Regeling vervallen per 01-01-2020

REISBESLUIT GEMEENTE VLISSINGEN 1994

Geldend van 01-12-1994 t/m 31-12-2019

Intitulé

REISBESLUIT GEMEENTE VLISSINGEN 1994

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN.

Artikel 1:1

Vergoeding voor reis- en verblijfkosten, ter zake van reizen in Nederland ten behoeve van de gemeente Vlissingen gedaan, wordt verleend naar de regels van dit besluit.

Artikel 1:2

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

college: het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen;

ambtenaar: hij, die krachtens een aanstelling of een arbeidsovereenkomst een betrekking bekleedt in dienst der gemeente Vlissingen;

eigen vervoermiddel: een niet openbaar vervoermiddel, dat niet voor de dienstreis is gehuurd en dat niet door de gemeente beschikbaar is gesteld;

dienstreis: de noodzakelijke verplaatsing van een ambtenaar als zodanig ondernomen, krachtens voorschrift, instructie of lastgeving van een bevoegde gezaghebbende;

directeur: de algemeen directeur als bedoeld in artikel 7 van het Organisatiebesluit gemeente Vlissingen.

Artikel 1:3

  • 1. De dienstreizen worden in de regel gedaan met openbare vervoermiddelen.

  • 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder openbaar vervoermiddel ook begrepen een treintaxi.

Artikel 1:4

Indien naar het oordeel van de directeur het dienstbelang er mee is gebaat dat tijdens een dienstreis naast openbaar vervoer tevens gebruik wordt gemaakt van een taxi, worden de aan dat taxigebruik verbonden kosten volledig vergoed.

Artikel 1:5

  • 1. In de regel wordt vergoeding voor reis- en verblijfkosten verleend voor de dienstreis met de gemeente Vlissingen als begin- en eindpunt.

  • 2. Voor de ambtenaar, die buiten de gemeente Vlissingen woonachtig is, wordt indien de dienstreis in de woonplaats aanvangt en eindigt, de woonplaats als begin- en eindpunt aangemerkt.

Artikel 1:6

  • 1. Indien de dienstreis langer duurt dan de voor de ambtenaar op die dag geldende werktijd, geldt ook het meerdere als werktijd. Het bepaalde in artikel 3:2:1 van de UWO is hierop niet van toepassing.

  • 2. Voor dienstreizen waar een overnachting deel van uitmaakt geldt dat als werktijd wordt beschouwd de feitelijke werktijd, vermeerderd met de tijd die daadwerkelijk met reizen van en naar Vlissingen, dan wel - bij toepassing van artikel 1:5, tweede lid - de woonplaats is gemoeid.

HOOFDSTUK 2 VERBLIJFKOSTEN

Artikel 2:1

De verblijfkosten worden vergoed op de voet van artikel 5 van de "Reisregeling binnenland" (besluit van de minister van Binnenlandse zaken van 16 maart 1993, nr. AB93/U280).

HOOFDSTUK 3 REISKOSTEN

Artikel 3:1

Er vindt geen vergoeding van reiskosten plaats, indien de dienstreis wordt ondernomen met een door of namens het gemeentebestuur ter beschikking gesteld vervoermiddel of vervoerbewijs.

Artikel 3:2

De reiskosten verschuldigd en betaald voor het gebruik van openbare middelen van vervoer worden vergoed op de voet van het Reisbesluit binnenland (Staatsblad 1993, 144).

Artikel 3:3

Alle kosten, verbonden aan het gebruik van een eigen vervoermiddel blijven - behoudens het gestelde in de hierna volgende artikelen - ten laste van de eigenaar of gebruiker.

Artikel 3:4

De vergoeding voor het gebruik voor een dienstreis van de eigen fiets, bromfiets of motorvoertuig is gelijk aan de bedragen genoemd in de "Reisregeling binnenland". Bij gebruik van een fiets voor (een deel van) de dienstreis worden de eventuele kosten van stalling ook vergoed.

Artikel 3:5

  • 1. Vergoeding van kosten voor het gebruik van een eigen bromfiets of motorvoertuig vindt alleen plaats indien gebruikmaking van een openbaar middel van vervoer niet mogelijk of niet doelmatig is.

  • 2. Voor het gebruik van een eigen motorvoertuig moet de directeur toestemming, als bedoeld in artikel 15:1:24 van de UWO, verlenen aan de ambtenaar.

  • 3. Toestemming als bedoeld in het vorige lid wordt geacht te zijn verleend indien de dienstreis een bestemming heeft binnen Zeeland. In dat geval wordt aangenomen dat het gebruik van een openbaar middel van vervoer niet doelmatig is.

