Beleidsregels Terugvordering van de Wet werk en bijstand van de gemeente Zeewolde

Geldend van 01-07-2005 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Terugvordering van de Wet werk en bijstand van de gemeente Zeewolde

Burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde,

gelezen het voorstel van afdeling Maatschappelijke Diensten d.d. 30 mei 2005;

gelet op paragraaf 6.4 van de Wet werk en bijstand;

Besluiten

vast te stellen de beleidsregels Terugvordering van de Wet werk en bijstand van de gemeente Zeewolde.

Algemeen

Artikel 1. Algemeen

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 en 4 van de Wet werk en bijstand (Wwb);

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Wwb.

Herziening en intrekking

Artikel 2.Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 65 lid 1 Abw, artikel 17 lid 1 Wwb, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

  • b.

    anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 3. Afzien van herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van dringende redenen besluiten af te zien van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit.

Terugvordering

Artikel 4. Terugvordering

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

Artikel 5. Ten onrechte verleende bijstand

Burgemeester en wethouders vorderen bijstand terug van de belanghebbende voor zover deze bijstand:

  • a.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • d.

    ingevolge artikel 52 Wwb bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

  • e.

    anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen of;

  • f.

    anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

    • 1.

      de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 Wwb beschikt of kan beschikken;

    • 2.

      bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

  • g.

    terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 6. Terugvordering van gezinsleden

  • 1. Onverminderd het bepaalde onder beleidsregel 5 worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • 2. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 Wwb, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4. van de Wwb bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 3. de onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 7. Terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mede:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • b.

    de reden van de terugvordering;

  • c.

    het wetsartikel dan wel beleidsregel, welke ten grondslag ligt aan de terugvordering;

  • d.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

  • e.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd (executoriale titel);

  • f.

    de rente en kosten welke in rekening worden gebracht bij gebrekkige betaling;

  • g.

    de mogelijkheid dat indien het netto teveel betaalde bedrag aan bijstand niet is terugbetaald op 31 december, het restantbedrag alsnog bruto moet worden terugbetaald;

  • h.

    de bezwaarmogelijkheid.

Artikel 8. Afzien van het nemen van een besluit tot terugvordering

Burgemeester en wethouders besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor een dringende reden aanwezig is.

Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Artikel 9. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

In afwijking van de artikelen 5 en 6 kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 10. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Geen kwijtschelding als bedoeld in artikel 9 vindt plaats indien:

  • a.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • b.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 11. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 12. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Kwijtschelding

Artikel 13. Kwijtschelding algemeen

In afwijking van de artikelen 5 en 6 kunnen burgemeester en wethouders op verzoek van de belanghebbende besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan;

  • b.

    gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

Artikel 14. Kwijtschelding bijzonder

In afwijking van de artikelen 5 en 6 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

  • b.

    gedurende 2 jaar al dan niet betalingen heeft verricht en de nog openstaande vordering minder bedraagt dan € 113,-.

Artikel 15. Kwijtschelding geldleningen

In afwijking van de artikelen 5 en 6 kunnen burgemeester en wethouders besluiten de duur van de aflossing van bijstand, die in de vorm van een geldlening is verleend op basis van artikel 51 van de Wwb, af te stemmen. Zie voor verdere uitwerking bijlage 1.

Artikel 16. Geen kwijtschelding

Kwijtschelding als bedoeld in de artikelen 13, 14 en 15 vindt in principe niet plaats indien:

  • a.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • b.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden;

  • c.

    de terugvordering van bijstand in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet zijn nagekomen;

  • d.

    de terugvordering van bijstand zijn grondslag heeft in artikel 58 lid 1 sub f onder 1 en 2 Wwb.

Artikel 17. Kwijtschelding wegens dringende redenen

In afwijking van de artikelen 13, 14, 15 en 16 kunnen burgemeester en wethouders besluiten de vordering kwijt te schelden indien daarvoor een dringende reden aanwezig is.

Invordering van teruggevorderde bijstand

Artikel 18. De hoogte van het vast te stellen aflossingsbedrag

In principe dient de teveel betaalde bijstand ineens te worden terugbetaald, maar indien dit niet mogelijk is, kunnen burgemeester en wethouders een aflossingsbedrag vaststellen. De wijze waarop de betalingsregeling tot stand komt is uitgewerkt in bijlage 2.

