Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren

Geldend van 04-03-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren

De raad van de gemeente Gilze en Rijen,

gezien het voorstel van het college d.d. 12 januari 2010

Overwegende :

dat de raad op grond van het bepaalde in artikel 12 eerste lid sub a van de Wet investeren in jongeren verplicht is bij verordening regels te stellen aangaande de ondersteuning van jongeren bij de arbeidsinschakeling en de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

Besluit:

vast te stellen de:

Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren

Artikel 1 Begrippen

  • 1. de wet: de Wet investeren in jongeren;

  • 2. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen;

  • 3. de jongere: een hier te lande woonachtige jongere van 16 jaar of ouder, doch jongere dan 27, alsmede de jongere die hiermee krachtens artikel 2 van de wet is gelijkgesteld, die recht heeft op een werkleeraanbod als bedoeld in artikel 13 van de wet;

  • 4. duurzame arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van tenminste zes maanden wordt verricht en geen gesubsidieerde arbeid is;

  • 5. algemeen geaccepteerde arbeid: alle werkzaamheden die algemeen maatschappelijk aanvaard zijn, evenals alle vormen van gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van arbeid in het kader van de WSW.

  • 6. werkleeraanbod: het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing, opleiding of sociale activering alsmede ondersteuning bij arbeidsinschakeling

  • 7. voorziening: re-integratieinstrument dat door het college kan worden ingezet en waarvan de inzet noodzakelijk wordt geacht om arbeidsinschakeling of zelfstandige participatie te bevorderen;

  • 8. een re-integratietraject: de inzet van een of meer re-integratie-instrumenten;

  • 9. een trajectplan: de in een overeenkomst vastgelegde afspraken met de jongere over een traject;

  • 10. een startkwalificatie: een startkwalificatie als bedoeld in artikel 6 lid 1 sub d van de Wet werk en bijstand;

  • 11. Alle (overige) begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht

    Artikel 2 Opdracht aan het college

    • 1.

      Het college biedt jongeren algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie aan;

    • 2.

      Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.;

    • 3.

      In afwijking van het tweede lid kan werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig bedrijf of beroep, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de wet;

    • 4.

      Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere die recht heeft op ondersteuning. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere.

    • 5.

      Onverminderd artikel 17, tweede lid, van de wet, stemt het college het werkleeraanbod af op de medische beperkingen van de jongere en draagt zorg voor passende voorzieningen ter ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

    • 6.

      Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor jongeren, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een re-integratietraject;

    • 7.

      Het college legt het re-integratietraject vast in een trajectplan als bijlage bij de beschikking. De beschikking bevat in ieder geval een omschrijving van de te verrichten activiteit(en) naar doel, aard, omvang en plaats.

    Artikel 3 Aanspraak

    • 1.

      Aanspraak op ondersteuning krachtens deze verordening heeft de jongere die naar het oordeel van het college ondersteuning behoeft bij arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie.

    • 2.

      De jongere heeft geen aanspraak op ondersteuning voor zover deze een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die voldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie.

Artikel 4 Rechten en plichten deelnemer

De jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur werk en inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan het re-integratietraject heeft verbonden. Deze verplichtingen zijn opgenomen in de bijlage zoals bedoeld in artikel 2 lid 6 van deze verordening.

Artikel 5 Voorzieningen

  • 1. Het college kan een jongere doen bemiddelen naar algemeen geaccepteerde arbeid, begeleiden bij het zoeken naar en verwerven van arbeid, alsmede bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling of de deelname aan maatschappelijke participatie.

  • 2. In beleidsregels geeft het college verdere uitwerking aan de aard van de voorzieningen. Bij deze uitwerking worden in elk geval de duur van de voorziening, het doel van de voorziening en de verplichtingen van de deelnemer betrokken.

