bij de bouw van het gebouw geen rekening is gehouden met onderwijskundige vernieuwingen, en

  • c.

    het een permanent gebouw betreft, en

  • d.

    het om een bouwkundige aanpassing van het gebouw gaat.

1.11 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

  • a.

    onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegde overzicht activiteiten onderhoud en aanpassingen;

  • b.

    algehele vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang en sluitwerk);

  • c.

    algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

De noodzaak van deze voorzieningen is aanwezig indien niet door regulier onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen. De noodzaak wordt zoveel mogelijk vastgelegd in een meerjarig onderhoudsplan waarover met het bevoegd gezag overeenstemming is bereikt.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan gebouwen komt voor vergoeding in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog tenminste vier jaren noodzakelijk is.

1.12 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.13 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een permanent gebouw, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een niet-permanent gebouw, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 2 jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om binnen het onderwijsgebied door medegebruik binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

2.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens een bouwkundige opname, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor een niet-permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twee jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om binnen het onderwijsgebied door medegebruik binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a.

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b.

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingoperatie;

  • c.

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

2.3 Uitbreiding

2.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

  • a.

    het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

  • b1.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren voor een uitbreiding in permanente vorm deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten tenminste twee jaren voor een voor een uitbreiding in niet-permanente vorm deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

  • b3.

    het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal één jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om binnen het onderwijsgebied door medegebruik binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

  • d.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

2.3.2 Uitbreiding met een speellokaal

De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

  • a.

    het feit dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b.

    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste zes jaren zal blijven bestaan en

  • c.

    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

  • d.

    medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en

  • e.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken.

2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

  • b1.

    de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor niet-permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twee jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    er in het onderwijsgebied binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

  • e.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

2.5 Vervallen

2.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

2.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging, op grond van de meest recente teldatum, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in een periode van 10 jaar respectievelijk 15 jaar nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

2.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

2.9 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

  • a.

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • b.

    verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten;

  • c.

    creëren van een extra lesruimte;

  • d.

    verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw;

  • e.

    functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak (alleen voortgezet speciaal onderwijs);

  • f.

    voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet en regelgeving;

  • g.

    vervangen van een olie- of gasgestookte verwarmingsinstallatie; en

  • h.

    het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

De noodzaak voor deze activiteit kan ook aanwezig zijn indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort, die nog niet in het gebouw aanwezig zijn.

Ad b

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat het aantal groepen leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs.

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen een afstand van 2000 meter hemelsbreed.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste vijftien jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor vijftien jaren of meer – gelet op de bouwkundige staat – als hoofdgebouw kan dienen.

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd.

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad g

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten van extra voorzieningen, die als gevolg van voorschriften van de overheid moeten worden getroffen. De kosten van het vervangen van de c.v.-ketels zijn voor rekening van het bevoegd gezag.

Ad h

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een (trap)lift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk gegeven.

2.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

  • a.

    onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegde overzicht activiteiten onderhoud en aanpassingen;

  • b.

    algehele vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang en sluitwerk);

  • c.

    algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

De noodzaak van deze voorzieningen is aanwezig indien niet door regulier onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen. De noodzaak wordt zoveel mogelijk vastgelegd in een meerjarig onderhoudsplan waarover met het bevoegd gezag overeenstemming is bereikt.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan gebouwen komt voor vergoeding in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog tenminste vier jaren noodzakelijk is.

2.11 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

2.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

3 School voor voortgezet onderwijs

3.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een niet-permanent gebouw, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twee jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om binnen het onderwijsgebied door medegebruik binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

3.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens een bouwkundige opname, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor een niet-permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twee jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om binnen het onderwijsgebied door medegebruik binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a.

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b.

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingoperatie;

  • c.

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

3.3 Uitbreiding

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

  • a.

    het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A – voor de aanwezige capaciteit – en bijlage III, deel B -voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren voor een permanent gebouw of gedurende ten minste twee jaren voor uitbreiding met een niet-permanent gebouw deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • b.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

3.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

  • b1.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor een permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een niet-permanent gebouw de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twee jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    er in het onderwijsgebied binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

  • e.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

3.5 Vervallen

3.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

3.7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

Aanspraak op eerste inrichting van leer en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school.

Tevens bestaat aanspraak op eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair indien een toegekende uitbreiding van het aantal leslokalen is gerealiseerd door middel van een inpandige aanpassing.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra leer en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.

3.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a.

3.9 Aanpassing

Vervallen vanwege wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs

3.10 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

1 School voor basisonderwijs

1.1 Nieuwbouw

1.2 Vervangende bouw

1.3 Uitbreiding

1.4Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak blijkt uit het feit, dat de school niet beschikt over een gymnastiekaccommodatie en:

  • -

    er geen sporthal of andere gymnastiekaccommodatie binnen een loopafstand van 1000 meter beschikbaar is dan wel binnen een redelijke termijn beschikbaar zal komen en tevens

  • -

    het gebruik door de school zodanig zal zijn, dat een verantwoorde exploitatie mogelijk zal zijn.

1.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit,dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

  • a.

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

1.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

  • a.

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

  • a.

    het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

1.9 Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

  • 1.

    het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

  • 2.

    het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

  • 3.

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • 4.

    voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet en regelgeving;

  • 5.

    vervangen van olie- of gasgestookte verwarmingsinstallaties.

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3

De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte installatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten van extra voorzieningen, die als gevolg van voorschriften van de overheid moeten worden getroffen. De kosten van het vervangen van de c.v.-ketels zijn voor rekening van het bevoegd gezag

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De bepalingen van hoofdstuk 1 worden naar analogie toegepast. Afwijkende bepalingen volgen hieronder.

De bepalingen gelden eveneens voor een goedgekeurde nevenvestiging.

De noodzaak blijkt uit het feit, dat de school niet beschikt over een gymnastiekaccommodatie en:

  • -

    er geen sporthal of andere gymnastiekaccommodatie binnen een loopafstand van 1000 meter beschikbaar is dan wel binnen een redelijke termijn beschikbaar zal komen en tevens

  • -

    het gebruik door de school zodanig zal zijn, dat een verantwoorde exploitatie mogelijk zal zijn.

2.1 Nieuwbouw

2.2 Vervangende bouw

2.3 Uitbreiding

2.4Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

3 School voor voortgezet onderwijs

De bepalingen van hoofdstuk 1 worden naar analogie toegepast. Afwijkende bepalingen volgen hieronder.

3.1 Nieuwbouw

3.2 Vervangende bouw

3.3 Uitbreiding

3.4Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak blijkt uit het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen redelijke afstand met een maximum van 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten.

3.7.2 Huur van een sportterrein

De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:

  • a.

    het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en

  • b.

    er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.

OVERZICHT ACTIVITEITEN ONDERHOUD EN AANPASSINGEN

Vervallen

Vervallen

nr.

onderdeel

activiteit

omvang

nr.

P.O.

P.O.

V.O.

V.O.

opm.

bestuur

gemeente

bestuur

gemeente

TERREIN

01a

bestrating

herstellen

plaatselijk

01a

x

01.

id.

herstraten

> 100 m² aaneengesloten,

oud en/of nieuw materiaal

01b

x

oud materiaal

01c

nieuw materiaal

01d

02a

buitenriolering/putten

ontstoppen

02a

x

02b

id.

herstellen

plaatselijk

02b

x

02c

id.

vervangen

> 20 m¹ aaneengesloten

02c

x

03a

terreinafscheiding

herstellen

plaatselijk, gedeeltelijk

03a

x

03b

id.

vervangen

> 10 m¹ aaneengesloten

03b

x

04a

fietsbeugels/rekken

herstellen

plaatselijk, gedeeltelijk

04a

x

04b

id.

vervangen

> 30 st. aaneengesloten

04b

x

05a

buitenopstallen

herstellen

05a

x

05b

id.

vervangen

05b

x

06.

buitentrappen (staal)

vervangen

06.

x

07.

zandbakzand

vervangen

07.

x

V

08.

speeltoestellen

vervangen

08.

x

V

09.

straatmeubilair

vervangen

09.

x

V

GEVELS

10a

voegwerk (specie)

herstellen

plaatselijk

10a

x

10b

id.

vervangen

> 20 m² aaneengesloten

10b

x

11a

voegwerk (kit)

herstellen

11a

x

11b

id.

vervangen

11b

x

12a

dorpels, lateien etc.

herstellen

12a

x

12b

id.

vastzetten

12b

x

12c

id.

vervangen

per gevelvlak

12c

x

13a

buitenzonwering

herstellen

incl. windwerk etc.

13a

x

13b

id.

vervangen

per gevelvlak

13b

x

14.

buitenzonwering-doek

vervangen

per gevelvlak

14.

x

15a

binnenzonwering

herstellen

incl. windwerk etc.