Artikel 19. Het heronderzoek naar de financiële omstandigheden

De frequentie van het heronderzoek bij debiteuren is een keer per jaar.

Artikel 20. Verrekening

Indien de belanghebbende een Wwb-uitkering ontvangt en niet in staat is om de vordering ineens te voldoen, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wwb, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 21. Beslaglegging

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

  • 1.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • 2.

    een executoriaal beslag op onroerende zaken of onder derden overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door middel van inschakeling van een deurwaarder.

Overige bepalingen

Artikel 22. Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 21, dan kan de vordering worden verhoogd met:

  • a.

    de wettelijke rente; en

  • b.

    de op de invordering betrekking hebbende kosten, ten bedrage van 15% van de hoofdsom van een minimum van € 45,- en tot een maximum van € 450,-.

Artikel 23. Brutering bijstand

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid om op grond van artikel 58 lid 4 van de Wwb de bijstand bruto terug te vorderen.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 juli 2005.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde op 21 juni 2005.
de secretaris, de loco-burgemeester,
R.C. van Nunspeet mevrouw W.J.H. Lodders

Bijlage 1.

Nadere uitwerking beleidsregel 15: kwijtschelding geldleningen

Bij een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm

Nadat de debiteur gedurende 36 maanden onafgebroken volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan (= v/a 01-01-2005 met 5% van de bijstandsnorm), wordt het restant van de lening buiten invordering gesteld.

Bij een inkomen van > 120% van de bijstandsnorm

Nadat de debiteur gedurende 36 maanden onafgebroken volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan (= v/a 01-01-2005 met 5% van de bijstandsnorm), wordt het restant van de lening buiten invordering gesteld. NB De term "onafgebroken" dient niet rigide te worden toegepast.

Voorbeeld 1: als een debiteur binnen de termijn van 36 maanden, gedurende twee maanden geen uitkering heeft ontvangen omdat hij inkomsten uit arbeid had via een uitzendbureau en gedurende deze twee maanden geen aflossingen heeft verricht, blijft wel sprake van "onafgebroken aflossen";

Voorbeeld 2: een debiteur heeft gedurende 32 maanden afgelost en gaat daarna aan het werk. Gedurende 12 maanden verwerft hij daarmee een inkomen ver boven bijstandsniveau. Na een jaar komt hij weer in de bijstand. Gedurende dit jaar heeft de debiteur geen aflossingen verricht. In dit geval is er geen sprake van "onafgebroken aflossen" en dient de volledige leenbijstand te worden terugbetaald.Deze beleidsregel is alleen van toepassing op leenbijstand die is verstrekt met toepassing van artikel 51 Wwb (art. 21 Abw).

Bijlage 2.

Nadere uitwerking beleidsregel 18: vaststellen aflossingsbedragen vanaf 01-01-2005

De aflossingsbedragen worden vastgesteld conform onderstand schema.

Leenbijstand (art. 52)

Cliënt: 5% x bijstandsnorm(gedurende 36 maanden, daarna kwijtschelding).

Ex-cliënt: 5% x bijstandsnorm(gedurende 36 maanden, daarna kwijtschelding).

Fraudevordering (art. 58, lid 1 sub a ) - Teruggevorderde leenbijstand(art. 58, lid 1 sub b) - Borgtocht (art. 58, lid 1 sub c) - Middelen waarover later kan worden beschikt (art. 58, lid 1, sub f, 1 en 2) - Voorschot (art. 58 lid 1 sub d)

Cliënt: 36 maanden volgens beslagbepalingen, daarna 5% x bijstandsnorm.

Overigen: 10% x bijstandsnorm plus 50% x surplus.

Abusievelijk verleende bijstand (art. 58 lid 1 sub e)

Cliënt: 10% x bijstandsnorm.

Ex-cliënt: 10% x norm plus 50% x surplus.

Toelichting op schema aflossongsbedragen

- indien een ex-cliënt of andere debiteur een inkomen heeft tot 120% x bijstandsnorm, dan wordt hij voor het vaststellen van de aflossing gelijkgesteld met een "cliënt";

- aflossingsbedragen worden afgerond op € 1,00 naar beneden.

