Regeling vervallen per 01-06-2013

Algemene plaatselijke verordening 2006

Geldend van 01-05-2006 t/m 31-05-2013

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening 2006

De raad van de gemeente Beverwijk;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17 januari 2006, nr. 2006/493 en het aanvullend voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 07 februari 2006;

gehoord de commissie Algemeen Bestuur, Veiligheid en Middelen d.d. 02 feburari 2006;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, Titel Va van de Wet op de kansspelen, het Speelautomatenbesluit, artikel 10.23, eerste lid van de Wet milieubeheer en artikel 5.2, vierde lid, van de Telecommunicatiewet;

besluit:

Vast te stellen de volgende Algemene Plaatselijke Verordening 2006

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • 1.

    Weg:

    • a.

      de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • b.

      de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen, strand en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • c.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • d.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • 2.

    Openbaar water: alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

  • 3.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan de grenzen zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 4.

    Rechthebbende: eenieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • 5.

    Voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

    • a.

      treinen en trams;

    • b.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • 6.

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • 7.

    Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • 8.

    Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • 9.

    Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • 10.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • 11

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag als bedoeld in 9.1.2, 9.1.10 en 11.2.2.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste zes weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is naam- danwel persoonsgebonden.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

Voorzover sprake is in deze verordening van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Hoofdstuk 2 Orde en veiligheid

Artikel 2.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel

2.4 (samenscholing en ongeregeldheden);

2.5 (hinderlijk gedrag op of aan de weg);

2.6 (hinderlijk drankgebruik);

2.7 (hinderlijk drugsgebruik);

2.8 (hinderlijk gedrag bij gebouwen);

2.9 (hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke gebouwen);

3.1 (optochten);

3.3 (evenementen);

9.1.1 (voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg);

9.1.2 (aanleggen, beschadigen en veranderen van de weg);

9.1.4 (openen straatkolken en dergelijke);

11.1.11 (verbod om vuur te stoken);

groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2.2 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2.3 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.3A

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2.4 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op de weg of het zich samen met anderen te begeven naar of al dan niet samen met anderen deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2. Hij die op de weg aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, strand of strandgedeelten die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen, weggedeelten, strand of strandgedeelten die door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 6. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.5 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het is verboden in de nacht van vrijdag op zaterdag voor Pinksteren tussen 00.00 uur en 08.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben artikelen als boter, eieren, meel, mayonaise, lijm en/of andere middelen met het kennelijke doel roerende en/of onroerende zaken te besmeuren of op andere wijze te beschadigen.

  • 3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.6 Hinderlijk drankgebruik

  • 1. Het is verboden, op of aan de weg, strand of openbaar water, dan wel in een voor het publiek toegankelijk gebouw, alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2. Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2.7 Hinderlijk drugsgebruik

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg, strand of openbaar water, dan wel in een voor het publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

Artikel 2.8 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2.9 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.10 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.11 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden zich met een fiets, snor- of bromfiets te bevinden op een plaats waar een kermis, uitvoering, bijeenkomst, plechtigheid of ander evenement wordt gehouden.

Artikel 2.12 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 2.13 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester.

  • 2. Bij de kennisgeving als bedoeld in het eerste lid wordt opgave verstrekt van:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • c.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • d.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Het is de door de burgemeester aangewezen groepen verboden op de door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

  • 5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het vierde lid gestelde verbod

  • 6. Onder openbare plaats wordt verstaan: een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.14 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.13, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Hoofdstuk 3 Evenementen en festiviteiten

Paragraaf 1 Optochten

Artikel 3.1 Optochten

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.13, op de weg te doen plaatsvinden.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast

    • c.

      de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

Paragraaf 2 Evenementen

Artikel 3.2 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder :

  • 1.

    evenement: elke voor publiek toeganke­lijke verrichting van vermaak, met uit­zon­de­ring van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;

    • b.

      activiteiten, niet zijnde free fight gala’s, kooi­gevechten of daar­mee gelijk te stellen activiteiten, in gebouwen die in de eerste plaats ge­bruikt worden door cultureel-maatschappe­lijke instellingen, mits het gebruik past binnen de gebruiks­vergunning en de activiteiten op basis van een jaarprogramma bij de burgemeester zijn aangemeld;

    • c.

      sportwedstrijden en –toernooien georganiseerd onder auspiciën van een bij de NOC*NSF aangesloten sportbond;

    • d.

      markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid onder h van de Gemeentewet;

    • e.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • f.

      het in een inrichting, in de zin van de Drank- en Horecawet, gelegenheid geven tot dan­sen;

    • g.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet open­bare mani­fes­taties;

    • h.

      activiteiten als bedoeld in artikel 3.1;

    • i.

      activiteiten als bedoeld in artikel 3.4;

  • 2.

    groot evenement: een evenement als bedoeld in het eerste lid, waarvoor meer dan duizend bezoekers/deel­nemers per dag worden verwacht;

  • 3.

    evenemententerrein: de ruimte die in de evenementenvergunning is aangegeven om de activiteiten te laten plaatsvinden en het publiek in staat te stellen daarnaar te kijken of eraan deel te nemen;

  • 4.

    Onder een evenement wordt mede verstaan een herdenkingsplechtigheid.

Artikel 3.3 Evenementen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden of te doen houden.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.3 dient een aanvraag om een vergunning ten behoeve van:

    • a.

      een groot evenement uiterlijk zes maanden voor aanvang van het groot evenement te worden ingediend en dient vòòr 01 november van het jaar voorafgaande van het jaar waarin het evenement plaatsvindt te worden gemeld bij de burgemeester;

    • b.

      een evenement uiterlijk acht weken voor aanvang van het evenement te worden ingediend;

    De burgemeester kan van de in onderdelen a. en b. vermelde termijnen afwijken of voor bijzondere terugkerende evenementen gelet op de benodigde voorbereidingstijd de uiterlijke datum van de aanvraag afzonderlijk bepalen.

  • 3. In afwijking van de in artikel 1.2 genoemde beslissingstermijn beslist de burge­mees­ter op de aanvraag voor een vergunning voor een:

    • a.

      groot evenement binnen zes maanden na de dag waarop de aanvraag ontvangen is;

    • b.

      een evenement binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen;

    De burgemeester kan de in onderdelen a. en b. genoemde termijnen verlengen.

  • 4. De burgemeester neemt bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning de volgende belangen in aanmerking:

    • a.

      de mate waarin door het evenement beslag wordt gelegd op de ruimte, de tijd en de hulpdiensten;

    • b.

      het aantal bezoekers dat wordt verwacht;

    • c.

      of de aard van het evenement zich verdraagt met het karakter of de bestem­ming van de gevraagde locatie;

    • d.

      of er gevaar bestaat voor de openbare orde, gezondheid of veiligheid, waar­onder de brandveiligheid en het belang van het voorkomen van wanordelijk­heden;

    • e.

      of er gevaar bestaat voor belemmeringen van het verkeer;

    • f.

      of er gevaar bestaat voor een onevenredige belasting van het woon- of leef­klimaat in de omgeving van het evenement;

    • g.

      of er gevaar bestaat voor verontreiniging, aantasting van het uiterlijk aan­zien van de stad, beschadiging van de groenvoorzieningen of van voorzie­ningen­ voor het openbaar nut;

    • h.

      of de organisator voldoende waarborgen biedt of kan bieden voor een goed verloop van het evenement, gelet op de eerder vermelde belangen;

    • i.

      of de organisator voldoende waarborgen biedt om de schade aan het milieu te voor­komen dan wel zoveel mogelijk te beperken.

  • 5. De burgemeester kan aan de vergunningverlening voorschriften en beperkingen verbinden met het oog op de in het vierde lid bedoelde belangen en ter ver­zeke­ring van de nakoming van deze voorschriften in de vergunning bepalen dat een borgsom moet worden betaald voordat het evenement wordt gehouden.

  • 6. Voor het op het evenemententerrein te verrichten activiteiten die op grond van deze of een andere gemeen­­telijke verordening vergunningplichtig zijn, tijdens de duur van het eve­ne­ment, geen afzonder­lijke vergunning nodig, mits die activiteiten zijn vermeld in de evene­men­ten­­­vergun­ning als bedoel in het tweede lid.

  • 7. Het is aan anderen dan de vergunninghouder verboden op het evenemententerrein activiteiten te verrichten, waarvoor krachtens enige gemeentelijke verordening vergunning is vereist en welke activiteiten zijn vermeld in de vergunning als bedoeld in het tweede lid, tenzij die anderen met de houder van de vergunning een overeenkomst hebben gesloten en zij zich jegens de vergunninghouder hebben verbonden de voorschriften en beperkingen, welke aan de vergunning zijn verbonden, in acht te nemen.

  • 8. Indien derden met de vergunninghouder een overeenkomst hebben gesloten, is het bepaalde in het zesde lid op hen van overeenkomstige toepassing.

  • 9. Het verbod als bedoeld in het zevende lid geldt niet voor activiteiten die reeds krachtens een voor onbepaalde tijd dan wel voor een langere periode van drie maanden verleende vergunning voor een aan een specifieke plaatsgebonden handeling op het evenemententerrein plaatsvinden.

  • 10. Het bepaalde in dit artikel staat er niet aan in de weg dat, wat het evenemententerrein betreft, voor het in gebruik nemen van gemeentegrond of gemeentewater met de gemeente Beverwijk een overeenkomst wordt gesloten die bedingen bevat die mede de belangen betreffen als bedoeld in het vierde lid.

  • 11. De vergunninghouder die een evenement organiseert of degene die er feitelijk de leiding bij heeft, is, indien de burgemeester een bevel geeft met het oog op het waarborgen van de in het vierde lid bedoelde belangen, verplicht daaraan gevolg te geven en, indien nodig, het evenement onmiddellijk te beëindigen, waarbij hij dan ook verplicht is ervoor te zorgen dat er geen publiek meer wordt toegelaten.

  • 12. Het is verboden, de orde te verstoren bij een evenement.

  • 13. De burgemeester kan wegen, weggedeelten, openbaar water of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen aanwijzen waar het eerste lid niet van toepassing is

Artikel 3.4 Buurtfeesten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder buurtfeest: een voor bewoners van een buurt of één of meerdere straten in een buurt toegankelijke verrichting op het gebied van ontspanning, vertoning, vermaak, plechtigheid, tentoonstelling, festiviteit, cultuur, sport of promotie, waaraan geen vaste regelmaat is verbonden, een eenvoudige formule kent en voor die buurt, straat of straten in die buurt een intern gerichte uitstraling heeft en speciaal is georganiseerd ten behoeve van de bewoners van die buurt, staat of straten in die buurt.

  • 2. Degene die voornemens is een buurtfeest te houden of te doen houden is gehouden hiervan tenminste een week voor de aanvang kennis te doen aan de burgemeester.

Paragraaf 3 festiviteiten en inrichtingen

Artikel 3.5 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 3.6 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De voorschriften 1.1.1., 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 3.7 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de Bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

Artikel 3.8 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Hoofdstuk 4 Horecabedrijven

Artikel 4.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin tegen vergoeding dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4.

    Alcoholverstrekkend bedrijf: een horecabedrijf waar tegen vergoeding alcoholhoudende dranken worden verstrekt.

  • 5.

