VERORDENING VAN 30 DECEMBER 1890, tot verzekering van de toepassing van de bij algemeene verordeningen bevolen of toegelaten vrijheidsbeneming.

Geldend van 01-10-1997 t/m heden

Intitulé

VERORDENING VAN 30 DECEMBER 1890, tot verzekering van de toepassing van de bij algemeene verordeningen bevolen of toegelaten vrijheidsbeneming

Artikel 1

Tot vrijheidsbeneming bij de algemeene verordeningen bevolen of toegelaten kan, met uitzondering van eene woning, waarvan de toegang door den bewoner wordt geweigerd, elke plaats waar de te vatten persoon zich bevindt, worden betreden door de tot aanhouding bevoegde openbare macht.

Artikel 2

Tot vrijheidsbeneming in de zin van artikel 1 kan, buiten de gevallen als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering, de tot aanhouding bevoegde openbare macht zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner slechts binnentreden in een woning, waarin de te vatten persoon zich bevindt of verondersteld wordt zich te bevinden, dan met overeenkomstige toepassing van Titel X van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering, met uitzondering van artikel 155, vierde lid, 156, tweede lid, 157, tweede en derde lid, en artikel 158, eerste lid, laatste zinsnede.

Artikel 3

[vervallen]

Artikel 4

Tot vrijheidsbeneming in de zin van artikel 1 kan, behalve in het geval van ontdekking op heterdaad, niet worden binnengetreden:

  • a.

    in de vergaderruimten van de Staten of van een van de eilandsraden, gedurende de vergadering;

  • b.

    in de ruimten bestemd voor godsdienstoefeningen of bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, gedurende de godsdienstoefeningen of bezinningssamenkomst;

  • c.

    in de ruimten waarin terechtzittingen worden gehouden, gedurende de terechtzitting.

Artikel 5

[vervallen]