Toelichting op aflossing leenbijstand

- eenmaal vastgesteld aflossingsbedrag blijft gedurende de gehele looptijd ongewijzigd, wordt dus niet aangepast aan normwijzigingen;

- aflossingsverplichting gaat in op de 1e dag van de maand volgende op de verstrekkingsdatum;- bij beëindiging van de uitkering inhouden t/m de laatste dag van de uitkering;- tegoed vakantiegeld niet verrekenen met saldo leenbijstand.

Berekening aflossingscapaciteit

Schulden

Bij de berekening van de aflossingscapaciteit wordt in beginsel rekening gehouden met schulden die reeds waren aangegaan voordat de debiteur op de hoogte was of redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van onze vordering. In beginsel wordt dus geen rekening gehouden met schulden/verplichtingen die zijn aangegaan na het bekend worden van de vordering van de gemeente.Op individuele gronden kan van het bovenstaande uiteraard worden afgeweken, mits dit in de rapportage gedegen wordt gemotiveerd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de aflossing op huur- of energieschulden. Het kan nodig zijn om wel rekening te houden met deze aflossingsverplichtingen ter voorkoming van huisuitzetting of afsluiting van energie.Ook de ontstaansgrond van de vordering is een factor waarmee rekening kan worden gehouden. Bij fraudevorderingen zal minder soepelheid worden betracht dan bij andersoortige vorderingen.

Berekening aflossingscapaciteit ex-cliënten

Netto inkomen plus 5% vakantietoeslag

Af: bijstandsnorm incl. vakantie-uitkering

Af: Extra woonlasten

Af: extra ziektekosten

Af: andere aflossingsverplichtingen

-------------------------------------------------

Surplus

Af: x % (surplus

--------------------------------------------------

y% surplus

Bij: 10% (bijstandsnorm incl. vt)

---------------------------------------------------

Aflossingscapaciteit

N.B.

extra woonlasten = woonkosten voor zover deze hoger zijn dan de in de bijstand begrepen woonkostencomponent na aftrek van eventuele huursubsidie.

extra ziektekosten = premies ziektekostenverzekering (m.u.v. nominale premies), voor zover deze uit de netto inkomsten moeten worden voldaan.

Afzien van berekening aflossingscapaciteit

Als de debiteur bereid en in staat is om de vordering in uiterlijk 6 maande­lijkse termijnen volledig terug te betalen kan worden afgezien van het berekenen van de aflossingscapaciteit. Dit betekent dat de debiteur dan ook geen inzicht hoeft te geven in zijn financiële situatie.

Volgorde van aflossing bij meerdere vorderingen

Uitgangspunt is dat aflossing op de oudste vordering voorrang heeft. De aard van de vordering is hierbij niet relevant. Als wegens aflossing leenbijstand 5% van de norm op de uitkering van de cliënt wordt ingehouden en er ontstaat een nieuwe vordering, dan heeft aflossing van deze nieuwe vordering voorrang. Het aflossen op een verstrekte leenbijstand, zonder dat er sprake is van een beschikking ex artikel 58, lid 1 sub b, valt namelijk niet onder de terugvorderingsparagraaf. De aflossing op de leenbijstand wordt dan onderbroken, hetgeen gevolgen kan hebben voor het voldoen aan de voorwaarde voor kwijtschelding na 36.

Aflossing op twee vorderingen tegelijk

Soms kan het nodig zijn om de aflossingsruimte aan te wenden voor gelijktijdige aflossing op twee verschillende vorderingen. Dit is bijvoorbeeld het geval in de volgende situatie:Debiteur lost af op vordering A conform het aflossingsschema en deze aflossing is lager dan op grond van de beslagbepalingen mogelijk is. Vervolgens ontstaat er een nieuwe vordering (B). Dan blijft de aflossing op vordering A ongewijzigd en wordt het restant van de aflossingsruimte aangewend ter aflossing op vordering B.

