Regeling vervallen per 01-01-2023

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING WERKORGANISATIE DUIVENVOORDE

Geldend van 01-01-2016 t/m 31-12-2017

Intitulé

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING WERKORGANISATIE DUIVENVOORDE

Het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Voorschoten en het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Wassenaar

Overwegende:

Voorschoten en Wassenaar werken vanaf 2009 bewust samen en beide gemeenten functioneren daarbij als gelijkwaardige partners;

de samenwerking is gestart met negen bestuursopdrachten en het samenvoegen van de afdelingen bedrijfsvoering tot een gezamenlijke afdeling bedrijfsvoering;

beide colleges is opgedragen de nauwere samenwerking met elkaar verder vorm te geven waarbij de zelfstandigheid van beide gemeenten voorop staat;

de integrale ambtelijke samenwerking tot doel heeft de krachten van beide gemeenten te bundelen;

het is in het belang van beide gemeenten dat de colleges en raden samen optrekken en verantwoording nemen over het proces;

de raadsbesluiten van 8 maart 2012 in Voorschoten en van 19 maart 2012 in Wassenaar om te kiezen voor scenario 3 ‘ambtelijke integratie Voorschoten-Wassenaar per 1 januari 2013’;

de colleges willen komen tot een gezamenlijke ambtelijke organisatie die dienstverlenend, professioneel, sterk en ambitieus is;

de geïntegreerde ambtelijke organisatie ondersteunend zal zijn aan de bestuurlijke doelen van de twee gemeenten;

dat de samenwerking conform de volgende uitgangspunten is vormgegeven:

  • -

    de gemeentelijke bestuursorganen houden hun beleidsvrijheid,

  • -

    de gemeentelijke bestuursorganen houden de eigen financiële bevoegdheden,

  • -

    de gemeenten houden hun eigen identiteit en

  • -

    de gemeenten houden eigen juridische zelfstandigheid.

Gelet op

de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

Besluiten

de hierna volgende gemeenschappelijke regeling te treffen onder de naam

“Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie Duivenvoorde”,

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

a.

additionele taken:

de taken die de Werkorganisatie overeenkomstig een daartoe strekkende opdracht uitvoert voor het college of de burgemeester van een gemeente;

b.

algemeen bestuur:

het algemeen bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde;

c.

burgemeester:

de burgemeesters van de gemeenten;

d

colleges:

de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten;

e

dagelijks bestuur:

het dagelijks bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde;

f.

gemeenten:

de rechtspersonen achter de deelnemende bestuursorganen, te weten de gemeente Voorschoten en de gemeente Wassenaar;

g.

concerndirectie:

de concerndirectie van de Werkorganisatie Duivenvoorde bedoeld in artikel 31;

h.

gedeputeerde staten:

het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland;

i.

raden:

de raden van de gemeenten;

j.

Werkorganisatie Duivenvoorde:

de Werkorganisatie Duivenvoorde opgericht bij deze Regeling;

k.

PIJOFACH:

personeel, informatie, juridische zaken, organisatie, financiën, administratie, communicatie en huisvesting;

l

prestatie:

een in het kader van de programmataken of de additionele taken geleverde dienst of advies, vooraf of achteraf gecalculeerd op basis van tijdsbesteding in een tijdseenheid van zestig minuten;

m.

product:

door het dagelijks bestuur vastgesteld samenhangend volume en soort werkzaamheden, in het kader van de programmataken en de additionele taken;

n.

producten- en prestatiecatalogus:

door het algemeen bestuur vast te stellen overzicht van producten en tarieven voor prestaties, waarbij onderscheid per gemeente gemaakt kan worden, ingedeeld in programmataken en additionele taken;

o.

programmataken:

taken in de programmabegrotingen van de gemeenten;

p

regeling:

de Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie Duivenvoorde;

q.

volume:

een elk boekjaar vast te stellen budgettair volume in euro, met een bijbehorende hoeveelheid producten en prestaties;

r.

wet:

de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Hoofdstuk 2 Werkorganisatie Duivenvoorde

Artikel 2 Instelling

  • 1. Er wordt een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam ingesteld, genaamd Werkorganisatie Duivenvoorde.

  • 2. De Werkorganisatie Duivenvoorde is gevestigd te Wassenaar.

Artikel 3 Belang en doel

  • 1. Deze regeling wordt getroffen teneinde het volgende belang te realiseren: De instandhouding van een gezamenlijke ambtelijke organisatie teneinde voor de deelnemende bestuursorganen beleid en uitvoeringsbeleid te kunnen voorbereiden en uitvoeren, waaronder mede begrepen het uitoefenen van de daartoe benodigde bevoegdheden in mandaat.

  • 2. Doel van de Werkorganisatie is het zijn van een goede, sterke, toekomstbestendige en kostenefficiënte ambtelijke organisatie, die in staat is tot een kwalitatief goede en doelmatige uitvoering van de door de deelnemende bestuursorganen aan Werkorganisatie V&W opgedragen taken.

  • 3. De Werkorganisatie Duivenvoorde heeft een missie en visie, die vast worden gesteld door het algemeen bestuur.

Artikel 4 Taken

  • 1. De colleges laten door de Werkorganisatie Duivenvoorde een takenpakket uitvoeren op de volgende taakgebieden:

    • a.

      Publiekszaken: directe dienstverlening aan de inwoners, bedrijven en instellingen; het verstrekken van documenten, informatie en toegang tot diverse overheidsdiensten via verschillende kanalen; toezicht, handhaving en veiligheid;

    • b.

      Maatschappelijke ontwikkeling: ontwikkeling van beleid in het sociaal domein en uitvoering Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      Ruimtelijke Ontwikkeling: ontwikkeling van beleid in het fysieke domein en projectmanagement;

    • d.

      Omgevingsbeheer: het op orde houden en brengen van de openbare ruimte; het beheer van vastgoed, en

    • e.

      Bedrijfsvoering: ondersteunende werkzaamheden op het gebied van financiën, ict, personeel en organisatie, communicatie, facilitaire en juridische zaken.

  • 2. Het takenpakket in het vorige lid strekt zich in ieder geval uit tot de volgende aspecten van de vastgestelde taakgebieden:

    • a.

      beleidsontwikkeling en beleidsvoorbereiding;

    • b.

      uitvoering van het door de colleges vastgestelde beleid;

    • c.

      uitvoering van beleidsopdrachten door de colleges verstrekt in het kader van uitvoering van door de gemeenteraden vastgestelde beleid;

    • d.

      toezicht op aan derden uitbesteed werk;

    • e.

      handhaving van de hiervoor genoemde uitvoering, en

    • f.

      de met deze taken samenhangende PIJOFACH.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt op basis van het eerste en tweede lid de programmataken vast.

  • 4. Voor de wijze van uitvoering en de daaraan verbonden kosten per gemeente wordt nauw aangesloten bij de plannings- en begrotingscyclus van de gemeenten en in het bijzonder de programmabegroting. Betaling voor de uitvoering van de taken vindt in beginsel plaats via de jaarlijkse bijdrage van de deelnemer aan de Werkorganisatie Duivenvoorde conform de begroting van de Werkorganisatie Duivenvoorde.

  • 5. In aanvulling op het vorige lid kunnen een gemeente en de Werkorganisatie Duivenvoorde met elkaar schriftelijke opdrachtovereenkomsten voor aanvullende taken aangaan. Een opdrachtovereenkomst bedoeld in de vorige volzin vermeldt de kosten en de looptijd.