15a

x

15b

id.

vervangen

15b

x

16a

buitenpuien, -kozijnen,

deuren, -ramen, etc.

herstellen

16a

x

16b

id.

vervangen

per gevelvlak,

incl. hang- en sluitwerk

16b

x

17.

hang- en sluitwerk

vervangen

17.

x

V

18a

hemelwaterafvoeren

herstellen

18a

x

18b

id.

vervangen

per gevelvlak

18b

x

19.

boeiboorden

vervangen

per gevelvlak

19.

x

20.

buitenschilderwerk

20.

x

DAKEN

21a

dakbedekking

herstellen

plaatselijk (lekkages)

21a

x

21b

id.

vervangen

nieuwe toplaag

per dakvlak

21b

x

22a

dakrandafwerking

herstellen

plaatselijk

22a

x

22b

id.

vervangen

per dakvlak

22b

x

23.

lichtkoepels etc.

vervangen

23.

x

24a

alu./lood/zink/PVC etc.

herstellen

plaatselijk

24a

x

24b

id.

vervangen

per dakvlak

24b

x

25.

dakpannen

verdekken

per dakvlak,

oud en/of nieuw materiaal

25.

x

BOUWKUNDIG BINNENWERK

26a

binnenpuien, -kozijnen,

deuren, -ramen, etc.

herstellen

26a

x

26b

id.

vervangen

per bouwdeel,

incl. hang- en sluitwerk

26b

x

27.

hang- en sluitwerk

vervangen

27.

x

V

28.

vloerafwerking

vervangen

28.

x

V

29a

wandelementen

vervangen

29a

x

V

29b

wandafwerking

vervangen

29b

x

V

30a

plafondelementen

vervangen

30a

x

V

30b

plafondafwerking

vervangen

30b

x

V

31.

kapstokken

vervangen

31.

x

V

32.

prikborden

vervangen

32.

x

V

33.

binnenschilderwerk

33.

x

TECHNISCHE INSTALLATIES

34a

radiatoren/convectoren

vervangen

plaatselijk

34a

x

34b

id.

vervangen

per bouwdeel

34b

x

35a

CV-leidingnet

vervangen

plaatselijk

35a

x

35b

id.

vervangen

per bouwdeel

35b

x

36.

onderdelen CV-installatie

(excl. 34/35)

vervangen

36.

x

V

37.

onderdelen lucht-

behandelingsinstallatie

vervangen

37.

x

V

38.

sanitair

vervangen

38.

x

V

39a

waterleiding

vervangen

plaatselijk

39a

x

39b

id.

vervangen

per bouwdeel

39b

x

40a

binnenriolering

vervangen

plaatselijk

40a

x

40b

id.

vervangen

per bouwdeel

40b

x

41.

blusvoorzieningen

vervangen

41.

x

V

42.

verlichtingsarmaturen

vervangen

42.

x

V

43.

noodverlichting

vervangen

43.

x

V

44.

beveiligingsinstallatie

vervangen

44.

x

V

45.

ontruimingsinstallatie

vervangen

45.

x

V

46a

bedrading

vervangen

plaatselijk

46a

x

46b

bedrading

vervangen

per bouwdeel

46b

x

47.

onderdelen E-installatie

(excl. 42/46)

vervangen

47.

x

V

WET- EN REGELGEVING (toegankelijkheid, brandweer, ARBO)

A

48.

terrein

toegankelijk maken voor rolstoelen

48.

x

49.

(trap)lift

aanbrengen

49.

x

50.

deurkozijnen

verbreden

50.

x

51.

drempels

verwijderen

51.

x

52.

invalidentoilet

aanbrengen

52.

x

53.

brandwerende deur

aanbrengen

53.

x

54.

branddetectoren

aanbrengen

54.

x

55.

poederblussers

aanbrengen

55.

x

56.

brandslanghaspels

aanbrengen

56.

x

57.

noodverlichting

aanbrengen

57.

x

58.

ontruimingsinstallatie

aanbrengen

58.

x

59.

vluchtweg

maken

59.

x

60.

brandtrap

aanbrengen

60.

x

61.

brandwerende voor-

zieningen (excl. 53/60)

treffen

61.

x

x

A

62.

brancard

aanschaffen

62.

x

63.

beschermkappen

aanbrengen

63.

x

64.

ventilatie-installatie

aanbrengen

64.

x

65.

vloer- en wandafwerking

natte ruimten

aanbrengen/

65.

x

x

vervangen

66.

asbest

verwijderen

66.

x

67.

olietank

saneren/verwijderen

67.

x

68.

verlichtingsarmaturen

vervangen/aanpassen

68.

x

x

A

69.

veiligheidsvoorzieningen

(excl. 62/68)

treffen

69.

x

x

A

OPMERKINGEN

V

Bij deze onderdelen is alleen "vervangen voor rekening van het bestuur" aangegeven.

De kosten van tussentijds herstellen zijn eveneens voor rekening van het bestuur, dit is niet afzonderlijk aangegeven.

A

Het aanbrengen van nieuwe recent voorgeschreven nog niet aanwezige onderdelen komt voor rekening van de gemeente.

Bij (technisch voortijdige) vervanging van aanwezige onderdelen, waarvan de vervangingskosten normaliter voor rekening van het bestuur

komen, is een gedeelte dat correspondeert met de kosten en met de verstreken levensduur van de aanwezige onderdelen voor rekening van

het bestuur e.e.a. in overleg tussen gemeente en bestuur.

Het treffen van voorzieningen aan onderdelen die gehandhaafd kunnen blijven komt voor rekening van de gemeente.

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses

Burgemeester en wethouders hanteren voor het opmaken van de prognose het programma GO’4 Prognose.

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen in het voedingsgebied van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

a de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

b de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

c de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

d de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

e de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

f het onderwijs dat wordt gegeven.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m f voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basischool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor een speciale school voor basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.

Bij deze levering worden in elk geval de aannames/assumpties, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

1 Basisschool

De relevante leeftijdsgroepen zijn:

– kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 30% van de 12 jarigen en

– vrouwen van 0 tot 49 jaar, minimaal in 5 jaars leeftijdsgroepen.

2 Speciale school voor basisonderwijs en school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De relevante leeftijdsgroepen zijn:

a Voor het speciaal onderwijs en speciale school voor basisonderwijs:

– kinderen in de leeftijd van 3 tot en met 13 jaar en

– vrouwen van 0 tot 49 jaar, minimaal in 5 jaars leeftijdsgroepen.

b Voor het voortgezet speciaal onderwijs:

– kinderen in de leeftijd van 12 tot en met 19 jaar en

– de verwachte geboorten in het voedingsgebied in de eerstvolgende drie jaar.

3 School voor voortgezet onderwijs

De relevante leeftijdsgroepen zijn:

– kinderen in de leeftijd van 12 tot en met 19 jaar en

– de instroom vanuit het gemiddelde van de 12- en 13 jarigen in het eerste leerjaar van het voortgezet onderwijs.

Het prognosemodel bestaat uit het berekenen van de toekomstige totale schoolbevolking door rekening te houden met de basisgeneratie, de belangstelling in het eerste leerjaar en de verhouding eerste leerjaar – totale schoolbevolking. Indien in de analyseperiode van de afgelopen zes jaren een fusie of fusies heeft of hebben plaatsgevonden, wordt voor de hele analyseperiode gedaan alsof de scholen waren samengevoegd.

De basisgeneratie wordt verkregen uit de meest recente PRIMOS raming (het aantal 12- en 13 jarigen in de komende vijftien jaar) per gemeente, waaruit kinderen de desbetreffende school bezoeken.

Jaarlijks wordt de PRIMOS-raming opgesteld in opdracht van het ministerie van VROM en gaat uit van de middenvariant van de nationale bevolkingsprognose van het CBS.

De verhouding tussen het gemiddelde aantal 12 en 13 jarigen en de instroom in het eerste leerjaar gedurende de analyseperiode bepaalt de belangstelling. Het belangstellingspercentage in de prognosejaren wordt bepaald op het gemiddelde belangstellingspercentage in de analyseperiode, tenzij er een duidelijke trend is waar te nemen. In dit laatste geval wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde.

De verhouding eerste leerjaar – totale schoolbevolking uit zich in een vermenigvuldigingsfactor afhankelijk van onderwijssoort. Als waarde hiervan wordt de gemiddelde waarde gedurende de analyseperiode genomen, tenzij veranderingen in het gedoceerd onderwijs zijn opgetreden. In dit laatste geval wordt over de laatst bekende drie jaren de vermenigvuldigingsfactor berekend.

Vermenigvuldiging per prognosejaar voor elk van de gemeenten uit het voedingsgebied van het gemiddelde aantal 12 en 13 jarigen (volgens de PRIMOS raming) met het toekomstig belangstellingpercentage en de gemiddelde vermenigvuldigingsfactor levert het te verwachten aantal leerlingen.

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

– deel A: de bepaling van de capaciteit;

– deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

– deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

– deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

DEEL A De bepaling van de capaciteit

1 School voor basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden.

1.1

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.

Basisschool

De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidslokaal, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is ‘overgedimensioneerd’, dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabel 1, 2 en 3 hieronder voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

Tabel 1  Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo

(inclusief m2 bvo voor onderwijskundige

vernieuwingen)

2

350

3

465

4

580

5

785

6

900

7

1.015

8

1.130

9

1.245

10

1.360

11

1.475

12

1.590

13

1.705

En vervolgens te verhogen met 115 m2ten behoeve

van één groep leerlingen

Indien het gebouw beschikt over een tweede

speellokaal, wordt de minimale

bvo opgehoogd met 90 m2

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo (inclusief m2 bvo voor onderwijskundige

vernieuwingen)

2

330

Tabel 2  Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo

2

305

3

410

4

515

5

710

6

815

7

920

8

1.025

en vervolgens telkens te verhogen met 105 m2ten behoeve van één groep leerlingen

Tabel 3a Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo

1

100

2

180

3

260

4

340

5

420

en vervolgens telkens te verhogen met 80 m2ten behoeve van één groep leerlingen

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 1, 2 of 3a, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 1, 2 of 3a, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal waarmee de bvo van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

Speciale school voor basisonderwijs

De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen, verminderd met één. Het aantal lokalen wordt verminderd met twee indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen. Het aantal lokalen wordt verminderd met drie indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw overgedimensioneerd is, dient er een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabel 4 hieronder voor huisvesting met een permanente bouwaard. Voor huisvesting met een tijdelijke bouwaard wordt gebruikgemaakt van tabel 2 en 3a.

