Regeling vervallen per 01-01-2015

Afstemming- en handhavingsverordening WWB, IOAW en IOAZ

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Afstemming- en handhavings-verordening WWB, IOAW en IOAZ 2012

De raad van de gemeente Oost Gelre;

gezien het voorstel van het college van de gemeente Oost Gelre van 29 oktober 2012;

gelet op artikel  194 van de Gemeentewet;

gelet op artikel 8 lid 1 onderdelen b en h, artikel 8b, artikel 9a lid 12 en artikel 18 lid 1,2 en 3 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 35  van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

overwegende dat het noodzakelijk is uitkeringen af te stemmen wegens het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en het niet nakomen van verplichtingen die aan het verlenen van de bijstand zijn verbonden bij verordening te regelen;

BESLUIT:

vast te stellen de  AFSTEMMING- EN HANDHAVINGSVERORDENING WWB, IOAW EN IOAZ 2012

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Op grond van artikel 8b van de Wet werk en bijstand, artikel 40 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsgehandicapte werkloze werknemer en artikel 40 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandige,  treedt het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek op basis van een gemeenschappelijke regeling in de plaats van de betrokken colleges van burgemeester en wethouders.

Artikel 2 Begrippenomschrijvingen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. bijstand: de bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 paragraaf 2 en 3 en de bijzondere bijstand als bedoeld in de artikelen 12 en 35 van de WWB of, voor zover sprake is van een IOAW- of IOAZ- uitkering, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW respectievelijk artikel 5 IOAZ;

b. Uitkering: de uitkering op grond van de WWB, alsmede een uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ.

c. Afstemmen:  het verlagen dan wel tijdelijk geheel of gedeeltelijk weigeren van de bijstand/uitkering op grond van artikel 18 tweede lid van de  WWB; artikel 20 en 35 van de IOAW en IOAZ;

d. voorziening: een arbeidsinschakelingsinstrument binnen een re-integratietraject of een voorwaardenscheppend instrument als bedoeld in artikel 7 WWB en artikel 35 IOAW en IOAZ.

e. sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;

f. adequate zorgverzekering: onder adequate zorgverzekering verstaat de gemeente

1. de collectieve zorgverzekering voor minima;

2. een zorgverzekering bestaande uit de verplichte basisverzekering, een aanvullende verzekering en een aanvullende tandartsverzekering waarvoor belanghebbende een premie moet betalen die tenminste gelijk is aan de premie die belanghebbende verschuldigd zou zijn bij deelname aan de collectieve zorgverzekering voor minima. Belanghebbenden met een volledige boven- en onderprothese hoeven geen tandartsverzekering af te sluiten om adequaat verzekerd te zijn tegen ziektekosten;

g. benadelingsbedrag: het bedrag waarvoor de sociale dienst  is benadeeld bestaande uit de teveel/ten onrechte verstrekte algemene en/of bijzondere bijstand  en, de daarover verschuldigde loonheffing en de berekende bijdrage Zorgverzekeringswet.

h. tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan: het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten daarvan waardoor een onnodig en/of eerder beroep op de bijstand wordt gedaan;

i. belanghebbende is de belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

j. het college: het college van burgemeester en wethouders.

k. dagelijks bestuur:  het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek.

Artikel 3 Het opleggen van een verlaging

1. Het college  legt overeenkomstig deze verordening een maatregel op als de belanghebbende naar het oordeel van het college :

a. tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan;

b. de verplichtingen die de WWB, IOAW, IOAZ en de Wet SUWI aan de bijstand verbindt niet of onvoldoende nakomt;

c. zich jegens het college misdraagt.

2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 4 Berekeningsgrondslag

1. De verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm  (inclusief de toeslag en vakantiegeld).|

2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB; of

b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5 Het besluit tot het opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een  verlaging worden in ieder geval vermeld:

a. de reden van de verlaging;

b. de periode waarover de verlaging wordt opgelegd,

c. het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd;

d. het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd,

e. indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 6 Horen van belanghebbende

1. Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld hierover, mondeling of schriftelijk, zijn zienswijze naar voren te brengen.

2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten als:

a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

b. de belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de WWB en artikel 35 van de IOAW en IOAZ werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de WWB en artikel 44 van de IOAW en IOAZ;

d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 7 Afzien van het opleggen van een verlaging

1. Het college ziet af van het opleggen van een verlaging als:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. de gedraging meer dan een jaar voor constatering van de gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt dat als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

2. Het college kan afzien van het opleggen van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

3. Als het college afziet van het opleggen van een verlaging op grond van dringende redenen ontvangt de belanghebbende hiervan een schriftelijk besluit.

Artikel 8 Ingangsdatum verlaging

1. De verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of de hoogte van de bijzondere bijstand.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering, opgelegd als:

a. de bijstand nog niet betaalbaar is gesteld;

b. de belanghebbende geen bijstand meer ontvangt.

