Beleidsregel uitwegen gemeente Overbetuwe 2012

Geldend van 23-08-2012 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel uitwegen gemeente Overbetuwe 2012

Onderwerp: Beleidsregel uitwegen gemeente Overbetuwe 2012

Ons kenmerk: 12BWB00001

Burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe;

gelet op artikel 4:81 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op artikel artikel 160, eerste lid, sub e. van de Gemeentewet;

gelet op artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening;

b e s l u i t e n:

vast te stellen de

Beleidsregel uitwegen gemeente Overbetuwe 2012

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze beleidsregel verstaat onder:

  • a.

    aanvraag: de aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e. van de Wabo jo. artikel 2:12 van de APV (uitweg);

  • b.

    agrarisch bedrijf: een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden, fokken en/of africhten van dieren, inclusief een bedrijf dat aan het buitengebied is gerelateerd;

  • c.

    agrarisch materieel: voertuigen en aanhangers die uitsluitend of in hoofdzaak worden gebruikt voor de uitoefening van een agrarische activiteit;

  • d.

    bedrijfsterrein: een gebied dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het vestigen van bedrijven dan wel het terrein van één bedrijf en de daaraan aansluitende weg, als regelmatig vrachtverkeer van en naar dat terrein plaatsvindt;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    uitweg: het hebben van zodanige voorzieningen op en nabij de grens tussen eigen terrein en de weg dat het mogelijk is van en naar de weg te gaan als fietser, bromfietser, bestuurder van een motorvoertuig, ruiter, geleider van rij- of trekdieren of vee dan wel als bestuurder van een bespannen of onbespannen wagen;

  • g.

    uitweg maken naar de weg: het treffen van zodanige voorzieningen op eigen terrein zodat het mogelijk wordt om vanaf dat terrein op een weg uit te wegen;

  • h.

    van de weg gebruik maken voor het hebben van een uitweg: het treffen van zodanige voorzieningen aan een weg zodat het mogelijk wordt om vanaf eigen terrein op die weg uit te wegen;

  • i.

    voortuin: het deel van het eigen terrein gelegen voor de voorgevel;

  • j.

    woning: een complex van ruimten inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de vestiging van één afzonderlijk huishouden;

  • k.

    woonperceel: een perceel, waarop een woning aanwezig is, in welke woning tevens een bedrijf of praktijk aan huis kan worden uitgeoefend;

  • l.

    APV: de geldende Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Overbetuwe;

  • m.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze beleidsregel is van toepassing bij het besluiten op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een uitweg, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e. van de Wabo jo. artikel 2:12 van de APV (uitweg).

Artikel 3 Eén uitweg per perceel

  • 1.

    Het college kan per woonperceel, agrarisch bedrijfsperceel, perceel voor een uitweg voor agrarisch materieel of perceel op een bedrijfsterrein vergunning voor één uitweg verlenen.

  • 2.

    Het college kan vergunning verlenen voor één of meer extra uitwegen, als naar het oordeel van het college de aanvrager de noodzaak hiervoor schriftelijk heeft aangetoond.

Artikel 4 Breedte van een uitweg

  • 1.

    De breedte van een uitweg bij een woonperceel bedraagt minimaal drie en maximaal vier meter.

  • 2.

    Als twee uitwegen bij één of meer woonpercelen zo dicht bij elkaar liggen dat bij de uitvoering de opgaande trottoirband en de neergaande band tegen elkaar aan komen te liggen, worden deze twee uitwegen uitgevoerd als één uitweg. De breedte van deze uitweg bedraagt in dat geval maximaal zeven meter.

  • 3.

    De breedte van een uitweg voor een agrarisch bedrijf en/ of agrarisch materieel bedraagt maximaal vijf meter. De uitweg moet voldoende breed kunnen worden aangelegd om schade aan verhardingen, bermen en groenstroken te voorkomen.

  • 4.

    De breedte van een uitweg op een bedrijfsterrein bedraagt maximaal tien meter. De uitweg moet voldoende breed kunnen worden aangelegd om schade aan verhardingen, bermen en groenstroken te voorkomen.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste tot en met het vierde lid, kan het college vergunning verlenen voor een bredere uitweg, als naar het oordeel van de het college de aanvrager de noodzaak hiervoor schriftelijk heeft aangetoond.

Artikel 5 Bruikbaarheid van de weg

Het college weigert de vergunning op grond van artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder a. van de APV als:

  • a.

    de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • b.

    een verzamelpunt van afvalcontainers, oplaadpunt voor elektrische auto’s, een bushalte of ander gebruik van de openbare ruimte op de plaats waar de uitweg zou moeten komen aanwezig respectievelijk geëigend is en er geen goede alternatieve locatie in de nabijheid is.

Artikel 6 Veilig en doelmatig gebruik van de weg

Het college weigert de vergunning op grond van artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder b. van de APV als de uitweg:

  • a.

    breder is dan de in artikel 5 van deze beleidsregel bepaalde maximale breedte;

  • b.

    is voorzien op of nabij een rotonde, kruising of splitsing van wegen;

  • c.

    leidt tot belemmering van het zicht;

  • d.

    leidt tot het hebben van onvoldoende zicht bij het verlaten van de uitweg;

  • e.

    is voorzien op of nabij opstelstroken dan wel voorsorteervakken;

  • f.

    is voorzien op een plaats, niet in de voortuin, waar de ruimte voor het plaatsen van een personenauto op het perceel van de aanvrager minder dan vijf meter lengte zou bedragen;

  • g.

    is voorzien op een plaats waar de uitweg op een fiets- en/ of voetpad uitkomt en dat pad moet worden gevolgd om vanaf de weg het perceel te bereiken;

  • h.

    is voorzien op een plaats waar verlichting of bebording is aangebracht en deze uit oogpunt van veilig gebruik van de weg niet verplaatst kan worden.

Artikel 7 Bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

Het college weigert de vergunning op grond van artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder c. van de APV als:

  • a.

    in het bestemmingsplan, de stedenbouwkundige randvoorwaarden, de welstandsnota, een beeldkwaliteitplan of enig ander beleidsstuk over de ruimtelijke omgeving, dan wel door middel van een beschermd stads- of dorpsgezicht is bepaald dat een uitweg ter plekke niet is toegestaan of niet wenselijk is;

  • b.

    naar het oordeel van het college met de uitweg sterk afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke belevingswaarde van het desbetreffende gebied.

Artikel 8 Bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente

Het college weigert de vergunning op grond van artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder d. van de APV als:

  • a.

    de aan te leggen uitweg het openbaar groen doorkruist;

  • b.

    op de locatie van de aan te leggen uitweg een boom of houtopstand staat, waarvoor een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g. van de Wabo vereist is en deze omgevingsvergunning niet wordt verleend.

Artikel 9 Voorschriften en beperkingen

Het college kan aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbinden met betrekking tot:

  • a.

    de materiaalkeuze;

  • b.

    de fundering;

  • c.

    de kantopsluiting;

  • d.

    indien van toepassing, de afmeting en kwaliteit van de aan te leggen duiker(s);

  • e.

    het graven in de grond;

  • f.

    het treffen van veiligheidsmaatregelen;

  • g.

    het onderhoud van de weg (verharding/ duiker(s)).

Artikel 10 De kosten

1.

De kosten van het aanleggen, verwijderen of wijzigen van een uitweg zijn voor de aanvrager.

2.

Onder de kosten van het eerste lid vallen ook eventuele bijkomende kosten voor het aanleggen, verwijderen of wijzigen van een uitweg, zoals:

a.

het verplaatsen van wegmeubilair en/of;

b.

het verwijderen en/of verplaatsen van beplanting, en/of;

c.

andere aanpassingen in de openbare ruimte.

Deze kosten zijn eveneens voor de aanvrager.

3.

Het college stelt de tarieven voor het aanleggen, verwijderen of wijzigen van een uitweg vast

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na de datum van bekendmaking.

Artikel 12 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel uitwegen gemeente Overbetuwe 2012.

Aldus besloten in de vergadering van 14 augustus 2012

Het college van burgemeester en wethouders,

de gemeentesecretaris,

de burgemeester,

Th.M.M. Hoex.

E. Tuijnman.

Algemene toelichting

Voor het aansluiten van een eigen terrein op de (openbare) weg is een uitweg nodig. Voor het maken, veranderen van een uitweg is op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Overbetuwe (hierna: APV) een vergunning nodig. Sinds 1 oktober 2010 is deze uitwegvergunning geregeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). In artikel 2:12 APV staan de weigeringsgronden voor een uitwegvergunning vermeld.

Deze beleidsregel biedt een concreet afwegingskader om te beoordelen of het bevoegd gezag voor de specifieke situatie een uitwegvergunning kan verlenen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn de in deze beleidsregels gehanteerde begrippen omschreven.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Dit artikel geeft het toepassingsbereidk van deze beleidsregel: het gaat hier om het besluiten op een aanvraag voor het maken of veranderen van een uitweg waarvoor (sinds 1 oktober 2010) een omgevingsvergunning noodzakelijk is. De APV geeft hiervoor het afwegingskader.

Artikel 3 Eén uitweg per perceel

Uitgangspunt is dat per perceel één uitweg wordt vergund, zo volgt uit het eerste lid. Wanneer de aanvrager echter een tweede of zelfs meer uitwegen wenst, dan zal hij de noodzaak hiervan schriftelijk moeten aantonen, wil het college over kunnen gaan tot het verlenen van de vergunning. De aanvrager zal moeten aantonen waarom (zijn persoonlijke belang zo groot is dat) een uitzondering gemaakt moet worden op het in het eerste lid vermelde uitgangspunt.

Artikel 4 Breedte van een uitweg

Om zo veel mogelijk uniformiteit bij de aanleg van uitwegen te realiseren is de breedte ervan aan een maximum gebonden. Dit heeft te maken met de breedte die nodig is om veilig en doelmatig van de uitweg gebruik te kunnen maken, maar ook met de beeldkwaliteit en doelmatige inrichting en gebruik van de openbare ruimte.

Met betrekking tot het vierde lid wordt opgemerkt dat de breedte van een uitweg op een bedrijfsterrein afhankelijk is van het soort bedrijf en het type bedrijfspand; desalniettemin geldt het uitgangspunt van een breedte van tien meter, zoals vermeld in het vierde lid van artikel 4.

Artikel 5 Bruikbaarheid van de weg

Het verloren gaan van openbare parkeerplaatsen leidt in beginsel tot het weigeren van de vergunning. Immers de bruikbaarheid van de weg, in dat geval als parkeerplaats, zal negatief beïnvloed worden door de aangevraagde uitweg. Dit speelt vooral een rol als er in de betreffende straat sprake is van een hoge parkeerdruk. Ook als er concrete ruimtelijke plannen en/ of concrete bouwplannen zijn die in de nabije toekomst de omstandigheden wijzigen, waardoor de parkeerdruk zal stijgen, dan is dit een reden om de vergunning te weigeren. De plannen moeten wel voldoende concreet zijn omdat een aanvraag wordt beoordeeld naar de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het besluit.

Ook wanneer de uitweg ander gebruik van de openbare weg, zoals opstelplaatsen voor afvalcontainers of de aanwezigheid van een bushalte in de weg staat, is dit een reden voor weigering van de vergunning.

Artikel 6 Veilig en doelmatig gebruik van de weg

Bij dit criterium spelen met name situaties een rol waar de aanleg van een uitweg de verkeersveiligheid negatief zal beïnvloeden. Ook een uitweg die breder is dan de vastgestelde maximum standaardbreedte wordt geweigerd als hiervoor geen noodzaak kan worden aangetoond.

Soms zal een afweging van belangen moeten leiden tot het verlenen van een uitwegvergunning. Het kan zijn dat dan bijvoorbeeld een ontheffing nodig is voor het berijden van een voet- of fietspad.

Artikel 7 Bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

Een uitweg kan worden geweigerd als de aanwezigheid hiervan afbreuk doet aan het aanzien van het gewenste beeld ter plekke.

Er kan sprake zijn van gemeentelijke regelgeving of beleid waarin criteria ten aanzien van de ruimtelijke omgeving zijn vastgelegd. Zo kan op grond van het bestemmingsplan het verboden zijn om te parkeren in een voortuin. Andere regelgeving is bijvoorbeeld een beeldkwaliteitsplan of een beschermd stads- of dorpsgezicht. Wanneer de aanleg van een uitweg hiermee in strijd is, kan de vergunning worden geweigerd. Ook wanneer er geen beleid is geformuleerd kan de vergunning worden geweigerd. Het bevoegd gezag moet dan in het concrete geval wel deugdelijk motiveren waarom er afbreuk wordt gedaan aan het uiterlijk aanzien van de omgeving door de aanleg van de uitweg.

Artikel 8 Bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente

Doorkruising van openbaar groen met een uitweg is ongewenst. Zeker de doorkruising van structureel groen, zoals vastgelegd in groenstructuurplannen, beeldkwaliteitsplannen of bestemmingsplannen, is onwenselijk.

Wanneer een boom of houtopstand moet worden gekapt voor de uitweg en voor deze kap is een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand nodig en/ of deze staat op de lijst van waardevolle bomen, dan wordt deze aanvraag om omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand in beginsel geweigerd. Zolang de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand niet is verleend, kan er geen omgevingsvergunning voor een uitweg worden verleend omdat het gaat om een waardevolle boom.

Voor gemeentebomen geldt dit eveneens. Daarbij is in ieder geval de regel dat bomen die onderdeel zijn van een laanstructuur of groenstructuurplan niet worden gekapt voor het aanleggen van een uitweg. Bomen die op een waardevolle bomenlijst staan worden eveneens niet gekapt.

De te maken kosten in geval van verwijdering, verplaatsing of herplant van bomen of groen, die de gemeente in eigendom heeft, komen voor rekening van de aanvrager.

Artikel 9 Voorschriften en beperkingen

Op grond van artikel 1:4 APV kunnen er aan een op grond van de APV verleende vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. Als voorbeeld kan hier worden gewezen op de verplichte samenvoeging van de aangevraagde uitweg met die van het buurperceel in verband met een doelmatig gebruik van de ruimte. Of dat in het openbaar gebied de gemeente de uitweg aanlegt of laat aanleggen. De gemeente bepaalt in dat geval ook de te gebruiken materialen.

Bij het graven in de grond (onder e.) geldt nog dat de aanvrager in verband met de ligging van kabels en leidingen een klic-melding moet doen.

Artikel 10 De kosten

De kosten voor de aanleg van een uitweg zijn voor de aanvrager. Om niet bij iedere aanvraag een aparte kostenberekening te hoeven maken stelt het college de tarieven vast. Deze tarieven kunnen worden aangepast bij prijswijzigingen.

Worden er naast de aanleg van de uitweg nog andere aanpassingen gedaan, zoals het weghalen of verplaatsen van straatmeubilair of beplanting, dan zijn de werkelijke (bijkomende) kosten hiervan ook voor de aanvrager.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

beleidsregel uitwegen gemeente overbetuwe 2012 12 08 14.pdf