Algemene voorschriften, waaraan overeenkomsten met particulieren betreffende de exploitatie van hun bezit als bouwterrein zullen hebben te voldoen

Geldend van 06-02-1936 t/m heden

Intitulé

Algemene voorschriften, waaraan overeenkomsten met particulieren betreffende de exploitatie van hun bezit als bouwterrein zullen hebben te voldoen

Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, besluiten alsnog in het gemeenteblad te doen opnemen de in de raadsvergaderingen d.d. 5 October 1933 en 6 Februari 1936 vastgestelde

Algemeene Voorschriften, waaraan overeenkomsten met particulieren betreffende de exploitatie van hun bezit als bouwterrein zullen hebben te voldoen.

Artikel 1. Medewerking voor exploitatie kan slechts worden verleend, wanneer voor het te exploiteeren terrein een plan van uitbreiding is vastgesteld, waarbij de bestemming van den grond in onderdeelen is bepaald.

Artikel 2. Wanneer deze medewerking niet wegens bijzondere redenen wordt onthouden, moet in elk geval aan de volgende voorwaarden worden voldaan

1. Het te exploiteeren terrein moet zoodanig zijn gesitueerd, dat de aan te leggen straten in rechtstreeksche verbinding met de bestaande straten komen, in welke straten rioleering, waterleiding, gas- en electriciteitsleiding aanwezig zijn.

2. Het te exploiteeren terrein moet een zoodanigen vorm hebben, dat een afgerond geheel kan worden verkregen. Zoo noodig kan de Gemeente vorderen, dat gedeelten buiten de exploitatie worden gehouden.

3. De Gemeente kan aan de medewerking voor exploitatie de voorwaarde verbinden, dat bouwgronden, bestemd voor doeleinden van openbaar nut, tegen een vooraf vast te stellen prijs aan haar worden overgedragen. Wordt ter zake geen overeenstemming verkregen, dan zal de prijs bepaald worden door drie deskundigen. De ondernemer zal gehouden zijn binnen 2 weken, nadat hem opgaaf zal zijn gedaan van den van gemeentewege aangewezen deskundige, zijnerzijds een deskundige aan te wijzen, terwijl die beide deskundigen binnen een maand na de dagteekening van bedoelde kennisgeving den derden deskundigen zullen hebben te benoemen en de 3 deskundigen binnen 3 maanden na denzelfden datum uitspraak zullen hebben te doen. De drie deskundigen zullen worden aangewezen onder voorwaarde, dat, indien de door hen na afloop hunner werkzaamheden in te dienen declaratie door partijen te hoog wordt gevonden en een minnelijke regeling niet is te treffen, de vaststelling van het aan de deskundigen uit te keeren bedrag in hoogste instantie zal geschieden door den kantonrechter, binnen wiens ressort het terrein is gelegen. De kosten zullen door partijen, ieder voor de helft, worden gedragen. Mochten de beide door partijen benoemde deskundigen niet tot overeenstemming komen omtrent de keuze van een derden of wel de 3 deskundigen in gebreke blijven uitspraak te doen binnen de 3 maanden, dan geschiedt de aanwijzing, hetzij van den derden deskundige, hetzij van 3 nieuwe deskundigen, op verzoek van de meest gereede partij, door het College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en, zoo dit College niet binnen 3 maanden na dat verzoek tot de aanwijzing overgaat, door den hiervóór bedoelden kantonrechter. Wanneer alle drie deskundigen of twee hunner het over de waarde eens zijn, wordt hun schatting aangenomen. Wanneer alle drie van gevoelen verschillen, wordt aangenomen de helft van de som van de beide schattingen, waartusschen het geringste verschil ligt, terwijl, indien het verschil tusschen de laagste en de middelste precies gelijk mocht zijn aan het verschil tusschen de middelste en de hoogste taxatie, de middelste schatting wordt aangenomen.

4. Ter verzekering van haar rechten kan de Gemeente vorderen, dat rond het te exploiteeren terrein, voor zoover dit voor den openbaren dienst is bestemd, strooken grond ter breedte van 1 m aan haar om niet worden overgedragen. De Gemeente is geheel vrij in de bepaling van het tijdstip, waarop deze strooken voor den openbaren dienst worden bestemd.

5. Wanneer van het terrein naar de bestemming volgens het uitbreidingsplan een zoodanig oppervlakte voor bouwgrond aangewezen is, dat de, voor het betrokken stadsgedeelte vastgestelde, bebouwingscoëfficiënt juist wordt bereikt, wordt de niet voor bouwgrond bestemde oppervlakte (straten c.a.) om niet aan de Gemeente overgedragen. De aanleg van de straten c.a. geschiedt door de Gemeente voor rekening van den exploitant. Bij de berekening van de bouwgrondoppervlakte zal voor terreinen, welke in het ter plaatse geldende plan als „binnenterreinen” zijn aangewezen, slechts 25% van de oppervlakte in rekening worden gebracht, indien een bebouwing op die binnenterreinen is toegestaan van maximaal 50% en slechts 50% van die oppervlakte, indien een intensievere bebouwing is toegelaten. Onder binnenterrein wordt verstaan dat gedeelte van een bouwblok, dat naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in verband met een anders te groote bouwdiepte naar redelijkheid niet meer als normaal bouwterrein kan worden aangemerkt en daarom uit practische overwegingen op afzonderlijke exploitatie is aangewezen.

6. Is de bouwgrondoppervlakte geringer dan sub 5 gesteld, dan wordt de oppervlakte der straten c.a. berekend, welke bij het in acht nemen van den bebouwingscoëfficiënt als zoodanig daarvoor zou zijn bestemd, terwijl voor de meerdere oppervlakte der straten c.a. een vergoeding wordt toegekend, welke overeenkomt met de gemiddelde waarde van den grond, bepaald met inachtneming van artikel 92a der Onteigeningswet. De straataanleg op dat meerdere gedeelte geschiedt door en voor rekening van de Gemeente. Overigens geldt het bepaalde sub 5.

7. Is de bouwgrondoppervlakte grooter dan sub 5 gesteld, dan wordt eveneens de oppervlakte der straten c.a. berekend, welke bij het in acht nemen van den bebouwingscoëfficiënt als zoodanig daarvoor zou zijn bestemd. Voor zoover de aldus berekende oppervlakte boven de werkelijk voor straten c.a. bestemde oppervlakte uitgaat, moet aan de Gemeente een bedrag worden vergoed, overeenkomende met de gemiddelde waarde van dezen grond, bepaald met inachtneming van artikel 92a der Onteigeningswet. De kosten van den aanleg der straten c.a. op de, aan den exploitant behoorende, terreinen worden in dit geval verhoogd in de verhouding van de oppervlakte der straten c.a., berekend met behulp van den bebouwingscoëfficiënt, tot de werkelijke straatoppervlakte. Overigens geldt het bepaalde sub 5.

8. Onder de kosten van straataanleg vallen de werkelijke kosten van het maken van straten, grachten, kleine kunstwerken, plantsoenen, enz. en het onderhoud daarvan gedurende 5 jaar, volgende op den aanleg.

9. Behalve de kosten van straataanleg moet per m2 bouwterrein aan de Gemeente worden betaald een, voor het betrokken stadsgedeelte vastgestelde, omslag ter bestrijding van de kosten van bemaling, benevens van parken, kunstwerken als bruggen, tunnels, enz., voor zoover dit stadsgedeelte daardoor meer in het bijzonder is gebaat. De betaling hiervan moet geschieden telkens wanneer een gedeelte van het terrein in gebruik is genomen of verkocht.

10. De kosten van overdracht van den grond, bestemd voor straten c.a., alsmede die van de sub 4 genoemde strooken, waaronder die van kadastrale meting, komen voor rekening van de Gemeente.

11. De betaling van de kosten van straataanleg zal geschieden in één of meerdere termijnen en op eerste aanzegging van Burgemeester en Wethouders binnen den door hen aan te geven termijn.

12. Blijken na volledige betaling van het vastgestelde bedrag de door de Gemeente gemaakte of nog te maken kosten meer dan die som te bedragen of te zullen bedragen, dan zal de exploitant, telkens wanneer Burgemeester en Wethouders zulks noodig oordeelen, op hun schriftelijke aanzegging en binnen den door hen gestelden termijn het door dit College nader vast te stellen bedrag hebben te voldoen. De eindafrekening zal plaats hebben na het voltooien van het stratenplan, dat is na afloop van den vijfjarigen onderhoudstermijn.

13. De uitvoering van de werken zal geschieden naar gelang zulks volgens oordeel van Burgemeester en Wethouders wenschelijk is.

14. Ingebruikneming van bouwgrond zal niet eerder mogen geschieden, dan nadat volgens het oordeel van Burgemeester en Wethouders met den straat- en rioolaanleg voldoende ver is gevorderd.

15. De exploitant is verplicht, van de ingebruikneming of den verkoop van het geheele bouwterrein of een gedeelte daarvan mededeeling te doen aan Burgemeester en Wethouders.

16. Burgemeester en Wethouders kunnen van den exploitant een waarborgsom vorderen tot een maximum van 10% van de geschatte kosten van den straataanleg, welke eerst, nadat de ondernemer aan al zijn verplichtingen heeft voldaan, eventueel onder verrekening, zal worden teruggegeven.

17. De Gemeenteraad is bevoegd om in geval van overtreding, niet-nakoming of tekortkoming in zijn verplichtingen door den exploitant, zonder dat daartoe eenige gerechtelijke tusschenkomst zal zijn vereischt, alzoo met uitdrukkelijke derogatie aan het bepaalde in artikel 1302, alinea 3, van het Burgerlijk Wetboek, de toegezegde medewerking en de in uitzicht gestelde overneming van de straten, enz. terug te nemen. Voorts verbeurt de exploitant voor iedere overtreding, niet-nakoming of tekortkoming in zijn verplichtingen een nader te bepalen boete. Die boete is, zonder dat eenige ingebrekestelling zal zijn vereischt, verschuldigd op eerste aanzegging van Burgemeester en Wethouders, die gerechtigd zijn het bedrag daarvan eveneens af te houden van de sub 16 bedoelde, in handen der Gemeente zijnde, waarborgsom.

18. Indien tijdens het in exploitatie brengen van een terrein het uitbreidingsplan wordt gewijzigd, zal de overeenkomst worden herzien. Wordt geen overeenstemming bereikt, dan geldt de bestaande overeenkomst als ontbonden en zal afwikkeling plaats hebben op grond van het, op dat tijdstip afgewerkte, gedeelte.