  • 4. Voor dienstreizen buiten Zeeland dient van een openbaar middel van vervoer gebruik gemaakt te worden. Slechts in uitzonderlijke gevallen, en op grond van een zwaarwegend dienstbelang kan de directeur toestemming verlenen om voor dienstreizen buiten Zeeland gebruik te maken van de eigen auto. In dat geval geldt de vergoeding genoemd in artikel 2 van de "Reisregeling binnenland".

  • 5. Indien het gebruik van een openbaar middel van vervoer wel doelmatig is kan de directeur in bijzondere gevallen toestemming verlenen voor het gebruik van een eigen vervoermiddel. Dan geldt de vergoeding, genoemd in artikel 3 van de "Reisregeling binnenland".

HOOFDSTUK 4 TIJDELIJKE FIETSVERGOEDING

Artikel 4:1

  • 1. Aan de ambtenaren, wie door of vanwege het college het gebruik van een eigen fiets voor de uitoefening van de dienst is opgedragen, wordt voor de duur van deze opdracht een tijdelijke fietsvergoeding toegekend, indien hij daarvoor overeenkomstig de volgende artikelen in aanmerking komt.

  • 2. De tijdelijke fietsvergoeding eindigt bij de beëindiging van de in het eerste lid bedoelde opdracht, en in ieder geval op 31 december van ieder kalenderjaar.

Artikel 4:2

  • 1. De tijdelijke fietsvergoeding wordt berekend naar:

    • a.

      5000 kilometer per jaar bij doorlopend gebruik;

    • b.

      3500 kilometer per jaar bij veelvuldig gebruik;

    • c.

      2000 kilometer per jaar bij regelmatig doch beperkt gebruik.

  • 2. Het bedrag van de vergoeding is gelijk aan de vermenigvuldiging van het aantal kilometers met het bedrag genoemd in artikel 4 van de "Reisregeling binnenland".

  • 3. De in het eerste lid genoemde vergoeding gaat uit van een volledige werkweek. In voorkomende gevallen wordt de vergoeding aangepast naar evenredigheid van de werktijd.

  • 4. De fietsvergoeding wordt in maandelijkse termijnen bij het salaris betaalbaar gesteld. Het uit te betalen bedrag wordt naar boven afgerond op € 0,25.

Artikel 4:3

  • 1. De in het voorgaande artikel bedoelde vergoedingen worden naar evenredigheid verminderd, indien de ambtenaar gedurende een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of langer, hetzij in enig jaar in totaal 60 dagen of langer, zijn dienst niet of niet met gebruikmaking van het eigen vervoermiddel heeft verricht. Genoten vakantie- of verlofdagen blijven hierbij buiten beschouwing.

  • 2. Voor deze berekeningen wordt een maand op 30 dagen gesteld.

Artikel 4:4

  • 1. Bij de inwerkingtreding van dit besluit en vervolgens jaarlijks per 1 januari, dienen de directeuren een opgave in bij het college omtrent degenen, die naar hun mening voor een fietsvergoeding in aanmerking komen en tot welke bedragen.

  • 2. Het college bepaalt aan de hand van de in het vorige lid bedoelde opgave, wie voor een fietsvergoeding in aanmerking komt en welk bedrag hem zal worden uitbetaald.

  • 3. Tussentijdse wijzigingen in de in het eerste lid bedoelde opgave worden zo spoedig mogelijk ter kennis van het college gebracht.

Artikel 4:5

Aan de ambtenaar, wie het gebruik van een eigen fiets voor de uitoefening van de dienst is opgedragen, doch die gebruik maakt van een eigen voertuigmiddel, waarvoor volgens de bepalingen van dit besluit een hogere vergoeding zou kunnen worden toegekend, wordt nochtans slechts de vergoeding als bedoeld in artikel 4:2 uitbetaald, mits overigens is voldaan aan het bepaalde in artikel 15:1:24 van de UWO.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 5:1

In gevallen, waarin deze verordening niet of niet naar billijkheid of redelijkheid voorziet, beslist het college.

Artikel 5:2

  • 1.

    Dit besluit wordt aangehaald als "Reisbesluit gemeente Vlissingen 1994" en treedt in werking op 1 december 1994.

  • 2.

    Het "Reis- en verblijfkostenbesluit", vastgesteld op 3 mei 1966 en sedertdien gewijzigd, wordt ingetrokken.

Vlissingen, 18 oktober 1994.

Burgemeester en wethouders van Vlissingen,

de secretaris, de burgemeester,

drs. J.M.A. van Nassau J.C.Th. van der Doef

TOELICHTING ALGEMEEN

Dit besluit vervangt het gemeentelijke "Reis- en verblijfkostenbesluit" (voluit: Besluit, regelende de middelen van vervoer en de vergoeding voor reis- en verblijfkosten ter zake van reizen ten behoeve van de gemeente Vlissingen gedaan) uit 1966. Dat besluit bleek niet meer aan de laatste stand van zaken aangepast, zodat het efficiënter is een geheel nieuw besluit te ontwerpen. De essentie van het nieuwe Reisbesluit is dat voor de vergoeding van reis- en verblijfkosten bij dienstreizen wordt aangesloten bij de rijksregelingen op dit punt. Dat was tot nu toe ook al het geval. Wel zijn de rijksregelingen ingrijpend van opzet veranderd, en dat werkt dan uiteraard door naar de gemeentelijke regeling. Belangrijke punten daarbij zijn:

  • -

    geen fiscaal bovenmatige vergoedingen;

  • -

    beperking van het autogebruik door stimulering van het gebruik van openbaar vervoer;

  • -

    eenvoudige administratieve uitvoering.

Voor wat betreft de nummering van de artikelen is aangesloten bij de systematiek die thans gebruikelijk is. Door de verwijzing naar de rijksregelingen komen er in dit besluit geen bedragen voor. Dat heeft als groot voordeel dat het besluit niet telkens moet worden gewijzigd op het moment dat er bedragen wijzigen.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1:3.

Hier wordt het uitgangspunt vastgelegd, dienstreizen in principe altijd met openbaar vervoer.

Artikel 1:4.

Als het nodig is kan ook van een taxi gebruik worden gemaakt, bijvoorbeeld wanneer de bestemming met aansluitend openbaar vervoer niet of met te groot tijdsverlies kan worden bereikt, en de bestemming niet met een treintaxi kan worden bereikt.

Artikel 1:6

Het uitgangspunt van openbaar vervoer betekent dat dienstreizen in het algemeen wat meer tijd in beslag gaan nemen. Een "gemiddelde" dienstreis naar een bestemming in de Randstad zal al gauw 12 uur in beslag nemen.

Mede daarom zien wij aanleiding om af te stappen van de tot nu toe gehanteerde beleidslijn dat dienstreizen die langer duren dan de normale werkdag in eigen tijd plaatsvinden.

Het gaat alleen om compensatie van "tijd voor tijd", het is geen overwerk, daarom is artikel C3 AAR (overwerktoeslag) niet van toepassing.

Het tweede lid maakt een uitzondering voor die gevallen waarin de dienstreis meer dan één dag duurt, het is niet de bedoeling om per etmaal 24 uur als werktijd aan te merken.

Artikel 2:1.

Bevat slechts een verwijzing naar de rijksregeling. In vergelijking met de oude regeling, die uitging van een etmaalvergoeding en voor maaltijden e.d. met percentages werkte, is de nieuwe regeling nogal anders van opzet.

De systematiek van de vergoeding is gewijzigd, in die zin, dat in plaats van een etmaalvergoeding en daarvan afgeleide procentuele vergoedingen, thans vaste vergoedingen worden toegekend voor:

  • 1.

    kleine uitgaven overdag (€ 2,27).

  • 2.

    kleine uitgaven 's avonds (€ 7,03), echter alleen in combinatie met een overnachting.

  • 3.

    ontbijt (€ 4,08), echter alleen indien aansluitend op een overnachting.

  • 4.

    lunch (€ 7,71).

  • 5.

    diner (€ 11,57), met dien verstande dat de tijd van 18.00 tot 21.00 uur geheel in de dienstreis moet vallen.

  • 6.

    logies (€ 53,09).

Met uitzondering van de punten 1 en 2 geldt dat door middel van een betaalbewijs moet worden aangetoond dat er daadwerkelijk kosten zijn gemaakt in een daartoe bestemde gelegenheid.

Artikel 3:1

Dit artikel geeft de mogelijkheid om bijvoorbeeld over te gaan tot de aanschaf van dienstfietsen. In de komende tijd zal worden overwogen voor welke functies, werkzaamheden en dienstonderdelen zulks een nuttige voorziening kan zijn. Daarvoor moet er eerst een actueel inzicht zijn in de aantallen en categorieën ambtenaren die van de fiets gebruik maken, c.q. zouden kunnen maken. Vergoeding van reiskosten vindt alleen plaats wanneer een vervoerbewijs kan worden overgelegd. Vergoeding vindt uiteraard niet plaats indien de reis wordt gemaakt met een door de gemeente ter beschikking gestelde bedrijfs OV-jaarkaart.

Artikel 3:4 en 3:5

Uitgangspunt is reizen per openbaar vervoer. Slechts bij uitzondering zal toestemming kunnen worden gegeven voor het gebruik van een eigen vervoermiddel (vrijwel altijd de auto). Zoals ook nu al gebruikelijk wordt in het derde lid van artikel 3:5 bepaald dat dienstreizen binnen Zeeland niet doelmatig met het openbaar vervoer kunnen worden gemaakt. Deze bepaling voorkomt een hoop werk. Het vierde lid van artikel 3:5 bepaalt dat bij dienstreizen buiten Zeeland in principe altijd met openbaar vervoer moet worden gereisd. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan de directeur toestemming geven om gebruik te maken van de eigen auto. Die uitzondering kan bijvoorbeeld zijn dat er zware apparatuur vervoerd moet worden. Het gaat dus niet alleen om de meest doelmatige wijze van vervoer. Tijdwinst is onvoldoende argument, temeer daar thans de dienstreis volledig in diensttijd wordt afgelegd.

Indien de bestemming niet tijdig met openbaar vervoer, eventueel gecombineerd met taxigebruik, te bereiken is, kan worden overwogen om de avond tevoren af te reizen en op de plaats van bestemming te overnachten. Anders dan men wellicht zou verwachten is dit nauwelijks duurder dan autokilometers vergoeden. Als we een vergelijking maken waarbij alleen wordt gekeken naar de reiskosten en de extra kosten als gevolg van de overnachting (logies, ontbijt, kleine uitgaven 's avonds) dan levert dat de volgende cijfers op:

BESTEMMING REISKOSTEN AUTO IDEM OV + OVERNACHTING

Arnhem € 108,63 (420 km) € 115,94

Amsterdam € 116,39 (450 km) € 120,02

Utrecht € 103,46 (400 km) € 113,67

Groningen € 181,06 (700 km) € 144,08

Bij de berekening van openbaar vervoer is uitgegaan van 2 maal enkele reis 1e klas. Indien gebruik gemaakt kan worden van de bedrijfs OV-jaarkaart is openbaar vervoer + overnachting zelfs goedkoper dan autokosten vergoeden.

Hoofdstuk 4

Er zijn op dit moment ± 90 ambtenaren die een vaste vergoeding krijgen voor het gebruik van de eigen fiets. Eén ambtenaar krijgt een vaste vergoeding voor het gebruik van de eigen bromfiets. Wij zijn van oordeel dat de mogelijkheid van een vaste vergoeding voor het gebruik van de eigen fiets, moet worden gehandhaafd. Voor het gebruik van de bromfiets achten wij dat niet meer nodig. Gelet op het minimale gebruik van de bromfiets voor de dienst is een in categorieën onderverdeelde vergoeding hier niet zinvol. Als het gebruik van een bromfiets in plaats van een fiets al onvermijdelijk is, dan kan de vergoeding van de kosten eenvoudig op declaratiebasis plaatsvinden, met gebruikmaking van artikel 3:4.

In de oude regeling werd onderscheid gemaakt tussen:

  • -

    € 162,45 per jaar bij doorlopend gebruik;

  • -

    € 111,18 per jaar bij veelvuldig gebruik;

  • -

    € 86,52 per jaar bij regelmatig doch beperkt gebruik van de eigen fiets.

De betreffende vergoeding is sinds vele jaren niet meer gewijzigd. Indien die bedragen worden verhoogd met hetzelfde percentage (31) waarmee de autokilometervergoeding sedertdien is verhoogd, zouden die bedragen respectievelijk € 212,82, € 145,66 en € 89,85 komen te luiden.

Door in artikel 4:2 kilometeraantallen in plaats van bedragen op te nemen wordt bereikt dat de financiële vergoeding regelmatig aangepast wordt zonder dat de regeling moet worden gewijzigd. Op dit moment is de fietsvergoeding € 0,05 per kilometer, zodat de vergoedingsbedragen thans € 226,89, € 158,82 en € 90,76 worden. Een tweede voordeel van het noemen van kilometeraantallen is dat dit houvast geeft voor de indeling in de op zich redelijk vage categorie-aanduidingen.

In principe streven wij er naar de twee hoogste categorieën te laten vervallen. Dat kan door voor de ambtenaren die onder die categorieën vallen dienstfietsen ter beschikking te stellen.

Artikel 4:2, vierde lid, is ook nieuw. Tot nu toe werd de vergoeding per kwartaal uitbetaald. Maandelijkse betaling is voor de verwerking via de salarisadministratie aanzienlijk eenvoudiger.

Artikel 4:4

Het is noodzakelijk, aangezien het om een tijdelijke vergoeding gaat die afhankelijk is van de functie en daarbinnen van de concrete werkzaamheden, periodiek te bezien welke mutaties er moeten plaatsvinden. Een dergelijke bepaling gold ook onder de oude regeling, maar die is in de praktijk nogal verwaterd. Daarom moet bij de inwerkingtreding van dit besluit beoordeeld worden wie er voor welke toelage in aanmerking komt.