    Alcoholvrij bedrijf: een horecabedrijf waar tegen vergoeding alcoholvrije dranken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

  • 6.

    houder: de natuurlijke of de rechtspersoon voor wiens rekening en risico een horecabedrijf wordt geëxploiteerd.

  • 7.

    leidinggevende: de natuurlijke persoon die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan een horecabedrijf; danwel de bestuurder van de rechtspersoon voor wiens rekening en risico een zodanig bedrijf wordt geëxploiteerd.

  • 8.

    bezoekers: degenen die niet zijn:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      personeel dat in het horecabedrijf werkzaam is;

    • c.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • d.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 4.2 Exploitatievergunning horecabedrijf

Vervallen

Artikel 4.3 Opheffing vergunningplicht

Vervallen

Artikel 4.4 Sluitingstijden

  • 1. Het is de houder en de leidinggevende van een alcoholverstrekkend bedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 04.00 uur en 06.00 uur, met dien verstande dat het de houder en de leidinggevende niet is toegestaan na 02.00 uur nieuwe bezoekers toe te laten

  • 2. Het is de houder en de leidinggevende van een alcoholvrij bedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur.

  • 3. Het is de houder en de leidinggevende verboden om een terras voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 uur en 06.00 uur

  • 4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 4.5 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 4.4 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. De burgemeester kan, als naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden of van bijzondere horecabedrijven, de krachtens artikel 4.4 gestelde tijden van sluiting van een horecabedrijf verkrappen, met dien verstande dat wat festiviteiten van een afzonderlijk horecabedrijf betreft, een maximum geldt van twaalf maal per jaar per horecabedrijf.

  • 3. Indien op grond van dit artikel een andere sluitingstijd of een periode van sluiting is vastgesteld, zijn de verbodbepalingen van artikel 4.4, van toepassing met inachtneming van die duur of die periode van sluiting.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 4.6 Terrassen

Onverminderd het bepaalde in artikel 9.1.1 kan het college in het belang van de openbare orde of het woon- en leefklimaat nadere regels stellen ten aanzien van terrassen bij horecabedrijven.

Artikel 4.7 Bepalingen over de vergunning

Vervallen

Artikel 4.8 Verplichtingen houder en leidinggevende

Vervallen

Artikel 4.9 Aanwezigheid leidinggevende in horecabedrijf

Vervallen

Artikel 4.10 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Vervallen

Artikel 4.11 Ordeverstoring

Vervallen

Artikel 4.12 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Vervallen

Artikel 4.13 Speelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn drie speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Hoofdstuk 5 speelautomatenhallen en speelgelegenheden

Afdeling 1 speelautomatenhallen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    de wet: de Wet op de kansspelen;

  • 2.

    Speelautomatenbesluit: Speelautomatenbesluit 2000.

  • 3.

    speelautomaat: een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middelijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;

  • 4.

    behendigheidsautomaat: een speelautomaat waarvan:

    • 1.

      het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spellen, en

    • 2.

      het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de speelduur verlengd of het recht op gratis spellen verkregen wordt;

  • 5.

    kansspelautomaat: een speelautomaat die geen behendigheidsautomaat is;

  • 6.

    Speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 c, eerste lid, onder c, van de wet;

  • 7.

    houder: de natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening en risico een speelautomatenhal wordt geëxploiteerd;

  • 8.

    leidinggevende: de natuurlijke persoon die algemene of onmiddellijke leiding heeft in de speelautomatenhal; danwel de bestuurder van de rechtspersoon voor wiens rekening en risico een speelautomatenhal wordt geëxploiteerd

  • 9.

    openbare weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot die wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede kampeerplaatsen en de aan de wegen of paden liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

Artikel 5.1.2 Exploitatievergunning speelautomatenhal

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

  • 2. De burgemeester kan uitsluitend voor maximaal één speelautomatenhal een vergunning verlenen voor die delen van de gemeente die op de bij deze verordening behorende kaart zijn aangegeven.

Artikel 5.1.3 Aanvraag van de exploitatievergunning

De houder dient de vergunning aan te vragen onder overlegging van:

  • 1.

    een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kansspel- en/of behendigheidsautomaten worden opgesteld;

  • 2.

    een bewijs van inschrijving bij de Kamer van koophandel en fabrieken;

  • 3.

    een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;een verklaring omtrent het gedrag van de houder en de leidinggevende(n)

Artikel 5.1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. De vergunning kan uitsluitend worden gesteld ten name van de houder en is niet overdraagbaar.

  • 2. In de vergunning wordt de naam van de leidinggevende(n) vermeld.

  • 3. Aan de vergunning worden voorschriften en beperkingen verbonden. Deze hebben in elk geval betrekking op:

    • 1.

      de sluitingstijden van de speelautomatenhal;

    • 2.

      het toezicht in de speelautomatenhal;

    • 3.

      het aantal en type speelautomaten dat mag worden opgesteld;

    • 4.

      de exploitatie van de hal.

Artikel 5.1.5 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning wordt geweigerd, indien:

    • a.

      het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

    • b.

      de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is;

    • c.

      de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

    • d.

      de houder of de leidinggevende(n) onder curatele staat (staan) of bewind is ingesteld over een of meer aan hen toebehorende goederen, als bedoeld in Boek 1, titel 19, van het Burgerlijk Wetboek;

    • e.

      door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beinvloed;

    • f.

      de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, dan wel een stadsvernieuwingsplan of leefmilieu-verordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het leeftijdsvereiste, gesteld in het eerste lid, onder c.

Artikel 5.1.6 Intrekkingsgronden

  • 1. indien blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • 2. indien de omstandigheden of inzichten op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd dat een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 5.1.5, eerste lid, onder e;

  • 3. indien gehandeld wordt in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen;

  • 4. indien de exploitatie van een speelautomatenhal voor een periode van langer dan zes maanden wordt onderbroken;

Artikel 5.1.7 Aanwezigheid beheerder

Het is verboden, een speelautomatenhal voor het publiek geopend te hebben indien in het bedrijf geen leidinggevende(n) aanwezig is die als zodanig vermeld staat op de vergunning als bedoeld in artikel 5.1.2, eerste lid, voor dat bedrijf.

Artikel 5.1.8 Bepalingen over de vergunning

  • 1. De vergunning als bedoeld in artikel 5.1.2, eerste lid, vervalt drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de vergunning, tenzij door de burgemeester in bijzondere gevallen een kortere looptijd is vastgesteld.

  • 2. De vergunning als bedoeld in artikel 5.1.2, eerste lid is niet overdraagbaar; in geval van beëindiging of overdracht van het horecabedrijf aan een rechtsopvolger is de houder verplicht, hiervan direct schriftelijke mededeling te doen aan de burgemeester.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid vervalt de vergunning, indien de rechtsopvolger van de houder niet binnen vier weken na de feitelijke overdracht van het horecabedrijf een aanvraag heeft ingediend voor een vergunning als bedoeld in artikel 5.1.2, eerste lid; als de aanvraag binnen deze termijn is ingediend, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag is beslist.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid vervalt de vergunning indien de beslissing op een aanvraag voor een nieuwe vergunning voor het vestigen of exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand onherroepelijk is geworden

Afdeling 2 Speelgelegenheden

Artikel 5.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen waarbij premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren;

  • b.

    exploitant: degene die krachtens een zakelijk of persoonlijk recht een speelgelegenheid exploiteert of, indien de exploitant een rechtspersoon is, de natuurlijke persoon die bestuurder is van die rechtspersoon;

  • c.

    beheerder: de natuurlijke persoon die de dagelijkse en onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van een speelgelegenheid.

Artikel 5.2.2 Exploitatie van een speelgelegenheid

  • 1. Het is verboden, zonder vergunning van de Burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren.

  • 2. De burgemeester kan voor iedere der delen van de gemeente die op de bij de verordening speelautomatenhallen beverwijk behorende kaart in geel zijn aangegeven, voor maximaal één speelgelegenheid een vergunning verlenen.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      speelcasino's waarvoor op grond van artikel. 27h van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist;

    • b.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden, het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, waar gelegenheid wordt gegeven te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen of waar gelegenheid wordt gegeven tot de in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen omschreven handeling;

    • d.

      de door de Burgemeester aangewezen soorten speelgelegenheden.

Artikel 5.2.3 Aanvraag

  • 1. Voor het indienen van een aanvraag om een vergunning maakt de exploitant gebruik van een door de Burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2. Bij een aanvraag wordt een bedrijfsplan overgelegd, waarin in ieder geval staat beschreven welk spel in de speelgelegenheid zal worden beoefend en op welke wijze de bedrijfsactiviteiten zullen worden gefinancierd.

  • 3. Indien de exploitant een wijziging wenst van het soort spelen in de speelgelegenheid, deelt hij dit de Burgemeester vooraf schriftelijk mede; de mededeling wordt als aanvulling op het bedrijfsplan aangemerkt.

Artikel 5.2.4 Overdraagbaarheid vergunning

De vergunning is niet overdraagbaar en gebonden aan de speelgelegenheid waarvoor zij is verleend.

Artikel 5.2.5 Eisen aan de exploitant en de beheerder

De exploitant en de beheerder van een speelgelegenheid:

  • a.

    staan niet onder curatele of bewind en zijn niet uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet;

  • b.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • c.

    hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

Artikel 5.2.6 Gronden voor weigering vergunning

  • 1. De Burgemeester weigert een vergunning, indien:

    • a.

      voor de exploitatie van een speelgelegenheid in een deel van de gemeente dat op de in artikel 5.2.2, tweede lid bedoelde kaart in geel is aangegeven al een vergunning is verleend;

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een bestemmingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

    • c.

      de vestiging daarvan geschiedt in een woonruimte waarvoor geen vergunning tot woningonttrekking is verleend als bedoeld in artikel 30 van de Huisvestigingswet;

    • d.

      de speelgelegenheid niet in een gebouw is gevestigd;

    • e.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 5.2.5 gestelde eisen.

  • 2. De Burgemeester kan een vergunning weigeren, indien naar zijn oordeel:

    • a.

      het woon- en leefklimaat in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde of veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de speelgelegenheid;

    • b.

      een eerdere vergunning voor de exploitatie van de speelgelegenheid is ingetrokken of de speelgelegenheid met toepassing van artikel 5.2.10 van deze verordening dan wel van art. 13b van de Opiumwet is gesloten;

    • c.

      het bedrijfsplan als bedoeld in artikel. 5.2.3 onvoldoende garanties geeft dat het in de Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden;

    • d.

      het op grond van andere feiten en omstandigheden onvoldoende vaststaat dat het bepaalde in de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden.

Artikel 5.2.7 Verplichtingen van de exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant van een speelgelegenheid is verplicht, voldoende toezicht uit te oefenen op de gang van zaken gedurende de openingsuren van het bedrijf dan wel ervoor zorg te dragen dat voldoende toezicht wordt uitgeoefend.

  • 2. De exploitant is verplicht als beheerder van het bedrijf op te laten treden degene die als zodanig in de vergunning staat vermeld.

  • 3. De exploitant en de beheerder dienen ervoor zorg te dragen dat de vergunning in het bedrijf aanwezig is en op eerste vordering van een ambtenaar belast met het toezicht op deze regelgeving of op eerste vordering van een opsporingsambtenaar ter inzage af te geven.

Artikel 5.2.8 Exploitatietijden

  • 1. De Burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de veiligheid of ter voorkoming of beperking van overlast de openingstijden van een speelgelegenheid beperken.

  • 2. Het is de bezoeker van een speelgelegenheid verboden, zich daarin te bevinden gedurende de tijden dat het bedrijf ingevolge het eerste lid gesloten dient te zijn.

Artikel 5.2.9 Gronden voor intrekking vergunning

De Burgemeester kan de vergunning voor een speelgelegenheid intrekken, indien:

  • a.

    de exploitant in strijd handelt met hetgeen hij in het bedrijfsplan heeft opgenomen;

  • b.

    het aanvullend bedrijfsplan als bedoeld in artikel 5.2.3, derde lid, onvoldoende garanties geeft dat de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden;

  • c.

    het bepaalde in de Wet op de kansspelen wordt overtreden;

  • d.

    in het bedrijf strafbare feiten plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de veiligheid of orde in het bedrijf;

  • e.

    de openbare orde en veiligheid of het woon- en leefklimaat door de aanwezigheid van het bedrijf wordt verstoord of benadeeld;

  • f.

    de exploitant of beheerder niet langer voldoet aan de in artikel 5.2.5, onder a en b, gestelde eisen;

  • g.

    de exploitant de in artikel 5.2.7 neergelegde verplichting niet of onvoldoende nakomt;

  • h.

    de exploitant het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt.

Artikel 5.2.10 Sluiting speelgelegenheid.

  • 1. De Burgemeester kan, indien het belang van de openbare orde en veiligheid dat naar zijn oordeel vereist, de sluiting bevelen van een speelgelegenheid.

  • 2. Indien de in het eerste lid genoemde belangen de sluiting naar zijn oordeel niet langer vereisen, heft de Burgemeester de sluiting op.

Artikel 5.2.11 Beëindiging exploitatie speelgelegenheid.

  • 1. De exploitant is verplicht, indien hij de exploitatie van de speelgelegenheid ten behoeve waarvan de vergunning is verleend, beëindigt, hiervan binnen twee weken na de beëindiging schriftelijk mededeling te doen aan de Burgemeester.

  • 2. Bij ontvangst van deze mededeling vervalt de vergunning, tenzij daarbij is aangegeven dat de bedrijfsactiviteiten door een ander worden voortgezet en een aanvraag voor een nieuwe vergunning binnen vier weken na de mededeling is ingediend.

  • 3. Behoudens het geval dat zwaarwegende feiten of omstandigheden zich daartegen verzetten, blijft de vergunning in dat geval van kracht, totdat op de aanvraag een besluit is genomen.

Artikel 5.2.12 Bevoegd orgaan.

Indien de speelgelegenheid niet in een voor publiek toegankelijk gebouw is gevestigd, worden de in dit hoofdstuk aan de Burgemeester toegekende bevoegdheden uitgeoefend door Burgemeester en Wethouders.

Hoofdstuk 6 Prostitutie

Artikel 6.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • 1.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • 2.

    prostituee: de man of vrouw die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • 3.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • 4.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • 5.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • 6.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • 7.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • a.

      de exploitant;

    • b.

      de beheerder;

    • c.

      de prostituee;

    • d.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • e.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel S.2;

    • f.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 6.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 6.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 6.11 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Artikel 6.4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 6.5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • 1.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • 2.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • 3.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • a.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • b.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • c.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • d.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • e.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • f.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • 1.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • 2.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • 1.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • 2.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 6.6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 06.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 06.00 uur.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 6.7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 6.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 6.11, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 6.6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 6.4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Paragraaf 3: Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 6.10 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 6.11 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 6.5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. De vergunning bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- en leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Paragraaf 4: Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 6.12 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 6.4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 6.13 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 6.11, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 7 Winkeltijden

Artikel 7.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • 1.

    de wet: de Winkeltijdenwet;

  • 2.

    feestdagen: nieuwjaarsdag, tweede paasdag, hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, eerste kerstdag en tweede kerstdag.

Artikel 7.2 Overdracht van de ontheffing

  • 1. Ontheffingen op grond van deze verordening zijn overdraagbaar.

  • 2. In geval van een voorgenomen overdracht van de in het eerste lid bedoelde ontheffingen doet de houder van de ontheffing hiervan onmiddellijk schriftelijk mededeling aan het college onder vermelding van de naam en het adres van de voorgestelde rechtverkrijgende.

Artikel 7.3 Intrekken of wijzigen van de ontheffing

Het college kan een ontheffing intrekken of wijzigen indien:

  • 1.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • 2.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de ontheffing is vereist;

  • 3.

    het gebruik van de winkel of de uitoefening van een bedrijf anders dan in een winkel op basis van de ontheffing gevaar oplevert voor de openbare orde, de veiligheid of het woon en leefklimaat ter plaatse;

  • 4.

    de aan de ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • 5.

    van de ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • 6.

    de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 7.4 Zon en feestdagenregeling

  • 1. De verboden, vervat in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet, gelden niet op ten hoogste twaalf, door het college te wijzen, zon en feestdagen per kalenderjaar.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geldt voor elk deel van de gemeente afzonderlijk.

Artikel 7.5 Openstelling van avondwinkels op zon en feestdagen

  • 1. Het college kan op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet vervatte verboden ten behoeve van winkels, die gesloten zijn op de in die verboden bedoelde zon en feestdagen tussen 0.00 en 16.00 uur.

  • 2. Het college kan voor ten hoogste twee winkels ontheffing verlenen.

  • 3. Aan de ontheffing worden de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      de winkel dient gesloten te zijn tussen 0.00 uur en 16.00 uur;

    • b.

      er dienen uitsluitend of hoofdzakelijk eet en drinkwaren te worden verkocht, met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drank en Horecawet.

  • 4. De ontheffing kan worden geweigerd indien de woon en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de winkel.

Artikel 7.6 Ontheffing zon en feestdagenregeling voor afzonderlijke situaties

  • 1. Het college kan ontheffing verlenen van de in artikel 2 van de wet vervatte verboden, voorzover deze betrekking hebben op de zondag, nieuwjaarsdag, tweede paasdag, hemelvaartsdag, tweede pinksterdag en eerste of tweede kerstdag, ten behoeve van:

    • a.

      bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard;

    • b.

      het uitstallen van goederen.

  • 2. De in het eerste lid genoemde ontheffing kan worden verleend in geval van: feestelijkheden, bijeenkomsten, veilingen, beurzen, kunstataliers en galeries.

Artikel 7.7 Verbod straatverkoop bepaalde goederen op zon en feestdagen

Het college kan bepalen dat de vrijstelling genoemd in artikel 12 van het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet niet geldt voor de gehele gemeente of voor een of meer delen van de gemeente.

Artikel 7.8 Openstelling op werkdagen tussen 22.00 en 06.00 uur

  • 1. Het college kan op aanvraag ontheffing verlenen van de verboden van artikel 2 van de wet, voorzover deze betrekking hebben op werkdagen.

  • 2. De ontheffing kan worden geweigerd indien de woon en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de winkel.

Artikel 7.9 Toerisme

De verboden, vervat in artikel 2, eerste lid van de wet gelden, in verband met de toeristische aantrekkingskracht van  de bebouwde kom van Wijk aan Zee niet op zon- en feestdagen van 10.00 uur tot 22.00 uur gedurende het tijdvak van eerste Paasdag tot 01 oktober.

Hoofdstuk 8 Nachtverblijf, heling en vuurwerk

Afdeling 1 Nachtverblijf

Artikel 8.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 8.1.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 8.1.3 Nachtregister

De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

Artikel 8.1.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 2 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 8.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • 2.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 8.2.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Vervallen

Artikel 8.2.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • 1.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • 2.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • 3.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

  • 4.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

  • 5.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • 6.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 8.2.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Afdeling 3: Vuurwerk

Artikel 8.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 8.3.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Hoofdstuk 9 Beheer openbare ruimte

Afdeling 1 bruikbaarheid van de weg

Artikel 9.1.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg ;

    • c.

      versiering, zoals vlaggetjes, kerstversiering, lintjes etc opgehangen tussen gevels en, wanneer zij boven de rijbaan zijn opgehangen,  op een hoogte van minimaal 4.50 meter boven de rijbaan hangen;

    • d.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn;

    • e.

      voertuigen;

    • f.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • g.

      evenementen en buurtfeesten als bedoeld in artikelen 3.2 tot en met 3.4;

    • h.

      terrassen als bedoeld in artikel 4.6;

    • i.

      markten als bedoeld in artikel 10.1.1;

    • j.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 10.2.2.

  • 3. Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

    • a.

      deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg,

    • b.

      gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of

    • c.

      een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van. de weg.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    • a.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Noord-Holland.

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

    • d.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 9.1.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan open te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 4. Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 5. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde afdeling 2 van dit hoofdstuk van deze verordening.

5. Artikel 9.1.3 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

  • 2. het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      indien degene die voornmens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg daarvan niet tevoren melding heeft gedaan bij het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    • b.

      indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 3. Het college verbiedt het maken of veranderen van een uitweg:

    • a.

      indien het veilig en doelmatig gebruik van de weg in het geding komt;

    • b.

      indien dat ten koste gaat van een parkeerplaats en dat naar het college niet toelaatbaar is in verband met de parkeerdruk ter plaatse;

    • c.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of openbaar groen;

    • d.

      het uiterlijk aanzien van de gemeente op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.

  • 4. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen zes weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 5. Het verbod in het tweede lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 9.1.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 9.1.5 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 9.1.6 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 9.1.7 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen openbare (brom)fietsstallingsgebieden aanwijzen waar het in het belang van het beheer van de openbare ruimte, verboden is om een (brom)fiets langer dan 14 dagen onafgebroken op dezelfde locatie te parkeren.

Artikel 9.1.8 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering ter stond ter inzage af te geven.

Artikel 9.1.9 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 9.1.10 (Omgevings)vergunning voor het maken of voeren van handelsreclame

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2. Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

      • -

        een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • -

        het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

    • d.

      opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

    • a.

      van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het bevoegd gezag;

    • b.

      het bevoegd gezag niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

    • c.

      deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 5. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    • a.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening;

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Afdeling 2 Telecommunicatie

Artikel 9.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Telecommunicatiewet;

  • b.

    openbaar telecommunicatienetwerk: telecommunicatienetwerk als genoemd in artikel 1.1, onder g, van de wet;

  • c.

    omroepnetwerk: omroepnetwerk als genoemd in artikel 1.1, onder o, van de wet;

  • d.

    kabels: kabels, genoemd in artikel 1.1, onder r, van de wet;

  • e.

    openbare gronden: openbare wegen en wateren, als genoemd in artikel 1.1, onder s, van de wet;

  • f.

    aanbieder: aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een omroepnetwerk;

  • g.

    werkzaamheden: werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk in en op openbare gronden;

  • h.

    gedoogplichtige: degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet;

  • i.

    melding: melding als bedoeld in artikel 5.2, derde lid, aanhef en onder a, van de wet;

  • j.

    instemmingsbesluit : besluit van het college als bedoeld in artikel 5.2, derde lid, aanhef en onder b, van de wet.

Artikel 9.2.2 Tijdstip van melding van voorgenomen werkzaamheden

Een aanbieder die werkzaamheden wil verrichten, meldt in ieder geval acht weken voor de aanvang van de werkzaamheden het voornemen daartoe bij het college.

Artikel 9.2.3 Melding werkzaamheden

  • 1. Voor de melding maakt de aanbieder gebruik van een daartoe door het college vastgesteld formulier.

  • 2. Bij de melding verstrekt de aanbieder in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      a.    de door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit afgegeven registratie;

    • b.

      b.    een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

    • c.

      c.    naam, adres en telefoonnummer van degene die de kabel in eigendom heeft, degene die de kabel beheert en degene die de kabel exploiteert;

    • d.

      d.    een opgave van de soort kabel en het beoogde gebruik;

    • e.

      e.    welke belanghebbenden en instanties vooraf in kennis worden gesteld van de voorgenomen datum van aanvang, beëindiging en de aard van de werkzaamheden;

    • f.

      f.     een uitvoeringsplan met daarin opgenomen:

      • -

        een opgave van het gewenste tracé;

      • -

        een opgave van de objecten die ten tijde van de werkzaamheden worden geplaatst, alsmede van de situering daarvan;

      • -

        een omschrijving van eventuele opbrekingen;

      • -

        de doorsnede van de kabel of kabelgoot;

      • -

        de lengte en breedte van de kabelsleuf;de maatregelen voor de bereikbaarheid van in de openbare gronden aanwezige kabels en leidingen;

      • -

        het voorgenomen tijdstip van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden;

      • -

        naam, adres en telefoonnummer van de aannemer(s) of onderaannemers(s) die belast is (zijn) met de werkzaamheden en van een contactpersoon ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden.

  • 3. Indien de werkzaamheden mede betrekking hebben op gronden van een andere gedoogplichtige dan de gemeente, wordt uiterlijk vier weken na ontvangst van de melding, als genoemd in het eerste lid, het college schriftelijk in kennis gesteld van de uitkomsten van het overleg tussen de aanbieder en de andere gedoogplichtige.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen inzake de gegevens die bij de melding worden verstrekt.

Artikel 9.2.4 Voorschriften en beperkingen bij instemming

  • 1. Het college kan aan het instemmingsbesluit voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van de:

    • a.

      openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van schade of overlast;

    • c.

      de bruikbaarheid van de openbare gronden;

    • d.

      het veilig en doelmatig gebruik van de openbare gronden;

    • e.

      het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare gronden;

    • f.

      de belemmering van doelmatig beheer en onderhoud van de openbare gronden;

    • g.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • h.

      de bescherming van groenvoorzieningen.

  • 2. Ter bescherming van de belangen als genoemd in het eerste lid, kan het college in ieder geval aan het instemmingsbesluit voorschriften of beperkingen verbinden over het medegebruik van voorzieningen, zoals kabelgoten en geleidingen, en een zekerheidsstelling voor de nakoming van verplichtingen die gesteld zijn bij de voorschriften en beperkingen aan het instemmingsbesluit.

  • 3. De wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en medegebruik van voorzieningen dient te geschieden conform...

Artikel 9.2.5 Zakelijk karakter instemmingsbesluit

Indien de kabel wordt overgedragen aan een nieuwe aanbieder gaan de rechten en plichten die betrekking hebben op de kabel van de oude aanbieder over op de nieuwe aanbieder.

Artikel 9.2.6 Melding wijziging

De aanbieder stelt het college onverwijld in kennis van het feit dat het eigendom, de exploitatie of het beheer van de kabel verandert of het feit dat de kabel niet langer ten dienste staat van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk in of op openbare gronden.

Afdeling 3 Straatnaamgeving

Artikel 9.3.1 Begripsbepaling

In deze afdeling  wordt verstaan onder:

  • a.

    Openbare ruimte: alle voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande wegen of paden, pleinen, plaatsen, plantsoenen, bruggen, viaducten, knooppunten of daarmee vergelijkbare plaatsen of constructies en alle wateren die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn, alsmede daarin begrepen alle bouwwerken die daar deel van uitmaken.

  • b.

    Woonplaats: een door het college aangewezen gebied waaraan een woonplaatsnaam is toegekend.

  • c.

    Complex: een afgebakend samengesteld geheel van gebouwen en bouwwerken (industriecomplex, complex met vakantiehuisjes, kazernecomplex, agrarisch complex, jachthavencomplex, etc.).

  • d.

    Afgebakend terrein: een terrein met afsluitbare toegang, waarop zich geen bouwwerken bevinden.

  • e.

    Ligplaats: een deel van het openbare water dat is bestemd voor het permanent afmeren van een (woon)schip of een woonark.

  • f.

    Standplaats: een kavel, die is bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop (nuts)voorzieningen aanwezig zijn.

  • g.

    Nummer: een nummer dat bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter of cijfer, of combinatie van letters en cijfers.

  • h.

    Object: een gebouw, complex, afgebakend terrein, ligplaats of standplaats.

  • i.

    Rechthebbende: eenieder die krachtens eigendom of een beperkt zakelijk recht de beschikking heeft over een onroerende zaak, alsmede de beheerder.

  • j.

    Uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen van technische en administratieve aard.

Artikel 9.3.2 Naamgeving van woonplaatsen en van delen van de openbare ruimte

  • 1. Het college stelt voor het totale grondgebied van de gemeente ten minste een woonplaats vast en kan een woonplaats in wijken of buurten verdelen, zonodig daaraan namen, letters of nummers toekennen.

  • 2. Het college kent voor het totale grondgebied van de gemeente namen toe aan te onderscheiden delen van de openbare ruimte en zonodig aan bouwwerken.

  • 3. Onder vaststellen, verdelen en toekennen, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken van de vaststelling, verdeling en toekenning.

Artikel 9.3.3 Nummering van objecten

  • 1. Het college kan aan een object of een te onderscheiden deel daarvan een nummer toekennen.

  • 2. Aan een object dat een nummer heeft gekregen, moet het nummer op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.

  • 3. Onder toekennen, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken van de toekenning.

Artikel 9.3.4 Namen en nummers aanbrengen

  • 1. De door het college aan delen van de openbare ruimte toegekende namen worden zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

  • 2. Het is eenieder verboden op eigen initiatief naam- of nummerborden aan te brengen.

Artikel 9.3.5 Gedoogplicht naamborden

  • 1. Indien het college het nodig oordeelt dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met straatnamen en verwijsborden aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, is de rechthebbende verplicht toe te laten dat de hier bedoelde borden overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. De rechthebbende dient er zorg voor te dragen dat de in het eerste lid genoemde borden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

Artikel 9.3.6 Nummerborden aanbrengen

  • 1. De rechthebbende is verplicht het nummer, zoals bedoeld in artikel 9.3.3, eerste lid, binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college aan te brengen.

  • 2. Tenzij door het college anders is besloten, is de rechthebbende van een object verplicht het in het eerste lid genoemde nummer, alsmede daarmee verband houdende verwijs- en verzamelborden aan te brengen op een wijze zoals krachtens artikel 9.3.7 is bepaald.

  • 3. Indien een object nog niet is voltooid, wordt het nummer binnen vier weken na voltooiing aangebracht.

  • 4. Het college kan de in het eerste en derde lid genoemde termijn verlengen.

Artikel 9.3.7 Uitvoeringsvoorschriften

Het college is bevoegd nadere uitvoeringsvoorschriften te stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.

Afdeling 4 Recreatief nachtverblijf

Artikel 9.4.1 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

  • 3. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 4. Dit verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden door de rechthebbende op een terrein.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 6. Het college kan de ontheffing weigeren in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of de gezondheid;

    • e.

      de bescherming van natuur en landschap.

Artikel 9.4.2 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod in artikel 9.4.1, eerste lid, niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of de gezondheid;

    • e.

      de bescherming van natuur en landschap.

Hoofdstuk 10 markten en overige straathandel

Afdeling 1 Markten

Artikel 10.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    markt: de warenmarkt die plaats vindt op de, bij of krachtens artikel 10.1.2 vastgestelde dag, tijd en plaats;

  • b.

    marktterrein: de gehele openbare of voor het publiek toegankelijke oppervlakte grond, die bij of krachtens artikel 10.1.2 is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

  • c.

    standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt op het marktterrein is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

  • d.

    vaste plaats: de standplaats die op een markt voor onbepaalde tijd ter beschikking wordt gesteld aan de vergunninghouder;

  • e.

    dagplaats: de standplaats die per marktdag beschikbaar wordt gesteld aan een vergunninghouder, omdat deze niet als vaste plaats is toegewezen dan wel ingenomen;

  • f.

    standwerken: de activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt, over het door hem te verkopen artikel een aansprekende uiteenzetting houdt en ten slotte tracht een aantal personen gelijktijdig tot aankoop van dat artikel te bewegen;

  • g.

    standwerkersplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;

  • h.

    vergunninghouder: degene aan wie door het college van burgemeester en wethouders vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats;

  • i.

    wachtlijst: de lijst van gegadigden voor een vaste plaats;

  • j.

    anciënniteitslijst: de lijst van vergunninghouders van een vaste plaats;

  • k.

    marktmeester: de persoon, die als zodanig is benoemd door het college van burgemeester en wethouders;

  • l.

    branche-indeling: de indeling in artikelengroepen en het aantal vastgestelde vaste plaatsen per artikelengroep;

  • m.

    levenspartner: de persoon met wie de vergunninghouder met het oogmerk duurzaam samen te wonen een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring ingericht volgens door het college te stellen regels.

Artikel 10.1.2 Dag, tijd en plaats van de markt

Het college bepaalt de dag, tijd en plaats van de markt.

Artikel 10.1.3 Inrichting van de markt; branche-indeling

  • 1. Het college bepaalt ten aanzien van de markt:

    • a.

      het aantal standplaatsen;

    • b.

      de afmetingen van de standplaatsen;

    • c.

      de opstelling en indeling van de markt;

    • d.

      welke standplaatsen worden toegewezen als vaste plaats en als standwerkersplaats.

  • 2. Het college kan voor de markt vaststellen:

    • a.

      een lijst met artikelengroepen (branches); en

    • b.

      een maximumaantal standplaatsen per branche.

Artikel 10.1.4 De marktcommissie

  • 1. Het college kan een commissie van advies instellen die tot taak heeft het college te adviseren inzake marktaangelegenheden.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de samenstelling en werkwijze van deze marktcommissie.

Artikel 10.1.5 Ventverbod

  • 1. Het is verboden op het marktterrein tijdens de duur van de markt, rondlopend dan wel rijdend, goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 3. Van het gestelde in het eerste lid kan door het college alleen ontheffing worden verleend indien het verkoop betreft van alcoholvrije dranken en geringe eet- en drinkwaren ten behoeve van de vergunninghouders.

Artikel 10.1.6 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze afdeling.

Artikel 10.1.7 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Het college kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing, ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in acht te nemen.

Paragraaf 2 Bepalingen over het aanvragen en verlenen van de vergunning

Artikel 10.1.8 Vergunning voor innemen standplaats

Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.

Artikel 10.1.9 Toewijzing standplaatsen

Een standplaats wordt toegewezen als vaste plaats, dagplaats of standwerkersplaats.

Artikel 10.1.10 De vergunningaanvraag

Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college en die daarbij tevens aantoont dat hij persoonlijk voldoet aan alle publiekrechtelijke verplichtingen op het gebied van bedrijfsuitoefening en bedrijfsorganisatie.

Artikel 10.1.11 Intrekking vergunning

  • 1. De vergunning voor het innemen van een vaste plaats wordt ingetrokken:

    • a.

      op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 10.1.17 de vergunning wordt overgeschreven.

  • 2. Het college kan een vergunning intrekken:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien de vergunning houder niet meer voldoet aan de in artikel 10.1.10 genoemde vereisten voor het toewijzen van een standplaats.

  • 3. Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 10.1.17 is overgeschreven, reeds vergunning heeft voor een andere vaste plaats op dezelfde markt, wordt deze vergunning ingetrokken.

Vaste plaatsen

Artikel 10.1.12 Inhoud vergunning

Indien een vaste plaats kan worden toegewezen, verleent het college een vergunning waarin in ieder geval is bepaald:

  • a.

    de naam en voorletters, de geboortedatum en -plaats, het adres en de woonplaats van de vergunninghouder en inschrijvingsnummer Kamer van Koophandel;

  • b.

    een duidelijke omschrijving van de toegewezen vaste plaats met vermelding van het nummer en de afmetingen daarvan;

  • c.

    de verkoopmaterialen die de vergunninghouder bij het innemen van de plaats mag gebruiken;

  • d.

    de artikelen (branche) die de vergunninghouder mag verhandelen;

  • e.

    de datum waarop aan de vergunninghouder voor het eerst vergunning is verleend en zijn volgnummer op de anciënniteitslijst;

  • f.

    dat de vergunninghouder zelf zorg draagt voor inzameling en afvoer van zijn afval en dat hij zijn standplaats schoon oplevert;

  • g.

    van wie de vergunninghouder zijn elektriciteit betrekt;

  • h.

    welke geluidsapparatuur op de standplaats is toegestaan; en

  • i.

    welke kook-, bak- en verwarmingsapparatuur zijn toegestaan.

Artikel 10.1.13 Inschrijving op de anciënniteitslijst

Vergunninghouders van vaste plaatsen worden met vermelding van en in volgorde van de datum, waarop aan hen voor het eerst een vaste plaats is toegewezen, op een doorlopend te nummeren lijst ingeschreven. Bij deze inschrijving wordt tevens vermeld welke artikelen de vergunninghouder mag verhandelen.

Artikel 10.1.14 Inschrijving op de wachtlijst

  • 1. Het college schrijft de aanvrager in op de wachtlijst, indien:

    • 1.

      de aanvrager voldoet aan het bepaalde in artikel 10.1.10 maar aan hem geen vaste plaats kan worden toegewezen; en

    • 2.

      de aanvrager heeft aangegeven dat hij op de wachtlijst wil worden geplaatst.

  • 2. Het college vermeldt bij de inschrijving in ieder geval:

    • a.

      de naam en voorletters, de geboortedatum en -plaats, het adres en de woonplaats van de aanvrager;

    • b.

      de datum waarop de aanvraag door hem is ontvangen;

    • c.

      de artikelen (branche) die de aanvrager wil verhandelen;

    • d.

      de verkoopmaterialen die de aanvrager wil gebruiken.

    Het college verstrekt de aanvrager een schriftelijk bewijs van inschrijving op de wachtlijst.

  • 3. De inschrijving op de wachtlijst blijft gehandhaafd, indien deze door de ingeschrevene jaarlijks voor 1 januari schriftelijk wordt verlengd.

Artikel 10.1.15 Doorhalen van inschrijving op wachtlijst

De inschrijving op de wachtlijst wordt doorgehaald:

  • a.

    indien de ingeschrevene zijn inschrijving niet jaarlijks voor 1 januari heeft verlengd;

  • b.

    op schriftelijk verzoek van de ingeschrevene;

  • c.

    bij overlijden van de ingeschrevene;

  • d.

    wanneer aan de ingeschrevene een vergunning voor een vaste plaats is verleend, tenzij hij deze op grond van bijzondere omstandigheden niet aanvaardt;

  • e.

    indien niet meer aan de vereisten van artikel 10.1.10 wordt voldaan.

Artikel 10.1.16 Volgorde toewijzing vasate plaatsen

Indien voor de toewijzing van een beschikbare vaste plaats meer aanvragers in aanmerking komen, wordt de plaats achtereenvolgens toegewezen aan:

  • a.

    de vergunninghouder van een vaste plaats die aan het college schriftelijk de wens te kennen heeft gegeven van standplaats te willen veranderen, in volgorde van plaatsing op de anciënniteitslijst;

  • b.

    degene die zich op de wachtlijst heeft laten inschrijven in volgorde van inschrijving op deze lijst.

Artikel 10.1.17 Overschrijving vergunning

  • 1. Ingeval van overlijden dan wel blijvende arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder kan de vergunning voor de vaste plaats worden overgeschreven op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner of de levenspartner van de vergunninghouder.

  • 2. Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een kind van de vergunninghouder vergunning voor een vaste plaats krijgen indien hij ten minste drie jaar in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd en zich heeft laten inschrijven op de wachtlijst.

  • 3. Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een kind van de vergunninghouder vergunning voor een vaste plaats krijgen indien:

    • a.

      de medewerker in dat geval minimaal drie jaar onafgebroken in loondienst van het marktbedrijf heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar heeft gefunctioneerd en;

    • b.

      zich heeft laten inschrijven op de wachtlijst en;

    • c.

      middels een notariële akte kan aantonen dat de onderneming in eigendom van de medewerker is overgegaan en;

    • d.

      de marktplaats geen economische factor is in de overname.

  • 4. Een aanvraag tot overschrijving wordt ingediend binnen twee maanden na het overlijden van de vergunninghouder dan wel nadat de blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

  • 5. Het college is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken van het bepaalde in dit artikel.

Dagplaatsen

Artikel 10.1.18 Toewijzing dagplaats

  • 1. Toewijzing van een dagplaats geschiedt door afgifte van een vergunning door het college op het moment dat de standplaats niet als vaste plaats wordt ingenomen.

  • 2. De dagplaats wordt toegewezen overeenkomstig de plaats op de wachtlijst van de gegadigden die zich daarvoor op de dag zelf voor 9.00 uur aanmelden bij de marktmeester.

Standwerkersplaatsen

Artikel 10.1.19 Toewijzing standwerkersplaats

  • 1. Het college wijst een standwerkersplaats toe door middel van loting.

  • 2. Het is een ingeschrevene op de wachtlijst niet toegestaan deel te nemen aan de loting voor een standwerkersplaats zolang deze inschrijving niet definitief is vervallen.

  • 3. Indien een standwerker zich wil doen bijstaan, meldt hij dit vooraf aan de marktmeester onder vermelding van de naam van degene die hem zal bijstaan. Degene die hem zal bijstaan, mag niet op eigen naam deelnemen aan de loting.

Paragraaf 3 Bepalingen over het gebruik van de standplaats

Artikel 10.1.20 Persoonlijk innemen standplaats

  • 1. De vergunninghouder neemt de standplaats die hem is toegewezen persoonlijk in. Hij mag de standplaats niet aan een ander afstaan of in gebruik geven.

  • 2. De vergunninghouder mag zich op de standplaats doen bijstaan.

  • 3. De standwerker mag zich alleen doen bijstaan door degene die hij overeenkomstig artikel 10.1.19, derde lid bij de marktmeester heeft aangemeld.

Artikel 10.1.21 Aantal keren innemen standplaats

De vergunninghouder van een vaste plaats neemt ten minste eenmaal per twee weken en ten minste tienmaal per dertien weken zijn plaats op de markt in, dit met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10.1.22 en 10.1.23.

Artikel 10.1.22 Afwezigheid wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden

  • 1. De vergunning houder van een vaste plaats die wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden verhinderd is zijn vaste plaats in te nemen, deelt dit schriftelijk mee aan het college. Bij vakantie geeft de vergunninghouder aan hoe lang zijn afwezigheid duurt.

  • 2. De schriftelijke mededeling wordt tijdig voor de betreffende marktdag gedaan. Plotselinge verhindering wordt mondeling of telefonisch aan de marktmeester gemeld, gevolgd door een schriftelijke bevestiging daarvan aan het college.

  • 3. Bij langdurige afwezigheid wegens ziekte overlegt de vergunninghouder als bewijs van ziekte iedere drie maanden een geneeskundige verklaring aan het college, tenzij het college hiervan ontheffing heeft verleend.

Artikel 10.1.23 Ontheffing en vervanging

  • 1. Ingeval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college op aanvraag van de vergunninghouder van een vaste plaats hem tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichting om ten minste eenmaal per twee weken en tienmaal per dertien weken de plaats op de markt in te nemen.

  • 2. Het college kan op aanvraag van de vergunninghouder hem vergunning verlenen zich op zijn standplaats te laten vervangen door een met name genoemde persoon.

Artikel 10.1.24 Legitimatie en identiteit vergunninghouder

  • 1. Degene die een standplaats op de markt inneemt of wenst in te nemen, dient op eerste aanvraag van de marktmeester aan te tonen dat hij de vergunninghouder is.

  • 2. De vergunninghouder dient bij zijn standplaats duidelijk zichtbaar zijn naam en bedrijfsnaam aan te geven.

Artikel 10.1.25 Tijdstip innemen standplaats/aan- en afvoer goederen

  • 1. Het is verboden voor vergunninghouders op het marktterrein meer dan drie uur voor aanvang en meer dan twee uur na afloop van de markt met een voertuig, goederen of anderszins ruimte in te nemen dan wel goederen aan of af te voeren.

  • 2. De vergunninghouder is verplicht zijn standplaats tot de sluitingstijd van de markt te blijven innemen. Het college kan van deze verplichting ontheffing verlenen.

  • 3. Indien de vergunninghouderzijn vasteplaats niet uiterlijk om 9.00 uur heeft ingenomen, wordt de betreffende plaats voor die dag als dagplaats aangemerkt.

  • 4. Het bepaalde in het derde lid is niet van toepassing indien de vergunninghouder de marktmeester vóór dit tijdstip, onder opgave van een geldige reden die hem belet tijdig aanwezig te zijn, heeft verzocht de plaats vrij te houden.

Artikel 10.1.26 Verzorging standplaats

De vergunninghouder dient:

  • a.

    er voor te zorgen dat zijn standplaats steeds een goed verzorgd aanzien biedt;

  • b.

    tijdens de markt zelf zijn afval, verpakkingsmaterialen en dergelijke in te zamelen;

  • c.

    bij het verlaten van het marktterrein zijn standplaats en de onmiddellijke omgeving daarvan schoon achter te laten, waarbij de vergunninghouder zelf het afval afvoert.

Artikel 10.1.27 Afvalbakken

De vergunninghouder aan wie de vergunning is verleend geringe eet- en drinkwaren voor consumptie gereed te maken en te verkopen dient aan de voorzijde van zijn standplaats minimaal twee afvalbakken te plaatsen

Artikel 10.1.28 Elektriciteit

Het is de standplaatshouder zonder ontheffing van het college verboden op zijn standplaats:

  • a.

    gebruik te maken van andere dan elektrische verlichting;

  • b.

    elektriciteit te betreken van een ander dan degene die door het college voor het leveren daarvan is aangewezen of om hier zelf in te voorzien.

Artikel 10.1.29 Geluidsapparatuur

  • 1. Het is verboden op de standplaats gebruik te maken van luidsprekers, versterkers en andere middelen ter versterking van geluid.

  • 2. Het aanwezig hebben van radio’s, cd-spelers en overige geluidsapparatuur op de standplaats, voor een ander doel dan verkoop daarvan, is evenmin toegestaan.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden, onder door hem te stellen voorwaarden.

Paragraaf 4 Sanctie

Artikel 10.1.30 Intrekking vergunning en schorsing

Het college kan een vergunning voor een vaste plaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of degene die hem bijstaat:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 10.1.31 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkersplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, gelegen binnen een periode van twee jaar na de bekendmaking van het besluit tot uitsluiting, indien deze:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats;

  • d.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 10.1.32 Onmiddellijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college, indien het dit noodzakelijk acht, een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen, indien hij:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt; 

  • b.

    zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog; 

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats.

Afdeling 2 Overige straathandel

Artikel 10.2.1 Venten e.d.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel diensten aan te bieden.

  • 2. Het verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

    • b.

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • c.

      voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • d.

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 10.2.2.

  • 3. De vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • d.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 10.2.2 Standplaatsen buiten de markt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2. Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 4. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt, voor een evenement als bedoeld in artikel 3.2, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 10.2.3.

  • 5. Het college kan plaatsen wegen, weggedeelten of  andere voor het publiek toegankelijke plaatsen aanwijzen waar het eerste lid  en tweede lid niet van toepassing zijn.

  • 6. Een vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • f.

      vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

    • a.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Noord Holland.

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer;

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor bouwwerken.

  • 7. Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid, tot de dag waarop de beslissing over de Wet-milieubeheervergunningaanvraag is genomen.

Artikel 10.2.3 Snuffelmarkten e.d.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

    • a.

      op of aan de weg een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

    • b.

      toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat op of aan de weg met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of verontreiniging;

    • c.

      in het belang van de bruikbaarheid, het doelmatig gebruik en de veiligheid van de weg

    • d.

      in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

    • e.

      dan wel wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is, dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 3. De burgemeester kan ter bescherming van de belangen als bedoeld in het tweede lid, het aantal markten als bedoeld in het eerste lid in de gemeente of in een deel van de gemeente beperken

Hoofdstuk 11 bescherming van het leefmilieu

Artikel 11.1.5 Geluidhinder

  • 1. Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet, voor zover artikel 14.5, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.

Artikel 11.1.6 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 11.1.7 Gevelreiniging

Vervallen

Artikel 11.1.8 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

    • e.

      afvalstoffen.

    • f.

      autowrakken

  • 2. In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 11.1.10 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of aantasting van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 11.1.11 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen off anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen waarin wordt bepaald onder welke omstandigheden het eerste lid niet van toepassing is.

  • 4. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 2: Het bewaren van houtopstanden

Artikel 11.2.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • d.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

    • e.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • f.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 11.2.2 (Omgevings)vergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouw gronden, beide voorzover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

    • b.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • f.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

    • ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

    • ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

    • g.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 11.2.6.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op houtopstanden in niet-openbare tuinen of niet-openbare erven tenzij het college de betreffende houtopstand, de betreffende niet-openbare tuin of niet-openbare erf heeft aangewezen als houtopstand , niet-openbare tuin of niet-openbaar erf ten aanzien waarvan het eerste lid onverkort van toepassing blijft.

Artikel 11.2.3 Aanvraag vergunning

  • 1. De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Wanneer het bureau LASER aan het bevoegd gezag een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 11.2.4 Weigeringsgronden

De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f.

    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Artikel 11.2.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Een vergunning kan worden verleend onder de voorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment van definitief worden van de vergunning, oftewel tot het moment dat:

    • a.

      de bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat bezwaar of beroep is ingediend;

    • b.

      beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;

    • c.

      beslist is op het beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan.

  • 4. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschrift kan behoren dat het voorschrift dat eerst tot het vellen of doen vellen mag worden overgegaan indien andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk zijn geworden en/of de financiële voortgang van werken voldoende is gewaarborgd.

Artikel 11.2.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door zijn te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 11.2.7 Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 11.2.2, artikel 11.2.4 of artikel 11.2.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het bevoegd gezag hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 11.2.8 Bestrijding iepziekte

  • 1. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Hoofdstuk 12 AFVALSTOFFEN

Paragraaf 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 12.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    aanbiedplaats: locatie waar huishoudelijk afval in een inzamelmiddel naar toe moet worden gebracht.

  • b.

    afvalstoffen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet milieubeheer.

  • c.

    autowrak: voertuig dat een afvalstof is in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Besluit van 24 mei 2002, bekend als het Besluit beheer autowrakken).

  • d.

    bouw- en sloopafval: afval dat vrijkomt bij respectievelijk het (ver-)bouwen, renoveren en slopen van gebouwen en andere bouwwerken.

  • e.

    doelmatige verwijdering: een zodanige verwijdering van afvalstoffen dat in ieder geval:

    • 1.

      de continuïteit van de verwijdering wordt gewaarborgd;

    • 2.

      de afvalstoffen (met inachtneming van artikel 10.1 Wm) op effectieve en efficiënte wijze wordt verwijderd;

    • 3.

      een effectief toezicht op de verwijdering mogelijk is;

    • 4.

      gewaarborgd is dat een inrichting voor het op of in de bodem brengen van afvalstoffen, nadat zij buiten gebruik is gesteld, geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.

  • f.

    elektrische en elektronische apparatuur: de als zodanig in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1, aanhef en onder 1º van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur aangewezen afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

  • g.

    grof huisafval: huishoudelijke afvalstoffen die te groot en/of te zwaar zijn om op dezelfde wijze als andere huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst aan te bieden, met uitzondering van (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur, bouw- en sloopafval (zoals keukenblokken, sanitair en losse planken), autobanden en – onderdelen, alle tuinafval, asbest, chemisch afval (KCA), glas, textiel, papier en karton.

  • h.

    huisaansluitingen: huishoudens of daaraan gelijkgestelde economische eenheden waarvan huishoudelijke afvalstoffen of daaraan gelijkgesteld worden ingezameld en afgevoerd.

  • i.

    huishoudelijke afvalstoffen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet milieubeheer.

  • j.

    inzameldienst: de dienst of aangewezen instantie als bedoeld in artikel 12.3.1 van deze verordening.

  • k.

    inzamelmiddel: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- en/of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een minicontainer of een ondergrondse verzamelcontainer.

  • l.

    motorrijtuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet.

  • m.

    wegen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet.

  • n.

    wet: Wet milieubeheer (Stb. 2002, 239 zoals sindsdien gewijzigd);

  • o.

    zwerfafval: afval dat door mensen bewust of onbewust is weggegooid of achtergelaten op plaatsen die daar niet voor bestemd zijn of door indirect toedoen of nalatigheid van mensen op zulke plaatsen terecht is gekomen (zoals blikjes, flesjes, wikkels, patatbakjes, sigarettenpeuken kauwgomresten, kranten, folders en tissues).

Paragraaf 2. Vergunningverlening c.a.

Artikel 12.2.1 Inzamelverbod huishoudelijk afval behoudens vergunning

  • 1. Het is aan een ander dan de inzameldienst verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders van derden afkomstige huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

  • 2. De houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid, dient deze tijdens het inzamelen steeds bij zich te dragen en op verzoek van degenen bij wie hij inzamelt te tonen.

  • 3. De vergunning wordt geweigerd indien vaststaat of met redenen valt te vrezen dat het verlenen van een vergunning niet in het belang is van een doelmatige verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor personen of instanties die bij of krachtens de wet voor de desbetreffende categorieën van de van derden afkomstige afvalstoffen een inzamelplicht hebben gekregen.

Artikel 12.2.5 Inzage vergunning of ontheffing

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

Paragraaf 3 Inzameling van afvalstoffen.

Artikel 12.3.1 Inzameldienst

  • 1. Het college wijst de inzameldienst aan, die belast is met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan een andere instantie aanwijzen als inzameldienst, voor zover dat in het belang is van een doelmatige verwijdering van de aangewezen afvalstoffen.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden overgedragen of ter inzameling aangeboden aan degene die op grond van het eerste lid bevoegd is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

  • 4. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen in strijd met het krachtens het derde lid bepaalde over te dragen of ter inzameling aan te bieden aan degene die op grond van dit artikel bevoegd is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

Artikel 12.3.2 Frequentie van inzamelen

  • 1. Inzameling van het in de gemeente bij huisaansluitingen uitstaande inzamelmiddel voor huishoudelijk restafval en groente-, fruit- en tuinafval (GFT-afval) geschiedt alternerend, eenmaal per twee weken door de inzameldienst.

  • 2. Inzameling van de in de gemeente bij huisaansluitingen opgestelde collectieve inzamelmiddelen voor huishoudelijk restafval en groente-, fruit- en tuinafval (GFT-afval) geschiedt tenminste eenmaal per week door de inzameldienst.

Artikel 12.3.3 Inzamelmiddelen en -voorzieningen

  • 1. De inzameling kan plaatsvinden via:

    • a.

      een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel;

    • b.

      een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen;

    • c.

      een inzamelvoorziening op wijkniveau;

    • d.

      de afvalbrengstations.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan aanwijzen via welk (al dan niet door de inzameldienst) verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Artikel 12.3.4 ophaaldagen huishoudelijk afval

Het is verboden op een door het college ten behoeve van het door de inzameldienst inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan op de door het college aangewezen dagen van inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

Paragraaf 4 Het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 12.4.1 Overdragen of aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Vervallen

Artikel 12.4.2 Het in bijzondere gevallen overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Het college van burgemeester en wethouders kan regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen op afroep overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst.

Artikel 12.4.3 Aangewezen inzamelmiddel

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen anders aan de inzameldienst over te dragen of ter inzameling aan te bieden dan:

  • a.

    indien ten behoeve van een perceel een inzamelmiddel is verstrekt: in het (al dan niet door de inzameldienst) verstrekte inzamelmiddel;

  • b.

    op een andere door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde wijze of op een andere door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats; een en ander met inachtneming van het bij of krachtens de artikelen 12.4.2, 12.4.4, 12.4.6 en 12.4.8 bepaalde.

Artikel 12.4.4 Wijze van overdracht of aanbieding van huishoudelijk afval en inzamelmiddelen

Het overdragen of het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in inzamelmiddelen moet ordelijk geschieden door plaatsing daarvan, op een krachtens artikel 12.3.1, derde lid, vastgestelde inzameldag, op de daarvoor door het college van burgemeester en wethouders aangewezen clusterplaats.

Artikel 12.4.5 Verplichtingen houder

  • 1. De verantwoordelijkheid voor het inzamelmiddel berust bij de houder.

  • 2. De houder is verplicht bij ontruiming van het door hem/haar bewoonde perceel het inzamelmiddel daar achter te laten.

Artikel 12.4.6 Aangewezen plaats

  • 1. In het belang van een doelmatige inzameling van huishoudelijke afvalstoffen kan het college van burgemeester en wethouders bepalen dat de inzamelmiddelen ter lediging aangeboden dienen te worden op een door hen vastgestelde clusterplaats, of op een door hen vastgestelde collectieve inzamelplaats.

  • 2. De raad kan in bijzondere gevallen bepalen dat de afstand tussen een perceel waar de huishoudelijke afvalstoffen ontstaan en de clusterplaats of collectieve inzamelplaats op ten hoogste 125 meter wordt vastgesteld.

Artikel 12.4.7 Verbod wijze en plaatsen huishoudelijke afvalstoffen

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijzen en plaatsen achter te laten dan bij of deze paragraaf is bepaald.

Artikel 12.4.8 Verwijdering inzamelmiddel

De houder van een inzamelmiddel moet ervoor zorgen dat dit inzamelmiddel zo spoedig mogelijk na lediging door de inzameldienst, doch uiterlijk op het eind van een krachtens artikel 12.3.1, derde lid, vastgestelde inzameldag, van de weg is verwijderd.

Artikel 12.4.9 Achterlaten in daartoe bestemde bakken

  • 1. Het is verboden andere huishoudelijke afvalstoffen dan van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen papier, plastic bekertjes en blikjes, niet zijnde vloeistoffen, achter te laten in daartoe in het openbaar gebied geplaatste of goedgekeurde afvalbakken.

  • 2. Het is verboden glas op andere plaatsen achter te laten aan in daartoe ter beschikking gestelde glascontainers.

Artikel 12.4.10 Aangewezen plaats

Indien krachtens artikel 10.26, eerste lid onder c en artikel 10.27 van de wet een plaats binnen de gemeente is aangewezen, waar in voldoende mate gelegenheid geboden wordt huishoudelijke afvalstoffen achter te laten, stelt het college van burgemeester en wethouders de dagen, tijden en wijzen vast waarop dit kan geschieden.

Artikel 12.4.11 Incidenteel achterlaten huishoudelijke afvalstoffen

Het college van burgemeester en wethouders kan regels stellen omtrent het incidenteel achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 12.4.12 Verbod achterlaten huishoudelijke afvalstoffen

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen, tijden, wijzen en plaatsen achter te laten dan bij of krachtens deze paragraaf is bepaald.

Paragraaf 5 Het zich afzonderlijk ontdoen van bijzondere categorieën van huishoudelijke afvalstoffen (gescheiden inzameling).

Artikel 12.5.1 Afzonderlijk overdragen of ter inzameling aanbieden van bijzondere categorieën huishoudelijke afvalstoffen

  • 1. Het is verboden de volgende categorieën van huishoudelijke afvalstoffen anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden:

    • a.

      groente-, fruit- en tuinafval;

    • b.

      klein chemisch afval (KCA);

    • c.

      glas;

    • d.

      oud papier en karton;

    • e.

      textiel;

    • f.

      wit- en bruingoed;

    • g.

      bouw- en sloopafval;

    • h.

      verduurzaamd hout;

    • i.

      grof tuinafval;

    • j.

      asbest en asbesthoudend afval;

    • k.

      grof huishoudelijk afval;

    • l.

      huishoudelijk restafval.

  • 2. Het is verboden de aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan anderen dan de inzameldienst en aan de houders van een inzamelvergunning.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor wit- en bruingoed.

  • 4. Het college kan huishoudens aanwijzen ten aanzien waarvan het eerste lid, onder a, niet van toepassing is.

Artikel 12.5.2 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijk afval in ondergrondse containers

Het is verboden om afvalstoffen, anders dan huishoudelijk restafval (GFT), oud papier, (verpakkings)glas en textiel, in ondergrondse containers te deponeren.

Artikel 12.5.3 Nadere regels bijzondere categorieën huishoudelijke afvalstoffen

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop de in artikel 12.5.1 bedoelde categorieën van huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden overgedragen, aangeboden of achtergelaten.

  • 2. Het is verboden de in artikel 26 bedoelde categorieën van huishoudelijke afvalstoffen over te dragen, aan te bieden of achter te laten in strijd met het krachtens het eerste lid bepaalde.

Paragraaf 6 Het zich ontdoen van grof huisvuil en (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur

Artikel 12.6.1 Verbod ontdoen grof huisafval en (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur

  • 1. Het is verboden grof huisafval op een andere wijze of plaats aan de inzameldienst over te dragen of ter inzameling aan te bieden dan bij of krachtens dit hoofdstuk is bepaald.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt ook voor het overdragen van (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur of het aanbieden daarvan aan personen of instanties die bij of krachtens de wet voor de desbetreffende categorieën van de van huishoudens afkomstige afvalstoffen een inzamelplicht hebben gekregen.

Artikel 12.6.2 Aanbieden en overdragen grof huisafval

  • 1. De inzameldienst bepaalt op welke plaats en op welke tijden grof huisafval ter inzameling kan worden aangeboden;

  • 2. (Afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur kan worden aangeboden op de Afvalbrengstations van inzameldienst.

  • 3. Het is mogelijk om (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur op afspraak op te laten halen door de inzameldienst op de wijze als bepaald in dit artikel en artikel 12.6.3 van deze verordening, indien deze afspraak wordt gemaakt bij de Klantenservice van  de inzameldienst.

  • 4. Kleine (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur kan bij de chemokar worden aangeboden tijdens de inzameldagen van de chemokar.

  • 5. De inzameldienst stelt vast dat in geval van het ophalen van grof huisafval het afval op de volgende wijze moet worden aangeboden:

    • a.

      aanbieden van grof huisafval geschiedt op de begane grond;

    • b.

      grof huisafval moet droog zijn en uit handzame stukken bestaan (bijvoorbeeld vloerbedekking in gebundelde rollen van maximaal 2 meter);

    • c.

      grof huisafval mag pas buiten worden gezet op de afgesproken ophaaldag;

    • d.

      per jaar mag maximaal 5 m3 grof huisafval aangeboden worden aan de inzameldienst, per afspraak maximaal 1 m3.

  • 6. Grof huisafval mag, net als alle andere in artikel 12.5.1, eerste lid genoemde afvalstromen, ook naar de Afvalbrengstations van inzameldienst gebracht worden.

Artikel 12.6.3 Omvang en inhoud grof huisafval

  • 1. Grof huisafval is huishoudelijk afval dat door zijn afmeting of samenstelling niet in de restafvalcontainer of ondergrondse restafvalcontainer past of mag.

  • 2. Het is verboden een stuk grof huisafval van langer of breder dan 1 meter ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst. Hele stukken, zoals bijv. matrassen of bankstellen mogen wel heel aangeboden worden. Kleinere stukken grof huisafval dienen zoveel mogelijk in één of meer bundels samengedrukt of -gebonden te worden.

  • 3. Het is verboden stukken of bundels grof huisafval die zwaarder zijn dan 30 kg aan te bieden.

  • 4. Van voorgaande bepalingen kan worden afgeweken door het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van gescheiden inzameling van grof huisafval.

Artikel 12.6.4 Schakelbepaling

De artikelen 12.3.1, eerste en tweede lid, 12.4.2, 12.4.7 en 12.4.10  zijn op het overdragen, het ter inzameling aanbieden en het achterlaten van grof huisafval van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 7 Ontdoen van bouw- en sloopafval, autowrakken en zwerfafval

Artikel 12.7.1 Ter inzameling aanbieden van bouw- en sloopafval

Het is verboden bouw- en/of sloopafval in een inzamelmiddel ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst of bouw- en/of sloopafval ter inzameling op de weg te plaatsen.

Artikel 12.7.2 Het ontdoen van een autowrak

Een autowrak, zijnde een huishoudelijke afvalstof, mag slechts worden afgegeven aan:

  • a.

    degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit beheer autowrakken, niet zijnde een inrichting die uitsluitend vanwege de aanwezigheid van een shredderinstallatie als een zodanige inrichting is aan te merken;

  • b.

    degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer, of

  • c.

    degene die in een ander land dan Nederland is gevestigd en die overeenkomstig de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen en titel 10.7 van de Wet milieubeheer het autowrak naar dat land brengt.

Artikel 12.7.3 Verbod tot andere wijze van ontdoen van een autowrak

Het is verboden, zich van een autowrak te ontdoen op een andere wijze als vermeld in artikel 12.7.2.

Paragraaf 8 Ontdoen van zwerfafval

Artikel 12.8.1 Verbod tot het zich ontdoen van zwerfafval

Het is verboden bewust of onbewust afval weg te gooien of achter te laten op plaatsen die daar niet voor bestemd zijn of door indirect toedoen of nalatigheid van personen op zulke plaatsen terecht is gekomen.

Paragraaf 9 Het zich ontdoen van andere categorieën van afvalstoffen

Artikel 12.9.1 Verontreiniging bij werkzaamheden aan de weg

  • 1. Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed.

  • 2. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

    • a.

      indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

    • b.

      indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag; te reinigen of te doen reinigen.

    • c.

      Het in het tweede lid gesteld verbod geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Wegverordening van toepassing is.

Artikel 12.9.2 Wegwerpen van reclame- en strooibiljetten

Degene, die op de weg of het strand  reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften dan wel, als vorm van reclame, gratis producten onder het publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg, strand  of een ander voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, terstond daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.

Artikel 12.9.3 Aanwijzing andere categorieën afvalstoffen

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan van derden afkomstige andere categorieën van afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen (zoals textiel en kleding, olie, klein- en groot elektrisch afval) aanwijzen, die aan de inzameldienst kunnen worden overgedragen of ter inzameling aangeboden dan wel kunnen worden achtergelaten.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen aan de inzameldienst kunnen worden overgedragen, aangeboden of achtergelaten.

  • 3. Het is verboden afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid over te dragen, aan te bieden of achter te laten in strijd met het krachtens het vorige lid bepaalde.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of een daarop gebaseerde regeling, de Destructiewet, dan wel een provinciale verordening van toepassing is.

Artikel 12.9.4 Inzameling door derden

  • 1. Het is aan een ander dan de inzameldienst verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders de krachtens artikel 12.9.3, aangewezen afvalstoffen in te zamelen.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan aan de in het vorige lid bedoelde vergunning voorschriften verbinden ter bescherming van het milieu.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien vaststaat of met redenen valt te vrezen dat het verlenen van een vergunning niet in het belang is van een doelmatige verwijdering van de aangewezen afvalstoffen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor personen of instanties die bij of krachtens de wet voor de desbetreffende categorieën van afvalstoffen een inzamelplicht hebben gekregen.

Artikel 12.9.5 Meldingsplicht

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan afvalstoffen aanwijzen waarvoor geldt dat het verboden is deze aan anderen dan de inzameldienst af te geven zonder dit vooraf bij het college van burgemeester en wethouders te melden op de in het tweede lid aangegeven wijze.

  • 2. De in het vorige lid bedoelde melding bevat de volgende gegevens:

    • a.

      naam en adres van de meldingsplichtige;

    • b.

      de aard, eigenschappen, samenstelling, hoeveelheid en plaats van herkomst van de afvalstoffen;

    • c.

      naam en adres van degene die de afvalstoffen vervoert, indien dit een ander is dan degene van wie zij afkomstig zijn;

    • d.

      naam en adres van degene die de afvalstoffen verwerkt, indien deze een ander is dan degene die de afvalstoffen vervoert.

Paragraaf 10 Bepalingen ter bescherming van het milieu

Artikel 12.10.1 Voorkomen diffuse milieuverontreiniging

  • 1. Het is verboden afvalstoffen op of in de bodem te brengen of te houden, te verbranden, te bewaren, over te laden of anderszins te bewerken, te verwerken of te vernietigen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst of aan degene die op grond van een vergunning bevoegd is tot inzameling, en evenmin voor door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen voor door hen aangewezen afvalstoffen.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid omschreven verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 4. Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet Bodembescherming, de Meststoffenwet, de Destructiewet of een provinciale verordening voorziet in de beoogde bescherming van het milieu.

Artikel 12.10.2 Verontreiniging van de weg en van terreinen

  • 1. Het is verboden afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het thuiscomposteren van groente-, fruit- en tuinafval.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

  • 6. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover:

    • a.

      de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet, de Destructiewet, de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet of de Wet bodembescherming voorziet in de beoogde bescherming van het milieu;

    • b.

      de Wet beheer rijkswaterstaatwerken;

    • c.

      de Wegenverordening van toepassing is.

Artikel 12.10.3 Opslagverbod

  • 1. Het is verboden afvalstoffen op een zodanige plaats op te slaan of opgeslagen te hebben dat deze vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar zijn.

  • 2. Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet voor het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst.

  • 3. Het in het eerste lid omschreven verbod geldt evenmin voor door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid omschreven verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 5. Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, of een provinciale verordening van toepassing is.

Artikel 12.10.4 Het vervoer van afvalstoffen

Het is verboden de in artikel 12.9.4 bedoelde afvalstoffen, niet zijnde gevaarlijke stoffen in de zin van de Wet milieugevaarlijke stoffen, zodanig te vervoeren dat de weg kan worden verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed. Onder het vervoeren wordt mede begrepen het parkeren van het motorrijtuig waarmede de stoffen worden vervoerd.

Artikel 12.10.5 Opslag afvalstoffen

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is afvalstoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 2. Het is verboden op een door het college van burgemeester en wethouders krachtens het eerste lid aangewezen plaats afvalstoffen:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wegenverordening van toepassing is.

Hoofdstuk 13 Parkeerexcessen

Artikel 13.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen;

    • 2.

      fietsen, bromfietsen;

    • 3.

      invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 13.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van vijfentwintig meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 13.2 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren of geparkeerd te hebben dat te koop wordt aangeboden.

  • 2. Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

Artikel 13.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 13.4 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2. Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

  • 4. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 13.5 Caravans e.d.

  • 1. Het is verboden, op of aan de weg een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of een ander dergelijk voertuig dat uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan drie dagen zonder wezenlijke tijdsonderbreking op de weg te plaatsen of te hebben

  • 2. Het college kunnen plaatsen en/of tijden aanwijzen waar, respectievelijk gedurende welke het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid verbod. Het college kan de ontheffing weigeren met het oog op de verdeling van parkeerruimte of het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 13.6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te plaatsen of te hebben met het kennelijk doel om daarmee uitsluitend handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 13.7 Parkeren van grote of uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren a. bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw; b. op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 4. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Hoofdstuk 14 Dieren

Artikel 14.1 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • 2. Het college kan wegen of gedeelten van wegen aanwijzen waar het bepaalde in het eerste lid, onder a, niet van toepassing is.

  • 3. Het eerste lid geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 14.2 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers of fietsers;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op het strand;

    • d.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 14.3 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. Het is de eigenaar of houder van een hond ten aanzien waarvan het eerste lid toepassing heeft gevonden, verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander zonder te zijn voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen én een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 14.4 Overlast door honden

De eigenaar, houder of verzorger van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat het dier anderen geen overlast aandoet of burengerucht veroorzaakt.

Artikel 14.5 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het- college is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Hoofdstuk 15 Strand en zee

Artikel 15.1 Berijden strand met voertuigen

  • 1. Het is verboden met voertuigen als bedoeld in artikel 1 onder al van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 alsmede met zeilwagens, windrijders en andere dergelijke voor de recreatie bestemde voertuigen op het strand te rijden, deze op het strand te brengen of te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor fietsen, zeilwagens, windrijders en andere dergelijke voor de recreatie bestemde voertuigen gedurende de periode van 1 oktober tot

    1 april alsmede buiten deze periode voor 09.00 uur en na 19.00 uur.

  • 3. Van het in het eerste lid gestelde verbod zijn uitgezonderd de bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsen en fietsen die gebruikt worden:

    • a.

      ten behoeve van het door burgemeester en wethouder als zodanig erkende reddingswezen en voor het onderhoud van de zeewering;

    • b.

      door de burgemeester-strandvonder, hulpstrandvonder, ambtenaren van politie en personen in dienst van de gemeente, allen in de uitoefening van hun taak.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 15.2 Berijden van rij- of trekdieren

  • 1. Het is verboden gedurende het tijdvak van 1 mei tot 1 september van 09.00 tot 19.00 uur op het strand een paard of een ander rij- of trekdier te berijden of mee te voeren.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor ambtenaren van politie bij de uitoefening van hun taak.

Artikel 15.3 Honden op het strand

  • 1. Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond verboden gedurende de periode van 1 mei tot 1 september van 09.00 tot 19.00 uur zich met deze hond op het strand te bevinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de eigenaren of huurders van strandhuisjes mits zij hun hond aangelijnd in de directe nabijheid van het strandhuisje laten verblijven.

Artikel 15.4 Vaartuigen

  • 1. vervallen

  • 2. vervallen

  • 3. Het is verboden in zee met een vaartuig voor anker te gaan of te varen minder dan vijfhonderd meter uit de laagwaterlijn, met uitzondering van het aanlanden enafvaren ophet strand op de door het college daartoe aangewezen plaatsen.

  • 4. Het is verboden een jetski of waterscooter of ander dergelijk door mechanische kracht voortbewogen vaartuig te hebben of te brengen, dan wel daarmee af te varen of aan te landen op het strand of zich daarmee in zee te begeven of te varen binnen vijfhonderd meter uit de kust.                                                

  • 5. vervallen

  • 6. Dein het eerste, vierde en vijfde lid gestelde verboden zijn niet van toepassing op:

    • a.

      vaartuigen in gebruik bij de politie, de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij, het door het college als zodanig erkende reddingswezen en overige vaartuigen ten behoeve waarvan door burgemeester en wethouders ontheffing is verleend;

    • b.

      b   vaartuigen, uitgezonderd motorvaartuigen en waterscooters, mits gebruik wordt gemaakt van door burgemeester en wethouders nader aan te wijzen gedeelten van het strand en bij het gebruik van de vaartuigen wordt voldaan aan door het college te stellen voorwaarden;

  • 7. vervallen

Artikel 15.5 Vliegeren en kitesurfen

  • 1. Het is verboden op het strand en de nabij gelegen duinen vliegers op te laten die bestuurbaar zijn door twee of meer stuurlijnen.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet:

    • a.

      voor de hiertoe door het college aangewezen gedeeltes van het strand;

    • b.

      voor de onder a bedoelde gedeeltes van het strand gedurende de periode van 1 april tot 1 oktober van 09.00 tot 19.00 uur

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het verboden te kite surfen in zee dan wel op het strand daarvoor materialen aanwezig te hebben op andere dan door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 15.6 Drijfmiddelen

  • 1. Het is verboden zich met een luchtbed of -kussen, een opblaasbare band of een ander voorwerp, dat als drijfmiddel kan worden gebruikt, in zee te begeven of te bevinden indien dit door een ambtenaar van politie of een lid van het door het college als zodanig erkend reddingswezen in verband met sterke tijwisselingen, stormweer of andere bijzondere omstandigheden gevaarlijk wordt geacht en dit voldoende kenbaar is gemaakt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het als zodanig gebruiken van reddingsmiddelen.

Artikel 15.7 Aanwijzingen door het reddingswezen

Recreanten, strandexploitanten, baders en zwemmers zijn verplicht aan de aanwijzingen in het belang van hun veiligheid, gegeven door een lid van het door het college als zodanig erkende reddingswezen, onmiddellijk gevolg te geven. 

Artikel 15.8 Gedrag in zee

  • 1. Het is verboden in zee met een vaartuig te varen minder dan vijfhonderd meter uit de laagwaterlijn, met uitzondering van het aanlanden en afvaren op het strand.

  • 2. Het is verboden enige vorm van watersport te bedrijven of zich te gedragen, op zodanige wijze dat daardoor gevaar of overlast ontstaat of kan ontstaan.

  • 3. De verbodsbepaling in het eerste lid is niet van toepassing op vaartuigen in gebruik bij  de politie, de Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen (KNBRD), de  Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij, of anderszins voor openbare dienst bestemde vaartuigen.

Artikel 15.9 Verhuren van voorwerpen/dieren op het strand

Het is verboden zonder vergunning van het college op het strand een voer - of vaartuig – hetzij geheel, hetzij per plaats - een strandstoel, ligstoel, tafel, bank, tent, cabine, of een ander dergelijk voorwerp dan wel een rij- of trekdier aan het publiek te huur of voor gebruik aan te bieden.

Slothoofdstuk

Artikel S.1 Strafbepalingen

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet ten aanzien van het bepaalde bij of krachtens:

    • a.

      artikelen 2.13 en 2.14 (Openbare manifestaties). Overtreding van deze artikelen worden gestraft overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet openbare manifestaties; ;

    • b.

      hoofdstuk 8, afdeling 2 (Bestrijding van heling van goederen) opgenomen artikelen. Overtreding van deze artikelen worden gestraft overeenkomstig het bepaalde in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht.

    • c.

      Het bepaalde in hoofdstuk 12 “Afvalstoffen”

Artikel S.2 Strafbepalingen Afvalstoffen

Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen van Hoofdstuk 12 (Afvalstoffen) is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3o van de Wet op de economische delicten: 12.2.1 eerste lid, 12.3.1, derde en vierde lid, 12.4.1, 12.4.3, 12.4.4, 12.4.6 tot en met 112.4.8, 2.4.10, 12.4.12, 12.5.1 tot en met 12.6.4, 12.7.1, 12.7.3 tot en met 12.10.5

Artikel S.3 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de ambtenaren van de afdeling Wijkzaken/Handhavingsteam.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 10, afdeling 1 (Markten), hoofdstuk 12 (Afvalstoffen)

  • 3. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 10, afdeling 1 (Markten) is belast: de marktmeester.

  • 4. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 12 zijn belast de krachtens 18.4, derde  lid, van de Wet milieubeheer aangewezen ambtenaren.

  • 5. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen

Artikel S.4 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel S.5 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. Deze verordening treedt in werking op een door het college te bepalen tijdstip

  • 2. De Algemene Plaatselijke Verordening 1997, de Verordening Speelautomatenhallen Beverwijk, de Verordening winkeltijden Beverwijk, de Telecommunicatieverordening gemeente Beverwijk, de Verordening straatnaamgeving en huisnummering en de Marktverordening Beverwijk 2003 worden op het in het eerste lid bedoelde tijdstip ingetrokken

Artikel S.6 Overgangsbepalingen

  • 1. Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel S.5, tweede lid, blijven - indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende vijf jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel S.5, tweede lid, blijven - indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende vijf jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel S.5, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4. Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel S.5, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel S.5, tweede lid.

  • 5. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6. Gebods of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel S.5, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 26 weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7. De intrekking van de verordening bedoeld in artikel S.5, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel S.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening 2006 (Apv 2006).

Ondertekening

Beverwijk, 16 februari 2006
de raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,