Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR24349
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR24349/2
Regeling vervallen per 01-01-2020
Havenbeheersverordening Papendrecht 2011
Geldend van 07-07-2011 t/m 29-12-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2011
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip;
- economische vaart: het gebruik van het schip voor het doel waarvoor het gebouwd is en waarvoor de meetbrief is afgegeven;
- exploitant: eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;
- gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de International Maritime Dangerous Goods Code, de IBC Code, de IGC Code of het ADN, met uitzondering van eetbare oliën;
- haven: wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering van de Rijkswateren;
- havenmeester: havenmeester van Papendrecht;
- havenwerken: alle tot de haven behorende kaden, kunstwerken, meergelegenheden, trappen, scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven, los- en laadplaatsen en dergelijke;
- jachthaven: het door het college aangewezen gedeelte van de haven bestemd voor gebruik door pleziervaartuigen;
- kapitein: degene die de feitelijke leiding over een zeeschip voert;
- ladingresiduen: de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;
- petroleumhaven: gebied ingericht voor de afhandeling van een tankschip met onverpakte gevaarlijke vloeibare lading;
-pleziervaartuig: vaartuig dat is bestemd voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding;
-recreatievaart: het, al dan niet bedrijfsmatig, varen met of het gebruik van
pleziervaartuigen;
- scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en dat valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV, V en VI van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging
door schepen, alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, waaronder in ieder geval begrepen wordt stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad of stalen banden;
- schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;
- schipper: degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert;
- spudpaal: voorziening waarmee een schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren door middel van verticale meerpalen waarmee het schip zelf is uitgerust;
- tankschip: zee-of binnenschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten;
- toestemming: vergunning, aanwijzing, ontheffing of vrijstelling;
- woonconcentratie: een groep van zich bij elkaar op het land bevindende woningen;
- woonschip: een schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebruikt wordt of bestemd is voor bewoning en dat een vaste verbinding heeft met de wal;
- zeeschip: schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document - afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven - waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee.
Artikel 1.2 Toepassingsgebied
1. Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, is deze verordening van toepassing in de haven en alle tot de haven behorende havenwerken.
2. Deze verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeente direct of indirect gemeerd of ten anker liggen of op een spudpaal zijn afgemeerd.
Artikel 1.3 Aanvulling of afwijking van de Algemene wet bestuursrecht
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op deze
verordening.
Artikel 1.4 Beslistermijn
1. Het college beslist op een aanvraag om een toestemming binnen 4 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij bij of krachtens deze verordening een andere beslistermijn is vastgesteld.
2. Het college kan binnen 4 weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste 4 weken verlengen. Het doet hiervan mededeling aan de aanvrager.
Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen
1. Het college kan aan een toestemming voorschriften verbinden. De toestemming kan onder beperkingen worden verleend.
2. De voorschriften en beperkingen, bedoeld in het eerste lid, mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de toestemming is vereist.
3. Degene voor wie de toestemming geldt, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1.6 Geldigheidsduur
1. Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning of vrijstelling verleend voor de duur van vijf jaar.
2. Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, wordt een ontheffing die voor een eenmalige gedraging of handeling wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling verleend, met dien verstande dat de ontheffing voor maximaal zes maanden wordt verleend.
3. Een ontheffing kan in spoedeisende gevallen voor een eenmalige gedraging of handeling mondeling worden verleend. De ontheffing wordt zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.
Artikel 1.7 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming
Het college kan, onverminderd het elders bij of krachtens deze verordening bepaalde, een toestemming weigeren, wijzigen of intrekken indien:
a. een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder in ieder geval vallen de orde, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven, dat wenselijk maken;
b. de verbonden voorschriften of beperkingen waaronder zij is verleend, niet zijn of worden nageleefd;
c. zich na de verlening een zodanig feit of omstandigheid voordoet dat, indien het feit of de omstandigheid ten tijde van de verlening bekend was geweest, de toestemming niet of niet onder die voorschriften of beperkingen zou zijn verleend;
d. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de toestemming, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de toestemming is vereist;
e. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
f. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een naar het oordeel van het college redelijke termijn, of;
g. degene voor wie de toestemming geldt, dit verzoekt.
Artikel 1.8 Grond voor verlening van een ontheffing
Een ontheffing bij of krachtens deze verordening wordt slechts verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet verzet.
Artikel 1.9 Verplichtingen van houders van toestemmingen
De houder houdt de toestemming, die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, aan boord van het schip, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.
Artikel 1.10 Normadressaat
1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk
voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.
2. Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.
§ 2 Havenmeester van Papendrecht
Artikel 2.1 Aanwijzing havenmeester
Het college wijst de havenmeester van Papendrecht aan.
§ 3 Orde in en gebruik van de haven
Artikel 3.1 Verkeerstekens
1. Het college kan in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement en die verkeerstekens voorzien van nadere aanduidingen.
2. Het is verboden te handelen in strijd met het verkeersteken of de daarbij behorende nadere aanduidingen.
3. Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 3.2 Verbod tot nemen van ligplaats
1. Het is verboden met een schip ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij dit geschiedt:
a. in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1;
b. met instemming van de huurder, erfpachter of eigenaar van een ligplaats, of;
c. in overeenstemming met het door het college vast te stellen Ligplaatsenoverzicht, met inachtneming van de daarin opgenomen bijzondere bepalingen.