Tabel 3b Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs

vaste voet m2

inclusief

m2 per groep

toeslag extra ruimte

670

4

105

125

De vaste voet aan bvo is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal is in de kolom ‘inclusief’ aangegeven.

De toeslag extra ruimte omvat een aantal extra m2 voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag extra ruimte wordt toegekend bij het vormen van de 12e groep.

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 2, 3 of 4, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 2, 3 of 4, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo, behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m2 waarmee de bvo van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

1.2Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

Basisschool

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 115 m2 BVO per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard en van 80 m² per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard.

Speciale school voor basisonderwijs

De capaciteit van dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld.

Voor dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs is de ‘overdimensionering’ niet te bepalen.

1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

1.4 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

1.5 Inventaris

Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

a.onderwijsleerpakket

Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

  • -

    Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

  • -

    Het bovenstaand aantal groepen onderwijsleerpakket dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:

Omrekentabel onderwijsleerpakket

OUD

NIEUW

2

2

3

3

4

4

5

5

6

6

7

7

8

8

9

10

10

11

11

12

12

13

13

14

14

15

15

16

16

17

17

19

18

20

19

20

20

21

21

23

22

24

23

25

24

26

25

28

26

28

27

30

28

30

29

32

30

33

b.meubilair

Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

  • -

    Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor meubilair noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen meubilair is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen meubilair is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

  • -

    Het bovenstaand aantal groepen meubilair dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:

Omrekentabel meubilair

OUD

NIEUW

2

2

3

3

4

4

5

5

6

7

7

8

8

9

9

11

10

12

11

13

12

14

13

15

14

17

15

18

16

19

17

20

18

22

19

23

20

24

21

25

22

26

23

27

24

29

25

30

26

31

27

32

28

33

29

34

30

36

1.6 Gymnastiekruimten

1.6.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.

1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

1.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De brutovloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. In het speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. In het voortgezet speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is.

Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs afzonderlijk te bepalen.

Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de oppervlakteformules, voor gebouwen met een permanente bouwaard, van tabel 4 ‘Ruimtenormering (V)SO’. Voor de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen 2 ‘Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting’ en tabel 3a ‘Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting’ gehanteerd.

Tabel 4 Ruimtenormering (V)SO

schoolsoort vaste voet incl. m² correctie toeslag m²

m² per groep m2 VSO extra ruimte

SO doven 775 7 75 105

VSO doven 800 7 84 60

SO sh/esm 628 4 95 130

SO visg 727 4 96 116

SO lg 850 4 134 150

SO lz 638 4 100 105

SO zmlk 585 4 95 100

SO zmok 585 4 95 105

SO pi 575 4 95 92

SO mg 733 4 110 132

VSO sh/esm 563 4 84 65

VSO visg 660 4 88 45

VSO lg 725 4 110 70

VSO lz 575 4 80 90

VSO zmlk 600 4 93 80

VSO zmok 600 4 80 102

VSO pi 535 4 80 75

VSO mg 725 4 113 60

SOVSO (SO VSO)

sg doven 775 6 77 7 105 60

sg sh/esm 628 3 96 – 12 115 60

sg visg 727 3 96 – 10 116 45

sg lg 850 3 135 – 27 135 70

sg lz 638 3 99 – 14 120 65

sg zmlk 585 3 97 – 2 100 80

sg zmok 585 3 105 – 19 55 85

sg pi 575 3 95 – 12 92 60

sg mg 733 3 108 5 132 50

De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom ‘incl.’ gegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven.

In de bruto vloeroppervlakte voor SOVSO scholen is uitgegaan van dezelfde vaste voet als voor de SO component. Het aantal m² per groep, alsmede de extra toe te kennen ruimte kan anders zijn dan bij categoriale SO of VSO scholen. Tevens wordt op het aantal vierkante meters per groep een correctie toegepast voor het aantal aanwezige VSO groepen.

Een voorbeeld van de berekening van het aantal m² is in de toelichting opgenomen.

De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij het vormen van de 12e groep, in het voortgezet speciaal onderwijs bij het vormen van de 13e groep.

Indien het aantal groepen waarvoor het gebouw normatief geschikt is, zoals vastgesteld op basis van de tabel ruimtenormering (V)SO, groter is dan het aantal groepen, zijnde de capaciteit op basis van het aantal lokalen, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee het gebouw is ‘overgedimensioneerd’ en wordt als zodanig geregistreerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze ‘overdimensionering’ van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

2.2 Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld. Voor de bepaling van de overdimensionering van een nevenvestiging wordt de normatieve capaciteit van een nevenvestiging bepaald met behulp van tabel 3 ‘gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting’ uit hoofdstuk 1 van deze bijlage.

N.B.: Voor dislocaties is de ‘overdimensionering’ niet te bepalen.

2.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

2.4 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

2.5 Inventaris

De inventarisgegevens betreffen de gegevens ter vaststelling van het aantal groepen van de desbetreffende school waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997. Indien in het verleden voor meer groepen inventaris is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de ISOVSO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

2.6 Gymnastiekruimten

2.6.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren.

2.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

2.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

3 School voor voortgezet onderwijs

De capaciteit van gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:

– de bruto vloeroppervlakte van gebouwen;

  • het aantal specifieke ruimten;

  • het aantal werkplaatsen;

  • het aantal gymnastieklokalen.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

3.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of een tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-2 de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de BVO van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs’.

Naast de bruto-vloeroppervlakte zal het gegeven ‘aantal gymnastieklokalen’ moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven ‘aantal specifieke ruimten en werkplaatsen’ indien en voorzover deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel medegebruik. Bij het gegeven ‘aantal specifieke ruimten en werkplaatsen’ moeten de ruimtesoorten worden onderscheiden zoals die binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

3.2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

3.3 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

3.4 Inventaris

Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris.

Het aantal lesruimten als zodanig is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

3.5 Gymnastiekruimten

3.5.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 klokuren.

3.5.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

3.5.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

1 School voor basisonderwijs

1.1Lesgebouwen

Basisschool

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Voor het bepalen van de omvang van de huisvestingsbehoefte wordt uitgegaan van het aantal gewogen leerlingen. De criteria voor de bepaling van de aard van het gebouw (permanent of niet-permanent) zijn vermeld in bijlage I.

De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).

Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van de huisvestingsbehoefte voor een basisschool.

G = (A + B + C + D) / 179 + E + 0,5 F

Waarbij:

G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A = a. het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

b.(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

B = a. het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

b.(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

C = a. 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

b.(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

D = a. som van de gewichten¹ op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 8,35% van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

b.(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, verminderd met 8,35 % van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht hoger is da 80% van het aantal op de meest recente telling in geschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente telling op de school ingeschreven leerlingen Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

E = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de Wet op het primair onderwijs.

F = het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering.

Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N factor’. De N factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

1.2 Gymnastiekruimten

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep leerlingen 6 tot 12 jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed (conform artikel 38 en 39 van de verordening). Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule

G = (A + B + C + D) / 179

De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor het bepalen van de huisvestingsbehoefte..

Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht ‘splitsing aantal groepen leerlingen’ zoals weergegeven in tabel 5.

Tabel 5 Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)

Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening. Aangezien de groepsgrootteverkleining in een aantal stappen wordt doorgevoerd, is in de tabel voor verschillende jaren de splitsing in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen gegeven. Vanaf 2002 wordt uitgegaan van de volledige doorvoering van de groepsgrootteverkleining.

Aantal groepen

per school (G)

Aantal groepen

4/5-jarigen

Aantal groepen

6/12-jarigen

2

1

1

3

1

2

4

2

2

5

2

3

6

2

4

7

3

4

8

3

5

9

3

6

10

3

7

11

4

7

12

4

8

13

4

9

14

5

9

15

5

10

16

5

11

17

6

11

18

6

12

19

6

13

20

6

14

21

7

14

22

7

15

23

7

16

24

8

16

25

8

17

26

8

18

27

9

18

28

9

19

29

9

20

30

9

21

31

10

21

32

10

22

33

10

23

34

11

23

35

11

24

36

11

25

37

11

26

38

12

26

39

12

27

40

12

28

41

13

28

42

13

29

43

13

30

44

14

30

45

14

31

46

14

32

47

14

33

48

15

33

49

15

34

50

15

35

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor en basisschool, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal, uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De ‘N-factor’ is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.

1.3 Bepaling aantal groepen ten behoeve van (uitbreiding van) eerste aanschaf onderwijsleerpakket en meubilair.

Basisschool

De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:

  • a.

    onderwijsleerpakket

  • b.

    meubilair

  • a.

    onderwijsleerpakket

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

G = (A + B + C + D) / 179 + E

De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor de bepaling van de huisvestingsbehoefte in bijlage III, deel B, onder 1.1.

b.meubilair

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

G = (A + B + C) / 179

De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor de bepaling van de huisvestingsbehoefte in bijlage III, deel B, onder 1.1.

Speciale school voor basisonderwijs.

Het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De N-factor is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Lesgebouwen

Voor een school of nevenvestiging voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N factor’. De N factor bepaalt de maximale groepsgrootte. In onderstaande tabel 6, ‘N factor’, is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven (artikel 14 Formatiebesluit WEC). Het getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Tabel 6 ‘N factor’

Onderwijssoort N factor N factor

SO VSO

Dove kinderen (DO) 6 6

Slechthorende kinderen (SH) 12 7

Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens

behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES) 12 7

Visueel gehandicapten (VISG) 12 7

Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG) 12 7

Langdurig zieke kinderen (LZ) 13 7

Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) 12 12

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK) 12 7

Kinderen in scholen verbonden aan pedologische

instituten (PI) 10 7

Meervoudig gehandicapte kinderen (MG) 7 7

De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.

