Regeling vervallen per 20-10-2016

Verordening tot nadere regeling van ontgrondingen, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Ontgrondingenwet, in de provincie Groningen

Geldend van 01-07-2005 t/m 13-07-2006

Provinciale Staten van Groningen; 

Besluiten: 

Hoofdstuk I Vrijstellingen

Artikel 1

  • 1 Geen vergunning, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet, is vereist voor de hierna aangeduide categorieën van ontgrondingen:

    • a.

      het aanleggen, onderhouden en verwijderen van waterstaatswerken door of op last van rijk of provincie uit te voeren;

    • b.

      het maken, wijzigen, onderhouden en verwijderen van funderingen en bouwwerken, het aanleggen, onderhouden en verwijderen van buisleidingen en kabels met toebehoren, het plaatsen, onderhouden en verwijderen van palen en andere in de grond aan te brengen of aangebrachte voorwerpen en het delven, openen en ruimen van graven;

    • c.

      het aanleggen, onderhouden, verruimen en verdiepen van watergangen, door of namens een met de zorg voor de waterhuishouding ter plaatse belast openbaar lichaam, ten behoeve van de waterhuishouding en/of de scheepvaart;

    • d.

      het aanleggen, onderhouden, verruimen en verdiepen van watergangen door een ander dan een met de zorg voor de waterhuishouding ter plaatse belast openbaar lichaam, mits deze

      • 1.

        een bovenbreedte verkrijgen van niet meer dan 6,00 meter of

      • 2.

        een bodembreedte verkrijgen van niet meer dan 3,00 meter;

    • e.

      het oprichten en veranderen van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, bestemd tot het op of in de bodem brengen van afvalstoffen;

    • f.

      het aanleggen, onderhouden, wijzigen en verwijderen van openbare wegen, spoorwegen, pleinen, parken, plantsoenen, sport- en recreatieterreinen, natuurterreinen, parkeerterreinen, havens en vliegvelden;

    • g.

      het aanleggen, onderhouden, wijzigen en opruimen van vijvers, waterpartijen, mestputten, reservoirs, bassins en dergelijke, mits zij zijn gelegen op erven bij woningen of bij agrarische bedrijven en de inhoud daarvan niet meer bedraagt dan 1000 m3;

    • h.

      het afgraven van depots van bodemmateriaal, tenzij deze buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer langer dan vijf jaar geleden zijn gebruikt voor het deponeren of het verkrijgen van bodemmateriaal;

    • i.

      de normale uitoefening van het landbouw-, tuinbouw- en bosbouwbedrijf alsmede het rooien of planten van bomen, planten of andere gewassen;

    • j.

      het doen van archeologische opgravingen door een rijksdienst, instelling voor wetenschappelijk onderwijs of een gemeente die daarvoor een vergunning heeft ingevolge de Monumentenwet;

    • k.

      ontgrondingen, waarvoor op grond van een onherroepelijk geworden bestemmingsplan een aanlegvergunning is vereist of waarvoor op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een vrijstelling van een zodanig plan is verleend;

    • l.

      ontgrondingen, waarvoor op grond van een voorbereidingsbesluit een aanlegvergunning is vereist en waarvoor op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het geldende bestemmingsplan is verleend;

    • m.

      ontgrondingen, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een in een niet langer dan 10 jaar geleden onherroepelijk geworden bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming, mits in de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften (beschrijving in hoofdlijnen) uitdrukkelijk is aangegeven dat de uitvoering van het plan een ontgronding inhoudt of insluit.

  • 2 De in het eerste lid, onder d, f, h, k, l en m, genoemde vrijstellingen zijn niet van toepassing, indien:

    • a.

      in de grondlagen op grotere diepte dan 3,00 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld of de bodem van een water wordt ontgrond of

    • b.

      10.000 m3 bodemmateriaal of meer in depot wordt gezet of naar elders wordt afgevoerd.

    • De in het eerste lid genoemde vrijstellingen zijn niet van toepassing op ontgrondingen, die strekken tot of tot gevolg hebben het geheel of gedeeltelijk afgraven van dijken of voormalige dijken, het verflauwen van het talud van dijken of voormalige dijken, het verlagen van de kruin van dijken of voormalige dijken of het maken of wijzigen van doorgangen in of overritten over dijken of voormalige dijken.

Hoofdstuk II Meldingen

Artikel 2

Ontgrondingen, waarvoor op grond van artikel 1, eerste lid, onder a, d, f, h, k, l en m, geen vergunning is vereist, worden aan Gedeputeerde Staten gemeld. 

Artikel 3

  • 1 De melding wordt gedaan met behulp van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier.