Nota-toelichting

1. Algemeen

In de Wet werk en bijstand, welke per 1 januari 2004 in werking is getreden, is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algemene bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijke kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Met deze Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand wordt een nieuwe "wettelijke" basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingsbeleid te kunnen continueren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels. Op grond van de invoeringswet is ter voorkoming van elke onduidelijkheid over de toepasselijkheid van oude of nieuwe terugvorderingsartikelen bepaald dat in voorkomende gevallen de artikelen in de Wwb en dus ook deze beleidsregels betrekking hebben op zowel terugvordering van bijstand ingevolge de Abw als de Wwb.De Wwb is, evenals de Abw, een minimum bestaansvoorziening, welke aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de bijstand alleen terechtkomt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de Wwb. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra reïntegratietrajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarden mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

2. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algemene bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 69 lid 3 Abw en 54 lid 3 Wwb, doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.

a. indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het CWI.

b. In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn.Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheids­beginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal daarom "op zijn klompen" hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

3. Afzien van herziening of intrekking van het toekenningsbesluitDeze bepaling geeft Burgemeester en wethouders de bevoegdheid op grond van dringende redenen af te zien van een herzienings- of intrekkingsbesluit.

4. TerugvorderingDeze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderings­beleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

5. Ten onrechte verleende bijstandDe hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 Wwb. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 Wwb, dwingend geformuleerd.

a. bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 Wwb (of artikel 69 lid 3 Abw) en beleidsregel nummer 2 van de Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.

b. aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting moet altijd in het toekenningsbesluit worden vastgelegd en ook tot uiting komen in de akte van geldlening . Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel.

c. Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c Wwb en de gemeente­lijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

d. Een voorschot wordt op grond van artikel 52 Wwb van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 Wwb regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d Wwb. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

e. Ook de onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een admini­stratieve vergissing dient op grond van deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als beperking geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar ( bepaald onder g).er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij vooral om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook al (bijzondere) bijstand is ontvangen.

6. Terugvordering van gezinsledenOp grond van artikel 59 lid 2 Wwb kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande of alleenstaande ouder is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat:

- de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen;

- de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden terug­gevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

7. Terugvorderingsbesluit

In deze regels is conform artikel 60 van de Wwb geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat het indienen van een bezwaarschrift geen opschortende werking heeft voor het innen van de vordering. Zeker als na de bezwaarschriftenprocedure door de belanghebbende wordt besloten in beroep te gaan dan wel in hoger beroep wordt het niet efficiënt en effectief geacht de inning op te schorten.

8. Afzien van het terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 9 en verder. Opgemerkt wordt hierbij nog dat op grond van het overgangsrecht van de Wwb de beleidsregels van zowel terugvordering als kwijtschelding ook betrekking hebben op vorderingen die betrekking hebben op een periode voor 1 januari 2004. In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Er kunnen in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. De vraag wat dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. De redactie van dit artikel is identiek aan het oude artikel 78 lid 3 van de Abw en laat ruimte voor zowel financiële als niet financiële omstandigheden. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van belanghebbende moet worden beoordeeld. Deze beleidsregel strekt er niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Wel kunnen enige voorbeelden worden aangehaald die golden onder de Abw-terugvorderingspraktijk en die ook onder de Wwb kunnen gelden.Van een dringende reden kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving. Andere dringende redenen zijn dat terugvordering zou betekenen een doorkruising van een proces om tot schuldhulpverlening te komen of als er sprake is van een zeer ernstige (levensbedreigende) ziekte van de belanghebbende en/of gezinsleden. Ook een dringende reden is indien het aannemelijk kan worden gemaakt dat een persoon gedwongen is tot het verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige gegevens ( bijvoorbeeld door fysiek geweld). Ook kan als dringende reden worden aangemerkt als de gemeente zelf blaam treft. De algemene rechtsbeginselen (zorgvuldigheid, rechtszekerheid, vertrouwen) spelen zeker hierbij een rol. Een voorbeeld hiervan is het onnodig laten oplopen van een vordering door de gemeente, maar om wat voor reden dan ook de actie tot terugvordering en het besluit op zich een geruime tijd daarna pas wordt genomen. Terugvordering over een periode die meer dan 6 maanden geleden ligt na de verkregen informatie is in het algemeen - behoudens bij onjuiste informatie- niet meer acceptabel. Enige alertheid van de gemeente mag zeker worden verwacht. In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit al worden afgezien wegens en dringende reden (zie beleidsregel 3). In dat geval is ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit. Anderzijds kan bij de totstandkoming van de vordering op voorhand al duidelijk zijn dat al er van inning van de vordering de komende jaren op geen enkele manier geen sprake zal zijn. Bewust is hier niet een drempel­bedrag opgevoerd, daar juist kleine bedragen veelal op eenvoudige wijze te innen zijn. Bovendien kan er dan sprake zijn van rechtsongelijkheid door op voorhand niet alle bedragen terug te vorderen en zeker in die situatie als er sprake is van verwijtbaar gedrag. Wel kan dit als dringende reden worden aangemerkt. Uit oogpunt van efficiëntie wordt bij bedragen lager dan € 113,- afgezien van invorderingsacties.