2. Het college kan, in afwijking van het eerste lid, onder b, het nemen of houden van ligplaats verbieden uit het oogpunt van orde, veiligheid of milieu.
3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod vrijstelling of ontheffing verlenen.
Artikel 3.3 Duur innemen ligplaats
1. Het is verboden met een schip langer dan drie maanden achtereen gebruik te maken van de haven en de havenwerken.
2. Indien tijdens een onderbreking van de periode genoemd in het eerste lid of na vertrek na die periode niet aan de economische vaart met het schip wordt deelgenomen, wordt de periode van drie maanden geacht niet te zijn onderbroken danwel niet te zijn beëindigd, indien het schip terugkeert in de haven.
3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 3.4 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland
1. Het is verboden een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object op te vijzelen.
2. Het verbod is niet van toepassing indien de boorinstallatie, het werkeiland of een soortgelijk object zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting, waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend.
3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
4. De aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval:
a. de naam en technische gegevens van het op te vijzelen object;
b. de naam van de scheepsagent;
c. het resultaat van het bodemonderzoek, en;
d. de aard en tijdsduur van de uit te voeren activiteiten.
Artikel 3.5 Voorzieningen in de haven
1. Het is een ieder verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben, te plaatsen of aan te brengen, indien daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het betreft het hebben, plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als zodanig in gebruik zijn, om een schip te laden en te lossen.
3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 3.6 Verhalen van schepen
1. Het college kan de exploitant schriftelijk opdragen het schip te verhalen of doen verhalen naar een andere ligplaats indien dit in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen noodzakelijk is.
2. Indien geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht, bedoeld in het eerste lid, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant verhalen of doen verhalen.
3. In spoedeisende gevallen of indien de exploitant onbekend is, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant direct verhalen of doen verhalen.
Artikel 3.7 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven
1. Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken indien het schip:
a. aan de grond zit;
b. gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt, of;
c. ter hoogte van kade of oevers wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren.
2. Tijdens het in werking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven van een schip is er een persoon in de stuurhut aanwezig, die bekend is met de bediening van het schip.
3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het een aan een ander schip gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft, dat moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade.
4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.
Artikel 3.8 Recreatievaart en zeilvaart in de haven
1. Het is verboden zich met een schip dat voor de recreatievaart is bestemd in de haven te bevinden, tenzij:
a. het schip zich in een jachthaven bevindt, of;
b. het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar een in de haven gelegen jachthaven, private ligplaats of werf.
2. Het is verboden met een schip dat uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen te varen in de haven.
3. Het college kan in geval van een evenement als bedoeld in de Algemene plaatselijke verordening Papendrecht vrijstelling verlenen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden.
4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden vrijstelling of ontheffing verlenen.
Artikel 3.9 Overlast aan vaartuigen
Het is niet-rechthebbenden verboden een schip vast te houden, zich daarop te begeven, zich daarop te bevinden of los te maken.
Artikel 3.10 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade
1. Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken voor het schip of de omgeving, worden direct aan de havenmeester gemeld.
2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.
Artikel 3.11 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water
Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de kapitein of schipper verplicht, indien hij met zijn schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.
§ 4 Veiligheid en milieu in de haven
Artikel 4.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen
1. Het is verboden om aan boord van een schip, door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het schip ontsnapt.
2. Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.
3. Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 4.2 Gebruik afvalverbrandingsoven
Het is een ieder verboden in de haven aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.
Artikel 4.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen
Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:
a. daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester, en;
b. de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.
Artikel 4.4 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen
1. Het college kan indien naar zijn oordeel een schip ernstig gevaar, schade of hinder, of ernstige verstoring van de orde met zich meebrengt of kan brengen:
a. een verbod opleggen om met dat schip de haven binnen te komen, in de haven te verblijven of zich met dat schip op een ligplaats te bevinden, of;
b. maatregelen opleggen aan de kapitein of de schipper van het schip dat in de haven verblijft of zich op een ligplaats bevindt.
2. Degene aan wie het verbod is of de maatregelen zijn opgelegd, is verplicht daaraan gevolg te geven.
Artikel 4.5 Veilige toegang
1. Een afgemeerd schip beschikt over een toegang, die geen gevaar of schade kan veroorzaken.
2. Een binnenschip hoeft niet over een toegang te beschikken indien:
a. de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen, of;
b. het afmeren van korte duur is.
Artikel 4.6 Verbod gebruik hoofdmotor
1. Het is, in nader door het college aan te wijzen gebieden, verboden om op een afgemeerd schip de hoofdmotor in werking te hebben, tenzij direct voor vertrek van het schip.
2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 4.7 Veilige ligplaats
Het innemen van een ligplaats in overeenstemming met deze verordening ontheft de kapitein of schipper niet van zijn verplichting zich ervan te overtuigen dat die plaats voor zijn schip veilig is.