  • 3. Het college kan voor voorzieningen een budget- of subsidieplafond vaststellen;

  • 4. Het doel van de inzet van deze voorzieningen is het vergroten van de vitaliteit en de zelfredzaamheid van jongeren. Onder andere door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van een werkritme, maatschappelijke participatie en het bevorderen van sociale zelfredzaamheid wordt arbeidsinschakeling bevorderd. Scholing kan onderdeel uitmaken van het traject voor zover deze nodig is voor het behalen van een startkwalificatie of voor het wegnemen van belemmeringen tot arbeidsinschakeling of zelfstandige participatie.

  • 5. Het college maakt voor de uitvoering van voorzieningen overwegend afspraken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven.

    Artikel 6 Loonkostensubsidie

    • 1.

      Het college kan aan een werkgever een subsidie verlenen voor de jongere indien deze naar het oordeel van het college nog niet over voldoende kennis en bekwaamheden beschikt om volwaardig in de dienstbetrekking te functioneren.

    • 2.

      De subsidie bedoeld in het eerste lid is gebonden aan de jongere.

    • 3.

      De subsidie bedoeld in het eerste lid wordt gedurende maximaal een periode van 12 maanden verleend.

    • 4.

      De periode bedoeld in het derde lid kan met maximaal 12 maanden worden verlengd. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

    • 5.

      Het college stelt nadere regels over de hoogte van de subsidie als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7 Verplichtingen en terugvordering

  • 1. Als een jongere die geen uitkering van de gemeente ontvangt deelneemt aan of heeft deelgenomen aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 4 van deze verordening niet nakomt of niet is nagekomen, kan het college de door hem in het kader van die voorziening ten behoeve van deze jongere gemaakte kosten terugvorderen.

  • 2. Als een jongere die een inkomensvoorziening ontvangt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 4 niet is nagekomen of niet nakomt, kan het college de uitkering verlagen, conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren.

Artikel 8 Beëindiging

Het college kan de voorziening beëindigen indien een wijziging in de krachten en bekwaamheden van de jongere hiertoe aanleiding geeft, of indien de jongere die deelneemt aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 4 van deze verordening en/of zijn verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet niet nakomt en dit hem te verwijten valt.

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 4 maart 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare

vergadering van 22 februari 2010

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier, de voorzitter,

mr. J.W. Timmermans drs. R.H. Roep

Toelichting Verordening Werkleeraanbod WIJ

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op de uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

De verordening komt in grote lijnen overeen met de Re-integratieverordening WWB. Er niettemin wel enkele verschillen:

  • ·

    de WIJ kent geen onderscheid tussen wel- of niet-uitkeringsgerechtigden. In beginsel behoort elke in de gemeente woonachtige jongere tot de doelgroep van de verordening, mits deze ingevolge de wet ook een aanspraak op een werkleeraanbod heeft.

  • ·

    in de re-integratieverordening WWB is een verlenen van loonkostensubsidies beperkt tot die belanghebbenden die een uitkering ontvangen van de gemeente. In de Verordening Werkleeraanbod staat dit instrument in beginsel open voor elke jongere die naar het oordeel van het college nog niet over voldoende kennis en bekwaamheden beschikt om volwaardig in de aangeboden dienstbetrekking te kunnen functioneren. De hoogte van de subsidie is in beleidsregels verder uitgewerkt.

  • ·

    in het kader van de WWB kan op grond van het nieuwe artikel 10a (in werking m.i.v. 1 april 2009 in het kader van de Wet Stimulering Arbeidsparticipatie (Wet Stap)) aan de belanghebbende een additionele onbetaalde werkplek worden aangeboden. Hieraan is tevens een premie verbonden. De WIJ kent deze participatieplaatsen niet.

  • ·

    gehandicapte jongeren nemen een bijzondere plaats in. Krachtens artikel 17 lid 2 van de wet dient ook aan hen een passend aanbod te worden gedaan, rekening houdend met hun medische beperkingen. In de verordening is dit eveneens verankerd in artikel 2 vijfde lid.