2.2 Gymnastiekruimten

Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal, uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N factor’. De ‘N factor’ is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 6 is de ‘N factor’ weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma hoger is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.

3 School voor voortgezet onderwijs

3.1 Lesgebouwen

Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:

  • 1.

    een leerlinggebonden component;

  • 2.

    een vaste voet.

ad 1 Een leerlinggebonden component

Deze wordt bepaald door aan de hand van in tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto-vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt.

ad 2 Een vaste voet

De vaste voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto vloeroppervlakten per instelling of sector . De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg.

Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte van de instelling.

Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs. Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.

Voor een onderbouwing van de in tabel 7.1.a en 7.1.b opgenomen bruto-normoppervlakten wordt verwezen naar de toelichting van deze bijlage. Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze onderbouwing de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald.

Tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

Ruimtetype

BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

Algemeen

6,18

Bovenbouw AVO/VWO

Algemeen

5,85

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

Algemeen

6,41

LWOO

Algemeen

7,07

Bovenbouw techniek

GLW

Algemeen

5,98

Specifiek

5,47

BLW

Algemeen

4,69

Specifiek

8,99

LWOO

Algemeen

4,44

Specifiek

12,72

Bovenbouw economie

GLW

Algemeen

5,95

Specifiek

0,89

BLW

Algemeen

5,56

Specifiek

2,25

LWOO

Algemeen

5,85

Specifiek

3,06

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

Algemeen

5,33

Specifiek

2,10

BLW

Algemeen

4,71

Specifiek

4,22

LWOO

Algemeen

4,85

Specifiek

5,53

Bovenbouw landbouw

GLW

Algemeen

5,94

Specifiek

0,78

BLW

Algemeen

5,37

Specifiek

2,34

LWOO

Algemeen

5,03

Specifiek

4,69

Praktijkonderwijs

Algemeen

4,41

Specifiek

7,72

Legenda TLW theoretische leerweg

LWOO leerwegondersteunend onderwijs

GLW gemengde leerweg

BLW beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

Tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Ruimtetype

Vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

Algemeen

550

Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak

0

VMBO-techniek BLW

Specifiek

299

VMBO-economie BLW

Specifiek

196

VMBO-zorg/welzijn BLW

Specifiek

168

VMBO-landbouw BLW

Specifiek

117

Praktijkonderwijs

Algemeen

306

Legenda BLW beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

De vaste voet per instelling is 980 m²bruto-vloeroppervlakte (BVO) welke wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m² BVO. Indien van toepassing worden vaste voeten behorende bij die afdelingen waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toegekend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar een afdeling voor praktijkonderwijs aanwezig is.

3.2 Gymnastiekruimten

De in onderstaande tabel 7.2 ‘Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs’ vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.

Tabel 7.2 Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

1,66

Bovenbouw AVO/VWO

0,78

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

1,11

LWOO

1,26

Bovenbouw techniek

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Bovenbouw economie

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Bovenbouw landbouw

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Praktijkonderwijs

1,99

legenda TLW theoretische leerweg

LWOO leerwegondersteunend onderwijs

GLW gemengde leerweg

BLW beroepsgerichte leerweg

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

1 School voor basisonderwijs

1.1 Permanente gebouwen

De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw permanent gebouw, dan wel vervangende nieuwbouw permanent gebouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste zes jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voorziening uitbreiding permanent gebouw, dan wel uitbreiding permanent gebouw ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste zes jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat.

Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat.

Een tweede toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

De omvang van de goedgekeurde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste zes jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor voorziening medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

1.2 Niet-permanente gebouwen

De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw niet-permanent gebouw, dan wel vervangende nieuwbouw niet-permanent gebouw, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste twee jaar en korter dan zesjaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voorziening, uitbreiding niet-permanent gebouw, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand niet-permanent gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste twee jaar en korter dan zes jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep.

Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

Een niet-permanente voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede niet-permanente voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voorziening ingebruikneming niet-permanent gebouw wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste twee jaar en korter dan zes jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

1.3 Overige voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

Voor een basisschool wordt een toeslag meubilair tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum.

De omvang van de goedgekeurde voorziening aanpassing, anders dan een aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen wordt bepaald door de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’ met als maximum het aantal groepen van de school waarvoor de school over permanente huisvesting beschikt. Hierbij dient te worden uitgegaan van de regelgeving zoals deze gold vóór 1 januari 2007.

De omvang van de goedgekeurde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

1.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Permanente gebouwen

De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste zes jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste zes jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste zes jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

2.2 Niet-permanente gebouwen

De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste twee jaar en korter dan zes jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste twee jaar en korter dan zes jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste twee jaar en korter dan zes jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

2.3 Overige voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voorziening, terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

De omvang van de goedgekeurde eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum.

De omvang van de goedgekeurde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

3 School voor voortgezet onderwijs

3.1 Permanente gebouwen

De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw permanent gebouw, dan wel vervangende nieuwbouw permanent gebouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste zes jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruikneming wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste zes jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is.

De omvang van de goedgekeurde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste zes jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijk lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

3.2 Niet-permanente gebouwen

De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw niet-permanent gebouw, dan wel vervangende nieuwbouw niet-permanent gebouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste twee jaar doch korter dan zes jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste twee jaar doch korter dan zes jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m² bruto vloeroppervlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste twee jaar en korter dan zes jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijk lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

De omvang van de voorziening huur sportterrein wordt bepaald aan de hand van het lesrooster.

3.3 Overige voorzieningen

De omvang van de voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijk oppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde voorziening eerste aanschaf van leer en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer en hulpmiddelen en meubilair, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting.

De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair als er sprake is van een inpandige aanpassing, waarbij algemene en specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

3.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte langer dan vijftien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) : 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym): 322.

Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie Deel A, paragraaf 3.5.1).

DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

1 School voor basisonderwijs

– minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m²/ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

– 1 speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 84 m²;

  • minimumoppervlakte leslokaal: 42 m² netto;

  • een tweede speellokaal dient zodanig gesitueerd en ingedeeld te zijn, dat dit op eenvoudige wijze tot twee leslokalen aan te passen is.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

– minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m²/ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

– een speellokaal heeft een minimum netto oppervlakte van 84 m²;

– minimum oppervlakte leslokaal: 42 m² netto.

3 School voor voortgezet onderwijs

Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m²:

theorielokaal: 42 m²

theorievaklokaal: 50 m²

vaklokaal natuurkunde: 50 m²

vaklokaal biologie: 50 m²

vaklokaal scheikunde: 60 m²

vaklokaal handvaardigheid: 60 m²

vaklokaal overig: 80 m²

specifiek vaklokaal lassen: 50 m²

specifiek vaklokaal meten: 50 m²

werkplaats: 115 m²

restaurant: 80 m²

4 Gymnastiekruimten

– De oefenruimte is minimaal 252 m² netto.

– De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

– Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was- /douchegelegenheid.

III-1 Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’

De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw:

De bruto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

De bruto vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto vloeroppervlakte te worden gerekend.

De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw.

Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

Tot de bruto vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m².

Uitzonderingen:

In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

Indien de bruto vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Voorzover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto vloeroppervlakte.

III-2 Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs’

Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van OCenW.

De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende ‘beloopbare’ binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.

Tot de bruto oppervlakte behoort eveneens:

– de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

– de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m².

Uitzonderingen:

– De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

– Open brand- of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

– Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.

Bijlage IV Financiële normering 2007

De financiële normering valt uiteen in drie delen:

– deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

– deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten;

– deel C: bepaling medegebruikstarief.

DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen

In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.

1. School voor basisonderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

– nieuwbouw (paragraaf 1.1);

– uitbreiding (paragraaf 1.2);

– tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3);

  • eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4);

  • aanpassing (paragraaf 1.5) en

– gymnastiek (paragraaf 1.6).

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2006. De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

– kosten voor terrein;

– bouwkosten;

– toeslag voor paalfundering;

– toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

– toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen/bouwrijp maken en verhuiskosten.

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein (bouwrijp)om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Vaste voet (incl. twee groepen)

€ 695.712,26

Elke volgende groep

€ 136.110,33

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende

bedragen:

Vaste voet (incl. twee groepen)

€ 1.126.666,07

Elke volgende groep

€ 130.508,36

Bedrag toeslag extra ruimte

€ 155.366,73

Toeslag voor paalfundering Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee respectievelijk vier groepen) en een bedrag per groep.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1<15

15<20

>=20

Vaste voet (incl. twee groepen)

€ 9.794,84

€ 14.246,26

€ 22.741,25

Elke volgende groep

€ 1.983,58

€ 3.355,08

€ 6.004,89

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende

bedragen:

1<15

15<20

>=20

Vaste voet (incl. vier groepen)

€ 15.371,62

€ 23.680,38

€ 39.621,67

Elke volgende groep

€ 1.820,62

€ 3.079,49

€ 5.510,15

Bedrag toeslag extra ruimte

€ 2.167,56

€ 3.665,87

€ 6.559,59

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Geen paalfundering nodig

€ 106.521,94

Lengte paalfundering 1<15 meter

€ 108.073,73

Lengte paalfundering 15<20 meter

€ 109.147,16

Lengte paalfundering >=20 meter

€ 111.220,42

Toeslag voor sloopkosten en verhuiskosten.

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

De bekostiging van de sloopkosten als ook de kosten van verhuizing van onderwijsleerpakket en meubilair zal plaatsvinden op basis van te overleggen offertes, waarbij het gemeentelijk aanbestedingsbeleid van toepassing is.

Indien de vervangende nieuwbouw op een andere locatie wordt gerealiseerd, kan eveneens bekostiging van verhuizing van onderwijsleerpakket en meubilair naar deze nieuwe locatie plaatsvinden. Met vervangende nieuwbouw wordt gelijkgesteld gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw.

