Regeling vervallen per 01-01-2008

Verordening op de destructie in de gemeente Borger-Odoorn

Geldend van 13-10-1999 t/m 31-12-2007

Intitulé

Verordening op de destructie in de gemeente Borger-Odoorn

De raad van de gemeente Borger-Odoorn;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 september 1999;

gelet op artikel 17 van de Destructiewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Verordening op de destructie in de gemeente Borger-Odoorn

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder

  • a.

    wet: de Destructiewet;

  • b.

    aangifteplichtige: degene die als houder of eigenaar van destructiemateriaal ingevolge de wet verplicht is daarvan aangifte te doen;

  • c.

    destructiemateriaal: dode honden, dode katten en het krachtens artikel 2, tweede lid van de wet aangewezen dierlijk afval.

Artikel 2

Burgemeester en wethouders wijzen één of meer verzamelplaatsen aan, waar het destructiemateriaal in ontvangst wordt genomen.

Artikel 3

De aangifteplichtige is gehouden uiterlijk op de eerste werkdag, die volgt op de dag waarop het destructiemateriaal is ontstaan, het materiaal te vervoeren naar de naastbij

gelegen verzamelplaats en het daar aan te geven en af te staan.

Artikel 4

Tot het tijdstip van afgifte is de aangifteplichtige gehouden het destructiemateriaal zodanig te bewaren dat vermenging met ander materiaal wordt voorkomen.

Artikel 5

De artikelen 3 en 4 vinden geen toepassing voorzover artikel 6 van het destructiebesluit van toepassing is.

Artikel 6

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2.

    Op dezelfde dag vervalt de "Verordening op de destructie in de gemeente Borger" van 31 januari 1996, nr. 6.1.96 en de "Verordening op de destructie in de gemeenteOdoorn" van 9 februari 1995, nr. 1995/1/8.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Borger-Odoorn in de openbare vergadering van 23 september 1999.

De raad voornoemd,

de secretaris

J. Post

de voorzitter

T. Slagman-Bootsma

Toelichting op de destructieverordening

Op 1 december 1994 is de gewijzigde Destructiewet in werking getreden.

Als gevolg van een EG-richtlijn inzake destructie zal een groot deel van het destructiemateriaal, het zogenaamde laag-risicomateriaal, niet meer verplicht in een destructor onschadelijk hoeven te worden gemaakt.

Ter toelichting van het in de wet gehanteerde onderscheid in hoog- respectievelijk laag-risicomateriaal het volgende.

De Destructiewet heeft tot doel de volksgezondheid te beschermen. Daar waar het in het verleden noodzakelijk was om al het destructiemateriaal te laten verwerken door een destructor, is het met de huidige verbeterde productieprocessen mogelijk om bepaald dierlijk materiaal/afval daarvan uit te zonderen en anders te laten verwerken.

Voor hoog-risicomateriaal, gedefinieerd in artikel 2, leden 1 en 2 van de wet, blijft gelden dat het om redenen van volksgezondheid niet in de voedselketen terecht mag komen en daarom volgens strikte regels door een destructor (zoals de B.V. Nederlandse Thermo-Chemische Fabrieken in Bergum) onschadelijk moet worden gemaakt (artikel 3, eerste lid).

Voor laag-risicomateriaal, zoals omschreven in artikel 2, derde en vierde lid, geldt dat het mag worden verwerkt tot o.a. ingrediënten voor diervoeder of vismeel.

Het laag-risicomateriaal mag volgens de wet vrij worden verhandeld. De destructiebedrijven zullen moeten betalen voor dit materiaal, dat zij vroeger gratis kregen.

Het uitsluitend, en ook nog gratis, ophalen van het hoog-risicomateriaal levert waarschijnlijk onvoldoende rendement. Dat kan negatieve gevolgen hebben voor de exploitatie van de destructiebedrijven.

In de wet is daarom de mogelijkheid opgenomen om de kosten, die verbonden zijn aan het ophalen van dit soort materiaal, dat wettelijk verplicht in een destructor onschadelijk moet worden gemaakt, te vergoeden uit een heffing, die moet worden opgebracht door het bedrijfsleven, uitgaande van het principe "de vervuiler betaalt".

De rol van de gemeente

De eigenaar of houder van hoog-risicomateriaal hoeft op basis van de wet dit materiaal niet bij de gemeentebesturen aan te geven, ter beschikking te houden en af te geven, maar rechtstreeks bij de destructor.

Over de manier van aangeven, bewaren en overdragen zijn door de minister nadere regels opgesteld via de "regeling eisen eigenaar of houder van hoog- en laag-risicomateriaal" (Stscrt 20-4-95, nr 77). Een en ander hoeft dus niet te worden geregeld in een gemeentelijke verordening.

Als voornaamste punten uit deze regeling kunnen worden genoemd:

  • -

    Men is verplicht om hoog-risicomateriaal uiterlijk de eerste werkdag na ontstaan bij de destructor telefonisch te melden.

  • -

    Dit materiaal moet op de dag van afhaling worden gedeponeerd "op een zodanige plaats dat het vanaf de openbare verharde weg binnen het vrij bereik ligt van de laadkraan van het vervoermiddel van de destructor."

    Indien door plaatselijke omstandigheden de fysieke mogelijkheid hiertoe ontbreekt, wordt tussen de aangifteplichtige en de destructor een andere plaats van deponering afgesproken, waarbij uitgangspunt is dat het vervoermiddel van de destructor niet verder dan één wagenlengte op het erf hoeft te komen.

    Bij geschillen over de plaatsbepaling beslist de minister.

    Destructor en aanbieder kunnen een andere plaats overeenkomen.

  • -

    Kadavers van slachtdieren en van voor de landbouwproductie gehouden dieren moeten tot het moment van afhalen op een zodanige manier zijn afgedekt, dat het mater-iaal wordt onttrokken aan het oog van passanten en niet vrij toegankelijk is voor vogels, honden en katten.

Gemeentelijke verordening

De betrokkenheid van gemeenten bij de uitvoering van de Destructiewet beperkt zich tot de destructie van een ondergeschikt gedeelte van het hoog-risicomateriaal, te weten: dode honden en katten en ander door de minister bij besluit van 10 april 1995 (Stscrt 13-4-95, nr 74) op basis van artikel 2, tweede lid van de nieuwe wet als hoog-risicomateriaal aan te wijzen dierlijk afval, zoals vogels die zijn gestorven aan botulisme.

Het is de taak van de gemeente op basis van artikel 17 van de nieuwe wet bij plaatselijke verordening regelen vast te stellen voor dit materiaal.

Financieel aspect

Volgens de Destructiewet geeft de eigenaar van destructiemateriaal dit rechtstreeks af aan de destructor/ondernemer met uitzondering van dode honden en katten, waarvoor gemeenten een taak houden.

In artikel 20, derde lid van de wet staat aangegeven, dat de gemeente jaarlijks aan de ondernemer/destructor een bijdrage verstrekt ter bestrijding van de werkelijke kosten, die in het betreffende jaar zijn gemaakt voor het ophalen van dode honden en katten.

Gemeenten kunnen de kosten in verband met het ophalen ervan bestrijden door middel van de opbrengst van een belasting op basis van artikel 227 Gemeentewet (Nota naar aanleiding van het eindverslag van 7 juni 1994).

Het past in de systematiek van de gemeentelijke regelgeving om dit te regelen via de legesverordening. Bij de bepaling van de leges kan ook rekening worden gehouden met de kosten van de van de exploitatie van de verzamelplaats (koeling en personeel).

Als de gemeente kiest voor andere verzamelplaatsen (bij dierenartsen of organisaties van dierenambulances), dan zullen deze personen of organisaties direct de kosten bij de aangifteplichtige in rekening brengen.

Overeenkomst met de destructor

In de verordening zijn geen bepalingen opgenomen, die over de relatie met de destructor gaan. In de oude verordening waren regels opgenomen over het ophalen door de destructor, de tijden van ophalen, de vervoersroute en de overdracht van het destructiemateriaal.

Dit soort bepalingen is niet meer opgenomen in de nieuwe verordening, omdat zulke bepalingen onderdeel kunnen uitmaken van de overeenkomst, die de gemeente kan sluiten met de destructor. Artikel 17, derde lid van de nieuwe wet opent de mogelijkheid om bepalingen over het ophalen en vervoer van dode honden en katten e.d. bij overeenkomst tussen de gemeente en ondernemer te regelen.

De verordening hoeft daarover dan ook geen bepalingen te bevatten.

In deze overeenkomst kan ook de vergoeding worden geregeld, die gemeente aan de destructor zal gaan betalen.

Artikelsgewijze toelichting op de verordening

Artikel 1

De minister kan op basis van artikel 2, tweede lid van de wet categorieën aanwijzen van dierlijk afval als hoog-risicomateriaal en daarvan bepalen, dat artikel 17 van toepassing is. Het gaat hierbij m.n. om vogels, die zijn gestorven aan botulisme en om kadavers van dieren in dierentuinen, die uit het oogpunt van volksgezondheid gevaarlijk kunnen zijn.

Zie Stscrt 13-4-95, nr 74.

Artikel 2 en 3

In de wet staan geen bepalingen over het verzamelen van dode honden en katten. De gemeente kan daarom één of meer verzamelplaatsen aanwijzen.

Dit kan zijn een gemeentelijke werf, waar zich een ton met koeling bevindt voor het verzamelen van dode honden en katten.Ook is het mogelijk om dierenartsen of dierenambulance-organisaties aan te wijzen.

Artikel 4

Met deze bepaling wordt bedoeld, dat dode honden en katten niet samen met ander materiaal dan van dierlijke afkomst mogen worden bewaard. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om halsbanden, touw en kleden.

Artikel 5

Op basis van artikel 13, derde lid van de wet zal de minister in het Destructiebesluit bepalen, dat er uitzonderingen bestaan op de regel dat dode honden en katten moeten worden afgestaan aan de destructor.

Als dode honden en katten worden begraven op het terrein van de eigenaar of houder of op een plaats, die de gemeente voor dit doel heeft toegestaan, hetzij worden gecremeerd, hoeven deze niet te worden afgestaan aan de destructor.