Inhoud werkleeraanbod

Het begrip ‘werkleeraanbod’ moet ruim worden uitgelegd. Het werkleeraanbod kan allerlei vormen hebben, variërend van een ‘echte’ baan tot vakgerichte scholing of een combinatie van beide. Een werkleeraanbod kan ook bestaan uit voorzieningen die nodig worden geacht op weg naar arbeidsinschakeling, zoals een sollicitatietraining, een cursus gericht op de ontwikkeling van werknemersvaardigheden, een stageplaats, schuldhulpverlening, sociale activering, nazorg en gesubsidieerde arbeid. Afgezien van participatieplaatsen kan het gehele instrumentarium dat gemeenten hebben ontwikkeld voor de re-integratie in het kader van de WWB, ook op jongeren toegepast worden. Participatieplaatsen zijn uitgezonderd. Bij jongeren zal de situatie waarin de afstand tot de arbeidsmarkt dusdanig groot is dat die alleen met de maximale drie jaar additionele arbeid te overbruggen is zich niet in die mate voordoen dat de regering participatieplaatsen in de vorm van artikel 10a WWB noodzakelijk acht. Ook uitgezonderd is het reguliere onderwijs dat door het Rijk wordt bekostigd (zie ook artikel 23, eerste lid, onderdeel a WIJ). Het college kan de jongere weliswaar adviseren een dergelijke vorm van onderwijs te volgen of weer te gaan volgen als dit zinvol wordt geacht, maar het is geen voorziening die de gemeente kan inzetten om vorm te geven aan het werkleeraanbod. Een premie voor de arbeidsinschakeling past niet bij het uitgangspunt dat jongeren die daartoe in staat zijn moeten leren of werken. Daarom is er geen aanleiding om werken en/of leren te belonen met een financiële vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid of van een premie i.v.m. arbeidsinschakeling bij de inkomensvoorziening. Dat geldt evenzeer voor een onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk, tenzij deze bestemd is voor aantoonbaar gemaakte kosten.

Het college bepaalt de inhoud van het werkleeraanbod. Dat geldt ook voor de vraag of het accent komt te liggen op werken of leren. Gelet op de duurzame arbeidsparticipatie als einddoel, zal werken de hoogste prioriteit hebben als de jongere daartoe in staat is. Zijn er echter belemmeringen op de weg daar naartoe, dan kunnen allerlei voorzieningen worden ingezet om dat einddoel te bereiken. Van belang daarbij is dat de startkwalificatie binnen het werkleeraanbod een ijkpunt vormt, omdat deze in belangrijke mate kan bijdragen aan duurzame arbeidsparticipatie. Het is aan de gemeenten overgelaten om te beoordelen in hoeverre de jongere in staat moet worden gesteld een dergelijke kwalificatie te behalen of anderszins scholing te ontvangen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

Maatwerk

Uitgangspunt is dat maatwerk wordt geleverd: het werkleeraanbod moet worden afgestemd op de omstandigheden, krachten en capaciteiten van de jongere (artikel 18, eerste lid WIJ). De wensen van jongeren worden betrokken bij het vormgeven van het werkleeraanbod (artikel 14, eerste lid WIJ). Het college is verplicht die wensen vast te leggen in de rapportage die ten grondslag ligt aan het werkleeraanbod en dient daarbij tevens aan te geven op welke wijze die wensen bij het werkleeraanbod betrokken zijn.

Werken en leren niet direct mogelijk

Wanneer het doen van een werkleeraanbod bestaande uit werken en/of leren niet direct mogelijk is, dient een aanbod gedaan te worden dat op termijn perspectief biedt op arbeidsinschakeling. Dat kan betekenen dat voorzieningen worden ingezet in de vorm van zorg- of hulpverlening, waarbij ook aandacht kan worden besteed aan belemmerende factoren, zoals psychische, sociale en cognitieve problemen. Het werkleeraanbod omvat immers het geheel van re-integratievoorzieningen, dat gericht is op duurzame arbeidsparticipatie. Is de jongere naar het oordeel van het college in het geheel niet in staat dat om redenen van lichamelijk, sociale of psychische aard uitvoering wordt gegeven aan een werkleeraanbod, dan kan daarvan vooralsnog worden afgezien (artikel 17, tweede lid WIJ). Zorgtaken kunnen worden aangemerkt als reden van sociale aard, voor zover daarmee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening.