Voorts kan het voorkomen dat een school – in afwachting van het beschikbaar komen van een nieuw gebouw – tijdelijk elders is gehuisvest. Bij verhuizing van de tijdelijke naar de definitieve locatie kan dan bekostiging van de verhuizing van onderwijsleerpakket en meubilair plaatsvinden.

Toeslag voor liftinstallatie

Het college kan besluiten dat bij nieuwbouw van een school in verdiepingbouw bekostiging van een liftinstallatie zal plaatsvinden.

1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

Kosten voor terrein

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein (bouwrijp)om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Vaste voet

€ 98.231,61

Bedrag per groep

€ 157.464,92

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende

bedragen:

Vaste voet

€ 101.128,05

Bedrag per groep

€ 146.670,26

Bedrag toeslag extra ruimte

€ 174.607,39

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1<15

15<20

>=20

Vaste voet

€ 4.397,24

€ 5.734,74

€ 9.200,62

Per groep

€ 695,82

€ 1.803,48

€ 3.646,00

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende

bedragen:

1<15

15<20

>=20

Vaste voet

Per groep

€ 634,19

€ 1.646,51

€ 3.329,22

Toeslag extra ruimte

€ 755,49

€ 1.960,57

€ 3.963,69

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Geen paalfundering nodig

€ 123.233,98

Lengte paalfundering 1<15 m

€ 123.777,89

Lengte paalfundering 15<20 m

€ 124.644,91

Lengte paalfundering >=20 m

€ 126.087,46

In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

Geen paalfundering nodig

€ 221.433,54

Lengte paalfundering 1<15 m

€ 227.780,98

Lengte paalfundering 15>=20 m

€ 229.167,18

Lengte paalfundering >20 m

€ 230.292,35

Toeslag voor sloopkosten en verhuiskosten.

Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

Toeslag voor liftinstallatie

Het college kan besluiten dat bij uitbreiding van een school bekostiging van een liftinstallatie zal plaatsvinden.

1.3 Tijdelijke voorziening

Bij een tijdelijke voorziening kan een onderscheid worden gemaakt tussen noodlokalen en semi-permanente lokalen (bijvoorbeeld IFD-bouw). Voor semi-permanente lokalen is Deel B. van toepassing.

De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in de vorm van noodlokalen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakte:

– Per groep: 80 m2;

– Toeslag voor eerste groep: 20 m2;

– Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie: 160 m2.

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep alsmede bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

zonder paalfundering

met paalfundering

Vast bedrag

€ 40.057,27

€ 40.430,98

Bedrag per groep

€ 74.933,67

€ 79.486,12

Toeslag eerste groep

€ 18.733,56

€ 19.871,39

Toeslag hoofdlocatie

€ 149.867,34

€ 158.971,66

Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m2 per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering noodzakelijk is).

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

zonder paalfundering

met paalfundering

Vast bedrag

€ 18.248,88

€ 22.726,58

Bedrag per groep

€ 81.199,46

€ 83.288,26

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw.

Voor huur van een (gedeelte van een) bestaand gebouw wordt een genormeerde vergoeding van € 79,05 per m² verstrekt. Deze vergoeding is gebaseerd op de kapitaalslastenvergoeding die de gemeente in rekening brengt bij permanente gebruikers van schoolgebouwen. Op deze genormeerde vergoeding kan een toeslag worden verstrekt voor verzekering, onroerende zaakbelasting en onderhoud.

Van het voorgaande kan worden afgeweken, indien een bevoegd gezag met toestemming van het college reeds een, op een andere wijze vastgestelde, huurverplichting is aangegaan.

De huur van een noodlokaal wordt vergoed op basis van de werkelijke kosten. (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

Toeslag verhuiskosten

Indien een school – in afwachting van het gereedkomen van een tijdelijke voorziening – elders is gehuisvest, kan de verhuizing van onderwijsleerpakket en meubilair naar de nieuwe accommodatie worden bekostigd.

Voorts kan bekostiging van de verhuizing van onderwijsleerpakket en meubilair plaatsvinden indien op verzoek van het college een verhuizing plaatsvindt naar een andere tijdelijke voorziening, voorzover die niet in de nabijheid van de te verlaten voorziening is gelegen.

1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

Basisschool

De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Aantal groepen

OLP

Meubilair

Totaal

2

€ 41.782,02

€ 24.937,81

€ 66.719,84

3

€ 47.546,84

€ 33.511,63

€ 81.058,47

4

€ 59.167,97

€ 42.353,75

€ 101.521,73

5

€ 65.144,74

€ 50.928,09

€ 116.072,83

Elke volgende groep

€ 6.328,28

€ 5.982,96

€ 12.311,24

Toeslag tweede speellokaal

€ 825,02

€ 5.722,43

€ 6.547,45

Speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair voor een speciale school voor basisonderwijs bestaat uit: een vaste voet inclusief vier groepen, een bedrag voor elke volgende groep en een toeslag bij de vorming van de twaalfde groep.

Vaste voet (incl. vier groepen)

€ 123.153,68

Elke volgende groep

€ 12.851,08

Toeslag bij de twaalfde groep

€ 16.559,26

Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend.

1.5 Aanpassing

Alle aanpassingen met uitzondering van de aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

Aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen

Voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt de normvergoeding bepaald op basis van de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van de permanente ruimtebehoefte van de school (uitgedrukt in groepen).

De bedragen zijn inclusief een component voor de eerste inrichting.

Wanneer het bevoegd gezag van een basisschool of speciale school voor basisonderwijs ervoor kiest om als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen in de aanpassingen te voorzien door het op de capaciteit van een gebouw in mindering brengen van een leegstaand lokaal, wordt op het hieronder bepaalde bedrag € 55.220,16 per lokaal in mindering gebracht.

Vergoeding school voor basisonderwijs

Vergoeding school voor basisonderwijs

Aantal groepen

2

€ 55.220,16

3

€ 70.997,33

4

€ 86.774,52

5

€ 102.551,71

6

€ 118.328,89

7

€ 134.106,08

8

€ 149.883,27

9

€ 165.660,46

10

€ 181.437,64

11

€ 197.214,83

12

€ 212.992,01

13

€ 228.769,20

Volgende groep

€ 15.777,19

Vergoeding speciale school voor basisonderwijs

Aantal groepen

4

€ 110.440,30

5

€ 126.217,49

Volgende groep

€ 15.777,19

1.6 Gymnastiek

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

Nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto-vloeroppervlakte van 455m2 bedraagt € 746.346,11 (op het schoolterrein) respectievelijk € 761.441,10 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Paallengte 1<15 meter

€ 15.011,91

Paallengte 15<20 meter

€ 20.694,72

Paallengte >20 meter

€ 29.064,82

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2.

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2.

Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit:

Uitbreiding met 112 t/m 120 m2

€ 173.404,02

Uitbreiding met 120 t/m 150 m2

€ 210.796,41

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

112-120m2

121-150m2

Paallengte 1<15m

€ 6.720,58

€ 8.403,45

Paallengte 15<20m

€ 11.640,41

€ 14.546,78

Paallengte >=20m

€ 19.030,81

€ 23.788,51

Vergoeding per klokuur

Ingevolge artikel 117 van de Wet op het primair onderwijs worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

Stichtingsjaar en omvang

Vast bedrag

Variabel bedrag

Tot 1987

-< 90 m2

€ 2.548,47

€ 309,64

-90-130 m2

€ 3.270,10

€ 391,84

-130-170 m2

€ 3.575,62

€ 422,85

-170-190 m2

€ 3.412,27

€ 462,66

-190-230 m2

€ 3.268,04

€ 509,70

-> 230 m2

€ 3.698,65

€ 570,17

Vanaf 1987

->= 252 m2

€ 2.936,68

€ 518,49

Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

– Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.

– Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed.

– Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.

– Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

OLP/meubilair

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 45.305,42.

Vervoer

De gemeente draagt zorg voor het vervoer naar een gymnastiekaccommodatie indien:

  • -

    de loopafstand voor leerlingen van groep 3 tot en met 5 van een basisschool meer bedraagt dan 1000 meter.

  • -

    de loopafstand voor leerlingen van groep 6 tot en met 8 van een basisschool meer bedraagt dan 1500 meter.

  • -

    de loopafstand voor leerlingen van een speciale school voor basisonderwijs meer bedraagt dan 600 meter.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

In deze bijlage zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

– nieuwbouw (paragraaf 2.1);

– uitbreiding (paragraaf 2.2);

– tijdelijke voorziening (paragraaf 2.3);

– eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 2.4);

– gymnastiek (paragraaf 2.5).

Daar waar in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake is van een 'bedrag vaste voet' is dit bedrag mede bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan brutovloeroppervlakte zoals weergegeven in tabel 4 ruimtenormering (v)so. Het 'bedrag per groep' in de financiële normering is het bedrag dat wordt vergoed voor iedere groep bovenop het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.

Bij toekenning van nieuwbouw of uitbreiding van een nevenvestiging zijn deze normbedragen niet van toepassing. Deze voorzieningen worden toegekend op basis van deel B van dit hoofdstuk.

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2006. De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

De financiële normering valt uiteen in een zestal kostencomponenten, te weten:

– kosten voor terrein;

– bouwkosten;

– toeslag voor paalfundering;

– toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

– toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie;

–toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen/bouwrijp maken en verhuiskosten.

