Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR225782
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR225782/1
Bouwverordening gemeente Heumen 2012
Geldend van 01-04-2012 t/m 29-11-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2012
Intitulé
Bouwverordening gemeente Heumen 2012Hoofdstuk 1 - inleidende bepalingen
Hoofdstuk 1 - inleidende bepalingen008
1.1 Begripsomschrijvingen 008
1.2 Termijnen (vervallen) 008
1.3 Indeling van het gebied van de gemeente 008
Hoofdstuk 2 - de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen009
2.1 Gegevens en bescheiden009
2.1.1 Aanvraag bouwvergunning (vervallen) 009
2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens (vervallen) 009
2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden (vervallen) 009
2.1.5 Bodemonderzoek 009
2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning 009
(vervallen)
2.1.7 Bouwregistratie (vervallen) 009
2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en 009 standplaatsen (vervallen)
2.2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning010
2.2.1 Ontvangst van de aanvraag (vervallen) 010
2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening (vervallen) 010
2.2.3 Bekendmaking van termijnen (vervallen) 010
2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening (vervallen) 010
2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek (vervallen) 010
2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning (vervallen) 010
2.3 Welstandstoetsing010
2.3.1 Welstandscriteria (vervallen) 010
2.4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond010
2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem 010
2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen 010
2.5 Voorschriften van stedebouwkundige aard en bereikbaarheidseisen010
2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen 010 (vervallen)
2.5.2 Anti-cumulatiebepaling 010
2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer; brandblusvoorzieningen (vervallen) 011
2.5.3a Brandweeringang (vervallen) 011
2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (vervallen) 011
2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn 011
2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn 011
2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn 011
2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn 011
2.5.9 Bouwen op de weg 012
2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken 012
2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn 013
2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn 014
2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn 014
2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn 014
2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen 015
2.5.16 Erf bij overige gebouwen 015
2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken 016
2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen 016
2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransport leidingen 016
2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn 016
2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn 017
2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn 017
2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen 018
2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken 018
2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen 018
2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken 018
2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte 019
2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte 019
2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid 020
2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen 020
2.6 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties (vervallen) 020
2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties (vervallen) 020
2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties (vervallen) 020
2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties (vervallen) 021
2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties (vervallen) 021
2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties vervallen) 021
2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties (vervallen) 021
2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties (vervallen) 021
2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen (vervallen) 021
2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen (vervallen) 021
2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen (vervallen) 021
2.6.11 Gelijkwaardigheid (vervallen) 021
2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten (vervallen) 021
2.7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen 021
2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding (vervallen) 021
2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet (vervallen) 021
2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet (vervallen) 021
2.7.3A Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming (vervallen) 021
2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering (vervallen) 021
2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering (vervallen) 021
2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen (vervallen) 021
2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de 021 nutsvoorzieningen (vervallen)
Hoofdstuk 3 - de melding (vervallen)022
3.1 De wijze van melden (vervallen) 022
3.2 Welstandscriteria (vervallen) 022
Hoofdstuk 4 - plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij 023 ingebruikneming van een bouwwerk (vervallen)
4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden (vervallen) 023
4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden (vervallen) 023
4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie (vervallen) 023
4.4 Het uitzetten van de bouw (vervallen) 023
4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerk-zaamheden (vervallen) 023
4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen (vervallen) 023
4.7 Bemalen van bouwputten (vervallen) 023
4.8 Veiligheid op het bouwterrein (vervallen) 023
4.9 Afscheiding van het bouwterrein (vervallen) 023
4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder (vervallen) 023
4.11 Bouwafval (vervallen) 023
4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden (vervallen) 023
4.13 Melden van werken bij lage temperaturen (vervallen) 023
4.14 Verbod tot ingebruikneming (vervallen) 023
Hoofdstuk 5 – staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte024
5.1 Staat van open erven en terreinen024
5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen (vervallen) 024
5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer; brandblusvoorzieningen (vervallen) 024
5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (vervallen) 024
5.2 Staat van brandveiligheidsinstallaties (vervallen)024
5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtroute-aanduidingen
(vervallen) 024
5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, 024 woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen (vervallen)
5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard 024 (vervallen)
5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen 024
(vervallen)
5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in kantoorgebouwen (vervallen) 024
5.3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen (vervallen)024
5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding (vervallen) 024
5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet (vervallen) 024
5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet (vervallen) 024
5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering (vervallen) 024
5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering (vervallen) 024
5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen (vervallen) 024
5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen (vervallen) 024
5.4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte; reinheid024
5.4.1 Preventie (vervallen) 024
Hoofdstuk 6 – brandveilig gebruik (vervallen)025
6.1 Gebruiksvergunning (vervallen) 025
6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk (vervallen) 025
6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning (vervallen) 025
6.1.3 In behandeling nemen (vervallen) 025