§ 5 Delegatiegrondslagen
Artikel 5.1 Delegatiegrondslagen in verband met het stellen van nadere regels door het college
Het college kan nadere regels stellen in het kader van orde, veiligheid, milieu of kwaliteit van de dienstverlening in de haven of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, over:
a. het aanwijzen van gebieden, te weten petroleumhavens, waar schepen alleen onder door het college nader te bepalen voorwaarden zich mogen bevinden, waarbij het college in ieder geval regels kan stellen over activiteiten die in het gebied plaatsvinden of over de eisen waaraan schepen en bemanning moeten voldoen als zij in het gebied verblijven;
b. het zich bevinden van een tankschip met gevaarlijke stoffen in de haven;
c. de gegevens die schepen moeten melden als zij de haven aandoen of bepaalde activiteiten in de haven willen verrichten;
d. het ligplaats nemen binnen een nader te bepalen afstand bij een woonconcentratie door een schip dat geladen is met gevaarlijke stoffen;
e. de overslag van vloeibare gevaarlijke en schadelijke stoffen in bulk;
f. het bunkeren van schepen;
g. het aanwijzen van stoffen die stank of hinder kunnen veroorzaken of aanvullende risicobeheersende maatregelen behoeven;
h. het schoonmaken van scheepsruimtes die een gevaarlijke of schadelijke stof bevatten, al dan niet met gebruikmaking van een dienstverlenend schip, waarbij aan dat schip voorwaarden kunnen worden gesteld;
i. de afgifte en het in ontvangst nemen van, alsmede het geven van een aanwijzing om scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen van schepen in ontvangst te mogen nemen;
j. het verrichten van werkzaamheden aan schepen;
k. de wijze van afmeren van schepen en het innemen van ligplaats;
l. de verplichting voor schepen om gebruik te maken van walstroom in plaats van een eigen
voorziening voor het opwekken van elektriciteit;
m. het gebruik van generatoren aan boord van schepen, alsmede het aanwijzen van gebieden waar het gebruik van generatoren aan boord van schepen verboden is;
n. het innemen van ligplaats door bepaalde categorieën van schepen;
o. de openings-en sluitingstijden van bruggen;
p. het aanwijzen van jachthavens en het instellen van een vergunning terzake het gebruik van de jachthaven;
q. het aanwijzen van ligplaatsen voor woon-en historische schepen en het instellen van een vergunning terzake het gebruik van de ligplaatsen;
r. het vast- en losmaken van schepen, het instellen van een vergunningstelsel voor personen die schepen vast- en losmaken en het vaststellen van opleidingseisen voor personen die schepen vast- en losmaken;
s. het laden of lossen van schepen op palen of boeien.
§ 6 Handhaving
Artikel 6.1 Aanwijzingen
1. Het college kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.
2. Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.
Artikel 6.2 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 6.3 Toezichthoudende ambtenaren
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de medewerkers werkzaam bij de Divisie Havenmeester Rotterdam van Havenbedrijf Rotterdam N.V., met uitzondering van hen die meer in het bijzonder administratieve werkzaamheden uitoefenen.
2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.
Artikel 6.4 Betreden van woonruimten
Personen die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn bevoegd een woning binnen te treden, zonder toestemming van de bewoner, voor zover het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of
krachtens deze verordening dit vereisen.
§ 7 Overgangs-en slotbepalingen
Artikel 7.1 Intrekking oude verordening
De Havenverordening Papendrecht, vastgesteld op 14 mei 2009, wordt ingetrokken.
Artikel 7.2 Overgangsrecht
1. Toestemmingen die zijn verleend bij of krachtens de Havenverordening Papendrecht 1994 of de Havenverordening Papendrecht, en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, worden aangemerkt als toestemmingen bij of krachtens deze verordening.
2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om toestemming op grond van de Havenverordening Papendrecht is ingediend waarop nog niet is beslist wordt daarop deze verordening toegepast.
3. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om toestemming krachtens de Havenverordening Papendrecht, wordt beslist met toepassing van deze verordening.
Artikel 7.3 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie daarvan in het Papendrechts Nieuwsblad en werkt terug tot 1 juli 2011.
Artikel 7.4 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als Havenbeheersverordening Papendrecht 2011, afgekort als HbvP 2011.
Nota-toelichting
Toelichting bij de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011
Algemeen
Aanleiding
De aanleiding om de bestaande Havenverordening Papendrecht 2011 te herzien is tweeledig.
Ten eerste wordt aan de havenmeester van Rotterdam, werkzaam bij Havenbedrijf Rotterdam
N.V. met ingang van 1 juli 2011 het nautisch beheer in een aantal havens van de gemeente
Papendrecht opgedragen. Ten behoeve van het toezicht en de handhaving door de
opsporingsambtenaren en de toezichthouders werkzaam bij de Divisie havenmeester van
Havenbedrijf Rotterdam N.V. in de havens van Papendrecht die voor de commerciële
scheepvaart openstaan is het wenselijk de Havenverordening Papendrecht in overeenstemming
te brengen met regelingen zoals die gelden in de havens waar de toezichthouders en
opsporingsambtenaren reeds werkzaam zijn. Dit betreft de havens die gelegen zijn in de
gemeenten Dordrecht, Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Zwijndrecht.
Ten tweede is de haven een zeer dynamische omgeving. Nieuwe ontwikkelingen volgen elkaar in
rap tempo op. Het is van belang dat de Havenmeester in zijn rol van Gastvrije Autoriteit een
constante kwaliteit kan leveren om het scheepvaartverkeer vlot, schoon, veilig en beveiligd af te
wikkelen. Gelet hierop is het noodzakelijk om de regelgeving die uit 2008 dateert op onderdelen
te moderniseren.
