Regeling vervallen per 01-01-2018

De verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2017

De raad van de gemeente Menameradiel;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 november 2016;

gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2017.

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1.

    Onder de naam “onroerende zaakbelastingen” worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, ver-der te noemen: gebruikersbelasting;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of be-perkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

  • 2.

    Bij de gebruikersbelasting wordt:

    • a.

      gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • b.

      het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschik-king heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft ge-steld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

  • 3.

    Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit, of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

  • 1.

    Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2.

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastge-steld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan de-len van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1.

    De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het ka-lenderjaar bedoeld in artikel 1.

  • 2.

    Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toe-passing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1.

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de heffingsmaat-staf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de be-paling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    • a.

      ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuur-grond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

    • b.

      glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onder a. bedoelde grond;

    • c.

      onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare ere-dienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van le-vensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zo-danige onroerende zaken die dienen als woning;

    • d.

      één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252) aangewezen landgoed dat vol-doet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voor-waarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigen-dommen;

    • e.

      natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met vol-ledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

    • f.

      openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

    • g.

      waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • h.

      werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrech-telijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • i.

      werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toege-bracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te mer-ken;

    • j.

      onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;

    • k.

      straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendom-men – niet zijnde gebouwen – welke zijn geplaatst ten gerieve of in het be-lang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumen-ten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;

    • l.

      plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

    • m.

      begraafplaatsen, urnentuinen, strooivelden en crematoria, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als wo-ning;

    • n.

      sportaccommodaties, waaronder wordt verstaan accommodaties welke uit-sluitend, dan wel grotendeels gebruikt worden voor de beoefening van de sport daaronder tevens begrepen de bij deze accommodaties behorende kleedruimtes, clubhuizen en opbergruimten;

    • o.

      onderwijs, waaronder wordt verstaan onroerende zaken of delen daarvan die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van basisonderwijs.

  • 2.

    De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j. van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de ge-meente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of be-perkt recht.

  • 3.

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaat-staf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

1.

Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:

a.

de gebruikersbelasting niet-woningen 0,1467%;

b.

bij de eigenarenbelasting

1.

voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1425%;

2.

voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,2213%.

2.

Belastingaanslagen van minder dan € 10,00 worden niet opgelegd.

3.

Voor de toepassing van het bepaalde in het tweede lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen onroerende zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in drie gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt 1 maand na dagtekening van het aanslagbiljet en elke volgende termijn telkens twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt dat zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de vol-gende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestel-de termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met be-trekking tot de heffing en invordering van de onroerende zaakbelastingen.

Artikel 9 Overgangsbepaling

De “verordening op de heffing en invordering van onroerende zaakbelastingen 2016”, vastgesteld bij raadsbesluit van 22 december 2015, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2017, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 10 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking, doch niet voor de in lid 2 genoemde datum.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2017.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening onroerende zaakbe-lastingen 2017”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Menameradiel

in zijn openbare vergadering van 21 december 2016;

de griffier,

de voorzitter,