  • 6. De colleges zijn gehouden in alle gevallen de prestaties en producten (productcategorieën), die behoren bij de overeengekomen taken, af te nemen. Een gemeente mag bepaalde taken of aspecten daarvan pas zelf uitvoeren dan wel aan een andere uitvoerder uitbesteden na instemming van het algemeen bestuur.

  • 7. De Werkorganisatie Duivenvoorde voert uitsluitend taken uit voor de gemeenten. Uitvoering voor derden is slechts toegestaan na instemming van het algemeen bestuur.

Artikel 5 Bevoegdheden

  • 1. De colleges alsmede de burgemeesters van de gemeenten kunnen bevoegdheden in mandaat verlenen en daarmee taken opdragen aan het dagelijks bestuur of de concerndirectie.

  • 2. Overeenkomstig artikel 10:4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt voor mandaatverlening overeenkomstig het vorige lid instemming van het algemeen bestuur, respectievelijk het dagelijks bestuur, respectievelijk de concerndirectie gevraagd.

  • 3. Het dagelijks bestuur houdt een register bij van de overeenkomstig het eerste en tweede lid gemandateerde bevoegdheden.

  • 4. Het college van Wassenaar draagt de bevoegdheid over betreffende het heffen en invorderen van:

    • a.

      begraafplaatsrechten overeenkomstig artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet;

    • b.

      liggeld overeenkomstig artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet;

    • c.

      marktgeld overeenkomstig artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet;

    • d.

      retributies overeenkomstig de artikelen 228 en 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet en

    • e.

      leges overeenkomstig artikel 156, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel h, en artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet.

  • 5. Het college van Voorschoten draagt de bevoegdheid over betreffende het heffen en invorderen van:

    • a.

      belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten overeenkomstig artikel 221 van de Gemeentewet;

    • b.

      rechten voor het gebruik van de algemene begraafplaats overeenkomstig artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet;

    • c.

      leges overeenkomstig de artikelen 156, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel h, en 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet;

    • d.

      marktgelden overeenkomstig artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en onderdeel b, van de Gemeentewet;

    • e.

      rechten voor de paardenmarkt overeenkomstig artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet.

  • 6. De burgemeesters dragen geen bevoegdheden over.

Hoofdstuk 3 Inrichting en samenstelling van het bestuur

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 6 Het bestuur

Het bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Paragraaf 2 Algemeen bestuur

Artikel 7 Samenstelling

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit de voltallige colleges.

  • 2. De voorzitter van de Werkorganisatie Duivenvoorde is voorzitter van het algemeen bestuur.

  • 3. Wanneer een lid van het algemeen bestuur ophoudt lid te zijn van het college dat hem heeft aangewezen, houdt hij tevens van rechtswege op lid te zijn van het algemeen bestuur. Het betreffende college voorziet zo spoedig mogelijk in de opvulling van de vacature.

  • 4. Het college kan zijn lid in het algemeen bestuur ontslaan bij gebrek aan vertrouwen. Na het ontslag wordt zo spoedig mogelijk voorzien in de opvulling van de vacature.

Artikel 8 Incompatibiliteiten

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van de wet is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één van de gemeenten aangesteld of daaraan ondergeschikt.

  • 2. Met een ambtenaar wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld hij die in dienst van een van de gemeenten op basis van arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is.

Artikel 9 Vergaderingen

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

  • 2. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal en voorts zo vaak als het daartoe beslist.

  • 3. Voorts vergadert het algemeen bestuur indien de voorzitter of het dagelijks bestuur het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal zitting hebbende leden van het algemeen bestuur schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt.

  • 4. De voorzitter roept de leden van het algemeen bestuur schriftelijk tot de vergadering op. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen, met uitzondering van de in artikel 12 bedoelde stukken waaromtrent geheimhouding is opgelegd, worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

  • 5. De vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 6. Indien ingevolge het vijfde lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dan ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 7. Op de vergadering, bedoeld in het zesde lid, is het vijfde lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het vijfde lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 10 Immuniteit

De leden van het bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde en voor zover van toepassing andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of aan het algemeen bestuur schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 11 Openbaarheid

  • 1. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 2. De deuren worden overeenkomstig artikel 22 van de wet gesloten wanneer een vijfde van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 3. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

Artikel 12 Geheimhouding

  • 1. Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.

  • 2. Op grond van de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het dagelijks bestuur en de voorzitter en door een commissie als bedoeld in artikel 21 of artikel 22, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van het algemeen bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 3. De krachtens het tweede lid aan het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering, die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht, wordt bekrachtigd.

  • 4. De krachtens het tweede lid aan leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding wordt door hen in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het onderwerp waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht.

Artikel 13 Ordehandhaving

  • 1. De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken.

  • 2. De voorzitter is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.

  • 3. De voorzitter kan het algemeen bestuur voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

Artikel 14 Stemmen

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur neemt niet deel aan de stemming over de gevallen genoemd in artikel 28 van de Gemeentewet, onverminderd het bepaalde in artikel 136 van de wet.

  • 2. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur kan zich door een ander lid van het algemeen bestuur afkomstig van hetzelfde college laten vervangen en de vervanger machtigen namens hem een stem uit te brengen.

  • 4. Het tweede lid is niet van toepassing:

    • a.

      ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b.

      in een vergadering als bedoeld in artikel 9, zesde lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande ingevolge artikel 9, vijfde lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 15 Besluitvorming

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur heeft

    • a.

      twintig stemmen indien er in totaal drie leden van het algemeen bestuur afkomstig zijn van dezelfde gemeente;

    • b.

      vijftien stemmen indien er in totaal vier leden van het algemeen bestuur afkomstig zijn van dezelfde gemeente;

    • c.

      twaalf stemmen indien er in totaal vijf leden van het algemeen bestuur afkomstig zijn van dezelfde gemeente;

    • d.

      tien stemmen indien er in totaal zes leden van het algemeen bestuur afkomstig zijn van dezelfde gemeente.

  • 2. In afwijking van het vorige lid hebben alle leden van het algemeen bestuur één stem indien er evenveel vertegenwoordigers van elke deelnemer zijn.

  • 3. Het tot stand komen van een besluit bij stemming vereist de volstrekte meerderheid van hen die een stem hebben uitgebracht.

  • 4. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

  • 5. De artikelen 31 en 32 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, onverminderd het bepaalde in artikel 136 van de wet.

Artikel 16 Ambtelijke bijstand

Het algemeen bestuur regelt op welke wijze ambtelijke bijstand wordt verleend aan de leden van het algemeen bestuur.

Paragraaf 3 Dagelijks bestuur

Artikel 17 Samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit vier leden, te weten

  • a. de voorzitter,

  • b. de burgemeester van het college, niet zijnde de voorzitter, en

  • c. twee andere leden van het algemeen bestuur waarbij deze leden niet afkomstig van dezelfde gemeente mogen zijn.

  • 2. De voorzitter van de Werkorganisatie Duivenvoorde is voorzitter van het dagelijks bestuur.

Artikel 18 Ontslag

  • 1. Een lid van het dagelijks bestuur die ontslag wil nemen als lid van het dagelijks bestuur overlegt hierover van tevoren met de overige leden van het dagelijks bestuur. Hij doet daarvan tevens schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 2. Het ontslag als bedoeld in het eerste lid gaat in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop het lid zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

  • 3. Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 4. Een lid van het dagelijks bestuur wordt terstond ontslagen bij verlies van het lidmaatschap van het algemeen bestuur.