Gewijzigde verordening en indeling
Wat als eerste opvalt aan de Havenbeheersverordening ten opzichte van de oude
Havenverordeningen is de naam. De naam is na vele jaren gewijzigd in
Havenbeheersverordening, dit als trendbreuk en ter onderscheiding van de vorige
havengebonden regelingen. Hierbij is tevens geanticipeerd op de nieuw geformuleerde
taakstelling, waar gesteld wordt dat het ter bevordering van een goed havenbeheer noodzakelijk
is om regels te stellen. De Havenmeester beheert en bewaakt de publiekrechtelijke belangen
voor én namens het gemeentebestuur.
Om de transparantie te verbeteren is gekozen voor een nieuwe opzet en indeling van de
gemeentelijke havenregelingen. Naast de Havenbeheersverordening bestaat één aan die
verordening gekoppeld algemeen verbindend voorschrift, het Havenreglement Papendrecht
2011. Dit Havenreglement wordt door het college vastgesteld.
De Havenbeheersverordening bevat voornamelijk algemene regels voor schepen die de haven
aandoen en deze regels zijn toekomstbestendig. Regels die vatbaar zijn voor verandering zijn
zoveel mogelijk in het Havenreglement Papendrecht 2011 geplaatst en worden door het college
vastgesteld. Het overdragen van de bevoegdheid van de raad aan het college om deze nadere
regels vast te stellen geschiedt vanzelfsprekend niet blanco. In de Havenbeheersverordening is
opgenomen om welke onderwerpen het precies gaat en hoe het college deze bevoegdheid nader
kan invullen (zie artikel 5.1). Vanzelfsprekend informeert het college de raad (pro-)actief over de
wijze waarop zij deze bevoegdheid uitoefent.
Bij het ontwerpen en opstellen van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 c.a. is
nadrukkelijk rekening gehouden met het feit dat het huidige niveau van normstelling gehandhaafd
blijft en dat er geen concessies zijn gedaan aan het huidige bestaande veiligheidsniveau. Het
was, om de haven vlot, schoon, veilig en beveiligd te houden, ook noodzakelijk enkele nieuwe
artikelen toe te voegen.
In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop meer uitgebreid ingegaan.
Uitoefening bevoegdheden op grond van Havenbeheersverordening
De bevoegdheden, genoemd in de verordening, zijn door de gemeenteraad toegekend aan het
college, die deze bevoegdheden grotendeels aan de havenmeester mandateert. De
havenmeester oefent deze bevoegdheden derhalve niet op eigen gezag uit, maar namens het
college (het bestuursorgaan). In hoofdstuk 10 van de Awb is de verhouding tussen de
mandaatgever en de gemandateerde geregeld. In de eerste plaats kan de mandaatgever de
gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van
de gemandateerde bevoegdheid. Voorts verschaft de gemandateerde de mandaatgever op diens
verzoek inlichtingen ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. De
mandaatgever blijft bevoegd om de bevoegdheid zelf uit te oefenen. Ook kan de mandaatgever
de bevoegdheid te allen tijde intrekken.
Artikelsgewijze toelichting
§ 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
De begrippen die in de Havenbeheersverordening worden gebruikt, zijn ondergebracht in artikel
1.1. Dit geldt ook voor relevante begrippen die voorheen in de Havenverordening Papendrecht
waren opgenomen. Een aantal begrippen is naar het Havenreglement verplaatst aangezien die
onderwerpen alleen daar worden geregeld, zoals de begrippen gevaarlijke stoffen, schadelijke
stoffen, brandbare vloeistoffen, vlampunt, schoonmaken, schoonmaakcertificaat en
gasdeskundige.
De begrippen van de Havenbeheersverordening zijn ook van toepassing voor diezelfde
begrippen in het Havenreglement.
Hieronder volgt een toelichting op een aantal begrippen.
Exploitant
Onder exploitant wordt verstaan: de eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die
zeggenschap heeft over het gebruik van het schip.
Deze definitie hangt samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen tot
wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten.
Havenmeester
Onder het begrip havenmeester wordt de havenmeester van Papendrecht verstaan. In artikel 2.1
is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht
de havenmeester aanwijst.
Kapitein en Schipper
De kapitein of de schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe
de (papieren) kapitein, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die
op dat moment de feitelijke leiding heeft.
De definities hangen samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen
tot wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten.
Scheepsafval
Aan de definitie scheepsafval is bijlage VI van het internationaal Verdrag ter voorkoming van
verontreiniging door schepen toegevoegd. Bijlage VI omvat ozon aantastende stoffen die ook in
scheepsafval kunnen voorkomen.
Schip
Aan de definitie schip zijn de begrippen boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object
opgenomen. Dit begrip hangt samen met artikel 3.4, waarin het verbod tot het opvijzelen van
boor- en werkeilanden is geregeld. Door deze begrippen hier op te nemen, wordt voorkomen dat
een werkeiland of soortgelijk object niet onder de definitie van "schip" zou vallen. Voorts wordt
hiermee voorkomen dat een opgevijzeld (op zijn poten staand) booreiland buiten de werking van
de definitie zou vallen.
Spudpaal
Een spudpaal is een inrichting, anders dan ankers, waarmee het schip zichzelf in de
onderwaterbodem kan verankeren.
Zeeschip
Ten aanzien van de definitie zeeschip wordt opgemerkt dat schepen die de vereiste documenten
hebben om op de binnenwateren en op zee te varen (zogenaamde binnen-buitenschepen), op
grond van deze definitie worden aangemerkt als zeeschip.