Alleenstaande ouders

Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken en mogelijke medische en/of fysieke beperkingen. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid, WIJ).

Daarmee loopt deze regeling parallel met de WWB (artikel 9a WWB). Anders dan in de WWB echter is uit oogpunt van deregulering afgezien van een maximale termijn van zes jaar. Dit omdat gezien de maximale duur van het werkleerrecht (van 18 tot 27 jaar) deze maximale termijn in de meeste gevallen reeds in de werkleerperiode zal zijn geïncorporeerd.

Zelfstandigen

Besloten is om zelfstandigen uit te zonderen van het recht op een werkleeraanbod en van het recht op inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, onderdeel e juncto artikel 42, eerste lid, onderdeel m, WIJ). Zij kunnen een beroep doen op algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van artikel 78f van de WWB, zodat de (jongere) zelfstandige zich geheel kan richten op zijn bestaan als zelfstandige. In het zesde lid van artikel 17 WIJ wordt evenwel bepaald dat het college de mogelijkheid (niet de verplichting) heeft om aan de jongere die als zelfstandige wil beginnen een werkleeraanbod te doen dat bestaat uit een voorbereidingsperiode op het bestaan als zelfstandige. Dit werkleeraanbod duurt maximaal twaalf maanden en kan slechts worden aangeboden op verzoek van de jongere.

Beleid werkleeraanbod in verordening

Om recht te doen aan de beleidsruimte die gemeenten nodig hebben om door maatwerk invulling te geven aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid, worden aan de vormgeving van het werkleeraanbod en de mate waarin gemeente daartoe voorzieningen kan inzetten, geen wettelijke eisen gesteld. Gezien de verantwoordelijkheid die de gemeenteraad in het kader van dit wetsvoorstel heeft, en mede met het oog op de rechtszekerheid, is bepaald dat het gemeentelijke beleid inzake de voorzieningen in een verordening moet worden vastgelegd. De jongere moet uit de verordening kunnen afleiden welke voorzieningen het college kan inzetten om het doel, de duurzame arbeidsparticipatie, te bereiken. Tevens kan in de verordening in hoofdlijnen worden bepaald voor welke doelgroepen welke voorzieningen bij voorkeur kunnen worden ingezet. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan voorbereidingstrajecten voor startende zelfstandigen en speciale arbeids- of scholingstrajecten voor alleenstaande ouders, evt. in combinatie met kinderopvang, zodat scholing/arbeid en zorg kan worden gecombineerd. In de verordening kan ook worden vastgelegd dat samengewerkt wordt met andere uitvoeringsinstellingen, zoals gemeenten of UWV, bedrijfsleven en onderwijsinstellingen en als dat het geval is, op welke wijze de samenwerking plaatsvindt.

Relatie met re-integratieverordening WWB

Het instrumentarium dat reeds beschikbaar is voor de re-integratie in het kader van de WWB kan, uitgezonderd participatieplaatsen en vrijlating van inkomsten uit arbeid, tevens worden ingezet voor de vormgeving van het werkleeraanbod.

Artikelgewijze toelichting.

Artikel 2 Opdracht aan het college

In het eerste lid is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze voortvloeit uit de artikelen 11, eerste lid en 13, eerste lid, WIJ. Hoewel deze opdracht ook uit het samenstel van deze bepalingen en artikel 5, eerste lid, WIJ kan worden afgeleid, is er uit een oogpunt van duidelijkheid voor gekozen de opdracht aan het college nader te omschrijven. In het tweede lid is tevens verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, variërend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.