6.1.4 Termijn van beslissing (vervallen) 025
6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning (vervallen) 025
6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning (vervallen) 025
6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden (vervallen) 025
6.2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
(vervallen)025
6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen) 025
6.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben (vervallen) 025
6.2.3 Opslag en verwerking stoffen (vervallen) 025
6.3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
(vervallen) 025
6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen (vervallen) 025
6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen (vervallen) 025
6.4 Hinder in verband met brandveiligheid (vervallen)025
6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid (vervallen) 025
Hoofdstuk 7 – overige gebruiksbepalingen026
7.1 Overbevolking026
7.1.1 Overbevolking van woningen (vervallen) 026
7.1.2 Overbevolking van woonwagens (vervallen) 026
7.2 Staken van het gebruik026
7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid (vervallen) 026
7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en hygiëne (vervallen) 026
7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen (vervallen) 026
7.3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen026
7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf 026
7.3.2 Hinder (vervallen) 026
7.4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte; reinheid026
7.4.1 Preventie (vervallen) 026
7.5 Watergebruik026
7.5.1 Verboden gebruik van water (vervallen) 026
7.6 Installaties026
7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties (vervallen) 026
Hoofdstuk 8 – slopen027
8.1 Omgevingsvergunning voor het slopen 027
8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen) 027
8.1.2 Aanvraag sloopvergunning (vervallen) 027
8.1.3 In behandeling nemen (vervallen) 027
8.1.4 Termijn van beslissing (vervallen) 027
8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen (vervallen) 027
8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen) 027
8.1.7 Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen) 027
8.2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het
slopen027
8.2.1 Sloopmelding (vervallen) 027
8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen 027
(vervallen)
8.3 Verplichtingen tijdens het slopen027
8.3.1 Veiligheid op sloopterrein (vervallen) 027
8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden (vervallen) 027
8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen) 027
8.3.4 Plichten van degene die sloopt (vervallen) 027
8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest (vervallen) 027
8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen (vervallen) 027
8.4 Vrij slopen027
8.4.1 Sloopafval algemeen (vervallen) 027
Hoofdstuk 9 – welstand028
9.1 De advisering door de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit 028
9.2 Samenstelling van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit 028
9.3 Benoeming en zittingsduur (vervallen) 028
9.4 Jaarlijkse verantwoording 028
9.5 Termijn van advisering 029
9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting 029
9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid 029
9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht 030
9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen (vervallen) 030
Hoofdstuk 10 – overige administratieve bepalingen031
10.1 De aanvraag om woonvergunning (vervallen) 031
10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen (vervallen) 031
10.3 Overdragen vergunningen (vervallen) 031
10.4 Overdragen mededeling (vervallen) 031
10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede
onbruikbaar verklaarde standplaatsen (vervallen) 031
10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften 031
Hoofdstuk 11 – handhaving032
11.1 Stilleggen van de bouw (vervallen) 032
11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming (vervallen) 032
11.3 Stilleggen van het slopen (vervallen) 032
11.4 Onderzoek naar een gebrek (vervallen) 032
Hoofdstuk 12 - straf-, overgangs- en slotbepalingen033
12.1 Strafbare feiten (vervallen) 033
12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek (vervallen) 033
12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen (vervallen) 033
12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning (vervallen) 033
12.5 Overgangsbepaling sloopmelding (vervallen) 033
12.6 Overgangsbepaling algemeen 033
12.7 Slotbepaling 033
Bijlagen
Bijlage 01 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning (vervallen) 034
Bijlage 02 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning (vervallen) 034
Bijlage 03 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties (vervallen) 034
Bijlage 04 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties (vervallen) 035
Bijlage 05 Toegestane hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen (vervallen) 036
Bijlage 06 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen) 036
Bijlage 07 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen (vervallen) 036
Bijlage 08 Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest (vervallen) 036
Bijlage 09 Reglement van orde van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit 037
Bijlage 10 Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 Brandmeldinstallaties (vervallen) 044
Bijlage 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 Ontruimings-alarminstallaties (vervallen) 044
Bijlage 12 Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 Vluchtroute-aanduidingen (vervallen) 044
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
1 In deze verordening wordt verstaan onder:
- -
bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;
- -
bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;
- -
bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;
- -
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
- -
gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;
- -
hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;
- -
NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;
- -
NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;
- -
omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- -
straatpeil: a voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg
grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg
grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder be-grepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
2 In deze verordening wordt mede verstaan onder:
- -
bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;
- -
gebouw: een gedeelte van een gebouw.
Artikel 1.2 Termijnen (vervallen)
Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente
1 Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:
a het gebied binnen de bebouwde kom;
b het gebied buiten de bebouwde kom.
2 Als gebied, bedoeld in het eerste lid onder a, geldt het gebied, dat op de bij het bestemmings-plan ‘Buitengebied 1997, herziening 2003’ behorende kaart als ‘gebied, vallend buiten het bestemmingsplan’ is aangemerkt.
3 Als gebied, bedoeld in het eerste lid onder b, geldt het gebied, waarop volgens de betreffende
plankaart de voorschriften van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1997, herziening 2003’ van toepassing zijn.
Hoofdstuk 2 - de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 – gegevens en bescheiden
Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning (vervallen)
Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens (vervallen)
Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden (vervallen)
Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek
1 Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:
a de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.
b (vervallen)
c Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of -stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.
2 De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevings-recht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
3 Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
4 Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
5 Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt be-gonnen.
Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwver-gunning (vervallen)
Artikel 2.1.7 Bouwregistratie (vervallen)
Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwa-gens en standplaatsen (vervallen)
Paragraaf 2 – behandeling van de aanvraag om bouwvergunning
Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag (vervallen)
Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening (vervallen)
Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen (vervallen)
Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening (vervallen)
Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek (vervallen)
Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning (vervallen)
Paragraaf 3 – welstandstoetsing
Artikel 2.3.1 Welstandscriteria (vervallen)
Paragraaf 4 – het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouw-werk:
a waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
b voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en
c 1 dat de grond raakt, of
2 waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 – voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen (vervallen)
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen, mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer; brandblusvoorzieningen (vervallen)
Artikel 2.5.3a Brandweeringang (vervallen)
Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (vervallen)
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
De voorgevelrooilijn is:
a langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
b langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
b andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:
1 ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
2 stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet
meer dan 0,3 m overschrijden.
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
1 In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;
b bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;
c laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden; uitgeverij d erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;
e trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7;
f overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken.
g bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch- esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.
2 Voor het bouwen boven een weg kan afwijking alleen worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:
-4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter
weerszijden van die rijweg;
-2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg; en dan nog voor zover de veiligheid
van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de 0mgevingsvergun-ning voor het bouwen verlenen voor het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevel-rooilijn voor het bouwen op de weg van:
a gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
b bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
c vrijstaande winkel- of reclamevitrines;
d reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
e andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
1 Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.
2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:
a de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;
b in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;
c in de gevallen, bedoeld in het derde lid.
3 Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:
a gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;
b gebouwen op handels- en industrieterreinen;
c vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;
d bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen;
e gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbijbehorende woningen;
f gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;
g gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
1 De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
a in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoek-ig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voor-gevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan Eén ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooi-lijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
b in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
c in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
d in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
e in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.
2 Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
a buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;
b buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;
c onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
d onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
e andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:
1 ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
2 terrassen, bordessen en bordestreden;
f antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de
achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;
b binnen de bebouwde kom gelegen kassen;
c vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;
d gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;
e gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;
f bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;
g gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;
h bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;
i ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;
j erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
k trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda's, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwan-den, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;
l bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
1 Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:
a over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en
b voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.
2 De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
a het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;
b het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1 een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;
2 het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende
zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
3bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen
woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen
1 Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:
a indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;
b indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
1 De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
a vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
b niet toegankelijk zijn.
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
2Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen
1 Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegelaten.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
1 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
2 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, worden gebouwd.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
a het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;
b het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
a in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetref-fende weg;
b buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.
2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
3 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.
4 Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtstbij gelegen tegenoverliggende rooilijn.
Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onder-breking de verstverwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
a in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;
b buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
2 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk.
Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen.
Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbij-zijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
4 Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
1 Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
a 45 graden in de bebouwde kom;
b 37 graden buiten de bebouwde kom.
2 Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
1 De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, mag niet meer bedragen dan 15 meter.
2 Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagstgelegen weg.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
1 De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
1 De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouw-werk, moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.
2 De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
b het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken anders dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
c topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
d plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de
toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;
b gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
c gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;
d agrarische bedrijfsgebouwen;
e het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en indien:
1 de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
2 bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogte-afmetingen kleiner < worden dan de bestaande;
f bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de
energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
g topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;
h plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;
i dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt.
Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
j draagconstructies voor een reclame;
k vrijstaande schoorstenen;
l bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag
afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn,
en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
a er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;
b geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;
c de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;
d de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en
e de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
1 Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort (conform handboek CROW-ASVV, versie 2004). Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
2 De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
a indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,50 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;
b indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.