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein (bouwrijp)om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein en inclusief de kosten van verhuizing naar de nieuwe accommodatie. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Per schoolsoort is er een schoolsoortspecifieke correctiefactor. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Vaste voet

Bedrag per groep

Toeslag extra ruimte

SO-doven

1.186.994,17

90.556,76

126.779,12

SO-sh/esm

1.019.400,58

115.829,79

158.503,66

SO-visg

1.151.176,01

118.185,36

142.806,97

SO-lg

1.302.600,88

164.966,65

184.664,40

SO-lz

1.031.592,95

121.925,97

128.022,15

SO-zmlk

985.748,82

118.078,99

124.293,62

SO-zmok

985.748,82

118.078,99

130.508,23

SO-pi

954.779,77

115.829,79

112.171,96

SO-mg

1.147.422,74

134.118,34

160.942,01

VSO-doven

1.205.247,08

100.429,21

71.735,23

VSO-sh/esm

921.893,26

100.429,21

77.712,98

VSO-visg

1.058.416,62

107.294,67

54.866,80

VSO-lg

1.126.623,38

132.816,09

84.519,22

VSO-lz

936.240,54

95.646,78

107.602,27

VSO-zmlk

985.261,26

113.390,86

97.540,66

VSO-zmok

975.695,83

96.593,73

123.156,94

VSO-pi

888.416,86

95.646,78

89.669,03

VSO-mg

1.115.578,04

135.100,92

71.735,23

Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen (in euro):

Vaste voet

Bedrag per groep

Correctie per

Bedrag extra

Bedrag extra

groep vso

ruimte so

ruimte vso

SOVSO-doven

1.175.357,21

92.059,67

8.368,96

125.536,08

71.735,23

SOVSO-sh/es

1.009.503,41

115.912,58

-14.489,29

138.853,62

72.445,29

SOVSO-visg

1.162.245,49

119.321,45

-12.429,24

144.180,52

55.932,18

SOVSO-lg

1.302.600,88

166.198,19

-33.239,53

166.198,19

86.176,80

SOVSO-lz

1.021.577,91

119.534,76

-16.904,07

144.890,59

78.482,25

SOVSO-zmlk

995.136,59

121.712,67

-2.509,65

125.476,86

100.381,48

SOVSO-zmok

985.748,82

130.508,23

-23.616,02

68.361,43

105.649,16

SOVSO-pi

964.049,66

116.954,39

-14.773,31

113.260,92

73.865,99

SOVSO-mg

1.136.282,53

130.401,30

6.036,96

159.379,87

60.370,79

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In veel gevallen zal echter ook fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief het aantal bijbehorende groepen), een bedrag voor elke extra groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro).

bedragen vaste voet

bedragen per groep

toeslag extra ruimte

1<15

15<20

>=20

1<15

15<20

>=20

1<15

15<20

>=20

SO-doven

16.741,36

26.276,31

44.596,49

1.300,54

2.199,76

3.935,52

1.820,29

3.079,42

5.509,73

SO-sh/esm

14.192,62

21.965,35

36.882,40

1.647,23

2.786,21

4.985,38

2.253,80

3.812,49

6.821,77

SO-visg

15.909,41

24.868,85

42.077,64

1.664,47

2.815,53

5.037,70

2.011,18

3.401,98

6.086,99

SO-lg

18.041,90

28.476,07

48.532,01

2.323,37

3.930,35

7.031,63

2.601,07

4.399,51

7.871,63

SO-lz

14.366,25

22.258,58

37.407,33

1.734,04

2.932,81

5.247,56

1.820,29

3.079,42

5.509,73

SO-zmlk

13.446,91

20.703,91

34.625,72

1.647,23

2.786,21

4.985,38

1.734,04

2.932,81

5.247,56

SO-zmok

13.446,91

20.703,91

34.625,72

1.647,23

2.786,21

4.985,38

1.820,29

3.079,42

5.509,73

SO-pi

13.273,85

20.410,68

34.101,37

1.647,23

2.786,21

4.985,38

1.594,91

2.698,24

4.827,85

SO-mg

16.013,47

25.044,77

42.392,14

1.907,10

3.226,04

5.772,49

2.288,87

3.871,13

6.926,98

VSO-doven

17.174,98

27.009,71

45.908,33

1.456,44

2.463,62

4.408,00

1.040,32

1.759,73

3.148,58

VSO-sh/esm

13.065,72

20.058,78

33.471,45

1.456,44

2.463,62

4.408,00

1.127,01

1.906,37

3.410,96

VSO-visg

14.747,56

22.903,67

38.561,65

1.525,80

2.580,93

4.617,91

780,24

1.319,80

2.361,43

VSO-lg

15.874,58

24.810,05

41.972,60

1.907,25

3.226,18

5.772,39

1.213,71

2.053,02

3.673,34

VSO-lz

13.273,79

20.410,73

34.101,16

1.387,09

2.346,31

4.198,10

1.560,47

2.639,59

4.722,86

VSO-zmlk

13.707,25

21.143,95

35.413,07

1.612,50

2.727,58

4.880,29

1.387,09

2.346,31

4.198,10

VSO-zmok

13.707,25

21.143,95

35.413,07

1.387,09

2.346,31

4.198,10

1.768,54

2.991,54

5.352,58

VSO-pi

12.580,24

19.237,57

32.002,11

1.387,09

2.346,31

4.198,10

1.300,40

2.199,66

3.935,71

VSO-mg

15.874,58

24.810,05

41.972,60

1.959,27

3.314,16

5.929,82

1.040,32

1.759,73

3.148,58

De volgende bedragen (in euro) vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben SOVSO-scholen ook recht op een bedrag voor de vaste voet. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag voor de vaste voet van de SO-component van de SOVSO-school.

Bedragen per groep

Correctie per groep VSO

1<15

15<20

>=20

1<15

15<20

>=20

SOVSO-doven

1.335,08

2.258,32

4.040,67

121,37

205,30

367,34

SOVSO-sh/es

1.664,51

2.815,57

5.037,72

-208,06

-351,95

-629,72

SOVSO-visg

1.664,51

2.815,57

5.037,72

-173,39

-293,29

-524,76

SOVSO-lg

2.340,72

3.959,40

7.084,29

-468,14

-791,88

-1.416,85

SOVSO-lz

1.716,53

2.903,55

5.195,15

-242,74

-410,61

-734,67

SOVSO-zmlk

1.681,85

2.844,89

5.090,20

-34,68

-58,66

-104,95

SOVSO-zmok

1.820,56

3.079,53

5.510,01

-329,43

-557,25

-997,05

SOVSO-pi

1.647,17

2.786,24

4.985,24

-208,06

-351,95

-629,72

SOVSO-mg

1.872,57

3.167,51

5.667,44

86,69

146,65

262,38

Toeslag

extra ruimte SO

Toeslag extra ruimte VSO

1<15

15<20

>=20

1<15

15>20

>=20

SOVSO-doven

1.820,56

3.079,53

5.510,01

1.040,32

1.759,73

3.148,58

SOVSO-sh/es

1.993,95

3.372,81

6.034,77

1.040,32

1.759,73

3.148,58

SOVSO-visg

2.011,28

3.402,15

6.087,25

780,24

1.319,80

2.361,43

SOVSO-lg

2.340,72

3.959,40

7.084,29

1.213,71

2.053,02

3.673,34

SOVSO-lz

2.080,64

3.519,46

6.297,15

1.127,01

1.906,37

3.410,96

SOVSO-zmlk

1.733,86

2.932,88

5.247,63

1.387,09

2.346,31

4.198,10

SOVSO-zmok

953,62

1.613,09

2.886,20

1.473,79

2.492,96

4.460,48

SOVSO-pi

1.595,15

2.698,25

4.827,81

1.040,32

1.759,73

3.148,58

SOVSO-mg

2.288,70

3.871,41

6.926,86

866,94

1.466,44

2.623,81

Toeslag voor een speellokaal

In de hierboven genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Geen paalfundering nodig

€ 106.521,94

Lengte paalfundering 1<15 meter

€ 108.073,73

Lengte paalfundering 15<20 meter

€ 109.147,16

Lengte paalfundering >=20 meter

€ 111.220,42

Toeslag voor liftinstallatie

Het college kan besluiten dat bij nieuwbouw van een school bekostiging van een liftinstallatie zal plaatsvinden.

Toeslag voor sloopkosten en verhuiskosten

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt, bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De bekostiging van de sloopkosten als ook van de kosten van verhuizing van onderwijsleerpakket en meubilair zal plaatsvinden op basis van te overleggen offertes, waarbij het gemeentelijk aanbestedingsbeleid van toepassing is.

Indien de vervangende nieuwbouw op een andere locatie wordt gerealiseerd, kan eveneens bekostiging van verhuizing van onderwijsleerpakket en meubilair naar deze nieuwe locatie plaatsvinden. Met vervangende nieuwbouw wordt gelijkgesteld gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw.

Voorts kan het voorkomen dat een school – in afwachting van het beschikbaar komen van een nieuw gebouw – tijdelijk elders is gehuisvest. Bij verhuizing van de tijdelijke naar de definitieve locatie kan dan bekostiging van de verhuizing van onderwijsleerpakket en meubilair plaatsvinden.