Artikel 19 Werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur neemt zijn besluiten bij volstrekte meerderheid van stemmen in een besloten vergadering, waarbij ieder lid van het dagelijks bestuur een stem heeft. Indien de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter. Onverminderd het voorgaande streeft het dagelijks bestuur bij besluitvorming naar consensus.

  • 2. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of tenminste twee leden dit nodig oordelen.

  • 3. De artikelen 56 tot en met 59 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, onverminderd het bepaalde in artikel 136 van de wet.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan de portefeuilles binnen zijn bestuur verdelen.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

  • 6. Een lid van het dagelijks bestuur kan zich door een ander lid van het dagelijks bestuur afkomstig van hetzelfde college laten vervangen en de vervanger machtigen namens hem een stem uit te brengen.

Paragraaf 4 Voorzitter

Artikel 20 Aanwijzing en ontslag

  • 1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur, uit de burgemeesters van de gemeenten aangewezen voor de periode van één jaar. Een voorzitter is na verloop van zijn periode als voorzitter niet direct herbenoembaar.

  • 2. Het lid van het dagelijks bestuur genoemd in artikel 17, eerste lid, onder b, is altijd plaatsvervangend voorzitter.

  • 3. Artikel 18 is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter.

Paragraaf 5 Commissies

Artikel 21 Adviescommissies

  • 1. Het algemeen bestuur kan commissies van advies instellen. Het regelt de bevoegdheden en de samenstelling.

  • 2. De leden van een commissie en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging van de commissie kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van de commissie hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overlegd.

  • 3. De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter en de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling geschieden door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk van de voorzitter.

  • 4. Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter worden door het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter ingesteld.

Artikel 22 Bestuurscommissies

  • 1. Het algemeen bestuur kan commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden en de samenstelling.

  • 2. Artikel 21, tweede lid, alsmede de artikelen 139 tot en met 144 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 136 van de wet.

  • 3. Het algemeen bestuur gaat niet over tot het instellen van een commissie als bedoeld in het eerste lid dan na verkregen toestemming van de raden. De toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 4. Het algemeen bestuur kan aan een commissie als bedoeld in het eerste lid bevoegdheden van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur overdragen, met uitzondering van de bevoegdheid tot het vaststellen van de begroting of van de jaarrekening.

  • 5. Bevoegdheden van het dagelijks bestuur kunnen niet dan op voorstel van het dagelijks bestuur worden overgedragen.

  • 6. Ten aanzien van een commissie als bedoeld in het eerste lid regelt het algemeen bestuur tevens voor zover zulks in verband met aard en omvang van de overgedragen bevoegdheden nodig is:

    • a.

      de werkwijze van de commissie;

    • b.

      de openbaarheid van de vergaderingen;

    • c.

      de voorbereiding, de uitvoering en de openbaarmaking van besluiten van de commissie;

    • d.

      het toezicht van het algemeen, respectievelijk het dagelijks bestuur op de uitoefening van bevoegdheden van die commissie;

    • e.

      de verhouding van de overgedragen bevoegdheden tot die van het algemeen en het dagelijks bestuur;

    • f.

      de verantwoording aan het algemeen bestuur.

  • 7. Ten aanzien van de vergadering van een commissie waaraan bevoegdheden van het algemeen bestuur zijn overgedragen is artikel 11 van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van door het algemeen bestuur vastgestelde nadere regels.

  • 8. Indien de commissie zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot het algemeen bestuur heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat het algemeen bestuur haar opheft.

Hoofdstuk 4 Bevoegdheden van het bestuur

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 23 Treffen gemeenschappelijke regeling

  • 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter kunnen, met inachtneming van de hoofdstukken VIII en IX van de wet, ieder voor zover zij voor de Werkorganisatie Duivenvoorde bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van de Werkorganisatie Duivenvoorde.

  • 2. Het dagelijks bestuur en de voorzitter gaan niet over tot het treffen van een gemeenschappelijke regeling dan na verkregen toestemming van het algemeen bestuur. De toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of strijd met het algemeen belang.

  • 3. Alvorens het algemeen bestuur beslist tot goedkeuring, worden de raden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen.

  • 4. Onder het treffen van een gemeenschappelijke regeling wordt in dit artikel mede verstaan het wijzigen van, het toetreden tot en het uittreden uit een gemeenschappelijke regeling.

Paragraaf 2 Bevoegdheden algemeen bestuur

Artikel 24 Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de Werkorganisatie Duivenvoorde.

  • 2. Alle bevoegdheden, bedoeld in de regeling, berusten bij het algemeen bestuur voor zover deze niet bij of krachtens de wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn toegekend.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 33 van de wet is het algemeen bestuur in ieder geval bevoegd tot:

    • a.

      het vaststellen van de begroting een jaarrekening;

    • b.

      het vaststellen van beleidsregels waarmee de andere organen van de Werkorganisatie Duivenvoorde rekening houden bij de uitoefening van hun bevoegdheden;

  • 4. Het algemeen bestuur besluit slechts tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen indien dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang en niet voordat de raden in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen.

Artikel 25 Overdracht van bevoegdheden

Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden aan het dagelijks bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet, met uitzondering van:

  • a.

    de vaststelling of wijziging van de begroting;

  • b.

    de vaststelling van de jaarrekening;

  • c.

    het stellen van straf op overtreding van de gemeentelijke verordeningen;

  • d.

    de aanwijzing van een of meer accountants, bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet;

  • e.

    de vaststelling van de financiële verordening en de bijdrageverordening;

  • f.

    besluiten waarbij in afwijking van artikel 15, derde lid, overeenkomstig deze regeling een zwaardere meerderheid is vereist.

Artikel 26 Verantwoordings- en informatieplicht

  • 1. Het algemeen bestuur verschaft de raden en colleges gevraagd en ongevraagd inlichtingen die voor een beoordeling van het door het algemeen bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het college dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dit college of één of meer leden daarvan worden verlangd.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 4. De colleges bepalen op welke wijze de door hen aangewezen leden aan hun plichten in de vorige leden moeten voldoen.

  • 5. Het tweede tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raden.

Paragraaf 3 Bevoegdheden dagelijks bestuur

Artikel 27 Bevoegdheden dagelijks bestuur

  • 1. De dagelijks bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde berust bij het dagelijks bestuur voor zover niet bij of krachtens de wet of deze regeling de voorzitter hiermee is belast.

  • 2. Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten.

  • 3. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur, tenzij bij of krachtens de wet of deze regeling de voorzitter hiermee is belast.

  • 4. Het dagelijks bestuur neemt, alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 5. Het dagelijks bestuur is bevoegd, tenzij het algemeen bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen, tot het procederen in eerste aanleg in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 332 van het Wetboek van Strafvordering.

  • 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien ingevolge een wettelijk voorschrift aan de Werkorganisatie Duivenvoorde of het bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, spoedhalve beroep in te stellen of bezwaar in te brengen alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, schorsing van de aangevochten beslissing of een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.

  • 7. Het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar wordt ingetrokken, indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt.

Artikel 28 Verantwoordings- en Informatieplicht

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde en ongevraagde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. Het dagelijks bestuur verschaft de raden en colleges gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die deze organen of één of meer van hun leden nodig hebben voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde en te voeren beleid.

Paragraaf 4 Bevoegdheden voorzitter

Artikel 29 Bevoegdheden voorzitter

  • 1. De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van de Werkorganisatie Duivenvoorde.

  • 2. De voorzitter vertegenwoordigt de Werkorganisatie Duivenvoorde in en buiten rechte.

  • 3. De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur uitgaan.

Artikel 30 Verantwoordings- en Informatieplicht

  • 1. De voorzitter is aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

  • 2. De voorzitter geeft het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. De voorzitter verschaft de gemeenteraden en colleges alle inlichtingen die door deze organen of een of meer van hun leden worden gevraagd.

Hoofdstuk 5 Ambtelijke organisatie

Artikel 31 Concerndirectie

  • 1. Er is een concerndirectie van de Werkorganisatie Duivenvoorde.

  • 2. Als leden van de concerndirectie worden door het dagelijks bestuur benoemd de gemeentesecretarissen van de gemeenten. Het dagelijks bestuur schorst en ontslaat de leden van de concerndirectie bij gebrek aan vertrouwen. Na het ontslag wordt zo spoedig mogelijk voorzien in de opvulling van de vacature, overeenkomstig de tweede en derde volzin van het volgende lid.

  • 3. Wanneer een lid van de concerndirectie ophoudt gemeentesecretaris te zijn van een gemeente, dan houdt hij tevens op lid te zijn van de concerndirectie. Het betreffende college voorziet zo spoedig mogelijk in de opvulling van de vacature. Indien dit niet het geval is, kan het dagelijks bestuur in afwijking van het tweede lid tijdelijk een lid van de concerndirectie benoemen die geen gemeentesecretaris is van een van de deelnemers.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan in spoedeisende gevallen tot schorsing van een lid van de concerndirectie overgaan. Zij doen daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 5. De concerndirectie staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter alsmede door hen ingestelde commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 6. Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels vast betreffende de taak en de bevoegdheid van de concerndirectie.

  • 7. Ten minste één lid van de concerndirectie is bij de vergadering van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 8. De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden door één lid van de concerndirectie medeondertekend.

  • 9. Het algemeen bestuur regelt de vervanging van de leden van de concerndirectie.

Artikel 32 Overig personeel

  • 1. Het dagelijks bestuur is, binnen het raam van de door het algemeen bestuur vastgestelde formatie, belast met het aanstellen, het schorsen en het ontslaan van het personeel van de Werkorganisatie Duivenvoorde.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de concerndirectie.

  • 3. Op het personeel in dienst van de Werkorganisatie Duivenvoorde zijn de collectieve arbeidsvoorwaardenregelingen van de sector gemeenten van overeenkomstige toepassing, tenzij overeenkomstig het bepaalde in de Ambtenarenwet het algemeen bestuur op enig moment zelf voorziet in de rechtspositie en bezoldiging.

  • 4. Waar in de in het derde lid bedoelde regelingen gesproken wordt van "gemeenteraad", "college" dan wel "hoofd van dienst" wordt voor de toepassing in het kader van deze regeling respectievelijk gelezen: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de concerndirectie.

Hoofdstuk 6 Financiën en beheer van de Werkorganisatie Duivenvoorde

Artikel 33 Vaststelling begroting

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. In afwijking van artikel 15, tweede lid, wordt de begroting vastgesteld wanneer een drie vierde meerderheid in het algemeen bestuur is bereikt.

  • 2. In de begroting wordt vastgelegd welke bijdrage elke gemeente verschuldigd is aan de Werkorganisatie Duivenvoorde.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt een verordening vast omtrent de verschuldigde bijdrage voor de instandhouding van de Werkorganisatie Duivenvoorde en voor de te leveren producten en prestaties aan de gemeenten. Het algemeen bestuur stelt tevens een producten- en prestatiecatalogus vast.

  • 4. Het dagelijks bestuur maakt, binnen het kader van de in het vorige lid bedoelde verordening, werkafspraken met de afzonderlijke colleges over de vergoeding voor de instandhouding en de vergoeding voor de door de Werkorganisatie Duivenvoorde verrichte diensten voor het betreffende college. Deze afspraken worden opgenomen in de begroting.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

Artikel 34 Voorbereiding begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt een ontwerpbegroting vast.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de raden.

  • 3. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de colleges voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 4. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving.

  • 5. De raden kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 6. Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden.

  • 7. Het bepaalde in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, voor zover deze wijziging van invloed is op de hoogte van de bijdrage van de deelnemers.

  • 8. De raden kunnen over het ontwerp van het door het Algemeen Bestuur vast te stellen of te wijzigen kostenverdeelmodel vooraf hun wensen en bedenkingen naar voren brengen.

Artikel 35 Vaststelling

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling aan de raden.

Artikel 36 Financiële administratie

Het algemeen bestuur stelt een verordening vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het financieel beheer van de Werkorganisatie Duivenvoorde.

Artikel 37 Betaling

  • 1. De gemeenten betalen uiterlijk 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober een voorschot in de kosten van het lopende boekjaar ten bedrage van 25% van de bijdrage.

  • 2. Naar aanleiding van de administratie over de afzonderlijke kwartalen kan het dagelijks bestuur bepalen dat een van het in het eerste lid bedoelde bedrag afwijkend voorschot wordt betaald.

  • 3. Uiterlijk 1 juni vindt per gemeente een eerste afrekening plaats over het voorafgaande boekjaar overeenkomstig het ontwerp van de voorlopige jaarrekening.

  • 4. De definitieve afrekening vindt plaats binnen twee maanden na vaststelling van de jaarrekening.

Artikel 38 Garantstelling

De gemeenten dragen er zorg voor dat de Werkorganisatie Duivenvoorde te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

Hoofdstuk 7 Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing

Artikel 39 Wijziging van de regeling

  • 1. De colleges, de burgemeesters alsmede het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur kunnen voorstellen doen voor wijziging van de regeling.

  • 2. De regeling wordt gewijzigd bij unaniem besluit van de colleges en burgemeesters.

  • 3. De colleges en burgemeesters besluiten niet tot wijziging dan nadat zij ingevolge artikel 1, tweede lid, van de wet toestemming hebben gekregen van hun raden.

  • 4. De wijziging wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

  • 5. De wijziging bepaalt wanneer deze in werking treedt.

Artikel 40 Toetreding

  • 1. Tot de regeling kunnen uitsluitend burgemeesters en colleges van gemeenten, voorzitters van dagelijkse besturen van andere openbare lichamen, toetreden.

  • 2. Toetreding is mogelijk op ieder moment.

  • 3. Het betreffende bestuursorgaan dat wil toetreden, dient hiertoe een verzoek in bij het dagelijks bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde. Het betreffende bestuursorgaan voegt hierbij het besluit tot toestemming als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet.

  • 4. Het dagelijks bestuur brengt het verzoek ter kennis van het algemeen bestuur en geeft daarbij een advies over de toetreding.

  • 5. Toetreding kan geschieden nadat het algemeen bestuur hiertoe, in afwijking van artikel 15, tweede lid, bij unanimiteit heeft besloten.

  • 6. Een lid van het algemeen bestuur kan slechts voor toetreding stemmen, dan nadat hij hiervoor de instemming van het college die hem heeft aangewezen, heeft verkregen. Dit college kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van zijn raad als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet.

Artikel 41 Uittreding en opheffing

  • 1. De colleges en burgemeesters kunnen uit de regeling treden na verkregen toestemming van hun gemeenteraad.

  • 2. Het uittreden van een van de colleges leidt tot opheffing van de regeling, tenzij er meer dan één gemeente na uittreding overblijft. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de uittreding en stelt de verschuldigde schadeloosstelling vast.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt een liquidatieplan op om tot opheffing van de Werkorganisatie Duivenvoorde te komen. Het algemeen bestuur beslist in afwijking van artikel 15, tweede lid, bij unanimiteit.

  • 4. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 5. Bij ontbinding van de Werkorganisatie Duivenvoorde in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft de Werkorganisatie Duivenvoorde voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 42 Archief

  • 1. Het bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde is verplicht de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

  • 2. Overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van het bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde.

  • 3. De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde zorg, komen ten laste van de Werkorganisatie Duivenvoorde.

  • 4. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995, over te brengen archiefbescheiden van het bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde wijst het dagelijks bestuur de archiefbewaarplaats van één van de deelnemers aan.

  • 5. Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 de archivaris belast. Met betrekking tot dit toezicht bevat de verordening bedoeld in het tweede lid de nodige bepalingen.

  • 6. De archivaris wordt door het dagelijks bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 7. In afwijking van het vorige lid kan het dagelijks bestuur ook de provinciale inspecteur van de provincie Zuid-Holland, de archivaris van een deelnemer of de archivaris van een samenwerkingspartner aanwijzen als archivaris van de Werkorganisatie Duivenvoorde.

Artikel 43 Klachtregelingen

  • 1. Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, een interne klachtregeling vast.

  • 2. De Nationale ombudsman is, onverminderd het bepaalde in artikel 1a, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman, bevoegd tot behandeling van klachtschriften als bedoeld in titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 44 Geschillen

  • 1. Onverminderd het gestelde in artikel 28 van de wet worden geschillen over de toepassing van de regeling, in de ruimste zin van het woord onderworpen aan een niet-bindend deskundigenadvies.

  • 2. Voordat wordt overgegaan tot het vragen van het in het eerste lid bedoelde deskundigenadvies, wordt het geschil besproken tussen de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter en een afvaardiging van het college waarmee het geschil bestaat.

  • 3. Indien het in het tweede lid bedoelde overleg niet tot een oplossing leidt benoemen het algemeen bestuur en het betreffende college elk een onafhankelijke deskundige. Beide deskundigen benoemen een derde deskundige, die tevens als voorzitter van de adviescommissie optreedt. Het algemeen bestuur treedt mede namens de betreffende deelnemer op als opdrachtgever van de commissie. In de opdracht wordt ten minste het probleem geschetst, worden de te beantwoorden vragen geformuleerd en wordt de termijn genoemd waarbinnen de commissie haar advies dient uit te brengen.

  • 4. De in het derde lid bedoelde commissie regelt zelf de wijze waarop zij haar advies tot stand brengt. Het advies wordt tegelijkertijd toegezonden aan het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en aan het betreffende college.

  • 5. Na ontvangst van het advies treden de in het tweede lid bedoelde personen nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 28 van de wet voor te leggen aan gedeputeerde staten.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 45 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    De regeling wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt en in de Staatscourant.

  • 3.

    De regeling treedt in werking op 1 januari 2013.

  • 4.

    De regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie Duivenvoorde” of afgekort “GR Werkorganisatie Duivenvoorde”.

  • 5.

    Het college van Voorschoten zendt de regeling aan gedeputeerde staten van Zuid-Holland.

Voorschoten, 06 november 2012

COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN VOORSCHOTEN

DE BURGEMEESTER GEMEENTE VOORSCHOTEN

Burgemeester Secretaris

DE BURGEMEESTER VAN VOORSCHOTEN,

Wassenaar, 06 november 2012

COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN WASSENAAR,

Burgemeester Secretaris

DE BURGEMEESTER VAN WASSENAAR,

Nota van toelichting Gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie Duivenvoorde

  • 1.

    Inleiding

  • 2.

    Artikelsgewijs commentaar

1.Inleiding

a.Aanleiding en proces tot dusver

De gemeenten Voorschoten en Wassenaar werken vanaf 2009 bewust samen en beide gemeenten functioneren daarbij als gelijkwaardige partners. Om nog beter tegemoet te kunnen komen aan de taakuitbreiding voor gemeenten en de maatschappelijke opgaven waar de beide organisaties voor staan hebben de gemeenten Voorschoten en Wassenaar ervoor gekozen om per 1 januari 2013 de volledige ambtelijke organisaties samen te voegen. De samenwerking wordt aangegaan door de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeenten Voorschoten en Wassenaar op grond van artikel 1 lid 2 Wet gemeenschappelijke regelingen (verder: Wgr). De gemeenteraden hebben volgens artikel 1 lid 2 van de Wgr hun toestemming verleend voor het treffen van deze regeling in de raadsvergaderingen van respectievelijk 8 oktober 2012 (Wassenaar) en 11 oktober 2012 (Voorschoten).

b.Doelstelling en randvoorwaarden samenwerking

Het doel is te komen tot een sterkere, betere en kostenefficiënte ambtelijke organisatie die optimaal in staat is beide colleges en burgemeesters te bedienen en toekomstbestendig is. Dat betekent dat de hierdoor ontstane ambtelijke organisatie als één geheel gaat werken voor beide colleges en burgemeesters waarbij de gezamenlijke ambtelijke capaciteit adequaat wordt verdeeld.

De randvoorwaarden voor de samenwerking zijn gesteld door de beide gemeenteraden, waarbij de colleges het uiteindelijke uitvoeringsbeleid van de gezamenlijke organisatie bepalen. Als belangrijkste uitgangspunt bij deze samenwerking geldt dat de bestuursorganen van beide gemeenten en de gemeenten als rechtspersonen zelfstandig blijven. Daarbij zijn de coalitieakkoorden leidend. Op basis van de kaders gesteld door de gemeenteraden voeren de respectievelijke colleges het beleid uit en maken daarbij gebruik van beleidsvoorbereiding en –uitvoering door de gezamenlijke Werkorganisatie. De gemeentelijke bestuursorganen althans de gemeenten behouden dus hun eigen beleidsvrijheid, identiteit en financiën, alsmede de juridische zelfstandigheid. Hierdoor blijft de afstand tussen burger en bestuur klein.

c.Inrichting samenwerking

De gemeenschappelijke regeling wordt aangegaan door de colleges en de burgemeesters, wat inhoudt dat de raden niet zijn vertegenwoordigd in de bestuursorganen van de Werkorganisatie Duivenvoorde en dat er geen bevoegdheden van de gemeenteraden op- of overgedragen mogen worden naar de bestuursorganen van het openbaar lichaam dat bij gemeenschappelijke regeling wordt opgericht (verder: Werkorganisatie).

In de besturing van de Werkorganisatie moet onderscheid gemaakt worden tussen de bestuursorganen van de gemeenten en het bestuur van de Werkorganisatie. De colleges en burgemeesters zijn opdrachtgever en bepalen de agenda en het kwaliteitsniveau binnen de samenwerking. De colleges blijven onverminderd verantwoording afleggen aan de raden en de raden hebben de mogelijkheid om informatie te vragen of aan het eigen college of direct aan het Algemeen Bestuur van de Werkorganisatie. Vooropgesteld dient te worden dat de gemeenteraden de colleges aansturen, niet direct de Werkorganisatie.

Teneinde de werking van de gemeenschappelijke regeling, de daarbij opgerichte Werkorganisatie en haar organen alsmede de gevolgen voor beide gemeenten en haar organen te monitoren is, in samenspraak met de gemeenteraden, besloten om na een half jaar een ambtelijke evaluatie, na één jaar een zogenoemde lichte evaluatie en na twee jaar een algehele evaluatie te houden.

Schematisch weergegeven ziet de verhouding tussen gemeenten en de werkorganisatie en hun respectievelijke organen er als volgt uit:

Vormgeving OL Werkorganisatie Duivenvoorde

afbeelding binnen de regeling

d.Dualisering van de Wgr

Artikel 33 van de Wgr bepaalt dat de regels “welke bij of krachtens de wet zijn gesteld voor de verdeling van de bevoegdheden van de gemeentebesturen over de gemeentelijke bestuursorganen, voor de uitoefening van die bevoegdheden, alsmede voor het toezicht daarop” in “de ruimste zin” van toepassing zijn op de verhoudingen tussen algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter van een openbaar lichaam. Dit betekent dat de verhoudingen tussen deze bestuursorganen lijken op de verhoudingen tussen een raad, college van B&W en burgemeester in een gemeente.

De Wet gemeenschappelijke regelingen is echter (nog) niet gedualiseerd. De Wet dualisering gemeentebestuur (Stb. 2002, 11; zoals gewijzigd bij Wet van 3 februari 2003, Stb. 56 en dan weer bij wet van 2 juli 2003, Stb. 314) bevatte in artikel VIIIa een ‘bevriesbepaling’: waar in de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt verwezen naar de Gemeentewet moest hier de ‘oude’ Gemeentewet voor de dualisering worden gelezen. Deze hoofdregel kende echter een uitzondering voor de financiële bepalingen (artikelen 186 tot en met 213 Gemeentewet nieuw). Hier gold de ‘nieuwe’ Gemeentewet geldt in plaats van de ‘oude’ Gemeentewet.

De Wet revitalisering generiek toezicht (Stb. 2012, 233), die op 1 oktober 2012 in werking is getreden heeft artikel VIIIa van de Wet dualisering gemeentebestuur doen vervallen (zie artikel 1.4 Wet revitalisering generiek toezicht). In plaats daarvan bevat de Wgr zelf nu artikel 136 (zie artikel 1.3. onderdeel J van de Wet revitalisering generiek toezicht) waarin in feite hetzelfde wordt bepaald als voorheen in artikel VIIIa Wet dualisering gemeentebestuur, met dien verstande dat nu ook de interbestuurlijk toezicht bepalingen van de ‘nieuwe’ Gemeentewet van toepassing zijn op de Wgr.

Volgens artikel 136 Wgr geldt bij verwijzingen door de Wgr naar de Gemeentewet de ‘oude’ Gemeentewet, dus ook voor de verhoudingen tussen algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter conform artikel 33 Wgr. Echter in afwijking van deze hoofdregel gelden wel de volgende bepalingen van de ‘nieuwe’ Gemeentewet:

  • ·

    artikel 123 tot en met 124 i,

  • ·

    artikel 186 tot en met 215,

  • ·

    artikelen 268 tot en met 281a.

Artikel 136 werkt uiteraard ook door in deze gemeenschappelijke regeling en op het openbaar lichaam zijn dus de bepalingen van de ‘oude’ en ‘nieuwe’ Gemeentewet van toepassing als hiervoor genoemd.

ARTIKELSGEWIJS COMMENTAAR

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1

bevat enkele begripsbepalingen die voor de gemeenschappelijke regeling gehanteerd worden. Daarbij is nauw aangesloten bij de Wgr en de Gemeentewet.

Hoofdstuk 2: Werkorganisatie V &W

Artikel 2

van de regeling bepaalt in lid 1 dat er een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid ingesteld wordt, welke de Werkorganisatie Duivenvoorde vormt. Er is gekozen voor de vorm van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wgr. Deze keuze brengt als voordeel met zich mee dat de rechtspersoon zelfstandig kan functioneren in het rechtsverkeer (maatschappelijk en bestuurlijk). Het samenwerkingsverband kan zelfstandig medewerkers in dienst nemen en overeenkomsten aangaan. Er is gekozen voor Wassenaar als juridische vestigingsplaats van de Werkorganisatie (lid 2).

Artikel 3

noemt conform artikel 10 lid 1 Wgr het belang van de instelling van de Werkorganisatie.

Artikel 4

benoemt in lid 1 de vijf taakgebieden van de Werkorganisatie. Het betreft de taken die de colleges door de Werkorganisatie laten uitvoeren in het kader van de gezamenlijke ambtelijke organisatie. Deze taken vormen tegelijkertijd de vijf afdelingen van de Werkorganisatie, te weten Publiekszaken, Maatschappelijke ontwikkeling, Ruimtelijke ontwikkeling, Omgevingsbeheer en Bedrijfsvoering.

Het takenpakket welke in lid 1 vermeld staat strekt zich in ieder geval uit tot de in lid 2 genoemde aspecten van de taakgebieden, maar kan in beginsel worden uitgebreid. Deze aspecten zijn in ieder geval de beleidsontwikkeling en beleidsvoorbereiding, de uitvoering van het door de colleges vastgestelde beleid, de uitvoering van beleidsopdrachten door de colleges vertrekt in het kader van uitvoering van door de gemeenteraden vastgestelde beleid, het toezicht op aan derden uitbesteed werk en de handhaving van de hiervoor genoemde uitvoering alsmede de met deze taken samenhangende PIJOFACH (personeel, informatie, juridische zaken, organisatie, financiën, administratie, communicatie en huisvesting).

Bij het inbrengen van nieuwe takenpakketten is het met het oog op rechtszekerheid van belang dat tijdig bekendgemaakt wordt welke taken op welk moment door de Werkorganisatie uitgevoerd worden. Daarmee samenhangende bevoegdheden worden dan door de collegesop- of overgedragen aan de bestuursorganen van de Werkorganisatie. Hierover worden de raden geïnformeerd.

De Leden 3 tot en met 6 bepalen nadere regels met betrekking tot de uitvoering en betaling van de uitvoering van de programmataken van de gemeenten door de Werkorganisatie.

Artikel 5

regelt de bevoegdheidstoedeling vanuit de colleges naar het dagelijks bestuur of de directie van de Werkorganisatie. Lid 1 bepaalt dat de colleges en de burgemeesters hun bevoegdheden door middel van mandaatverlening aan het Dagelijks Bestuur of de directie Werkorganisatie. De bevoegdheden van de gemeenteraden kunnen niet overgedragen worden. Voor de in lid 1 bedoelde mandaatverlening is conform de Algemene wet bestuursrecht de instemming van het Algemeen Bestuur, Dagelijks Bestuur dan wel de directie van de Werkorganisatie vereist (lid 2). De gemandateerde bevoegdheden worden door het dagelijks bestuur in een register bijgehouden.

Op het uitgangspunt van lid 1 dat bevoegdheden door middel van mandaat toebedeeld worden is uit technische overwegingen uitzondering gemaakt in leden 4 en 5. Leden 4 en 5 bevatten een opsomming van bevoegdheden betreffende het heffen en invorderen van gemeentebelastingen die respectievelijk het college van Wassenaar en Voorschoten overdragen door middel van delegatie. Lid 6 maakt duidelijk dat de burgemeesters geen bevoegdheden delegeren aan de bestuursorganen van de Werkorganisatie, maar louter mandaat verlenen.

Hoofdstuk 3: Inrichting en samenstelling van het bestuur

Artikel 6

bepaalt dat het bestuur, overeenkomstig hetgeen bepaald in de Wgr, bestaat uit het Algemeen Bestuur (AB), het Dagelijks Bestuur (DB) en de Voorzitter. Deze vormen tezamen de drie formele organen van het bestuur.

Paragraaf 2 van Hoofdstuk 3 bevat regels omtrent de inrichting en samenstelling van het AB. Het AB bestaat uit de voltallige colleges (artikel 7 lid 1) en wordt voorgezeten door de voorzitter van de Werkorganisatie (artikel 7 lid 2).

Artikel 8

bevat een opsomming van functies welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van het AB. Hierbij is bovenop de opsomming uit artikel 20 van de Wgr als onverenigbaar met het lidmaatschap van het AB de functie van ambtenaar bij een van de gemeenten. Gelijkgesteld met een ambtenaar is hij die in dienst is van de gemeente op basis van een overeenkomst naar burgerlijk recht.

Artikel 9

bevat regels omtrent de inrichting van de vergaderingen van het AB. Het AB stelt een reglement van orde vast en vergadert minstens twee keer per jaar, maar vaker indien het DB of de voorzitter het nodig achten.

Artikel 10 regelt de immuniteit van de leden van het bestuur ten aanzien van hetgeen zij in de vergadering mondeling dan wel schriftelijk hebben overlegd.

Artikel 11

bepaalt dat de vergaderingen van het AB openbaar zijn (lid 1), tenzij een vijfde van de leden verzoekt om de deuren te sluiten of de voorzitter dat nodig acht (lid 2). Het AB beslist naar aanleiding van een verzoek over de openbaarheid van de vergadering (lid 3). Dit is conform artikel 22 van de Wgr.

In de vergaderingen wordt, zij het met inachtneming van de wettelijke bepalingen ten aanzien van openbaarheid en geheimhouding (zie artikel 12), in ieder geval in het openbaar over de volgende onderwerpen beraadslaagd en besloten:

  • a.

    het beleidsplan van het openbaar lichaam

  • b.

    de organisatie-inrichting

  • c.

    de begroting, dan wel wijzigingen daarvan

  • d.

    het vaststellen van de rekening

  • e.

    het wijzigen, dan wel opheffen van de regeling.

Artikel 12

bepaalt de mogelijkheden tot het opleggen van geheimhouding in de vergadering. Dit artikel is hetzelfde als artikel 23 Wgr.

Artikel 13

regelt de ordehandhaving in de vergadering door de voorzitter.

Voorts zijn in paragraaf 2 van Hoofdstuk 3 regels opgenomen omtrent stemmen (artikel 14), besluitvorming (artikel15) en ambtelijke bijstand in het AB (artikel 16) . Over het stemmen en de besluitvorming wordt nog opgemerkt dat in het AB, evenals in het DB wordt gestreefd naar consensus. De mogelijkheid doet zich voor dat er meer AB.leden, tevens DB-leden zijn dan overige AB-leden. Dat kan gevolgen hebben voor de stemverhouding tussen die twee soorten AB-leden. Aangezien het AB het hoofd is van het openbaar lichaam en haar controlerende taak naar behoren dient uit te kunnen voeren is het gewenst dat deze verhouding in acht wordt genomen door de AB-leden, tevens DB-leden. Voorts kan het bij onderwerpen die ter besluitvorming voorliggen, nodig zijn dat er een nieuwe vergadering wordt belegd, waarbij eenieder aanwezig is. Daarnaast kunnen de AB-leden in hun respectievelijke collegevergaderingen de onderwerpen bediscussiëren en vervolgens de uitkomsten daarvan in het AB inbrengen bij de beraadslaging en besluitvorming.

Paragraaf 3 bepaalt de inrichting en samenstelling van het DB. Artikel 17 bepaalt in lid 1 dat het DB bestaat uit vier leden, zijnde de voorzitter van de Werkorganisatie, de burgemeester die niet belast is met de voorzitterschap (m.a.w. de twee burgemeesters) alsmede twee andere leden van het AB (m.a.w. wethouders) afkomstig uit twee verschillende gemeenten. De rol van voorzitter wordt bij toerbeurt voor de periode van 1 jaar vervuld door 1 van beide burgemeesters. Lid 2 bepaalt dat de voorzitter van de Werkorganisatie de voorzitter is van het DB.

Artikelen 18 en 19

bevatten regels omtrent respectievelijk ontslag van leden van het DB alsmede de werkwijze en besluitvorming binnen het DB.

Paragraaf 4 van Hoofdstuk 3 bevat regels omtrent de aanwijzing en ontslag van de voorzitter (artikel 20).

Paragraaf 5 bevat regels omtrent de instelling van adviescommissies (artikel 21) en bestuurscommissies (artikel 22).

Hoofdstuk 4: Bevoegdheden van het bestuur

Paragraaf 1 Algemeen.

Artikel 23

regelt de bevoegdheden van het AB, het DB en de voorzitter tot het treffen van een gemeenschappelijke regeling ter behartiging van de belangen van de Werkorganisatie, waaronder mede begrepen het wijzingen, uittreden uit en toetreden tot de gemeenschappelijke regeling. Het treffen van een gemeenschappelijke regeling behoeft de goedkeuring van het AB en geschiedt met inachtneming van hoofdstukken VII en IX van de Wgr. Ook moeten de raden in gelegenheid gesteld worden om hun zienswijzen in te brengen.

Paragraaf 2 regelt in het bijzonder de bevoegdheden van het AB. Binnen het openbaar lichaam heeft het AB de eigenaarsrol en gaat over de inrichting van de organisatie, vaststelling van verordeningen, algemene beheerskaders en financiële kaders alsmede het vaststellen van de ontwikkelstrategie en de begroting.

Artikel 24

lid 1 bepaalt dat het AB aan het hoofd staat van de Werkorganisatie. Lid 2 bevat een algemene bevoegdheidstoedeling aan het AB ten aanzien van alle bevoegdheden die in de regeling worden genoemd en niet uitdrukkelijk bij of krachtens de wet zijn toegekend aan het DB of de voorzitter. De in lid 3 genoemde bevoegdheden behoren in ieder geval aan het AB toe. Om de in sub d genoemde bevoegdheid tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen over te dragen aan het DB is een apart delegatiebesluit vereist. Lid 4 noemt de inhoudelijke beperkingen op de bevoegdheid van het AB tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Lid 5 stelt daarbij de formele vereiste van goedkeuring van zo een oprichting dan wel deelname door de gedeputeerde staten. Deze goedkeuring is vereist op grond van artikel 1, tweede lid van de Wgr, echter, het mag slechts geweigerd worden wegens strijd het recht of het algemeen belang.

Paragraaf 3 beschrijft de bevoegdheden van het DB. De bevoegdheidstoedeling vanuit het AB naar het DB geschiedt door middel van een apart delegatiebesluit om het DB in staat te stellen om diezelfde bevoegdheden uit te oefenen die het college binnen een gemeente uitoefent.

Paragraaf 4 beschrijft de bevoegdheden van de voorzitter.

Artikel 29.

De voorzitter bevordert een goede zaaksbehartiging van de Werkorganisatie en heeft een vertegenwoordigende rol naar buiten toe, zowel in rechten als daarbuiten. De voorzitter is ondertekent stukken namens het AB en DB.

Artikel 30

regelt de verantwoordingsplicht van de voorzitter jegens het AB voor het gevoerde bestuur. Voorts dient de voorzitter mondeling of schriftelijk alle gevraagde inlichtingen te verschaffen zowel aan de leden van het AB (lid 2) als van de raden (lid 3).

Hoofdstuk 5: Ambtelijke organisatie

Artikel 31.

De ambtelijke organisatie bestaat uit de door het DB aangestelde ambtenaren, welke worden aangestuurd door de directie, bestaande uit de twee gemeentesecretarissen. De werkorganisatie wordt aangestuurd door de beide gemeentesecretarissen die samen de concerndirectie vormen. Het personeel van de gemeenten Wassenaar en Voorschoten treedt met behoudt van zijn ambtelijke status in dienst van de werkorganisatie. De werkorganisatie kan diezelfde rechtspositieregelingen (CAR-UWO) toepassen als de gemeenten.

Artikel 32.

Het DB wordt in lid 1 aangewezen als bevoegd orgaan om, binnen de door het AB vastgestelde formatie en behoudens leden van de directie, personeel aan te stellen als ambtenaar alsmede om het personeel te schorsen en ontslaan van personeel van de Werkorganisatie. Lid 3 en 4 beschrijven nader de regels omtrent deze procedure. Lid 2 biedt een mandaatgrondslag voor het geven van (onder)mandaat door het DB aan de directie.

Hoofdstuk 6: Financiën en beheer van de Werkorganisatie V&W

Hoofdstuk 6 bepaalt de regels omtrent de vaststelling en voorbereiding van de begroting van de Werkorganisatie V&W door het AB alsmede de vaststelling van de jaarrekening.

Artikel 33

omschrijft de procedure omtrent de vaststelling van de begroting. Het AB stelt met een verhoogde meerderheid van drie kwart de begroting vast voorafgaand aan het begrotingsjaar. Het AB heeft daarbij een bepalende rol en stelt de volumes, diensten en productencatalogus vast. Deze financieringsmethodiek vindt uiteindelijk zijn weerslag in een financiële verordening en een bijdrageverordening, die door het AB worden vastgesteld. Binnen de door het AB vastgestelde kaders maakt het DB werkafspraken met de colleges over de vergoeding voor de Werkorganisatie. De afspraken en systematiek met betrekking tot verantwoordelijkheden betreffende sturing (planning) en de beheersing en verantwoording (control) van de werkzaamheden van de gemeenschappelijke werkorganisatie worden tenslotte vastgelegd in een nota Planning & Control.

Artikel 34

omschrift de voorbereiding van de begroting door het DB.

In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage per gemeente verschuldigd is op grond van de afspraken die zijn vastgelegd in de GR. Deze bijdragen vinden dan vervolgens hun weerslag in de programmabegrotingen van de twee gemeenten.

Het vaststellen van de begroting van de Werkorganisatie behelst de volgende stappen (Zie artikelen 34, 35 van de Wgr en artikel 193 van de Gemeentewet):

  • ·

    Het DB maakt de ontwerpbegroting, voorzien van financiële en beleidsmatige toelichting en meerjarenraming;

  • ·

    Lid 2 bepaalt, dat het DB de ontwerpbegroting acht weken voor de aanbieding aan het AB toestuurt aan de raden. Deze bepaling geeft uiting aan de controlerende en kaderstellende rol van de raden;

  • ·

    Voorhangprocedure van zes weken bij raden. Gedurende de voorhangprocedure kunnen de raden hun zienswijzen inbrengen;

  • ·

    Zienswijzen worden door DB gevoegd bij de ontwerpbegroting en aangeboden aan het AB;

  • ·

    Vaststelling begroting door het AB;

  • ·

    Inzendingen vastgestelde begroting aan gedeputeerde staten (vóór 15 juli van elk jaar);

  • ·

    Voorschoten en Wassenaar nemen de in de begroting geraamde bijdragen voor hun gemeente op in de gemeentelijke programmabegroting;

Hoofdstuk 7: Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing

Hoofdstuk 7 stelt regels omtrent de wijziging van, toetreding tot, uittreding uit en opheffing van de regeling.

Artikel 39

regelt de wijziging van de regeling.

Een wijziging van de gemeenschappelijke regeling vergt een unaniem besluit van de deelnemende bestuursorganen, te weten colleges en burgemeesters. Deze bestuursorganen hebben daartoe toestemming nodig van de gemeenteraden. Deze procedure is nader uitgewerkt in de leden 1, 4 en 5. De wijziging moet worden bekendgemaakt

Artikel 40.

Toetreding vergt een unaniem besluit van de reeds deelnemende bestuursorganen, te weten de burgemeesters en colleges van de deelnemende gemeenten. Toetreden kan te allen tijde (lid 2), maar slechts door colleges en burgemeester van gemeenten en voorzitters van besturen van andere openbare lichamen. Deelname is voorbehouden aan publiekrechtelijke bestuursorganen. De AB leden mogen slechts na goedkeuring van de colleges waarvan zij lid zijn in hebben gestemd met toetreding. De colleges kunnen deze instemming louter verlenen nadat ook de raden hebben ingestemd. De gehele toetredingsprocedure is nader uitgewerkt in de leden 3 tot en met 6.

Artikel 41.

Uittreden kan geschieden door besluit van een college en burgemeesters, mits het vertegenwoordigend orgaan (gemeenteraden) toestemming geeft. Uittreden leidt tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling. Slechts wanneer een van de gemeenten uittreedt onder gelijke toetreding van één of meerdere deelnemers, wordt niet tot opheffing overgegaan (lid 2). Het AB stelt een liquidatieplan vast voor de uittreding respectievelijk de opheffing van de Werkorganisatie. Dit gebeurt bij unanimiteit, gezien de impact van dit beslui.. Na ontbinding van de Werkorganisatie in verband met opheffing blijft deze voortbestaan voor zover noodzakelijk voor de vereffening van vermogen.

Hoofdstuk 8: Overige bepalingen

Artikel 42

bepaalt dat het bestuur van de Werkorganisatie verplicht is tot goede archiefvoering. Zie voor nadere regels artikelen 30- 34 en 40 van de Archiefwet 1995.

Artikel 43

geeft een voorziening voor het klachtrecht. Lid 1 regelt de vaststelling door het AB van een interne klachtregeling zoals bedoeld in artikel 9.1 Awb. Lid 2 ziet op het externe klachtrecht, daartoe is de Nationale Ombudsman bevoegd overeenkomstig artikel 1a onder b Wet Nationale Ombudsman. Zie voor nadere regels over het externe klachtrecht artikel 9.2. Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 44

regelt de geschillen over de toepassing van de regeling. Deze worden onderworpen aan een niet-bindend deskundigenadvies (lid 1). Alle geschillen dienen voor de onderwerping aan deskundigenadvies besproken te woerden door de in lid 2 aangewezen personen. Lid 3 regelt de procedure omtrent het raadplegen van deskundigen.

Hoofdstuk 9: Slotbepalingen

Artikel 45

bepaalt in lid 1 dat de regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd. Lid 3 stelt de inwerkingtreding van de regeling op 1 januari 2013 vast. Voorts regelt deze bepaling de wijze van bekendmaking en aanhaling van de regeling alsmede de zending naar gedeputeerde staten.