3 Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:
a indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Paragraaf 6 – voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (van rechtswege vervallen)
Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties (van rechtswege vervallen)
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties (van rechtswege vervallen)
Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties (van rechtswege
vervallen)
Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties (van rechtswege vervallen)
Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties (van rechtswege vervallen)
Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties (van rechtswege vervallen)
Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties (van rechtswege vervallen)
Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen (van rechtswege vervallen)
Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen (vervallen)
Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen (vervallen)
Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid (van rechtswege vervallen)
Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten (vervallen)
Paragraaf 7 – aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding (vervallen)
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet (vervallen)
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet (vervallen)
Artikel 2.7.3A Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming (vervallen)
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering (vervallen)
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering (vervallen)
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
(vervallen)
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen
van het openbare net van de nutsvoorzieningen(vervallen)
Hoofdstuk 3 - de melding (vervallen)
Artikel 3.1 De wijze van melden (vervallen)
Artikel 3.2 Welstandscriteria (vervallen)
Hoofdstuk 4 - plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij
ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden (vervallen)
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden (vervallen)
Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie (vervallen)
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw (vervallen)
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden (vervallen)
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen (vervallen)
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten (vervallen)
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein (vervallen)
Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein (vervallen)
Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder (vervallen)
Artikel 4.11 Bouwafval (vervallen)
Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden (vervallen)
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen (vervallen)
Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming (vervallen)
Hoofdstuk 5 - staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 1 – staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen (vervallen)
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer; brandblusvoorzieningen (vervallen)
Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (vervallen)
Paragraaf 2 – staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (van rechtswege
vervallen)
Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtroute-aanduidingen (vervallen)
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen (vervallen)
Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard (vervallen)
Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen (vervallen)
Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in kantoorgebouwen (vervallen)
Paragraaf 3 – aansluiting op de nutsvoorzieningen (vervallen)
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding (vervallen)
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet (vervallen)
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet (vervallen)
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering (vervallen)
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering (vervallen)
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen (vervallen)
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen (vervallen)
Paragraaf 4 – het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte; reinheid
Artikel 5.4.1 Preventie (vervallen)
Hoofdstuk 6 - brandveilig gebruik (vervallen)
Paragraaf 1 – gebruiksvergunning (vervallen)
Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk (vervallen)
Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning (vervallen)
Artikel 6.1.3 In behandeling nemen (vervallen)
Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing (vervallen)
Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning (vervallen)
Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning (vervallen)
Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden (vervallen)
Paragraaf 2 – het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar (vervallen)
Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen)
Artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen)
Artikel 6.2.3 (vervallen)
Paragraaf 3 – het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand (vervallen)
Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen (vervallen)
Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen (vervallen)
Paragraaf 4 – hinder in verband met brandveiligheid (vervallen)
Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid (vervallen)
Hoofdstuk 7 - overige gebruiksbepalingen
Paragraaf 1 – overbevolking
Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen (vervallen)
Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens (vervallen)
Paragraaf 2 – staken van het gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid (vervallen)
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en hygiëne (vervallen)
Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen (vervallen)
Paragraaf 3 – gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Artikel 7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op 5.
Artikel 7.3.2 Hinder (vervallen)
Paragraaf 4 – het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte; reinheid
Artikel 7.4.1 Preventie (vervallen)
Paragraaf 5 - watergebruik
Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water (vervallen)
Paragraaf 6 - installaties
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties (vervallen)
Hoofdstuk 8 - slopen
Paragraaf 1 – Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)
Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning (vervallen)
Artikel 8.1.3 In behandeling nemen (vervallen)
Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing (vervallen)
Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen (vervallen)
Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)
Artikel 8.1.7 Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)
Paragraaf 2 – uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.2.1 Sloopmelding (vervallen)
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor
het slopen (vervallen)
Paragraaf 3 – verplichtingen tijdens het slopen
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein (vervallen)
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden (vervallen)
Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt (vervallen)
Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest (vervallen)
Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen (vervallen)
Paragraaf 4 – vrij slopen
Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen (vervallen)
Hoofdstuk 9 - welstand
Artikel 9.1 De advisering door de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit
1 De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan het Gelders Genootschap, die uit haar midden personen voordraagt als lid van de welstandscommissie, hierna gezamen-lijk te noemen: de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit.
2 De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 44, eerste lid onder d van de Woningwet. De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit baseert haar advies op de in de welstandsnota gemeente Heumen genoemde welstandscriteria.
Artikel 9.2 Samenstelling van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit
1 De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit bestaat tenminste uit vier leden, waaronder een bestuurlijk voorzitter, de rayonarchitect van het Gelders Genootschap (tevens secretaris-deskundige van de commissie), en tenminste twee externe deskundigen van buiten het bureau. Naast de rayonarchitect zijn tenminste twee commissieleden deskundig op het terrein van architectuur, stedebouw en aanverwante vakgebieden.
2 Voor de leden worden plaatsvervangers aangewezen die hen bij afwezigheid kunnen ver-vangen.
3 De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste drie leden aanwezig zijn (waaronder de rayonarchitect of zijn/ haar vervanger) en waarvan ten minste twee leden beschikken over deskundigheid op het gebied van welstand.
4 De leden van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.
5 In de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit kunnen maximaal twee ingezetenen van de gemeente anders als bedoeld in het eerste lid zitting hebben (burgerleden).
Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur (vervallen)
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
- -
op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;
- -
de werkwijze van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit;
- -
op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;
- -
de aard van de beoordeelde plannen;
- -
de bijzondere projecten.
De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Artikel 9.5 Termijn van advisering
1 De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.
2 De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft, uit binnen vier weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.
3 Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
1 De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit is openbaar. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
De agenda voor de vergadering van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit wordt direct nadat deze is vastgesteld door het Gelders Genootschap, ter inzage gelegd op het gemeentehuis. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
2 Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen hierom bij het indienen van de aanvraag heeft verzocht, wordt deze door of namens de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.
3 In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, wordt de aanvrager van de omgevings-vergunning voor het bouwen (telefonisch) uitgenodigd voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
4 Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht. Het reglement van orde van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, voorziet in een procedurele opzet, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht in de toelichtende fase en de beraadslagingen.
Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid
1 De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit als bekend mag worden verondersteld.
2 In geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog voorgelegd aan de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit.
3 De behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen. De agenda voor de mandaatverga-dering wordt ter inzage gelegd op het gemeentehuis en op internet gepubliceerd. Via een huis-aan-huisblad wordt eenieder op de hoogte gesteld van het tijdstip en plaats van de vergadering. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
4 Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen hierom bij het indienen van de aanvraag heeft verzocht, wordt deze door of namens de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan. In het geval dat het bouwplan in de mandaatvergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, wordt de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen (telefonisch) uitgenodigd voor de vergadering van de mandaatcommissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
5 Tijdens de gemandateerde behandeling hebben zowel de aanvrager van de omgevingsvergun-ning voor het bouwen als direct belanghebbenden spreekrecht overeenkomstig het reglement van orde van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld.
Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
1.De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit adviseert en motiveert haar advies schriftelijk. Een positief mandaatadvies wordt uitgebracht door een stempel ‘geen bezwaar’ op het adviesformulier of de bouwtekening te plaatsen. Een negatief advies wordt schriftelijk gemotiveerd met een verwijzing naar de relevante criteria uit de welstandsnota.
2 Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken (vervallen)
Hoofdstuk 10 - overige administratieve bepalingen
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning (vervallen)
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoon-baar verklaarde woning of woonwagen (vervallen)
Artikel 10.3 Overdragen vergunningen (vervallen)
Artikel 10.4 Overdragen mededeling
(vervallen)
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen (vervallen)
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de be-trokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herzie-ning of vervanging heeft gepubliceerd.
Hoofdstuk 11 - handhaving
Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw (vervallen)
Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming (vervallen)
Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen (vervallen)
Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek (vervallen)
Hoofdstuk 12 - straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.1 Strafbare feiten (vervallen)
Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek (vervallen)
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen (vervallen)
Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning (vervallen)
Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding (vervallen)
Artikel 12.6 Overgangsbepaling algemeen
Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming of een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend vóór 1 april 2012 en waarop op dit tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden voor deze wijziging, tenzij de aanvrager aangeeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Artikel 12.7 Slotbepaling
1 Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 april 2012.
2 Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Bouwverordening gemeente Heumen 2010, en vervallen tevens alle daarin aangebrachte wijzigingen.
3 Deze verordening kan worden aangehaald als 'Bouwverordening gemeente Heumen 2012'.
4 Waar de tekst van de verordening onduidelijkheden oproept of meerdere interpretaties mogelijk zouden zijn, beslist ons college. Hierbij is de tekst van de door de VNG opgestelde toelichting richtinggevend.
Aldus vastgesteld in de openbare Raadsvergadering van:
de voorzitter,
de griffier,
Bijlage 1 / Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning (vervallen)
Bijlage als bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 3.1
Artikel 1 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening
vervallen
Artikel 2 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverordening
vervallen
Artikel 3 Funderingsplan
vervallen
Artikel 4 Constructieve en aanverwante gegevens
Vervallen
Artikel 5 Bouwveiligheidsplan
vervallen
Artikel 6 Eisen ten aanzien van tekeningen
vervallen
Artikel 7 Eisen ten aanzien van berekeningen
vervallen
Toelichting bijlage 1 (vervallen )
Bijlage 2 / Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning
(vervallen)
Bijlage behorende bij artikel 6.1.2 (vervallen)
Artikel 1 (vervallen)
Artikel 2 (vervallen)
Artikel 3 (vervallen)
Bijlage 3 / Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen)
Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten (vervallen)
Artikel 2 Elektrische installaties en toestellen (vervallen)
Artikel 3 Installaties voor verwarming en kookdoeleinden (vervallen)
Artikel 4 Voorzieningen voor de afvoer van rookgassen (vervallen)
Artikel 5 Verbod voor roken en open vuur (vervallen)
Artikel 6 Blusleidingen en de bijbehorende pompinstallaties (vervallen)
Artikel 7 Brandweerlift (vervallen)
Artikel 8 Brandmeldinstallatie (vervallen)
Artikel 9 Ontruimingsalarminstallatie (vervallen)
Artikel 10 Automatische brandblusinstallatie (vervallen)
Artikel 11 Brandslanghaspels en de bijbehorende pompinstallatie (vervallen)
Artikel 12 Automatisch werkende deuren (vervallen)
Artikel 12A Deuren van overdruktrappenhuizen (vervallen)
Artikel 13 Kwaliteit van vluchtrouteaanduiding (vervallen)
Artikel 14 Gasflessen (vervallen)
Artikel 15 Rookbeheersingssystemen (vervallen)
Artikel 16 Overdrukinstallatie (vervallen)
Artikel 17 Onderhoud van rook- en brandscheidingen (vervallen)
Artikel 18 Brandweeringang (vervallen)
Artikel 19 Logboek (vervallen)
Artikel 20 Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsuitoefening (vervallen)
Artikel 21 Rookmelders in woningen (vervallen)
Artikel 22 Roltrap (vervallen)
Artikel 23 Garantiecertificaat (vervallen)
Artikel 24 Opslag van goederen in rookvrije vluchtroutes (vervallen)
Artikel 25 Bluswaterwinplaats op eigen terrein (vervallen)
Bijlage 4 / Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet- gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties (vervallen)
Artikel 1 Uitgangen en vluchtroutes (vervallen)
Artikel 2 Bekleding, stoffering en versiering (vervallen)
Artikel 3 Elektrische verlichting (vervallen)
Artikel 4 Aanduiding van blusmiddelen (vervallen)
Artikel 5 Toepassen van vuurwerk binnen een gebouw (vervallen)
Artikel 6 Opstelling van inventaris (vervallen)
Artikel 7 Afval (vervallen)