9. tot en met 12.

Kwijtschelding wegens schuldenproblematiekWanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.In deze beleidsregels is artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. Dit is noodzakelijk om het gemeentelijke kwijtscheldingsbeleid met ingang van 1 juli 2005 te continueren. Een dergelijke bepaling komt in de nieuwe Wwb niet meer voor.Alleen als er sprake is van een problematische schuldensituatie die bijdraagt aan een structurele oplossing kan de gemeente op individuele basis besluiten gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Er moet in ieder geval sprake zijn van een evenredige betaling van de vordering in vergelijking met de andere schuldeisers. Tevens moet er sprake zijn van toepassing van de "Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet. Ook zal er zeker inzicht moeten zijn in de problematische schuldensituatie en wie de andere schuldeisers zijn.

13. Kwijtschelding algemeen

In principe dienen alle vorderingen te worden terugbetaald. Het is dan ook niet de bedoeling dat in deze beleidsregels beschreven situaties in alle gevallen automatisch leiden tot verder afzien van terugvordering ook wel kwijtschelding genaamd. Bij elk individueel geval zal moeten worden bezien of er een gegronde reden is om af te zien van terugvordering. Toch wordt het wenselijk geacht vanuit de praktijk en voor de burger enkele situaties wel te beschrijven. In het algemeen wordt aangesloten bij de wetgeving van de Abw omtrent kwijtschelding. In deze beleidsregel kan evenals in de Abw mogelijk was een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 3 jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en er geen sprake is van verwijtbaar gedrag. Bovendien moet er gedurende 3 jaar sprake zijn van een inkomen op bijstandniveau en een aflossing conform het beleid, nl. 10% van de geldende norm. Zie ook beleidsregel 18. In principe is het uitgangspunt dat alleen op verzoek van de belanghebbende zelf eventueel het restant worden kwijt­gescholden, daar het eigenlijk vanzelfsprekend is dat de vordering geheel wordt voldaan. Uit een oogpunt vanuit het gelijkheidsbeginsel kan ook de gemeente zelf na 3 jaar bezien tijdens een (her)onderzoek of is voldaan aan deze kwijtscheldingsvoorwaarden. Enkele bepalingen van artikel 78c Abw zijn in deze beleidsregels grotendeels ongewijzigd overgenomen aangezien in de Wwb een dergelijke bepaling niet meer voorkomt. Het nader uitwerken van dit kwijtscheldingsbeleid in een handboek kan noodzakelijk zijn omdat in deze beleidsregel, evenals in de oude Abw-bepaling, sprake is van een "kan-bepaling". Daar waar in beleidsregels opnieuw gemeentelijke beleidsvrijheid wordt gecreëerd, dient deze vrijheid nader te worden ingevuld voor zover niet reeds vastgelegd in deze beleidsregels.Overigens wordt met de onder 13. sub c. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd. Bovendien moet bezien worden welk bedrag belanghebbende had dienen te betalen indien hij gedurende 3 jaar aan zijn betalingsverplichting had voldaan.