De WIJ geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning aan jongeren. De wetgever heeft de doelgroep bepaald op jongeren in de leeftijd van 16 tot en met 26 jaar. Daarnaast regelt de wet ook de aanspraak op ondersteuning. Deze is voorbehouden aan twee categorieën jongeren:

  • 1.

    de jongere die zich in de leeftijdscategorie van 16 tot en met 17 jaar bevindt, geen scholing of opleiding volgt, minder dan 16 uur per week arbeid verricht en die heeft voldaan aan de kwalificatieplicht, bedoeld in paragraaf 2a van de Leerplichtwet 1969, dan wel aan wie een vrijstelling van die kwalificatieplicht is verleend;

  • 2.

    de jongere die zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 26 jaar bevindt en wiens in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de op hem van toepassing zijnde uitkeringsnorm, waarbij voor het in aanmerking te nemen inkomen het inkomen van de echtgenoot buiten beschouwing wordt gelaten.

Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van re-integratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

In dit artikel is tevens vastgelegd dat het werkleeraanbod wordt afgestemd op de krachten en bekwaamheden van de jongere. Op grond van artikel 14 van de WIJ dienen bovendien de wensen van de jongere, alsmede op welke wijze het college deze wensen heeft betrokken in het aanbod, in de rapportage te worden vastgelegd. Omdat het uiteindelijke werkleeraanbod door het college wordt bepaald zou het te ver voeren om in de verordening vast te leggen dat een aanbod moet voldoen aan de wensen van de jongere. Slechts het (wel of juist niet) betrekken van de wensen en het rapporteren hierover is een wettelijke plicht.

Voor de groep jongeren met een medische beperking (die niet behoren tot de doelgroep van de WAJONG) is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Dit vastgelegd in het vijfde lid van artikel 2. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie zal beoordeeld moeten worden welk aanbod past bij de jongere gelet op zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Het werkleeraanbod moet aansluiten bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Maatwerk betekent een zorgvuldige op de persoon toegesneden afweging bij de uiteindelijke keuze van een traject. Voor de groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling behoort sociale activering tot mogelijkheden. Als een werkleeraanbod vanwege de medische situatie in het geheel niet mogelijk is, wordt de gehandicapte geen aanbod gedaan. Wel kan aanspraak op een inkomensvoorziening bestaan.

Artikel 3 Aanspraak

Als spiegelbeeld van de opdracht van het college, zoals verwoord in artikel 2, eerste lid, komen jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit reeds voort uit artikel 13, eerste lid, WIJ maar is omwille van de herkenbaarheid en eenduidigheid hier nader geconcretiseerd. Wat de vorm van de ondersteuning is, bepaalt het college zelf (bijv. Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 22).

Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere ‘jongere’ in de zin van de WIJ (zie artikel 2, eerste lid, WIJ), want daaronder wordt verstaan de jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. Artikel 13, eerste lid, WIJ kadert de doelgroep af.

Het is een taak van het college om aan jongeren ondersteuning te bieden. Deze ondersteuning in het kader van arbeidsinschakeling is gericht op de kortste weg naar duurzame arbeid dan wel zelfstandige maatschappelijke participatie. Tevens zal het college beleidsregels vaststellen. Middels deze beleidsregels kan een verdeling gemaakt worden van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Het ontbreken van financiële middelen alleen kan geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Er dient dan nagegaan te worden welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan er per voorziening een plafond ingebouwd worden. Dit alles om de financiële risico’s te beheersen.

Artikel 4 Rechten en plichten deelnemer

Artikel 4 Rechten en plichten deelnemer

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Jongeren zijn door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering, moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de uitkeringsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van de jongere worden teuggevorderd. Het college is immers verantwoordelijk voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de jongere. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de jongere belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de jongere, waarna het voor zover van toepassing een trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Artikel 5 Voorzieningen

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere re-integratie-instrumenten. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties.

Re-integratie-instrumenten worden alleen ingezet, als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als, aan de hand van onderzoek, is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van re-integratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval geldt dat het instrument beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de jongere. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de jongere belangrijk.

Voor alle tot de doelgroep behorende personen staan alle voorzieningen ter beschikking. Daarnaast hebben klantmanagers de mogelijkheid om individueel voor hun werkzoekende een op maat gesneden product in te kopen. Beargumenteerd en vaak op advies van een diagnose-organisatie wordt deze inkoop gedaan.

Bij het opstellen van de Verordening Werkleeraanbod en de verdere uitwerking van het subsidiebeleid wordt rekening gehouden met Europese regelgeving en de toekomstige ontwikkelingen daarin.

De verordening is opgesteld met inachtneming van de bepalingen van de EG vrijstellingsverordeningen, in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun (nr.2204/2002).

Tevens wordt rekening gehouden met de EG verordening de minimus-steun. (nr 69/2001).

Artikel 6 Loonkostensubsidie

Hoewel de verordening zoveel mogelijk is beperkt tot een raamwerk van bepalingen, dat in nadere beleidsregels verder concreet wordt uitgewerkt, dient de aanspraak op een loonkostensubsidie wel in de verordening zelf te worden vastgelegd.

Een loonkostensubsidie staat in beginsel open voor elke jongere die naar het oordeel van het college ondersteuning behoeft. De subsidie kan worden ingezet in gevallen waarin de jongere naar het oordeel van het college nog niet over de volledige kennis en bekwaamheden beschikt om volwaardig in de dienstbetrekking te kunnen functioneren. Ook moet min of meer vast staan dat de subsidie nodig is om de werkgever over de streep te trekken om een dienstverband met de jongere aan te gaan. Een naar rato vastgestelde subsidie is ook mogelijk indien het een jongere betreft die (tijdelijk) niet in staat is om volledig te werken of althans in de mate die nodig is om de uitkering te doen beëindigen.

De hoogte van de loonkostensubsidie is door het college in beleidsregels vastgesteld.

Artikel 7 Verplichtingen en terugvordering

Wanneer de jongere de verplichtingen die door het college aan het traject zijn verbonden niet nakomt dan kan dit niet zonder gevolgen blijven. Het deelnemen aan aangeboden voorzieningen is immers niet vrijblijvend. Ingeval de jongere naast de werkvoorziening een inkomensvoorziening ontvangt, dan wordt de inkomensvoorziening in de regel conform de bepalingen in de Afstemmingsverordening WIJ verlaagd. Ingeval de jongere geen uitkering ontvangt ligt het voor de hand te bezien of terugvordering van gemaakte kosten van de ingezette re-integratievoorziening tot de mogelijkheden behoort.

Artikel 8 Beëindiging van de voorziening

Dit artikel bevat enkele gronden voor beëindiging van de voorziening.

Dit artikel vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. De meerwaarde van opname van deze bepaling in de Verordening Werkleeraanbod is gelegen in de overweging dat intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid m.b.t. de invulling het werkleeraanbod. Daar waar het recht op werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken, onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ. Met betrekking tot intrekking van het werkleeraanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke voorwaarden daartoe kan worden besloten. Het is niet aan de gemeenteraad om daarover voorschriften te geven, niettemin dient het intrekken van het werkleeraanbod met terughoudendheid plaats te vinden. Intrekking is in wezen slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kunnen bijvoorbeeld ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening. Het verdient aanbeveling dat het college bij de invulling van het gemeentelijk beleid met deze kaders rekening houdt en slechts tot intrekking besluit, nadat de individuele situatie zorgvuldig afgewogen is.

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Om onvoorziene situaties te regelen, of om onbedoelde situaties van klaarblijkelijke hardheid op te lossen, is gekozen voor een hardheidsclausule. Onwenselijke situaties kunnen op deze manier via maatwerk worden opgelost. Uiteraard geeft deze mogelijkheid tevens de verplichting om per geval na te gaan of er zich een situatie voordoet waarbij de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast. De hardheidsclausule zal uitsluitend in bijzondere situaties kunnen worden toegepast.

Artikel 10 Inwerkingtreding

De WIJ is reeds op 1 oktober 2009 in werking getreden. Vanwege de beperkte voorbereidingstijd zijn de bestaande WWB-verordeningen destijds bij raadsbesluit van toepassing verklaard op de WIJ. Met de vaststelling van deze verordening komt aan die tijdelijke situatie een einde.