Artikel 1.2 Toepassingsgebied
Het toepassingsgebied beperkt zich niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich
tevens uit over alle tot de haven behorende havenwerken, zoals o.a. bouwwerken en kademuren.
Het is duidelijk dat ook vanaf de wal de orde en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed.
De verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de
gemeente direct of indirect gemeerd, ten anker of op spudpalen liggen aan of bij kaden,
aanlegsteigers, meerpalen, ankergebieden of andere voorzieningen. Op schepen die gemeerd
liggen buiten de haven, maar binnen de gemeente is de verordening eveneens van toepassing,
onafhankelijk van de vraag of de gemeente dan wel een particulier "beheerder" van deze steiger is.
Artikel 1.3 Aanvulling of afwijking van de Algemene wet bestuursrecht
Expliciet is in dit artikel aangegeven dat paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht
dat regels geeft omtrent de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen niet van
toepassing is op de Havenbeheersverordening c.a.
Artikel 1.4 Beslistermijn
Opgenomen is dat binnen vier weken op een aanvraag moet worden besloten. De mogelijkheid
bestaat om deze termijn éénmaal met vier weken te verlengen. Wel moet deze verlenging
(binnen de eerste vier weken) aan de aanvrager gemeld worden.
Op grond van het eerste lid is mogelijk gemaakt dat bij of krachtens deze verordening voor
bepaalde besluiten een andere afwijkende beslistermijn kan worden vastgesteld. Vooralsnog
wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen
In de strafbepalingen van deze Havenbeheersverordening wordt overtreding van het bij of
krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Dat geldt dus ook voor overtreding van
de aan de toestemming verbonden voorschriften of beperkingen.
Artikel 1.6 Geldigheidsduur
In het eerste lid wordt geregeld dat een vergunning of vrijstelling wordt verleend voor de duur van
vijf jaar. Wel bestaat de mogelijkheid bij of krachtens de Havenbeheersverordening te bepalen
dat een andere termijn wordt vastgesteld.
Het tweede lid bepaalt dat een ontheffing, indien deze wordt verleend voor een eenmalige
gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling.
Kantekening hierbij is dat een ontheffing nooit langer dan voor zes maanden kan worden
verleend.
Op grond van het derde lid kan de ontheffing in spoedeisende gevallen voor een eenmalige
gedraging of handeling mondeling worden verleend. Wel wordt de ontheffing daarna zo spoedig
mogelijk op schrift gesteld.
Artikel 1.7 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming
Onder het bepaalde in onderdeel d, worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen tot
intrekking of wijziging van de toestemming leiden. Daarbij moeten vanzelfsprekend door het
bestuursorgaan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen.
Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking dan wel wijziging van de vergunning of
ontheffing wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften
nopen tot toepassing van de administratieve sanctie van intrekking van de vergunning. Met name
het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot
wijziging en intrekking.
Artikel 1.8 Grond voor verlening van een ontheffing
Dit artikel bepaalt dat een ontheffing bij of krachtens deze verordening slechts kan worden
verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet
verzet.
Artikel 1.9 Verplichtingen van houders van toestemmingen
Op grond van dit artikel moet de houder – indien een toestemming op een schip betrekking heeft
– de toestemming of een kopie daarvan, aan boord van het schip houden, tenzij het schip geen
bemanningsverblijf heeft.
Artikel 1.10 Normadressaat
Dit artikel bepaalt tot wie de voorschriften van de verordening zich richten. Tenzij uit de tekst
anders blijkt, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij
of krachtens deze verordening. De kapitein of schipper is degene die de feitelijke leiding heeft
over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein of schipper, maar kan ook zijn vervanger
zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. Overal
waar in de verordening staat “het is verboden”, richt de norm zich dus in de eerste plaats tot de
kapitein, de schipper, of zijn plaatsvervanger.
Met nadruk zij hier opgemerkt dat er enkele artikelen in de verordening zijn opgenomen waarin
expliciet is bepaald dat “een ieder” zich aan dat voorschrift dient te houden. De normen in die
artikelen richten zich derhalve niet tot de kapitein of de schipper, maar tot iedereen. Voor dit
systeem is in deze verordening gekozen om eenduidigheid ten aanzien van het normadressaat te
verkrijgen. Bijkomend voordeel is dat niet langer in elk artikel afzonderlijk behoeft te worden
bepaald tot wie de norm zich richt.
In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, de exploitant
verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Deze
bepaling is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is
afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.
§ 2 Havenmeester van Papendrecht
Artikel 2.1 Aanwijzing havenmeester
Artikel 2.1 vormt de basis voor het college om de havenmeester aan te wijzen.
De hier bedoelde havenmeester is de havenmeester van Papendrecht.
§ 3 Orde in en gebruik van de haven
Artikel 3.1 Verkeerstekens
In het Binnenvaartpolitiereglement is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens
geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens
worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven.
Artikel 3.2 Verbod tot nemen van ligplaats
In principe is het verboden ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden,
tenzij een van de uitzonderingsbepalingen, genoemd in de onderdelen a tot en met c in acht
worden genomen. Het in het derde lid opnemen van een ontheffings- en vrijstellingsregeling is
onder andere nodig gebleken ten aanzien van de openbare ligplaatsen. Door opname van deze
vrijstellingsregeling kan het college middels beperkingen en voorschriften die aan een ontheffing
of vrijstelling worden verbonden, anticiperen op de specifieke omstandigheden van de ligplaats.