3. Een verlaging die voor een periode van meer dan 3 maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na 3 maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

Als er gedurende eenzelfde periode sprake is van meerdere afstemmingswaardige gedragingen wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is opgelegd.

Artikel 10 Herhaling van verwijtbaar gedrag / Recidive

De duur en/of de hoogte van een verlaging, als bedoeld in de hoofdstukken 2, 3 en 4 van deze verordening, worden verdubbeld als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een afstemmingswaardige gedraging van dezelfde of hogere categorie.

Dit geldt ook als het eerste besluit een besluit is waar is afgezien van een maatregel vanwege een dringende reden, bedoeld in artikel 7, tweede lid van deze verordening.

Hoofdstuk 2 Arbeidsverplichtingen

Artikel 11 Categorieën maatregelen

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 WWB, artikel 9a WWB, artikel 55 WWB respectievelijk artikel 37 IOAW, artikel 38 IOAW, artikel 37 IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende op werk.nl of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. het niet, niet tijdig of onvolledig voldoen aan de administratieve verplichtingen in verband met het recht op bijstand en daaraan verbonden plicht tot arbeidsinschakeling;

c. het niet melden van het verrichten van vrijwilligerswerk.

2. Tweede categorie:

a. het in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening en/of de periode gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid of deelname aan een participatietraject te verkrijgen of te aanvaarden;

b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of een traject tot participatie;

c. het zonder toestemming op vakantie gaan dan wel later terugkeren van vakantie terwijl men niet is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen of deelname aan een participatietraject.

3. Derde categorie:

a. het zich gedragen en/of kleden op een wijze die de inschakeling in arbeid of deelname aan een participatietraject belemmert;

b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub b en artikel 10, eerste lid van de wet. Waaronder begrepen sociale activering en scholing gericht op arbeidsinschakeling.

4. Vierde categorie:

a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

c. het door eigen toedoen of schuld ervoor zorgen dat een traject op basis van een trajectplan wordt beëindigd;

d. het niet deelnemen aan direct-werk-activiteiten door een daartoe geïndiceerde uitkeringsgerechtigde.

 

Artikel 12 De hoogte en duur van de maatregel

1. De verlaging wordt bepaald op

a. 5% van de betreffende bijstand(norm) gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

b. 20% van de betreffende bijstand(norm) gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

c. 50% van de betreffende bijstand(norm) gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie;

d. 100% van de betreffende bijstand(norm) gedurende 1 maand bij gedragingen van de vierde categorie.

2. Het college kan afwijken van de hoogte en duur van de verlaging op grond van dringende redenen.

Hoofdstuk 3 Inlichtingenplicht (onverwijld verstrekken van gegevens) en bestuurlijke boete

Artikel 13 Onjuiste en/of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

1. Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 13 IOAW en artikel 13 van de IOAZ, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering wordt een waarschuwing gegeven. Hieronder valt tevens het niet tijdig verstrekken van gegevens die van belang zijn voor de verlening van bijstand.

2. Bij toepassing van artikel 17, eerste lid van de WWB. artikel 44 lid 1 van de IOAW en 44 lid 1 IOAZ dient als onverwijld te worden verstaan: bij het mutatieformulier, indien dit niet van toepassing is, vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit dan wel de omstandigheid zich heeft voorgedaan.

3. Wanneer binnen 2 jaar vanaf datum van de eerdere waarschuwing recidive plaatsvindt, moet een bestuurlijke boete worden opgelegd van € 150,--.

Artikel 14 Onjuiste en/of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

1. Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 13 van de IOAW en artikel 13 van de IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt een bestuurlijke boete opgelegd gelijk aan het benadelingsbedrag. De bestuurlijke boete wordt zo mogelijk eerst verrekend met de uitkeringen van de eerstvolgende maanden.

2. Het college kan afwijken van de hoogte van de bestuurlijke boete op grond van dringende redenen of verminderde verwijtbaarheid;

3. Als het benadelingsbedrag boven de aangiftegrens van het Openbaar Ministerie (€ 50.000,-- op 1-1-2013) ligt, wordt aangifte gedaan en wordt de strafmaat aan Justitie overgelaten. Derhalve geen bestuurlijke boete.

4. Bij recidive binnen 5 jaar na een eerdere bestuurlijke boete dient een bestuurlijke boete te worden opgelegd van 150% van het benadelingsbedrag.

Artikel 15 Opleggen bestuurlijke boete

Van het opleggen van een bestuurlijke boete zijn de bepalingen van artikel 18a van de Wet werk en bijstand van toepassing.

Hoofdstuk 4 Andere verwijtbare gedragingen

Artikel 16 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1. Als een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, WWB wordt een verlaging opgelegd.

2. Onder tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB wordt in ieder geval verstaan:

a. het op verzoek niet tijdig ter inzage verstrekken van een geldig legitimatiebewijs (art. 17, lid 4 WWB);

b. het niet meewerken aan het verrichten van noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand (budgettering art. 57, sub a WWB);

c. het niet meewerken aan een schuldsanering (art. 55 WWB);

d. het niet meewerken aan een noodzakelijke behandeling van medische aard (art. 55 WWB);

e. niet alles in het werk stellen om een boedelscheiding tot stand te brengen (art. 55 WWB); f. verkoop woning beneden de waarde (art. 55 WWB);

g. te snelle intering van vermogen (art. 55 WWB);

h. onderbedeling bij echtscheiding (art. 55 WWB) of beëindiging geregistreerd partnerschap;

i. te late of geen aanvaarding voorliggende voorziening (art. 55 WWB);

j. het niet aangifte doen door de belanghebbende zonder adres van een briefadres (art. 40 lid 2 WWB);

k. het niet meewerken aan de verplichting tot het vestigen van een lening ter verkrijging van zekerheid voor de nakoming van de aan de bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen (art. 48 lid 3 WWB);

l. het niet afsluiten van een zorgverzekering of het niet afsluiten van een adequate zorgverzekering (artikel 1 sub f), voor zover dit leidt tot een beroep op bijstand.

3. Van onverantwoord snelle intering van vermogen is sprake indien, vanaf het moment waarop de belanghebbende redelijkerwijs kan weten dat hij op bijstand raakt aangewezen, het vermogen afneemt tot onder de grens van het vrij te laten vermogen (artikel 34, lid 2, onder d, en lid 3, WWB) als gevolg van spendering van middelen met meer dan anderhalf maal de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

Voor de toepassing van dit artikel wordt de bijstandsnorm verhoogd met de voor eigen rekening blijvende premie van een particuliere ziektekostenverzekering, alsmede met het verschil van de huurtoeslag die de belanghebbende werkelijk ontvangt en de huurtoeslag die hij zou hebben ontvangen bij een inkomen ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm.

 

Artikel 17 Hoogte en duur van de maatregel

1. De verlaging wordt bepaald op 50% van de betreffende bijstand(norm) gedurende 1 maand.

2. Als er sprake is van een te snelle intering van vermogen, kan een verlaging worden opgelegd in die zin dat de bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening.

Als hiervan gebruik wordt gemaakt is lid 1 van dit artikel niet van toepassing voor de duur van de maatregel.

3. Het college kan afwijken van de hoogte en duur van de verlaging op grond van dringende redenen.

Artikel 18 Misdragingen

1. Als een belanghebbende zich heeft misdragen tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, IOAW of IOAZ, wordt een verlaging opgelegd van 50% gedurende 1 maand.

2. Onder  misdraging tegenover het bestuur of zijn ambtenaren onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van WWB, IOAW en IOAZ, wordt onder anderen verstaan:

a. verbaal geweld;

b. discriminatie;

c. ernstige intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

e. mensgericht fysiek geweld;

f. overige/combinatie van agressievormen.

3. De duur van de verlaging wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen een periode van twee jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aan te merken gedraging als bedoeld in het eerste lid. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

4. Het college kan afwijken van de hoogte en duur van de verlaging op grond van dringende redenen.

Hoofdstuk 5 Het handhavingsbeleid

Artikel 19 Het handhavingsbeleid

Het college  biedt tweejaarlijks een handhavingsplan aan de gemeenteraden aan met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de te verwachten resultaten.

Hoofdstuk 6 Bijzondere bepalingen

Artikel 20 Personen van 65 jaar en ouder

In afwijking van de vorige artikelen is op belanghebbenden die op grond van een mandaatregeling van de Sociale verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB (zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 121 en 2008, 98 en eventueel daarna vastgestelde wijzigingen ) van toepassing.

Artikel 21 Volgen van een studie

1. Indien een opleiding wordt gevolgd waarvoor door het college geen toestemming is verleend, wordt de bijstand voor de duur van drie maanden geheel geweigerd;

2. Indien de gedraging niet wordt opgeheven, wordt de verlaging van 100% telkens voor de duur van 3 maanden verlengd.

3. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid en het vorige lid genoemde termijn van drie maanden, wordt de verlaging beëindigd per de eerste van de daarop volgende maand.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Afstemming- en handhavings-verordening WWB, IOAW en IOAZ  2012”.

Artikel 23 De inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013 en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

2. De Maatregelen- en handhavingverordening Wet werk en bijstand Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011, welke op 1 oktober 2011 in werking is getreden komt hiermee te vervallen.

3. De Maatregelen- en handhavingsverordening Ioaw en Ioaz Sociale Dienst Oost Achterhoek 2012 komt hiermee te vervallen.

 

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 18 december 2012
De raad van de gemeente Oost Gelre,
de griffier,
dhr. J. Vinke
de voorzitter,
mr. drs. H.W.M. Heijman