  • 2 Op het formulier wordt vermeld welke gegevens en bijlagen bij de melding moeten worden ingediend.

  • 3 Indien het formulier niet volledig is ingevuld of daarbij niet alle voorgeschreven bijlagen zijn gevoegd, geldt de inzending niet als een melding in de zin van dit artikel.

  • 4 De melding wordt ten minste twee weken vóór de aanvang van de voorgenomen ontgronding gedaan.

Hoofdstuk III Vergunningen

Artikel 4

  • 1 Een aanvraag tot verlening van een vergunning wordt met behulp van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier ten minste in vijfvoud ingediend.

  • 2 Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens en bijlagen overgelegd:

    • a.

      naam, adres en woonplaats van de aanvrager;

    • b.

      een topografische kaart, waarop de ligging van het te ontgronden terrein of water in ruime omgeving is aangegeven;

    • c.

      een tekening, op schaal niet kleiner dan 1 : 2500, aanduidende de percelen met hun kadastrale gegevens, waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • d.

      een uittreksel uit de kadastrale legger alsmede een lijst van namen en adressen van de eigenaren van de andere zakelijk gerechtigden tot en de gebruikers van de te ontgronden percelen;

    • e.

      een beschrijving van het te ontgronden terrein of water met - zo mogelijk - zijn plaatselijke aanduiding;

    • f.

      de redenen van de ontgronding;

    • g.

      het bodemprofiel tot ten minste de diepte van de ontgronding;

    • h.

      de wijze waarop de ontgronding zal worden uitgevoerd;

    • i.

      de hoogteligging, vóór en na gereedkoming van de ontgronding, van het terrein of de bodem van het water ten opzichte van het aanliggende terrein of water;

    • j.

      de te ontgraven laagdiktes;

    • k.

      de hoeveelheid en de bestemming van het vrijkomende bodemmateriaal;

    • l.

      het gebruik dat aan het te ontgronden terrein of water zal worden gegeven;

    • m.

      het gewenste aanvangstijdstip en de verwachte tijdsduur van de ontgronding;

    • n.

      indien de aanvrager niet de eigenaar is van de te ontgronden percelen, een verklaring van de eigenaar waarin deze toestemming geeft voor de uitvoering van de voorgenomen ontgronding.

Artikel 5

  • 1 Een aanvraag tot wijziging of intrekking van een vergunning wordt ten minste in vijfvoud ingediend.

  • 2 Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens overgelegd:

    • a.

      de datum en het nummer van de door Gedeputeerde Staten verleende vergunning of, indien deze gegevens bij de aanvrager niet bekend zijn, een aanduiding van de gemeente waarin de ontgronding plaatsvindt, de naam van de vergunninghouder, de kadastrale aanduiding van het perceel en het karakter van de ontgronding;

    • b.

      indien het een aanvraag tot wijziging betreft, een aanduiding van de te wijzigen vergunningvoorschriften, alsmede de reden van de aanvraag. 

Artikel 6

  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen bestuursorganen aanwijzen die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het nemen van een besluit betreffende verlening, weigering, wijziging of intrekking van een vergunning of die op een bij die aanwijzing te bepalen andere wijze worden betrokken bij de voorbereiding van zodanige besluiten.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen adviseurs, niet zijnde bestuursorganen, aanwijzen, die zijn belast met het adviseren over het nemen van een besluit betreffende verlening, weigering, wijziging of intrekking van een vergunning.

Artikel 7

(Vervallen)

Artikel 8

  • 1 Artikel 10, eerste tot en met het vijfde lid, van de Ontgrondingenwet is niet van toepassing met betrekking tot ontgrondingen van eenvoudige aard, waarbij andere belangen niet of nauwelijks zijn betrokken.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ontgrondingen van eenvoudige aard zijn ontgrondingen ten behoeve van het egaliseren van land- en tuinbouwgronden en andere door Gedeputeerde Staten aan te wijzen ontgrondingen.

Hoofdstuk IV Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op een door Gedeputeerde Staten bij in het provinciaal blad te plaatsen besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 10

De Ontgrondingenverordening Groningen 1989 wordt ingetrokken.

Artikel 11

Ten aanzien van het nemen van besluiten, die zijn aangevraagd voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, en ambtshalve te nemen besluiten, die binnen dertien weken na die datum zijn bekend gemaakt, blijft de Ontgrondingenverordening Groningen 1989 van toepassing.

Artikel 12

Deze verordening wordt aangehaald als: Ontgrondingenverordening Groningen 1998.

Ondertekening

Groningen,

 

Voorzitter,

 

Griffier