Artikel 8 Periodieke controle van draagbare blustoestellen (vervallen)
Artikel 9 Brandvoortplantingsklasse van plaatmateriaal (vervallen)
Artikel 10 Glas (vervallen)
Artikel 11 Textiel in horizontale toepassing (vervallen)
Artikel 12 Toepassing van kunststof foliemateriaal, behangpapier, crêpepapier of fotopapier (vervallen)
Bijlage 5 / Toegestane hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen (vervallen)
Bijlage 6 / Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen)
Bijlage 7 / Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen (vervallen)
Bijlage 8 / Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest (vervallen)
Bijlage 9 / Reglement van orde van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit
Reglement op de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit in Heumen
Benoeming en samenstelling van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit
1 Benoemingsprocedure
2 Samenstelling adviescommissie ruimtelijke kwaliteit
Taakomschrijving
2.1 Taakomschrijving adviescommissie ruimtelijke kwaliteit
2.1.1 Wettelijke taken
2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
2.2 Taakomschrijving commissieleden
2.2.1 Taken van de rayonarchitect
2.2.2 Taken van de voorzitter
2.2.3 Taken van externe commissieleden
3 Werkwijze afdeling Fysieke Leefomgeving
4 Werkwijze van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit
4.1 Vooroverleg over bouwplannen
4.2 Gemandateerde behandeling
4.2.1 Mandaat ‘kleine commissie’
4.2.2 Het mandaatadvies
4.2.3 Openbaarheid
4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
4.2.5 Spreekrecht
4.3 Openbare commissievergadering
4.3.1 Locatie vergadering
4.3.2 Publicatie agenda
4.3.3 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
4.3.4 Spreekrecht
4.4 Het welstandsadvies
5 Afwijken van het welstandsadvies
4.5.1 Second opinion
5 Evaluatie welstandstoezicht
5.1 Jaarverslag B&W
5.2 Jaarverslag adviescommissie ruimtelijke kwaliteit
1 Benoeming en samenstelling van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit
1.1 Benoemingsprocedure
De gemeenteraad wijst op voordracht van het college van B&W de vereniging ‘Het Gelders Genoot-schap’ aan als de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit. Het Gelders Genootschap legt de gemeente een lijst voor met de beoogde commissieleden. Dit betreft de voorzitter, de rayonarchitect, de externe deskundigen en hun plaatsvervangers. Indien gewenst, vindt overleg plaats tussen het Gelders Genootschap en de gemeente. Voor de (eventuele) benoeming van burgerleden en hun plaatsvervangers geldt een afwijkende procedure. De gemeente kan burgerleden voordragen ter benoeming. Alvorens dit te doen, overleggen B&W met het Gelders Genootschap over het gewenste profiel van het burgerlid of de burgerleden. Er mogen maximaal twee burgerleden in de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit worden benoemd. Alle leden van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens drie jaar. Bij afwezigheid van de voorzitter of de leden van de commissie, treden plaatsvervangers op in de commissievergadering. De rayonarchitect kan zich door een collega-rayonarchitect laten vervangen. De voorzitter, de rayonarchitect, de externe deskundigen, het (eventuele) burgerlid/de burgerleden en hun plaatsvervangers zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies over de welstandsaspecten wordt beïnvloed. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid. De commissie streeft naar voortdurende afstemming met het beleid inzake de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
1.2 Samenstelling van de commissie
De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit bestaat uit een bestuurlijk voorzitter, de rayonarchitect van het Gelders Genootschap en tenminste twee externe deskundigen van buiten het bureau. De rayonarchitect fungeert tevens als secretarisdeskundige van de commissie. Naast de rayonarchitect zijn tenminste twee commissieleden deskundig op het terrein van architectuur, stedenbouw en aanverwante vakgebieden. De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door extra deskundigen van het bureau van het Gelders Genootschap of daarbuiten. Dit betreft disciplines als cultuur- en bouwhistorie, en landschapsarchitectuur. Afhankelijk van het type plan dat moet worden beoordeeld, nemen de extra deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht, tenzij ze als commissielid zijn benoemd door de gemeente. De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste drie leden aanwezig zijn (waaronder de rayonarchitect of zijn/haar vervanger) en waarvan tenminste twee leden deskundig zijn op het gebied van welstand.
2 Taakomschrijving
2.1 Taakomschrijving adviescommissie ruimtelijke kwaliteit
De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit worden uitgevoerd op grond van de Woningwet en de gemeentelijke bouwverordening. De commissie is bij de advisering beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.
2.1.1 Wettelijke taken
1 Toetsing van bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist. De commissie adviseert B&W over de welstandsaspecten van aanvragen om een omgevingsver-gunning voor het bouwen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen wordt binnen vier weken na behandeling van een welstandsadvies voorzien.
2 Jaarverslag adviescommissie ruimtelijke kwaliteit.
De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria. Tenminste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit.
2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit krijgt de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te voeren:
a Beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning voor reclames (inzake de gemeentelijke APV).
b Op verzoek en onder de regie van de gemeente, noodzakelijk geacht overleg voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen.
c Desgevraagd adviezen uitbrengen aan B&W over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken.
d Desgevraagd adviseren over stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.
e Desgevraagd adviseren in het geval van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn.
f Desgevraagd voorlichting verstrekken inzake ruimtelijke kwaliteit aan de gemeenteraad, B&W en burgers.
2.2 Taakomschrijving commissieleden
2.2.1 Taken van de rayonarchitect
De rayonarchitect van het Gelders Genootschap is secretaris-deskundige van de commissie. Hij/zij voert als gemandateerd lid van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit de mandaatgesprekken met de gemeente en - indien de gemeente daarom verzoekt - informele gesprekken met planindieners, ontwerpers en andere belanghebbenden. Daarnaast verzamelt hij/zij relevante informatie en bereidt de behandeling van bouwplannen in de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit voor. De plannen waarvoor de rayonarchitect een mandaat heeft, worden door hem/haar van een advies voorzien (Zie verder 4.2 Gemandateerde behandeling).
De rayonarchitect stelt de agenda voor de commissievergadering op en geeft die door aan de secretaris van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. Tijdens de commissievergadering introduceert de rayonarchitect de bouwplannen en verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid voor het betreffende plan en/of gebied. Onder de verantwoordelijkheid van de rayonarchitect wordt de beraadslaging en conclusie over een bouwplan uitgewerkt in een schriftelijk advies, dat binnen vier weken na de commissievergadering verzonden wordt.
2.2.2 Taken voorzitter
De voorzitter van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit is in principe gekozen uit de kring van gemeentebestuurders. Hij/zij is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering. Hij/zij let erop dat de commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijk welstandsbeleid. Tijdens de openbare vergadering treedt de voorzitter op als gastheer/-vrouw voor alle aanwezigen. Hij/zij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezigen bij een bepaald plan wil inspreken. Indien een plan in een mandaatvergadering is besproken, geeft de voorzitter (of de rayonarchitect) een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces besproken is.
De voorzitter leidt de discussie en biedt alle commissieleden de gelegenheid om hun mening voldoen-de naar voren te brengen. Hij/zij zorgt ervoor dat na een inhoudelijke discussie over een adviesaan-vraag een voor alle aanwezigen korte en heldere samenvatting wordt gegeven. De voorzitter bewaakt verder de voortgang van de agenda.
Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) en met de pers treedt de voorzitter namens de commissie naar buiten. De voorzitter organiseert met de commissie een jaarlijkse inhou-delijke evaluatie van de werkzaamheden. De resultaten van de evaluatie worden opgenomen in het jaarlijks verslag van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit.
2.2.3 Taken externe deskundigen
In de commissies hebben tenminste twee externe deskundigen op het gebied van de architectuur en stedenbouw zitting. Zij geven vanuit hun ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Op het moment dat een extern commissielid op de een of andere wijze een zakelijke binding heeft met een bepaald bouwplan laat hij/zij zich voor de betreffende commissiever-gadering vervangen. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie verwacht wordt en waarbij de extern deskundige een zakelijke binding heeft, treedt deze in overleg met de commissie en het bureau tijdelijk terug.
3. Werkwijze Bouw- en Woningtoezicht
Aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen worden voorgelegd aan de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit. Bouw- en Woningtoezicht toetst een bouwplan eerst aan de voorschriften in het bestemmingsplan en de bouwverordening. Ten behoeve van de welstandstoets beoordeelt de ambtenaar of het bouwplan is voorzien van de benodigde bescheiden om het te kunnen toetsen. Welke gegevens nodig zijn, is vastgelegd in de ‘Regeling Omgevingsrecht’.
4. Werkwijze van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit
4.1 Informatief overleg over bouwplannen
De gemeente kan aanvragers de mogelijkheid bieden, om vooruitlopend op het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen, een informeel gesprek met de rayonarchitect aan te gaan. Aanvragers maken hiertoe een afspraak met de secretaris van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit van de gemeente.
4.2 Gemandateerde behandeling
De rayonarchitect behandelt in de regel om de twee weken op locatie de bouwplannen. Hij/zij heeft een mandaat van de commissie om zelfstandig bouwplannen af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat de rayonarchitect alleen de plannen beoordeelt van een relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meerdere vergelijkbare gevallen, de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Bij twijfel legt de rayonarchitect het bouwplan voor aan de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit. De commissie zelf is eindverantwoordelijk voor het welstandsadvies. Tenminste één keer per jaar vindt overleg plaats tussen de rayonarchitect en de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit over het mandaat.
4.2.1 Mandaat ‘ kleine commissie’
De gemandateerde rayonarchitect wordt - op verzoek van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit, de gemeente of op eigen verzoek - bijgestaan door een ander commissielid. Deze ‘kleine commissie’ beschikt over hetzelfde mandaat als de rayonarchitect.
4.2.2 Het mandaatadvies
De rayonarchitect brengt welstandsadviezen uit aan B&W over de vraag of 'het uiterlijk en de plaat-sing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet is strijd is met redelijke eisen van welstand’ (art. 12 lid 1 Ww). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een positief mandaat-welstandsadvies wordt uitgebracht door een stempel ‘geen bezwaar’ op het adviesformulier en/ of de bouwtekening te plaatsen.