Het nemen van ligplaats omvat tevens ankeren of gebruik maken van spudpalen op de
aangewezen ankerplaatsen. Het verbod leidt ertoe dat in de meeste gevallen kan worden
volstaan met plaatsing in de haven van verkeerstekens.
Artikel 3.3 Duur innemen ligplaats
De reden van opname van dit artikel is gelegen in het feit dat door beperking van de maximale
tijdsduur van het innemen van een ligplaats er in beginsel voldoende ligplaatsen beschikbaar
blijven. Indien schepen voor langere tijd, in casu maandenlang achtereen zouden blijven liggen,
bijvoorbeeld in verband met een faillissement, dan komt de vrije ligplaatsvoorziening in het
gedrang.
Artikel 3.4 Verbod opvijzelen boor-of werkeiland
Op grond van artikel 3.4 is het verboden om een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk
object (hierna: werkeiland) op te vijzelen. Dit artikel is opgenomen in verband met het mogelijk
gebruik van de haven door werkeilanden. Bij het opvijzelen - dat is het met behulp van de aan
boord geplaatste vijzels op eigen kracht verheffen van een werkeiland - worden de poten van het
werkeiland op de bodem geplaatst. Vervolgens werkt het werkeiland zich omhoog.
In artikel 1.7 is bepaald dat het college de afgifte van een ontheffing kan weigeren indien een of
meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder redenen van
orde, veiligheid of milieu in de haven, dat wenselijk maken. De gegevens die moeten worden
verstrekt bij de aanvraag tot een ontheffing bieden de mogelijkheid om tot een goede beoordeling
van de nautische en andere veiligheidsaspecten van de haven te komen. De exploitant van een
werkeiland, die eerstverantwoordelijke is voor de activiteiten, heeft tevens belang bij een zo
effectief mogelijke informatie-uitwisseling met de havenbeheerder. In de bodem kunnen zich
bijvoorbeeld leidingen, kabels of duikers bevinden die door de vrijkomende krachten beschadigd
kunnen worden. Ook dient rekening te worden gehouden met de vergrote windgevoeligheid van
het werkeiland tijdens en na het opvijzelen. De gegevens die moeten worden overgelegd bij de
aanvraag om een ontheffing omvatten dan ook tevens een mededeling omtrent de resultaten van
het door de exploitant uit te (laten) voeren bodemonderzoek. Indien een werkeiland zich bevindt
op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting geldt het verbod niet, voor zover de
activiteiten vallen binnen de werkingssfeer van de vergunning die is afgegeven krachtens de Wet
milieubeheer.
Artikel 3.5 Voorzieningen in de haven
Dit artikel bepaalt in algemene zin dat het verboden is voorzieningen of voorwerpen in, op, onder
of boven water te hebben of aan te brengen indien daardoor gevaar, schade of hinder kan
ontstaan.
De havenbeheerder dient in verband met het veilig gebruik van de haven op de hoogte te zijn van
alle voorzieningen die in, onder of boven water worden aangebracht en die van een min of meer
permanent karakter zijn. Uitgezonderd zijn scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen om
een schip te laden en te lossen. Daarbij wordt de eis gesteld dat deze voorzieningen ook
werkelijk (als zodanig) in gebruik zijn, teneinde te voorkomen dat voorzieningen die hinderlijk of
gevaarlijk voor anderen zijn (bijvoorbeeld meerdraden en fenders) blijvend worden aangebracht.
Artikel 3.6 Verhalen van schepen
Indien zich een calamiteit voordoet in de haven, moeten schepen - in verband met de veiligheid of
het milieu - met spoed verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er met toestemming
van het college. Bij een brand zouden de schepen bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor
bestrijdingsvaartuigen.
Aangezien niet altijd in strijd met bestaande wettelijke voorschriften wordt gehandeld, is
bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:21 Awb in dergelijke
gevallen niet mogelijk. Teneinde de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen, wordt
in het eerste lid bepaald dat de beslissing op schrift dient te worden gesteld. Voorts kan uitsluitend
van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt indien dit noodzakelijk is in het kader van de orde of
ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen. Een voorbeeld van een niet-spoedeisend
belang in het kader van de orde van de haven, is het noodzakelijk worden van het plegen van
onderhoud aan een kademuur of steiger waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd
ligt. De eigenaar, beheerder of gebruiker van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk
worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Indien
medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden.
Artikel 3.7 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven
In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels,
pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of
hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen indien het in andere gevallen
wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.
Het verbod van dit artikel geldt ook in die situaties waarbij het schip op spudpalen ligt of indien
men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het schip gaande houdt of tegen de
kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is afgemeerd. Reden waarom het
verbod wordt ingevoerd ligt in het feit dat wanneer door gebruikers van de haven schepen
gaande worden gehouden zeer gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Voorts kan –
met name – het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen indien een schip
aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker-of
bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade levert
een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke
afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar.
Ontheffingen worden slechts in beperkte gevallen verleend. Voor het proefdraaien wordt slechts
op een beperkt aantal locaties ontheffing verleend.
Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van
voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn
die bekend is met de bediening van het schip. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het
geval is. Dit kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.
Artikel 3.8 Recreatievaart en zeilvaart in de haven
Dit artikel regelt in het eerste lid dat het - in principe - verboden is de recreatievaart te beoefenen
in de haven. Het gaat hierbij om havens die onder invloed staan van de eb- en vloedstroom en
die derhalve in directe verbinding staan met open zee. Het varen met pleziervaartuigen in havens
die worden gebruikt door de beroepsvaart, kan zeer gevaarlijke situaties met zich meebrengen
Het eerste lid stelt dat het verbod niet van toepassing is indien het schip zich rechtstreeks en
zonder onderbreking begeeft naar in een in de haven gelegen jachthaven, private ligplaats of
werf.
In het tweede lid wordt bepaald dat het verboden is de zeilvaart te beoefenen in de haven, tenzij
hiervoor een ontheffing is verleend. De recreatievaart in het eerste lid heeft geen betrekking op
de zeilvaart, die in het tweede lid wordt omschreven. Zeilvaart kan bedrijfsmatig -dus tegen
vergoeding - worden beoefend en niet bedrijfsmatig, dus recreatief. Beide worden in het tweede
lid geregeld. Een ontheffing van het verbod kan bijvoorbeeld worden verleend ingeval van een
zeilwedstrijd of een manifestatie, dan wel ingeval van motorpech.
Het college kan op grond van het derde lid een vrijstelling geven voor de in dit artikel gestelde
verboden in geval van evenementen.
Het vierde lid regelt dat het verbod niet van toepassing is indien wordt gehandeld met een door
het college verleende vrijstelling of ontheffing.
Artikel 3.9 Overlast van vaartuigen
In de praktijk van de haven komt het regelmatig voor dat handelingen plaatsvinden, zoals het
vasthouden en losmaken van schepen alsmede het zich begeven en bevinden op schepen, die
onrechtmatig zijn. Met de invoeging van dit artikel wordt handhaving mogelijk gemaakt.
Artikel 3.10 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade
Dit artikel bevat de verplichting voor schepen om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan
boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren aan de
havenmeester te melden. De bepaling is van toepassing op alle schepen.
De melding vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of
per e-mail via telefoonnummer 010 -252 1000, faxnummer 010 - 252 1600, VHF kanaal 14 of email
cmh@portofrotterdam.com .
Artikel 3.11 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water
Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de kapitein of schipper verplicht, indien hij met
dat schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing daartoe
ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.
§ 4 Veiligheid en milieu in de haven
Artikel 4.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen
Artikel 4.1, eerste lid, regelt dat het verboden is om roet uit een schip te laten ontsnappen
tengevolge van het doorblazen van het uitlaatgassensysteem.
Het tweede lid bepaalt dat het verboden is stoffen uit een schip te laten ontsnappen, indien
hierdoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden beperken zich tot handelingen die plaatsvinden
aan boord van een schip. Handelingen gepleegd vanaf de wal vallen buiten deze bepalingen.
Het derde lid regelt dat het college ontheffing kan verlenen van het in het tweede lid gestelde
verbod.
Artikel 4.2 Gebruik afvalverbrandingsoven
In artikel 4.2 is ter voorkoming van gevaar, schade en hinder voor de omgeving, door
bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling en het gebruik van de afvalverbrandingsoven terwijl het
schip is afgemeerd, een verbod opgenomen op het gebruik van afvalverbrandingsovens aan
boord van schepen. Eventueel zich aan boord bevindend afval kan worden afgegeven aan de
daartoe bestemde inzamelaars.
Artikel 4.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen
Dit artikel regelt dat, in verband met de veiligheid en het eventuele belemmeren van de vaarweg,
indien stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de
havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden, maar de voorkeur wordt
gegeven aan een telefonische melding op 010 – 252 1000 of via de marifoon op VHF kanaal 14.
Vervolgens dient de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk te worden
verwijderd.
Het opnemen van een verbod is niet noodzakelijk in verband met de werkingssfeer van de
Waterwet, het Binnenvaartpolitiereglement en gemeentelijke regelgeving.
Artikel 4.4 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen
In het kader van een goed havenbeheer is het noodzakelijk ten aanzien van schepen die ernstig
gevaar, schade of hinder of ernstige gevolgen voor de orde met zich mee (kunnen) brengen,
maatregelen te kunnen treffen van min of meer ingrijpende aard. Hierbij kan gedacht worden aan
schepen die in brand staan, dreigen te zinken of schepen waaruit gevaarlijke stoffen lekken. De
maatregelen kunnen variëren van het treffen van noodvoorzieningen aan boord van het schip, tot
- in het uiterste geval - het verbieden van binnenkomst of van verblijf van het schip in de haven.
De te treffen maatregelen en het verbod zullen (zo nodig achteraf) schriftelijk worden
meegedeeld.
Artikel 4.5 Veilige toegang
Dit artikel is toegevoegd aangezien er in de havenpraktijk zich bij de betreding van schepen
regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voordoen. Veilige toegang tot een schip
was nergens geregeld, tenzij een schip uitsluitend als een werkplaats werd gezien, dan waren er
in de Arbo-wetgeving algemene voorschriften dat de werkplek veilig moest kunnen worden
betreden. Echter er wordt niet altijd gewerkt, er wordt op een schip ook gewoond en geleefd en
ook dan dient een schip op veilige wijze te kunnen worden betreden. Het motief voor deze
regeling is gelegen in het wonen en leven aan boord, met al het daartoe noodzakelijk
maatschappelijk verkeer. In dit artikel wordt als norm gesteld dat het schip over een toegang
dient te beschikken waardoor in redelijkheid geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.
Voor binnenschepen is het in sommige gevallen niet mogelijk of zeer onpraktisch om een veilige
toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad-of loshandelingen.
Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk
bewegen. In dit soort situatie kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog een
toegang is in dit soort gevallen juist onveilig.
Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te
zetten. Om in dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige
toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren.
Artikel 4.6 Verbod gebruik hoofdmotor
Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofdmotor onnodig laten draaien,
anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu
en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken. Artikel 4.6 is geen absoluut verbod, maar is
afhankelijk voor een aanwijzing van gebieden door het college.
Door de gekozen formulering blijft het mogelijk om bijvoorbeeld de hoofdmotor ten dienste van
proefdraaien in werking te hebben. Voor deze activiteit is wel een door het college verleende
ontheffing nodig.
Artikel 4.7 Veilige ligplaats
Het innemen van een ligplaats in overeenstemming met deze verordening ontheft de kapitein of
schipper niet van zijn verplichting zich ervan te overtuigen dat die plaats voor zijn schip veilig is.
§ 5 Delegatiegrondslagen
Artikel 5.1 Delegatiegrondslagen
Aan de in dit artikel opgenomen delegatiegrondslagen is in het Havenreglement Papendrecht
2011 uitvoering gegeven. In de voorgaande Havenverordening Papendrecht waren de
delegatiegrondslagen verspreid over de verschillende artikelen. In plaats hiervan zijn deze nu
overzichtelijk in dit artikel aangegeven. De genoemde delegatiegrondslagen vormen de basis
voor het college om nadere regels te stellen in het Havenreglement.
§ 6 Handhaving
Artikel 6.1 Aanwijzingen
Op basis van dit artikel kan het college aanwijzingen geven in het belang van de orde en
veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van
ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder. Deze aanwijzing kan mondeling of
schriftelijk worden gegeven.
Artikel 6.2 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van
ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 6.3 Toezichthoudende ambtenaren
In dit artikel worden de toezichthoudende ambtenaren aangewezen. Het eerste lid is in redactioneel
opzicht in overeenstemming gebracht met de modelbepaling uit aanwijzing 90 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving voor decentrale overheden. Hierin is een modelbepaling opgenomen inzake de
aanwijzing van personen belast met het toezicht op de naleving. In artikel 5:17 Awb is de
bevoegdheid van de toezichthouder tot het vorderen van inzage van zakelijke gegevens en
bescheiden geregeld. In artikel 5:18 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder om zaken te
onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen, opgenomen.
De plicht tot medewerking is in algemene zin geregeld in artikel 5:20 Awb: "een ieder is verplicht
aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te
verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden". Deze
plicht beoogt alle denkbare vormen van medewerking te omvatten, met inbegrip van het
verstrekken van inlichtingen en de afgifte van gevorderde gegevens en bescheiden.
Artikel 6.4 Betreden van woonruimten
In artikel 5:15 Awb, is bepaald dat een toezichthouder een woning niet mag betreden als de
bewoner daar geen toestemming voor geeft. De bevoegdheid tot het binnentreden is gestoeld op
artikel 149a van de Gemeentewet. Van de bevoegdheid kan in principe alleen gebruik worden
gemaakt indien een machtiging op grond van de Algemene wet op het binnentreden is
afgegeven. Opgemerkt wordt dat onder het begrip "woning" tevens een woning aan boord van
een schip moet worden verstaan.
§ 7 Overgangs-en slotbepalingen
Artikel 7.1 Intrekking oude verordening
In artikel 7.1 wordt de Havenverordening Papendrecht ingetrokken.
Artikel 7.2 Overgangsrecht
In artikel 7.2 wordt het overgangsrecht geregeld. In het eerste lid wordt bepaald dat de op basis
van de Havenverordening Papendrecht afgegeven beschikkingen hun geldigheid behouden na
inwerkingtreding van de onderhavige verordening onder de destijds geldende voorwaarden en
beperkingen. Voorts zal een drie jaar geleden afgegeven vergunning met een geldigheidsduur
van vijf jaar, ook onder deze nieuwe Havenbeheersverordening, nog twee jaar zijn geldigheid
behouden. Men noemt dit “eerbiedigende werking”.
In het tweede lid wordt geregeld dat indien vóór het inwerkingtreden van de
Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 aanvragen om toestemming zijn ingediend en
waarop nog niet is beslist, deze aanvragen op grond van het nieuwe recht worden behandeld.
Het derde lid bepaalt dat als een bezwaarschrift is ingediend tegen een beschikking om een
toestemming die is gebaseerd op de Havenverordening Papendrecht, dit bezwaarschrift wordt
afgehandeld met toepassing van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 (het nieuwe
recht wordt dus toegepast).
Artikel 7.3 Inwerkingtreding
De regeling treedt in werking de dag na publicatie daarvan in het Papendrechts Nieuwsblad en
werkt terug tot 1 juli 2011. Deze datum valt samen met de overdracht van het nautisch beheer
aan de havenmeester van Rotterdam werkzaam bij Havenbedrijf Rotterdam N.V.
Artikel 7.4 Citeertitel
De citeertitel van deze verordening luidt Havenbeheersverordening Papendrecht 2011, afgekort HbvP 2011.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl