Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013

Geldend van 22-12-2012 t/m heden

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013

De raad van de gemeente Landerd,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd d.d. 16 oktober 2012

Gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand,

Overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

BESLUIT:

Tot het vaststellen van de:

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet;

    • c.

      verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging door zijn bloedverwant in de eerste of tweede graad ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingshuis;

    • d.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel l onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB;

    • e.

      woonkosten:

  • 1. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

  • 2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2 Doelgroep

De bepalingen van deze verordening zijn uitsluitend van toepassing op alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar. Ingeval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennnorm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag wordt eveneens bepaald op 20% van de gehuwdennorm als belanghebbende als inwonende een commerciële prijs is verschuldigd.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 4. Van een commerciële prijs als bedoeld in lid 2 is sprake indien de belanghebbende als inwonende een reële prijs voor woonkosten is verschuldigd, zijnde tenminste een bedrag dat overeenkomt met 15% van de gehuwdennorm. Voor kostgangers worden de woonkosten bepaald door een aftrek op het verschuldigde kostgeld toe te passen ter hoogte van de voedingskosten volgens de normen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud).

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

  • a. Niet ten laste komende kinderen met een inkomen van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;

  • b. een verzorgingsbehoevend gezinslid die door belanghebbende wordt verzorgd.

Artikel 4 Verlaging gezin

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de gehuwden met één of meer anderen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het vorige lid blijft achterwege als belanghebbende als inwonende een commerciële prijs is verschuldigd.

  • 3. Het vierde en vijfde lid van artikel 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 27 van wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond of indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het vorige lid bedraagt 10% voor:

    • a.

      De gehuwde waarbij artikel 4 lid 1 van toepassing is;

    • b.

      De alleenstaande en alleenstaande ouder waarbij artikel 3 lid 2 van toepassing is.

  • 3. Voor belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel l van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldt dat in afwijking van het eerste lid de verlaging niet wordt toegepast indien en voorzover aantoonbaar en structureel kosten voor thuis- en daklozenopvang worden gemaakt.

Artikel 6 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De toeslag als bedoeld in artikel 30 van de wet wordt voor een jongere van 21 jaar of 22 jaar, in afwijking van artikel 3 van deze verordening op nihil gezet.

Artikel 7 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 van deze verordening geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm ten minste bedraagt:

  • a.

    voor een alleenstaande: 50 procent van de gehuwdennorm

  • b.

    voor een alleenstaande ouder: 70 procent van de gehuwdennorm

  • c.

    voor gehuwden: 80 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 8 Citeertitel

De verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013.

Artikel 9 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

  • 2.

    De Toeslagen en Verlagingen verordening Wet werk en bijstand 2012 (vastgesteld op 26 januari 2012) wordt met ingang van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 december 2012,

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

J.A.G. Huijs W.C. Doorn-Van der Houwen

TOELICHTING

Aanleiding

Aanleiding voor het vaststellen van een nieuwe verordening is de inwerkingtreding van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets. Deze wet is de uitwerking van de afspraak in het Begrotingsakkoord 2013 dat de huishoudinkomenstoets, die per 1 januari 2012 in de WWB was ingevoerd, weer wordt afgeschaft. In de WWB werd daarbij de toets op het inkomen van de partner vervangen door een toets op gezinsniveau (huishoudinkomen).

Als gevolg hiervan moet de Toeslagenverordening WWB 2012, vastgesteld door de raad bij besluit van 26 januari 2012 worden aangepast. De belangrijkste aanpassingen betreffen het wijzigen van "gezin" in "gehuwden" en "gezinsnorm" in "gehuwdennorm" en het weer opnemen van de verlagingen voor schoolverlaters en 21 en 22-jarige alleenstaanden.

Algemeen

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 3 in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen. Dit is geregeld in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Voor bijstandsgerechtigden ouder dan 21 jaar doch jonger dan 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • ·

    Gezin 100% van het netto wettelijk minimumloon (= de

    gehuwdennorm)

  • ·

    Alleenstaande ouders 70% van de gehuwdennorm

  • ·

    Alleenstaanden 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • ·

    Alleenstaande ouders 90% van de gehuwdennorm

  • ·

    Alleenstaanden 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

Verlagingen

De verlagingen zijn geregeld in de artikelen 4 en 5 van de verordening. De verlaging wordt toegepast in de volgende situaties:

  • a.

    Verlaging bij gehuwden in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met een ander (artikel 26 WWB);

  • b.

    Verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB).

  • c.

    De norm lager vast te stellen in geval van recentelijk beëindigen van studie (artikel 28 WWB);

  • d.

    De toeslag lager vast te stellen voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar (artikel 29 WWB).

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

In verband met de eenvoud is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast.

Berekening toepasselijke bijstandsnorm

De hoogte van de algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar wordt als volgt berekend:

  • 1.

    Basisnorm;

  • 2.

    Vervolgens;

  • a.

    Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) OF

  • b.

    Verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij

gehuwden)

  • 3.

    Verlaging wegens woonsituatie

  • 4.

    Verlaging schoolverlater

  • 5.

    Verlaging op grond leeftijd

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel b: gehuwdennorm

Voor het begrip ‘gehuwdennorm’ wordt verwezen naar de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn, zoals bedoeld in artikel 21 WWB. Deze norm komt overeen met de gehuwdennorm zoals die luidde vóór 1 januari 2012 waarbij beide echtgenoten jonger dan 65 jaar zijn.

Lid 2 onderdeel c: verzorgingsbehoevende

Een gezinslid is zorgbehoevende in de zin van de Toeslagenverordening indien deze als zorgbehoevend is aan te merken in de zin van artikel 4, vijfde lid WWB. Er moet dan onder andere aan de voorwaarden zijn voldaan dat er een geldig indicatiebesluit is voor 10 uur of meer zorg op grond van de AWBZ.

Lid 2 onderdeel d: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de wijze waarop de WWB tot stand is gekomen dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is bepaald dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

Lid 2 onderdeel e: woonkosten

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie).

Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw

(nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is. Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon. Met bovenstaande afbakening wordt duidelijk dat onder het begrip woonkosten dus niet vallen de kosten voor gas, licht, water, telefoon, kabel, internet en overige abonnementen.

Artikel 2

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen in deze verordening alleen als beide echtgenoten 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

Artikel 3

  • 1.

    Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening. De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden).

  • 2.

    Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor 10 procent van de gehuwdennorm. Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% de gehuwdennorm. Het aantal personen die  kosten kunnen delen is niet van invloed op de hoogte van de toeslag.

  • 3.

    Een toeslag van 20% is eveneens mogelijk voor onderhuurders, kamerbewoners en kostgangers indien een commerciële prijs is verschuldigd. Boven een bepaalde grens aan woonkosten wordt verondersteld dat men niet of nauwelijks kosten kan delen. Als men al kosten kan delen dan wordt er van uitgegaan dat die dermate laag zijn dat een toeslag van 20% gerechtvaardigd is. Kostgangers betalen zowel voor kost als inwoning. Veelal is er sprake van een all-in prijs. Om een zuiver beeld te verkrijgen van de woonkosten wordt een correctie toegepast. Die bestaat uit een aftrek op het verschuldigde kostgeld ter hoogte van de voedingskosten volgens de normen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Voor woonkosten hanteert het Nibud eveneens normenbedragen. Die komen op maandbasis overeen met 15% van de gehuwdennorm. Om die reden wordt bij de bepaling van de commerciële prijs daarbij aangesloten.

  • 4.

    Zie 3.

  • 5.

    Voor de toepassing van dit artikel worden niet alle personen aangemerkt als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. In het kader van deze verordening gaat het daarbij om inwonende kinderen met een inkomen boven een bepaalde grens (a) en een zorgbehoevend gezinslid (b):

    a.De mogelijkheid om kosten te kunnen delen wordt niet aanwezig geacht als

    a. een niet laste komend inwonend kind een inkomen heeft, bijv. uit arbeid of

    a. een uitkering, dat niet hoger is dan het normbedrag voor de kosten van

    a. levensonderhoud van een student in het hoger onderwijs. Het gaat vooral om

    a. kinderen van 18 jaar of ouder, maar incidenteel ook om 16- en 17 jarigen die

    a. een eigen inkomen ontvangen. Het betekent dat geen gebruik gemaakt wordt

    a. van de mogelijkheid een lagere toeslag te verlenen (of verlaging toe te

passen) bij ouder(s) van inwonende kinderen met lage inkomsten. Er geldt geen maximum leeftijd. Het kan dus gaan om een meerderjarig kind van bijv. 27 jaar dat inwoont bij zijn/haar ouders, maar bijv. ook van 40 jaar of ouder. Voor de toetsing is het feitelijke inkomen van het kind bepalend. Dit is met name van belang bij inwonende studerende kinderen die niet de maximale studiefinanciering of tegemoetkoming ontvangen en daarnaast inkomen uit arbeid hebben.

Aangezien de betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het

aan de bijstandsgerechtigde om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de uitzonderingsregel van toepassing is.

b.In onderdeel b van het vijfde lid wordt geregeld dat verzorgingsbehoevenden

niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbenden vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Dat zou het opvangen van verzorgingsbehoevenden ontmoedigen. Om die reden geldt de uitzondering niet voor de verzorgingszorgbehoevende voor het geval deze zelf een beroep moet doen op bijstand.

Artikel 4

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van het gezin een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening).

Artikel 5

  • 1.

    In artikel 5 eerste lid is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond of indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

  • a.

    bij het niet aanhouden van een woning. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen;

  • b.

    bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • c.

    indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten van de woning betaalt. Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt wordt het verkregen voordeel doorvertaald door de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002-2003,28 870, nr. 3, p. 54-55).

  • 2.

    Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen maken voor dak- en thuislozenopvang. Indien dat in het individuele geval aan de orde is moet dit bij de vaststelling van de uitkeringshoogte (i.c. de toeslag) worden betrokken.

Indien kosten voor opvang verschuldigd zijn kan het college aan de bijstand de voorwaarde verbinden dat deze kosten rechtstreeks worden overgemaakt aan de betreffende instelling. Dit kan zich voordoen bij het stelselmatig niet betalen van dergelijke kosten door de belanghebbende zelf. Tot slot bestaat de mogelijk de bijstand in natura te verstrekken in de vorm van het aanbieden van dag/nachtverblijf. Artikel 57 WWB biedt hiervoor de grondslag.

Artikel 6

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. De toeslag wordt derhalve zodanig verlaagd dat er een prikkel tot het aanvaarden van werk bestaat.

Artikel 7

De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt.

Zonder een anticumulatie bepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het college de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate laag moet vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college de bijstand op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 8

Citeertitel spreekt voor zich.

Artikel 9

Dit artikel spreekt voor zich