2.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein (bouwrijp)om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een toeslag voor extra ruimte. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een SO–school of een VSO-school wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

Toeslag extra ruimte

SO-doven

89.702,59

102.710,37

143.794,53

SO-sh/esm

91.496,64

132.701,80

181.591,94

SO-visg

92.393,67

135.413,36

163.624,47

SO-lg

92.393,67

189.014,48

211.583,37

SO-lz

91.496,64

139.686,10

146.670,42

SO-zmlk

91.496,64

132.701,80

139.686,10

SO-zmok

91.496,64

132.701,80

146.670,42

SO-pi

90.599,62

131.400,81

127.251,30

SO-mg

91.496,64

153.654,72

184.385,66

VSO-doven

89.702,59

115.035,62

82.168,29

VSO-sh/esm

89.702,59

115.035,62

89.015,65

VSO-visg

90.599,62

121.718,64

62.242,49

VSO-lg

90.599,62

152.148,30

96.821,64

VSO-lz

88.805,57

108.462,15

122.019,92

VSO-zmlk

90.599,62

128.634,47

110.653,31

VSO-zmok

90.599,62

110.653,31

141.082,97

VSO-pi

88.805,57

108.462,15

101.683,27

VSO-mg

90.599,62

156.297,80

82.989,98

De vergoeding voor een SOVSO-school wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

Bedrag correctie VSO

Toeslag extra

ruimte

SO

VSO

SOVSO-doven

89.702,59

105.449,32

9.586,31

143.794,53

82.168,29

SOVSO-sh/es

91.496,64

134.098,66

-16.762,34

160.639,02

83.811,67

SOVSO-visg

92.393,67

135.413,36

-14.105,56

163.624,47

63.475,01

SOVSO-lg

93.290,69

192.273,82

-38.454,76

192.273,82

99.697,53

SOVSO-lz

90.599,62

136.933,47

-19.364,33

165.979,96

89.905,82

SOVSO-zmlk

91.496,64

135.495,53

-2.793,72

139.686,10

111.748,89

SOVSO-zmok

91.496,64

146.670,42

-26.540,36

76.827,35

118.733,19

SOVSO-pi

91.496,64

132.701,80

-16.762,34

128.511,21

83.811,67

SOVSO-mg

92.393,67

152.340,02

7.052,78

186.193,36

70.527,78

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag, een bedrag voor elke groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte (ER).

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

vast bedrag paalfundering (per uitbreiding):

Paallengte 1<15 meter

€ 4.016,02

Paallengte 15<20 meter

€ 5.237,21

Paallengte >=20 meter

€ 7.953,85

Variabel bedrag paalfundering SO en VSO scholen

Bedrag

per groep

Bedrag

toeslag extra

ruimte

1<15

15<20

>=20

1<15

15<20

>=20

SO-doven

453,17

1.176,28

2.378,19

634,44

1.646,79

3.329,47

SO-sh/es

574,01

1.489,96

3.012,38

785,50

2.038,88

4.122,19

SO-visg

580,06

1.505,64

3.044,08

700,90

1.819,31

3.678,26

SO-lg

809,67

2.101,62

4.249,03

906,34

2.352,56

4.756,38

SO-lz

604,23

1.568,37

3.170,92

634,44

1.646,79

3.329,47

SO-zmlk

574,01

1.489,96

3.012,38

604,23

1.568,37

3.170,92

SO-zmok

574,01

1.489,96

3.012,38

634,44

1.646,79

3.329,47

SO-pi

574,01

1.489,96

3.012,38

555,89

1.442,91

2.917,24

SO-mg

664,65

1.725,21

3.488,01

797,58

2.070,25

4.185,61

VSO-doven

507,55

1.317,44

2.663,57

362,53

941,02

1.902,55

VSO-sh/esm

507,55

1.317,44

2.663,57

392,74

1.019,44

2.061,10

VSO-visg

531,72

1.380,17

2.790,41

271,91

705,77

1.426,92

VSO-lg

664,65

1.725,21

3.488,01

422,95

1.097,86

2.219,64

VSO-lz

483,38

1.254,69

2.536,73

543,80

1.411,53

2.853,83

VSO-zmlk

561,93

1.458,59

2.948,96

483,38

1.254,69

2.536,73

VSO-zmok

483,38

1.254,69

2.536,73

616,31

1.599,74

3.234,34

VSO-pi

483,38

1.254,69

2.536,73

453,17

1.176,28

2.378,19

VSO-mg

682,78

1.772,26

3.583,14

362,53

941,02

1.902,55

De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben de scholen ook recht op de hiervoor genoemde vaste bedragen.

Variabel bedrag paalfundering SOVSO scholen

Bedragen per

groep

Bedragen

correctie VSO

1<15

15<20

>=20

1<15

15<20

>=20

SOVSO-doven

465,25

1.207,65

2.441,61

42,30

109,79

221,97

SOVSO-sh/es

580,06

1.505,64

3.044,08

-72,51

-188,20

-380,51

SOVSO-visg

580,06

1.505,64

3.044,08

-60,42

-156,84

-317,09

SOVSO-lg

815,71

2.117,30

4.280,74

-163,14

-423,46

-856,15

SOVSO-lz

598,18

1.552,69

3.139,21

-84,59

-219,57

-443,93

SOVSO-zmlk

586,10

1.521,32

3.075,79

-12,08

-31,37

-63,42

SOVSO-zmok

634,44

1.646,79

3.329,47

-114,80

-297,99

-602,48

SOVSO-pi

574,01

1.489,96

3.012,38

-72,51

-188,20

-380,51

SOVSO-mg

652,56

1.693,84

3.424,59

30,21

78,42

158,55

Toeslag extra

ruimte SO

Toeslag extra

ruimte VSO

1<15

15<20

>=20

1<15

15<20

>=20

SOVSO-doven

634,44

1.646,79

3.329,47

362,53

941,02

1.902,55

SOVSO-sh/es

694,86

1.803,63

3.646,56

362,53

941,02

1.902,55

SOVSO-visg

700,90

1.819,31

3.678,26

271,91

705,77

1.426,92

SOVSO-lg

815,71

2.117,30

4.280,74

422,95

1.097,86

2.219,64

SOVSO-lz

725,07

1.882,04

3.805,10

392,74

1.019,44

2.061,10

SOVSO-zmlk

604,23

1.568,37

3.170,92

483,38

1.254,69

2.536,73

SOVSO-zmok

332,33

862,61

1.744,01

513,59

1.333,12

2.695,28

SOVSO-pi

555,89

1.442,91

2.917,24

362,53

941,02

1.902,55

SOVSO-mg

797,58

2.070,25

4.185,61

302,12

784,18

1.585,46

Toeslag voor liftinstallatie

Het college kan besluiten dat bij uitbreiding van een school bekostiging van een liftinstallatie zal plaatsvinden.

Toeslag voor een speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met toewijzing van een speellokaal. De vergoeding voor een speellokaal bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte kan worden gerealiseerd.

Voor een speellokaal in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) geldt de toeslag zoals die is opgenomen in paragraaf 2.1.

In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

Geen paalfundering nodig

€ 221.433,54

Lengte paalfundering 1<15 m

€ 227.780,98

Lengte paalfundering 15>=20 m

€ 229.167,18

Lengte paalfundering >20 m

€ 230.292,35

Toeslag voor sloopkosten etc.

Voor deze toeslag gelden dezelfde voorwaarden en bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

2.3 Tijdelijke voorziening

Bij een tijdelijke voorziening kan een onderscheid worden gemaakt tussen noodlokalen en semi-permanente lokalen (bijvoorbeeld IFD-bouw). Voor semi-permanente lokalen is Deel B. van toepassing.

De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt in nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijke gebruik bestemde voorziening. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakte:

– Per groep: 80 m2;

– Toeslag voor eerste groep: 20 m2;

– Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie: 160 m2.

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor de eerste groep een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen die als hoofdlocatie gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Indien paalfundering niet noodzakelijk is, dient een aftrek plaats te vinden van de volgende bedragen:

Aftrek paalfundering noodlokalen

Voor de vaste voet

€ 373,71

Per groep

€ 4.551,87

Toeslag eerste groep

€ 1.138,40

Toeslag nieuwbouw als hoofdlocatie

€ 9.103,17

De vergoeding voor noodlokalen wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

Toeslag eerste groep

Toeslag hoofdlocatie

SO-doven

41.412,94

75.992,09

19.009,41

152.075,23

SO-sh/esm

41.412,94

75.992,09

19.009,41

152.075,23

SO-visg

42.135,22

77.406,72

19.385,83

155.086,62

SO-lg

43.218,63

79.528,68

19.950,46

159.603,70

SO-lz

41.051,79

75.284,76

18.821,19

150.569,54

SO-zmlk

41.774,07

76.699,41

19.197,62

153.580,92

SO-zmok

41.412,94

75.992,09

19.009,41

152.075,23

SO-pi

41.051,79

75.284,76

18.821,19

150.569,54

SO-mg

43.218,63

79.528,68

19.950,46

159.603,70

VSO-doven

41.774,07

76.699,41

19.197,62

153.580,92

VSO-sh/esm

41.774,07

76.699,41

19.197,62

153.580,92

VSO-visg

42.135,22

77.406,72

19.385,83

155.086,62

VSO-lg

43.940,91

80.943,32

20.326,88

162.615,10

VSO-lz

41.412,94

75.992,09

19.009,41

152.075,23

VSO-zmlk

42.135,22

77.406,72

19.385,83

155.086,62

VSO-zmok

42.135,22

77.406,72

19.385,83

155.086,62

VSO-pi

41.774,07

76.699,41

19.197,62

153.580,92

VSO-mg

43.218,63

79.528,68

19.950,46

159.603,70

SOVSO-doven

42.135,22

77.406,72

19.385,83

155.086,62

SOVSO-sh/es

41.774,07

76.699,41

19.197,62

153.580,92

SOVSO-visg

42.135,22

77.406,72

19.385,83

155.086,62

SOVSO-lg

43.579,77

80.236,00

20.138,67

161.109,40

SOVSO-lz

41.774,07

76.699,41

19.197,62

153.580,92

SOVSO-zmlk

42.496,35

78.114,04

19.574,04

156.592,31

SOVSO-zmok

42.135,22

77.406,72

19.385,83

155.086,62

SOVSO-pi

41.774,07

76.699,41

19.197,62

153.580,92

SOVSO-mg

43.579,77

80.236,00

20.138,67

161.109,40

Toeslag sloopkosten e.d.

Zie paragraaf 2.1.

Uitbreiding tijdelijke voorziening

Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m2 per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de toeslag voor de paalfundering. Indien geen paalfundering noodzakelijk is, dient het bedrag voor de vaste voet te worden verminderd met € 4.477,71 en het bedrag per groep met € 2.088,79

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

SO-doven

22.647,97

80.627,81

SO-sh/esm

23.004,24

82.167,80

SO-visg

23.360,53

83.707,77

SO-lg

23.360,53

83.707,77

SO-lz

23.004,24

82.167,80

SO-zmlk

23.004,24

82.167,80

SO-zmok

23.182,38

82.937,78

SO-pi

23.004,24

82.167,80

SO-mg

23.004,24

82.167,80

VSO-doven

22.647,97

80.627,81

VSO-sh/esm

22.647,97

80.627,81

VSO-visg

22.826,10

81.397,80

VSO-lg

23.004,24

82.167,80

VSO-lz

22.647,97

80.627,81

VSO-zmlk

23.004,24

82.167,80

VSO-zmok

23.004,24

82.167,80

VSO-pi

22.647,97

80.627,81

VSO-mg

23.004,24

82.167,80

SOVSO-doven

22.826,10

81.397,80

SOVSO-sh/esm

22.826,10

81.397,80

SOVSO-visg

23.182,38

82.937,78

SOVSO-lg

23.360,53

83.707,77

SOVSO-lz

22.826,10

81.397,80

SOVSO-zmlk

23.004,24

82.167,80

SOVSO-zmok

23.182,38

82.937,78

SOVSO-pi

23.004,24

82.167,80

SOVSO-mg

23.182,38

82.937,78

Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw.

Voor huur van een (gedeelte van een) bestaand gebouw wordt een genormeerde vergoeding van € 79,05per m² verstrekt. Deze vergoeding is gebaseerd op de kapitaalslastenvergoeding die de gemeente in rekening brengt bij permanente gebruikers van schoolgebouwen. Op deze genormeerde vergoeding kan een toeslag worden verstrekt voor verzekering, onroerende zaakbelasting en onderhoud.

Van het voorgaande kan worden afgeweken, indien een bevoegd gezag met toestemming van het college reeds een, op een andere wijze vastgestelde, huurverplichting is aangegaan.

De huur van een noodlokaal wordt vergoed op basis van de werkelijke kosten. (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

Toeslag verhuiskosten

Indien een school – in afwachting van het gereedkomen van een tijdelijke voorziening – elders is gehuisvest, kan de verhuizing van onderwijsleerpakket en meubilair naar de nieuwe accommodatie worden bekostigd.

Voorts kan bekostiging van de verhuizing van onderwijsleerpakket en meubilair plaatsvinden indien op verzoek van het college een verhuizing plaatsvindt naar een andere tijdelijke voorziening, voorzover die niet in de nabijheid van de te verlaten voorziening is gelegen

2.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair bestaat uit:

een vaste voet inclusief vier groepen;

een bedrag voor elke volgende groep;

een toeslag voor extra ruimte (SO 12e groep, VSO 13e groep).

Vaste voet

Elke volgende groep

Toeslag extra ruimte

SO-doven

194.965,78

21.934,43

12.164,29

SO-sh

225.689,08

28.672,54

20.926,59

SO-esm

147.038,96

12.753,27

19.728,45

SO-visg

219.050,93

18.239,01

19.684,86

SO-lz

133.191,73

12.820,25

14.929,49

SO-lg

213.293,03

21.984,40

17.891,36

SO-zmlk

130.550,92

11.194,72

15.657,74

SO-zmok

122.547,71

12.269,54

13.004,17

SO-pi

126.435,56

12.313,13

13.577,19

SO-mg

178.323,60

15.103,85

16.486,97

VSO-doven

206.375,26

28.417,38

15.978,80

VSO-sh

189.940,39

21.197,69

15.999,00

VSO-esm

157.641,52

11.377,58

14.891,22

VSO-visg

257.730,67

28.340,84

15.759,79

VSO-lz

145.528,26

10.553,66

15.105,97

VSO-lg

196.372,30

15.454,68

13.930,15

VSO-zmlk

133.219,37

9.160,96

20.808,58

VSO-zmok

148.724,02

11.051,20

16.815,48

VSO-pi

148.042,55

11.415,86

17.365,12

VSO-mg

138.906,04

9.006,81

12.532,14

Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend. Voor een nevenvestiging wordt per groep het bedrag voor elke volgende groep toegekend.

2.5 Gymnastiek

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

Nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 746.346,11 schoolterrein) en € 761.441,10 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m2 (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van € 74.869,28.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m2 beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Paallengte 1<15m

€ 15.011,91

€ 18.927,89

Paallengte 15<20m

€ 20.694,72

€ 26.213,65

Paallengte >=20m

€ 29.064,82

€ 37.725,85

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2.

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:

Uitbreiding met 112 t/m 120 m²

€ 173.404,02

Uitbreiding met 120 t/m 150 m²

€ 210.796,41

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

112-120m²

121-150m²

Paallengte 1<15m

€ 6.720,58

€ 8.403,45

Paallengte 15<20m

€ 11.640,41

€ 14.546,78

Paallengte >=20m

€ 19.030,81

€ 23.788,51

Vergoeding per klokuur

Ingevolge artikel 115 van de Wet op de Expertisecentra worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

Stichtingsjaar en omvang

Vast bedrag

Variabel bedrag

Tot 1987

-< 90 m²

€ 2.548,47

€ 309,64

-90-130 m²

€ 3.270,10

€ 391,84

-130-170 m²

€ 3.575,62

€ 422,85

-170-190 m²

€ 3.412,27

€ 462,66

-190-230 m²

€ 3.268,04

€ 509,70

-> 230 m²

€ 3.698,65

€ 570,17

Vanaf 1987

->= 252 m²

€ 2.936,68

€ 518,49

Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school of de nevenvestiging is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school of nevenvestiging/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

– indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs of een nevenvestiging wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed;

– indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed;

– indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren;

– indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

OLP/meubilair

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:

Schoolsoort

Bedrag in euro

SO-doven

36.128,34

SO-sh/esm

35.916,40

SO-visg

43.482,20

SO-lg/mg

47.630,58

SO-lz/pi

34.163,48

SO-zmlk

34.163,48

SO-zmok

34.093,18

VSO-doven

42.356,33

VSO-sh/esm

43.461,53

VSO-visg

51.705,04

VSO-lg/mg

53.044,40

VSO-lz/pi

41.744,28

VSO-zmlk

41.744,28

VSO-zmok

37.264,56

SOVSO-doven

43.863,19

SOVSO-sh/esm

47.020,61

SOVSO-visg

53.656,46

SOVSO-lg/mg

54.488,19

SOVSO-lz/pi

45.302,32

SOVSO-zmlk

45.302,32

SOVSO-zmok

37.687,40

Vervoer

Indien een groep leerlingen gebruik moet maken van een gymnastiekruimte, die gelegen is op een loopafstand van meer dan 600 meter van het lesgebouw, waarin de betreffende groep is gehuisvest, verzorgt de gemeente het vervoer van deze leerlingen.

3School voor voortgezet onderwijs

De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:

– nieuwbouw/uitbreiding (paragraaf 3.1);

– tijdelijke voorzieningen (paragraaf 3.2);

– eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair (paragraaf 3.3); en

– gymnastiek (paragraaf 3.4).

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2006. De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

3.1 Nieuwbouw en uitbreiding

Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Bij uitbreiding vindt veelal ook aanpassing van het bestaande gebouw plaats (zie voor de vaststelling van het bedrag voor de component ‘aanpassing’ deel B).

De financiële normering voor nieuwbouw en uitbreiding valt uiteen in een tweetal kostencomponenten:

– kosten van terreinen;

– bouwkosten.

Kosten van terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein (bouwrijp)om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur.

Bouwkosten

Bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede de aanleg en inrichting van het schoolterrein. In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten. De ruimte-afhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m2 bruto-vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III, deel B.

De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m2 bruto-vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m2 bruto-vloeroppervlakte.

De bedragen zijn opgenomen in onderstaande tabel met vaste bedragen per m2 bruto-vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m2 per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage III, Deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat. De vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten vormen tezamen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.

Bedragen voor ruimte-afhankelijke kosten per bruto m2 (in euro)

<460m²

460<2500m²

>=2500 m²

Algemene en specifieke ruimte

1.900,78

1.128,05

1.101,03

Werkplaatsen

1.856,51

1.501,76

1.501,76

Werkplaatsen consumptief

2.254,37

1.899,63

1.899,63

Definities algemene en specifieke ruimte

a.Specifieke ruimte:

– (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

– handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

b.Werkplaatsen:

– techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

– consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

– grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

– landbouw: groenpraktijk.

c.De overige ruimte is algemene ruimte.

Bedragen voor de sectie-afhankelijke kosten per voorziening

> 460 < 2500 m²

>= 2500 m²

Vaste voet algemeen

119.934,92

119.934,92

Vaste voet algemene sectie

235.423,19

328.704,63

Vaste voet werkplaatssectie

43.530,54

43.530,54

Tot de werkplaatsen behoren de volgende werkplaatsen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, consumptieve techniek, meten, elektrotechniek, grafische techniek, installatietechniek, lasserij, mechanische techniek en motorvoertuigentechniek. De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie. De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en tevens de directie- en nevenruimten behoren tot de categorie algemeen.

Aanvullende normkosten

Bij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.

In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport.

De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto-vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:

Paallengte 1 tot 15 meter

3.496,26

18,35

Paallengte 15 tot 20 meter

3.722,22

31,03