14. Kwijtschelding bijzonder

In deze beleidsregel zijn de bepalingen van artikel 78b en 78c lid 1 sub c Abw overgenomen. Bij deze beleidsregel ligt het initiatief bij burgemeester en wethouders om de vordering kwijt te schelden.Als de belanghebbende gedurende 5 jaar geen betalingen heeft verricht en het is de gemeente niet gelukt om de debiteur tot betaling te bewegen wordt het mogelijk om de vordering niet verder te innen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een persoon van wie de verblijfplaats onbekend blijft, in het buitenland vertoeft of al 5 jaar geen aflossingscapaciteit heeft. Bovendien blijkt uit onderzoek van de gemeente dat het niet aannemelijk is dat belanghebbende dit in de toekomst wel zal doen. De genoemde periode van 5 jaar kan direct aanvangen na het terugvorderingsbesluit maar ook op enig moment daarna.Ook kunnen burgemeester en wethouders van verdere terugvordering afzien als het (restant) bedrag van de vordering minder bedraagt dan 113 euro. Deze beleidsregel sluit aan bij de oude Regeling terugvordering geringe bedragen, welke was gebaseerd op artikel 78b Abw.

15. Kwijtschelding geldleningen

In de huidige praktijk wordt het aanvaardbaar geacht indien de belanghebbende op bijstandsniveau leeft om bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen (met name de 1e inrichtingskosten) na 3 jaar aflossing kwijt te schelden. Door het opnemen van deze beleidsregel wordt deze praktijk gecontinueerd. Artikel 51 Wwb geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om hier op beleid te maken. Zie voor verdere uitwerking bijlage 1.

16. Geen kwijtschelding

Burgemeester en wethouders zijn van oordeel dat indien de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag (fraude) in principe niet voor kwijtschelding in aanmerking komt. Fraude mag niet worden beloond en daarom dient deze bijstand geheel te worden terugbetaald. Anders zou dit in strijd zijn met het principe van hoogwaardig handhaven. Immers het innen van de teveel betaalde bijstand is het sluitstuk van hoogwaardig handhaven. Alleen indien er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden is op individuele basis afwijking van dit principe mogelijk. Bij de afweging hiervan spelen volgens burgemeester en wethouders in ieder geval een rol: de financiële omstandigheden in het verleden( is er afgelost conform het beleid) en in de toekomst ( kan er worden afgelost conform het beleid); het restantbedrag moet in een redelijke verhouding staan tot het oorspronkelijke bedrag; er moet sprake zijn van regelmatige betalingen; de belanghebbende moet perspectief hebben en houden op werk; er mag geen sprake zijn van recidive, daar voorkomen moet worden dat belanghebbende de mogelijkheid tot kwijtschelding kan beschouwen als een makkelijke wijze om zich te ontdoen van schulden; relevante vermogensdelen dienen eerst te worden aangewend om de vordering terug te betalen.Ook als er zekerheid is voor de inning van de vordering door dekking middels pand of hypotheek is kwijtschelding niet aan de orde. Ook in de Abw was dit niet mogelijk. Kwijtschelding van leningen waarvan de belanghebbende zijn betalings-verplichting niet nakomt worden in principe ook niet kwijtgescholden. Immers het niet nakomen van verplichtingen mag niet worden beloond.

17. Kwijtschelding wegens dringende redenen

In afwijking van de beleidsregels 13 tot en met 16 geeft deze bepaling de mogelijkheid te besluiten de vordering kwijt te schelden wegens dringende redenen. Kortheidshalve wordt hierbij ook verwezen naar de toelichting op beleidsregel 8, die ook hier geldt. In beleidsregel 8 gaat het om situaties waarbij bij het ontstaan van de vordering wordt beoordeeld of wordt overgegaan tot terugvordering terwijl hier sprake is van kwijtschelding van het restant. Er kunnen immers altijd individuele omstandigheden een rol spelen om toch over te gaan tot kwijtschelding. Zie ook de toelichting bij de beleidsregels 13 en 15.

18. Hoogte van de betalingsverplichting

In principe moet de vordering ineens worden terugbetaald. Het bescheiden vrij te laten vermogen (zie art. 34 lid 3 Wwb) wordt hierbij niet buiten beschouwing gelaten. De hoogte van de aflossing is afhankelijk van de soort vordering en is nader uitgewerkt in bijlage 2.