4.2.3 Openbaarheid gemandateerde behandeling
De behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen. De agenda voor de mandaatvergadering wordt ter inzage gelegd op het gemeentehuis en op internet gepubliceerd.
4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
Opdrachtgevers en ontwerpers worden in de gelegenheid gesteld om de gemandateerde behandeling van hun plan bij te wonen. Indien zij hun plan willen toelichten, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij de afdeling Fysieke Leefomgeving. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
4.2.5 Spreekrecht
Tijdens de gemandateerde behandeling wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden. Zowel op-drachtgevers/ontwerpers als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.
4.3 Openbare commissievergadering
De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit vergadert in de regel één keer per twee weken. De rayonarchitect behandelt in de tussenliggende periode de kleinere bouwplannen (zie 2.2.1 t/m 2.2.3 voor taken rayonarchitect, voorzitter en externe deskundigen tijdens de commissievergadering). De openbaarheid geldt voor de beraadslaging over bouwplannen, de beoordeling daarvan en voor de adviezen. De commissievergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar in gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.
4.3.1 Locatie vergadering
De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit vergadert op een vaste locatie in het rayon. Bij de behandeling van belangrijke bouwplannen kan - op verzoek van de gemeente - worden besloten om in de eigen gemeente te vergaderen.
4.3.2 Publicatie agenda
De agenda voor de vergadering van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit wordt direct nadat deze is vastgesteld door het Gelders Genootschap, ter inzage gelegd op het gemeentehuis.
4.3.3 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
Opdrachtgevers en ontwerpers worden in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun plan bij te wonen. Indien zij hun plan willen toelichten, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij de afdeling Fysieke Leefomgeving. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
4.3.4 Spreekrecht
Tijdens de openbare vergadering wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden. Zowel opdracht-gevers/ontwerpers als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.
4.4 Het welstandsadvies
De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit aan B&W over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand’ (art. 12 lid 1 Ww). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een welstandsadvies kan de volgende uitkomsten hebben:
1 Accoord: De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Desgewenst motiveert de commissie haar advies schriftelijk.
2 Accoord ‘mits’: De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, indien bij de uitvoering van het bouwplan op een aantal punten alsnog aan enkele van toepassing zijnde criteria wordt voldaan. Een accoord ‘mits’ wordt gegeven als de commissie van mening is dat de aanvrager kan volstaan met enkele aanpassingen en deze daarin heeft toegestemd c.q. dit redelijkerwijze is te verwachten. De gemeente neemt de door de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit gestelde eisen als voorwaarde(n) op in de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen.
3 Niet accoord: De commissie brengt een negatief advies uit aan B&W omdat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een negatief advies wordt gegeven als de commissie van mening is dat een bouwplan ingrijpend moet worden aangepast. Adviseert de commissie negatief, dan geeft ze een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoor-deling van het plan op die punten. Het negatieve advies betekent, dat een nieuwe aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden ingediend voor een bouwplan dat op basis van het welstandsadvies is aangepast.
4.5 Afwijken van het welstandsadvies en/of -criteria
B&W hebben de wettelijke mogelijkheid om ook op andere dan welstandsgronden, af te wijken van een welstandsadvies. De redenen voor afwijking moeten bij de bekendmaking van het besluit worden vermeld. B&W kunnen, eventueel op advies van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit, gemotiveerd (op welstandsgronden) afwijken van de welstandscriteria zelf. Dat kan bij plannen die niet voldoen aan de vastgelegde criteria maar wél aan redelijke eisen van welstand. B&W verwijzen in dat geval naar de algemene criteria in de welstandsnota.
4.5.1 Second opinion
Alvorens een second opinion te vragen, bieden B&W eerst de vaste adviescommissie ruimtelijke kwaliteit de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies. Indien alsnog een second opinion wordt gevraagd, wordt dit gemeld aan de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit. Bij een second opinion wordt de aanvraag om omgevingsver-gunning voor het bouwen voorgelegd aan een commissie buiten het Gelders Genootschap. Hierover neemt de gemeente contact op met de Federatie Welstand.
5. Evaluatie welstandstoezicht
5.1 Jaarverslag B&W
B&W leggen de gemeenteraad tenminste eenmaal per jaar een verslag voor waarin zij uiteenzetten:
1 Op welke wijze zij zijn omgegaan met de adviezen van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit;
2 In welke gevallen:
- -
zij tot aanschrijving op grond van art. 19 Ww zijn overgegaan en daarbij de keuze hebben gelaten tussen ofwel het uitvoeren van de aanschrijving, ofwel het slopen van het bouwwerk binnen de door hen te bepalen termijn, en
- -
zij bij of na een aanschrijving op grond van artikel 19 Ww zijn overgegaan tot toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 26 Ww.
5.2 Jaarverslag adviescommissie ruimtelijke kwaliteit
Zie onder punt 2.1.1
Bijlage 10 / Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 Brandmeldinstallaties
(vervallen)
Bijlage 11 /Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 Ontruimingsalarminstal-laties (vervallen)
Bijlage 12 /Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 Vluchtrouteaanduiding-en (vervallen)
Malden, RB/ 04 juni 2012
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl