Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR209889
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR209889/1
2012 Bouwverordening van de gemeente Naarden
Geldend van 01-04-2012 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2012
De raad van de gemeente Naarden;
gelezen het raadsvoorstel van 23 mei 2012, nummer RV12.027;
gelet op artikel 147 jo. 149 Gemeentewet en artikel 8 van de Woningwet:
b e s l u i t :
- de Bouwverordening van de gemeente Naarden 2010 in te trekken;
- de Bouwverordening van de gemeente Naarden 2012 als volgt vast te
stellen:
Titeldeel 1 Inhoudsopgave
1 Inleidende bepalingen .............................................................................................. 7
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen............................................................................. 7
Artikel 1.2 Termijnen (vervallen) .............................................................................. 7
Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente.................................................. 7
2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen ....................................................... 7
Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning (vervallen)....................................................... 7
Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens (vervallen) ..................................... 7
Artikel 2.1.3 Aanvraag bouwvergunning (vervallen)....................................................... 7
Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen
(vervallen) ............................................................................................. 7
Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek .................................................................................... 8
Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om
bouwvergunning ..................................................................................... 8
Artikel 2.1.7 Bouwregistratie (vervallen) ...................................................................... 8
Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens
en standplaatsen (vervallen) ................................................................... 8
Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag (vervallen) ..................................................... 8
Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening (vervallen) ......................... 8
Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening (vervallen) ....... 8
Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek (vervallen) ............................... 8
Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning (vervallen)............ 8
Artikel 2.3.1 Welstandscriteria (vervallen) .................................................................... 8
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem ............................................. 9
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen.................................. 9
Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige
bepalingen (vervallen)............................................................................. 9
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling ............................................................................ 9
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer Brandblusvoorzieningen.... 9
Artikel 2.5.3A Brandweeringang (vervallen).................................................................... 9
Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten ..................................... 9
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn ............................................................... 9
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.................... 9
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn ..................................... 9
Artikel 2.5.8 Ontheffing voor overschrijdingen van de voorgevelrooilijn...........................10
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg.................................................................................10
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining
van straathoeken...................................................................................10
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn ......................................................................11
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn ................12
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn..................................12
Artikel 2.5.14 Ontheffing voor overschrijdingen van de achtergevelrooilijn ........................12
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen..........................................................13
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen ........................................................................13
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken.....................................................................13
Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen ....................................................................13
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse
hoofdtransportleidingen..........................................................................13
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn .................................................14
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn ..............................................14
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn ..............14
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen............................15
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken ............................................15
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen ..............15
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken ......................................15
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte...............................15
Artikel 2.5.28 Ontheffing voor overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogte .................16
Artikel 2.5.29 Ontheffing voor overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten
bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid .............16
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen...........16
Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties (vervallen).......................................17
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties (vervallen) ...................................17
Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties (vervallen).................17
Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties (vervallen) ..........................................17
Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimings-alarminstallaties (vervallen)............................17
Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimings-alarminstallaties (vervallen) ........................17
Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties (vervallen) ................................17
Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen (vervallen) ..................................17
Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen (vervallen) ..............................17
Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen......................................................17
Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid ..................................................................................17
Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten ......................17
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding......................................................17
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet ................................................17
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet ......................................................17
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering .............................................17
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering ......................................17
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen ........
...........................................................................................................17
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de
nutsvoorzieningen..................................................................................17
3 De melding.............................................................................................................. 18
Artikel 3.1 De wijze van melden (vervallen)……………………………………….………………………………18
Artikel 3.2 Welstandscriteria (vervallen) ...................................................................18
4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een
bouwwerk ............................................................................................................... 18
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van
bouwwerkzaamheden (vervallen).............................................................18
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden...................................18
Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie (vervallen) ..................................18
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw ......................................................................18
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de
bouwwerkzaamheden .............................................................................18
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen.......................18
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten........................................................................18
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein ..................................................................18
Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein ..............................................................18
Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder..........................18
Artikel 4.11 Bouwafval .............................................................................................18
Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden……………………..18
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen.................................................18
Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming (vervallen) ....................................................18
5 Staat van open erven en terreinen, brandveiligheids- installaties, aansluiting op de
nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte......................... 18
Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen .....................................18
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen ........
...........................................................................................................18
Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten ....................................18
Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheids-installaties en vluchtrouteaanduidingen
(vervallen) ............................................................................................18
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde
woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of
kantoorgebouwen (vervallen) ..................................................................18
Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in woongebouwen van bijzondere
aard (vervallen).....................................................................................19
Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in logiesverblijven en
logiesgebouwen (vervallen).....................................................................19
Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in kantoorgebouwen (vervallen)
...........................................................................................................19
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding......................................................19
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet ................................................19
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet ......................................................19
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering .............................................19
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering ......................................19
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen .....19
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de
nutsvoorzieningen..................................................................................19
6 Brandveilig gebruik................................................................................................. 19
Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk (vervallen) ................................................19
Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning(vervallen) ..................................................19
Artikel 6.1.3 In behandeling nemen (vervallen)............................................................19
Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing (vervallen)............................................................19
Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning (vervallen) .................................................19
Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning (vervallen) .................................................19
Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden (vervallen) ..............................................19
Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen)..............................................19
Artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen) ..............................................19
Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen (vervallen) ..................................................19
Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen (vervallen)...........................19
Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen (vervallen) .........................................20
Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid (vervallen) .................................20
7 Overige gebruiksbepalingen ................................................................................... 20
Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen...................................................................20
Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens en woonketen..........................................20
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid.......................................................20
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne.....20
Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen .............................................20
Artikel 7.3.1 (vervallen) ............................................................................................20
Artikel 7.3.2 Hinder (vervallen)..................................................................................20
Artikel 7.4.1 Preventie ..............................................................................................20
Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water....................................................................20
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties ....................................................20
8 Slopen..................................................................................................................... 20
Artikel 8.1.1 Sloopvergunning....................................................................................20
Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning (vervallen)......................................................20
Artikel 8.1.3 In behandeling nemen (vervallen)............................................................20
Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing (vervallen)............................................................20
Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen (vervallen) ...........................................20
Artikel 8.1.6 Weigeren sloopvergunning ......................................................................20
Artikel 8.1.7 Intrekking sloopvergunning.....................................................................20
Artikel 8.2.1 Sloopmelding ........................................................................................21
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van sloopvergunning.......................21
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein........................................................................21
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden...................................21
Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de sloopvergunning.........................................21
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt.................................................................21
Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest ...................................21
Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen (vervallen) ...............21
Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen ..............................................................................21
9 Welstand en monumenten ...................................................................................... 21
Artikel 9.1 De advisering door de Welstands- en monumentencommissie .....................21
Artikel 9.2 Samenstelling van de Welstands- en monumentencommissie ......................21
Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur......................................................................21
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording .......................................................................21
Artikel 9.5 Termijn van advisering ...........................................................................22
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting............................22
Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid ......................................................22
Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht ................................................22
Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen .........22
10 Overige administratieve bepalingen........................................................................ 22
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning (vervallen)............................................22
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar
verklaarde woning of woonwagen (vervallen) ............................................22
Artikel 10.3 Overdragen vergunningen (vervallen).......................................................23
Artikel 10.4 Overdragen mededeling (vervallen) .........................................................23
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens
alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen (vervallen) .........................23
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften .23
11 Handhaving............................................................................................................. 23
Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw (vervallen) ..........................................................23
Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming (vervallen) .......................23
Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen (vervallen)........................................................23
Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek (vervallen) ....................................................23
12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen………………………………….………...................24
Artikel 12.1 Strafbare feiten (vervallen) .....................................................................23
Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek .......................................................23
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen ...
...........................................................................................................23
Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning`(vervallen) ...........23
Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding (Vervallen) ............................................23
Artikel 12.6 Overgangsbepaling ...............................................................................23
Artikel 12.7 Slotbepalingen ......................................................................................23
Artikel 12.7 Citeertitel .............................................................................................24
Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning....................................... 25
Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning (vervallen)................ 25
Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen)................................................... 25
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de nietgemeenschappelijke
ruimten in woonfuncties (vervallen) ............................. 25
Bijlage 5 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen).................................................... 25
Bijlage 6 (vervallen)....................................................................................................... 25
Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en
terreinen......................................................................................................... 25
Bijlage 8 (vervallen)....................................................................................................... 25
Bijlage 9 Reglement van orde van de welstandscommissie ............................................ 25
Bijlage 10 Brandmeldinstallaties Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1
(brandmeldinstallaties) (vervallen) .............................................................. 25
Bijlage 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsintallatie) (vervallen) ... 25
Bijlage 12 Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding) (vervallen). 25
Afdeling 1 Inleidende bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
1 In deze verordening wordt verstaan onder:
- Bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet,
artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een
bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en
wethouders;
- bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de
Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en
woningtoezicht;
- bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen,
metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij
direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te
functioneren;
- gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;
2 In deze verordening wordt mede verstaan onder:
- bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;
- gebouw: een gedeelte van een gebouw.
Artikel 1.2 Termijnen
Vervallen
Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente
1 Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:
a het gebied binnen de bebouwde kom;
b het gebied buiten de bebouwde kom.
2 Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening
behorende kaart als zodanig is aangegeven.
Afdeling 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
Artikel 2.1.1. Aanvraag bouwvergunning
Vervallen
Artikel 2.1.2. In de aanvraag op te nemen gegevens
Vervallen
Artikel 2.1.3. Aanvraag bouwvergunning
Vervallen
Artikel 2.1.4. Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen
Vervallen
Artikel 2.1.5. Bodemonderzoek
1 Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de
Woningwet bestaat uit:
a. de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens
NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat
volgt uit figuur 1;
b. Vervallen.
c. Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat
asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem
aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN
5707, uitgave 2003.
2 De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d
van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een
bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit
omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de
hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
3 Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen
van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling
omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds
bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
4 Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een
onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht
toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in
artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit
omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar
het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan
wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009
niet rechtvaardigen.
5 Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt,
dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw
wordt begonnen.
Artikel 2.1.6. Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning
Vervallen
Artikel 2.1.7. Bouwregistratie
Vervallen
Artikel 2.1.8. Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen
Vervallen
Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning
Artikel 2.2.1. Ontvangst van de aanvraag
Vervallen
Artikel 2.2.2. Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening
Vervallen
Artikel 2.2.3. Bekendmaking van termijnen
Vervallen
Artikel 2.2.4. In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening
Vervallen
Artikel 2.2.5. In behandeling nemen en bodemonderzoek
Vervallen
Artikel 2.2.6. Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning
Vervallen
Paragraaf 3 Welstandstoetsing
Artikel 2.3.1. Welstandscriteria
Vervallen
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1. Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de
gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft
op een bouwwerk:
a waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
b voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en
c 1 dat de grond raakt, of
2 waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
Artikel 2.4.2. Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d,
van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de
omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling
omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten
dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet
bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van
oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van
voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.1. Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen
Vervallen
Artikel 2.5.2. Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet
worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het
bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.3. Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Vervallen
Artikel 2.5.3A Brandweeringang
Vervallen
Artikel 2.5.4. Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
Vervallen
Artikel 2.5.5. Ligging van de voorgevelrooilijn
De voorgevelrooilijn is:
a langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de
voorgevels van de bestaande bebouwing:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan
de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig
beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
b langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en
waarlangs mag worden gebouwd:
bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de
weg;
bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de
weg.
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen
waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de
voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;b andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:
- 1.
ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
- 2.
stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met nietmeer dan 0,3 m overschrijden.
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
1 In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan
het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits
de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;
b bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16
en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en
bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;
c laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;
d erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de
voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;
e trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen,
alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden,
reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel
2.5.7;
f overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken.
g bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988
dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover
zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht
gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.
2 Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager
gebouwd wordt dan:
- 4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m
breedte ter weerszijden van die rijweg;
- 2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;
en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar
komt.
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de
omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het
telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in
artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
b bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de
energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan
bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit
omgevingsrecht;
c vrijstaande winkel- of reclamevitrines;
d reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
e andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die
naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
1 Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn
geplaatst.
2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:
a de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de
artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;
b in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in
artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de
achtergevelrooilijn is geplaatst;
c in de gevallen, bedoeld in het derde lid.
3 Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of
minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór
en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de
bebouwing op de hoeken, over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2
meter boven straatpeil, worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de
daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in
het eerste lid voor:
a gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;
b gebouwen op handels- en industrieterreinen;
c vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;
d bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van
bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen;
e gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder
begrepen, en de daarbij behorende woningen;
f gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;
g gevallen, waarin de welstand bij het verlenen van de bij het toestaan van de
afwijking is gebaat.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
1 De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
a in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig
veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft
van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op
geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één
ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de
grootste;
b in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan
onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op
de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een
of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk
de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand
van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
c in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok,
langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de
afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar
bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen
grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
d in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen
rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de
voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van
de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van
het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15
meter;
e in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt
bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met
d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.
2 Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek
vormen moeten de achterzijden van die bebouwing, in het belang van de toetreding van
daglicht, over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten
minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in
het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de
hoekbebouwing dit toelaten.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerk, voor het bouwen waarvan
een omgevingsvergunning is vereist,te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
a buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor
doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;
b buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van
bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de
zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;
c onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is
vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of
uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3,
onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
d onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is
vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het
aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het
Besluit omgevingsrecht;
e andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de
werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:
1 ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en
rioolputten;
2 terrassen, bordessen en bordestreden;
f antennes, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit
omgevingsrecht.
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het
bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van
bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de
zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;
b binnen de bebouwde kom gelegen kassen;
c vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;
d gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan
wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een
weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;
e gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen
2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;
f bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van
bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;
g gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of
industrieterrein omvattend;
h bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is
vereist;
i ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de
bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij
voltooiing van de bouw;
j erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2,
onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
k trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en
veranda’s, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende
schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;
l bouwwerken aan of bij een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in
de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening voor zover zulks niet bezwaarlijk
is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter
van de bestaande omgeving.
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
1 Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die: a over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en b voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.2 De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda’s buiten beschouwing blijven.3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking het bepaalde in: a. het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is; b. het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- 1.
een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;
- 2.
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaarliggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water,aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits datterrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens eenerf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
- 3.
bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor tebouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordtde bestaande toestand verbeterd.
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen
1 Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is
bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2
meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte
daarvan.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in
het eerste lid:
a indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;
b indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding
van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
1 De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens
van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf
aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
a vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed
zijn;
b niet toegankelijk zijn.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in
het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van
de vrij te laten ruimte
Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen
1 Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 12 van bijlage II
van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegelaten.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in
het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
1 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden
van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere
bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke
deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening
worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder
hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische
spanning van 1.000 volt of meer.
2 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse
hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist worden gebouwd.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
a het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de
elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;
b het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien
daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen
bezwaar bestaat
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een
bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door
de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
a in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de
desbetreffende weg;
b buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs
de desbetreffende weg.
2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen,
waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de
zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden
gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn
van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
3 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende
voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan
op de voorgevelrooilijn.
4 Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van
de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen
tegenoverliggende rooilijn.
Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die
onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking
voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een
bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door
de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
a in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende
achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;
b buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende
achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
2 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter
plaatse van het bouwwerk.
Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5
meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand
tussen de achtergevelrooilijnen.
Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de
dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk
in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de
aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
4 Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het
eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil
tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de
achtertoegang bij voltooiing van de bouw.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
1 Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene
weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die
achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel
2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemdeweg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de
achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde
wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van
de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in
het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen
waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet
hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door
de achtergevelrooilijn snijden op de krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 maximale
bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
a 45 graden in de bebouwde kom;
b 37 graden buiten de bebouwde kom.
2 Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is
tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet
hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van
de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een
hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
1 De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is
vereist mag niet meer bedragen dan 15 meter.
2 Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende
hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
1 De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14
toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet
meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte
van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden
toegelaten is.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in
het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen
beletsel vormen.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
1 De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een
bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.
2 De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door
de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel
2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale
hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste
lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is
vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het
aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het
Besluit omgevingsrecht;
b het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen
van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van
bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
c topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn,
mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de
topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de
maximale bouwhoogte ter plaatse;
d plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als
bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en
2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
a gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen
bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;
b gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het
toestaan van de afwijking is gebaat;
c gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en
industrieterrein;
d agrarische bedrijfsgebouwen;
e het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld
in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en indien:
1 de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de
welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
2 bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere
hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;
f bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de
energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel.2,
onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
g topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;
h plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;
i dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte
niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot
de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet
voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
j draagconstructies voor een reclame;
k vrijstaande schoorstenen;
l bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de
provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is
om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter
van de bestaande omgeving.
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag
afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de
achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale
bouwhoogte, indien:
a. er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of
projectbesluit van kracht is;
b. geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;
c. de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;
d. de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en
e. de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
1 Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten
behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht
in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat
gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de
bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele
bereikbaarheid per openbaar vervoer.
2 De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben
die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s.
Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
a indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m
en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;
b indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte
, voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste
3,50 m bij 5,00 m bedragen.
3 Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte
aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende
mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde
terrein dat bij dat gebouw behoort.
4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in
het eerste en het derde lid:
a indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op
overwegende bezwaren stuit; of
b voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of
losruimte wordt voorzien.
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties
Vervallen
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties
Vervallen
Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties
Vervallen
Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties
Vervallen
Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimings-alarminstallaties
Vervallen
Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimings-alarminstallaties
Vervallen
Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties
Vervallen
Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen
Vervallen
Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen
Vervallen
Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen
Vervallen
Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid
Vervallen
Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten
Vervallen
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
Vervallen
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
Vervallen
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
Vervallen
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
Vervallen
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Vervallen
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Vervallen
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
Vervallen
Afdeling 3 De melding
Artikel 3.1 De wijze van melden
Vervallen
Artikel 3.2 Welstandscriteria
Vervallen
Afdeling 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
Vervallen
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden
Vervallen
Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie
Vervallen
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw
Vervallen
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Vervallen
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen
Vervallen
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten
Vervallen
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein
Vervallen
Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein
Vervallen
Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder
Vervallen
Artikel 4.11 Bouwafval
Vervallen
Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Vervallen
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen
Vervallen
Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming
Vervallen
Afdeling 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen
Vervallen
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Vervallen
Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
Vervallen
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheids-installaties en vluchtrouteaanduidingen
Vervallen
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen
Vervallen
Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in woongebouwen van bijzondere aard
Vervallen
Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in logiesverblijven en logiesgebouwen
Vervallen
Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in kantoorgebouwen
Vervallen
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
Vervallen
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
Vervallen
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
Vervallen
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
Vervallen
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Vervallen
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Vervallen
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
Vervallen
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Artikel 5.4.1 Preventie
Vervallen
Afdeling 6 Brandveilig gebruik
Vervallen
Afdeling 7 Overige gebruiksbepalingen
Paragraaf 1 Overbevolking
Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen
Vervallen
Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens
Vervallen
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid
Vervallen
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne
Vervallen
Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen
Vervallen
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Artikel 7.3.1
Vervallen
Artikel 7.3.2 Hinder
Vervallen
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Artikel 7.4.1 Preventie
Vervallen
Paragraaf 5 Watergebruik
Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water
Vervallen
Paragraaf 6 Installaties
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties
Vervallen
Afdeling 8 Slopen
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Vervallen
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
Vervallen
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
Vervallen
Paragraaf 4 Vrij slopen
Vervallen
Afdeling 9 Welstand en monumenten
Artikel 9.1 De advisering door de Welstands- en monumentencommissie
1 De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een
omgevingsvergunning voor het bouwen.
2 De Welstands- en monumentencommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota
genoemde welstandscriteria.
Artikel 9.2 Samenstelling van de Welstands- en monumentencommissie
1 De Welstands- en monumentencommissie bestaat ten minste uit een voorzitter en 2 leden,
waarvan ten minste 2 leden deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke
kwaliteit dan wel cultuurhistorie.
2 Voor de voorzitter en leden worden 2 plaatsvervangers aangewezen die hen bij afwezigheid
kunnen vervangen.
3 De Welstands- en monumentencommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten
minste drie leden aanwezig zijn en waarvan ten minste twee leden beschikken over
deskundigheid op het gebied van welstand.
4 De voorzitter en leden van de Welstands- en monumentencommissie zijn onafhankelijk ten
opzichte van het gemeentebestuur.
5 De Welstands- en monumentencommissie wordt bijgestaan door een secretaris of diens
plaatsvervanger.
6 In de Welstands- en monumentencommissie kan een ingezetene van de gemeente anders
als bedoeld in het eerste lid zitting hebben.
Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur
Vervallen
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De Welstands- en monumentencommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden
voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
- op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;
- de werkwijze van de welstandscommissie;
- op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;
- de aard van de beoordeelde plannen;
- de bijzondere projecten.
De Welstands- en monumentencommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien
van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de
gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder
Artikel 9.5 Termijn van advisering
1 De Welstands- en monumentencommissie brengt het advies over de aanvraag om een
omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens
burgemeester en wethouders daarom is verzocht.
2 De Welstands- en monumentencommissie brengt het advies over de aanvraag om een
omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een
deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft uit binnen drie weken nadat door
of namens burgmeester en wethouders daarom is verzocht.
3 Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de Welstands- en
monumentencommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van
dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan
door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de
aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wat algemene
bepalingen omgevingsrecht
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
1 De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de Welstands- en
monumentencommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de Welstands- en
monumentencommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven
blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een
verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders
daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van
bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de
beoordeling als de adviezen.
2 Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen hierom bij het indienen
van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verzocht, wordt deze
door of namens de Welstands- en monumentencommissie in staat gesteld tot het geven
van een toelichting op het bouwplan.
3 In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een
verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de
omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering
van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
4 Er is geen spreekrecht.
Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid
1. De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van
artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere
daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over
bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag
worden verondersteld.
2. In geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog voorgelegd aan de welstandscommissie.
Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
1 De Welstands- en monumentencommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.
2 Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en
wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken
Vervallen
Afdeling 10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning
Vervallen
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Vervallen
Artikel 10.3 Overdragen vergunningen
Vervallen
Artikel 10.4 Overdragen mededeling
Vervallen
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Vervallen
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de
NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze
verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de
bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien
of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Afdeling 11 Handhaving
Vervallen
Afdeling 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.1 Strafbare feiten
Vervallen
Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek
Vervallen
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen
Vervallen
Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning
Vervallen
Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding
Vervallen
Artikel 12.6 Overgangsbepaling aanvragen ingediend vóór 1 april 2012
Op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, ontheffing of toestemming
anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt
en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening
van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te
kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Artikel 12.7 Slotbepaling
1. Deze gewijzigde verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 april 2012,
zijnde de datum van inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012;
2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de bouwverordening, vastgesteld bij
raadsbesluit op 23 mei 2012 en alle daarin aangebrachte wijzigingen.
Artikel 12.8 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als Bouwverordening van de gemeente Naarden 2012.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Naarden op 23 mei 2012,
De voorzitter, De griffier,
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl