Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren

Geldend van 18-12-1991 t/m heden

Intitulé

Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren

Hoofdstuk 1 - Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het RVV 1966: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 4 mei 1966, Stb. 181;

  • b.

    het RVV 1990: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459;

  • c.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1966 of in het RVV 1990;

  • d.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen danwel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • e.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet (Stb.1935, 554) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • f.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigen onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • g.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • h.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die

    • 1.

      is aangeduid met bord 99a uit bijlage II van het RVV 1966, danwel met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990, of

    • 2.

      gelegen is binnen een zone aangeduid met bord 99aa uit bijlage II van het RVV 1966 danwel met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift zone, voorzover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • i.

    vergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;

  • j.

    vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.

Hoofdstuk 2 - Parkeerplaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen

Artikel 2

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend verzoek een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenparkeerplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. Een vergunning kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze

    • a.

      woont in een gebied waar belanghebbendenparkeerplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, dan wel

    • b.

      een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenparkeerplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en aantoont dat het in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te parkeren.

  • 3. De eigenaar of houder van een motorvoertuig, die voldoet aan beide in het tweede lid gestelde voorwaarden wordt, voor wat betreft de eerste aangevraagde vergunning, geacht te beantwoorden aan de onder b. genoemde voorwaarde.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen die niet voldoen aan één van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.

  • 5. Aan de vergunning kunnen zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 4

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel, regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen één maand na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste twee maanden verlengen.

  • 4. Een besluit tot afwijzing van een aanvraag is met reden omkleed. De aanvrager wordt van deze afwijzing schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 5

  • 1. Een vergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend.

  • 2. De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de naam van de vergunninghouder of het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 6

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of wijzigen:

    • a.

      op verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

    • c.

      wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

    • d.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

    • e.

      wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • f.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • g.

      om redenen van openbaar belang.

  • 2. Een besluit tot het intrekken of wijzigen van een vergunning is met redenen omkleed. De betrokkene wordt van het intrekken of wijzigen van de vergunning schriftelijk in kennis gesteld.

Hoofdstuk 3 - Verbodsbepalingen

Artikel 7

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenparkeerplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik er van wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 8

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, danwel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven, in werking te stellen.

Artikel 9

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenparkeerplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Hoofdstuk 4 - Strafbepaling

Artikel 10

Overtreding van het bepaalde in hoofdstuk III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

Hoofdstuk 5 - Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11

Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren belast.

Artikel 12

Deze verordening kan worden aangehaald als: Parkeerverordening 1992.

Artikel 13

  • 1. Deze verordening treedt in werking op een door burgemeester en wethouders bij openbaar besluit bekend te maken datum.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op een door burgemeester en wethouders bij openbaar besluit bekend te maken datum.

Ondertekening

Aldus gedaan door de raad der gemeente Hengelo in zijn openbare vergadering van 18 december 1991