20 en 21. Verrekening en beslaglegging

De bepalingen omtrent verrekening en pseudo-verrekening komen in de Wwb niet meer terug. Wel heeft het terugvorderingsbesluit op grond van artikel 60 lid 3 Wwb direct een executoriale titel. De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een Wvg-vergoeding kan worden verrekend;er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalings- verplichting voldoet. Indien de belanghebbende nog een Wwb-uitkering ontvangt en betaling van de vordering ineens niet mogelijk is, wordt geen betalingsregeling getroffen, maar wordt direct overgegaan tot verrekening;bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet;verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft, evenals onder de Abw, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering. De procedure is als volgt:

- de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt;

- hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven;

- de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente;

- door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente;

- de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving toezenden aan de debiteur. Als de debiteur het niet eens is met de beslaglegging kan hij de President van de Rechtbank vragen het beslag op te heffen middels een kort geding dan wel verzet vragen. Dit moet de debiteur binnen een redelijke termijn doen.

22. Rente en kostenInvorderingskosten dienen, evenals in het reguliere betalingsverkeer voor rekening van de onwillige debiteur te komen. Het is evident dat een onwillige debiteur extra werkzaamheden veroorzaakt voor de gemeente en daarmee extra kosten in de uitvoering. Het is de uitdrukkelijke wens van de gemeente dat de onwillige debiteur wordt geconfronteerd met de gevolgen van zijn gedrag. In de incassopraktijk wordt gewerkt met een forfaitair percentage van meestal 15% van de hoofdsom. Voorgesteld wordt om bij dit systeem aan te sluiten. Het is voor de gemeente redelijk om de kosten van invordering te bepalen op 15% van de (resterende) vordering (exclusief rente), met een minimum van 45 euro en een maximum van 450 euro per geval. Indien de debiteur meerdere vorderingen onbetaald laat kunnen op elk der afzonderlijke vorderingen de kosten van de invordering in rekening worden gebracht. De debiteur moet niet onnodig worden geconfronteerd met de extra kosten. Enige inpassing van de schuldeiser om de vordering betaald te krijgen kan normaal worden geacht. Daarom worden pas invorderingskosten in rekening gebracht op het moment dat de debiteur dusdanig onwillig is gebleken dat er over moet worden gegaan tot beslaglegging of het inschakelen van een deurwaarder.Om individuele redenen kan van de invorderingskosten worden afgezien. Wat betreft de wettelijke rente kan worden opgemerkt dat deze rente in principe wel moet worden betaald, maar pas daadwerkelijk zal worden geïnd op het moment dat de software hieraan is aangepast.

23. Brutering bijstand

Verwijzend naar het oude terugvorderingsartikel 90 van de Abw en artikel 58 lid 4 van de Wwb zijn burgemeester en wethouders van oordeel dat ook de loonbelasting, premies volksverzekeringen en de ziekenfondspremie worden teruggevorderd voor zover deze niet te verrekenen zijn met de belastingdienst en het UVW.

24. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 juli 2005. Deze beleidsregels gelden uitdrukkelijk ook voor terugvordering- en kwijtscheldingsbesluiten die op basis van de ABW of nAbw zijn genomen en dus betrekking hebben op een periode voor 1 juli 2005. De Wwb en dus ook deze beleidsregels zijn ook van toepassing op nieuwe terugvordering- en kwijtscheldingbesluiten na 1 juli 2005, maar die betrekking hebben op een terugvorderingsperiode die ligt voor 1 juli 2005. De invoeringswet is hier duidelijk in. De bepalingen met betrekking tot de vaststelling van de aflossingsbedragen treden ingaande 1juli 2005 in werking.

Nadere invulling van beleid

In sommige beleidsregels is gekozen voor het (opnieuw) creëren van beleidsruimte. In principe zijn de beleidsregels dwingendrechtelijk geformuleerd. Zij dienen immers ter invulling van wettelijk gecreëerde beleidsruimte. Daar waar beleidsregels, bijvoorbeeld ten aanzien van kwijtschelding, lokaal zeer sterk van elkaar verschillen, is gekozen voor een kanbepaling in de beleidsregels. Dit heeft wel als consequentie dat deze beleidsruimte eventueel nader zal moeten worden ingevuld in een notitie of handboek.