Verordening reïntegratie in het kader van de Wet werk en bijstand 2004

Geldend van 01-09-2004 t/m heden

Intitulé

Verordening reïntegratie in het kader van de Wet werk en bijstand 2004

Verordening reïntegratie in het kader van de Wet werk en bijstand 2004

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Voor zover daarvan in deze verordening niet wordt afgeweken gelden de begripsbepalingen in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      wet : Wet werk en bijstand;

    • b.

      Ioaw : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      Ioaz : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      uitkeringsgerechtigde : een persoon die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet, de Ioaw of de Ioaz;

    • e.

      Anw-er : een persoon van 18 jaar of ouder, die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen;

    • f.

      traject : het totaal aan voorzieningen en begeleiding dat nodig is voor arbeidsinschakeling, met inbegrip van wederzijdse rechten en verplichtingen schriftelijk vastgelegd en ondertekend door de gemeente en de belanghebbende;

    • g.

      algemeen geaccepteerde arbeid : iedere vorm van betaalde arbeid, met uitzondering van arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, arbeid die gewetensbezwaren oproept of arbeid die leidt tot stafbare handelingen;

    • h.

      duurzame arbeidsinschakeling : algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van ten minste zes maanden wordt verricht en geen gesubsidieerde arbeid is;

    • i.

      doelgroep : een door het gemeentebestuur nader omschreven en afgebakende categorie van personen als bedoeld in dit artikel onder e, f, g en h.

Artikel 2. Opdracht College

  • 1.

    Het College biedt aan personen als bedoeld in artikel 1, onder d, e en f ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het College dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het College een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op duurzame inschakeling in de arbeid binnen een redelijke termijn.

  • 3.

    Het College draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3. Beleidsplan

  • 1.

    De Raad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

  • 2.

    Dit plan omvat in elk geval:

    • a.

      het beleid ten aanzien van verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • b.

      een uitwerking van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling;

    • c.

      het inkoopbeleid;

    • d.

      de financiering van de verschillende voorzieningen;

    • e.

      criteria voor ontheffing van de arbeidsverplichting met aandacht voor arbeid en zorg;

    • f.

      de informatievoorziening aan en samenwerking met ketenpartners;

    • g.

      inkomensvrijlating.

  • 3.

    Het College zendteenmaal per jaar aan de Raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

Artikel 4. Verplichtingen

  • 1.

    De belanghebbende aan wie door het College een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    De belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, uit de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI) en uit deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het College aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het College in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting tot arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Indien een uitkeringsgerechtigde niet voldoet aan de in het eerste en tweede lid genoemde verplichtingen, dan kan het College de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Verordening maatregelen en handhaving.

  • 5.

    Indien de belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, niet voldoet aan de in het eerste en tweede lid genoemde verplichtingen, kan het College de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk van de belanghebbende terugvorderen.

  • 6.

    Ten aanzien van de in lid 5 genoemde terugvordering kan het College nadere regels stellen.

Artikel 5. Aanspraak op ondersteuning en voorzieningen

Artikel 5. Aanspraak op ondersteuning en voorzieningen

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, ANW’ers, niet-uitkeringsgerechtigden, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het College noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het College doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 genoemde beleidsplan.

Artikel 6. Beperkingen

  • 1.

    Er bestaat geen recht op een voorziening indien:

    • a.

      sprake is van een voorliggende voorziening die naar de mening van het College in voldoende mate bijdraagt aan arbeidsinschakeling van de belanghebbende;

    • b.

      het netto gezinsinkomen van de belanghebbende hoger is dan anderhalf maal het bijstandsniveau als bedoeld in de Verordening bijzondere bijstand gemeente Uden;

    • c.

      de belanghebbende een Anw-er of niet-uitkeringsgerechtigde is die zich voor minder dan 16 uur per week beschikbaar stelt voor arbeid;

    • d.

      de belanghebbende door het Centrum voor Werk en Inkomen is ingedeeld in fase 1.

  • 2.

    Wanneer het vermogen van de belanghebbende hoger is dan de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, lid 3 van de wet kunnen burgemeester en wethouders een eigen bijdrage in de kosten van het traject opleggen.

  • 3.

    De bijdrage als bedoeld in het voorgaande lid wordt vastgesteld op 50% van het bedrag waarmee de vermogensgrens wordt overschreden.

Artikel 7. Sluitende aanpak

  • 1.

    Een uitkeringsgerechtigde die nieuw instroomt krijgt binnen 6 maanden na inschrijving bij het CWI een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien het College heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3.

    Het College kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 8. Voorzieningen

  • 1.

    Het College kan een persoon als bedoeld in artikel 1, onder e, f, g en h (laten) begeleiden bij het zoeken naar en verwerven van arbeid, alsmede bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling.

  • 2.

    In het beleidsplan wordt vastgelegd welke voorzieningen het College kan aanbieden. Voorzover deze verordening niet in een nadere invulling voorziet, kan het beleidsplan een precisering van de doelgroep, de duur van de voorziening, het doel van de voorziening en de verplichtingen van de belanghebbende bevatten.

  • 3.

    De voorzieningen kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      sociale activering gericht op arbeid of zorg;

    • b.

      onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk;

    • c.

      scholing, opleiding en training;

    • d.

      vergoeding van kosten ten behoeve van activiteiten die bijdragen tot arbeidsinschakeling;

    • e.

      werken met behoud van uitkering;

    • f.

      gesubsidieerde arbeid;

    • g.

      premies ter bevordering van arbeidsinschakeling;

    • h.

      nazorg na het aanvaarden van arbeid.

  • 4.

    Het College kan ter uitvoering van dit artikel met een persoon als bedoeld in artikel 1, onder e, f, g en h een arbeidsovereenkomst aangaan als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 5.

    Het College kan voor de uitvoering van ondersteuning voorzieningen gebruik maken van de diensten van derden, waaronder werkgevers en reïntegratiebedrijven.

Artikel 9. Beëindiging voorziening

  • 1.

    Het College kan de voorziening beëindigen:

    • a.

      als de belanghebbende, die deelneemt aan een voorziening, de aan hem opgelegde verplichtingen niet nakomt;

    • b.

      als een persoon die deelneemt aan een voorziening, niet meer tot een categorie als bedoeld in artikel 1 onder e, f, g of h behoort;

    • c.

      als het College een andere voorziening aanbiedt;

    • d.

      als de voorziening naar oordeel van het College onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Beëindiging van de voorziening kan mede bestaan uit het opzeggen van de dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 8, lid 4, en 11 lid 1 van deze verordening, of het beëindigen van de subsidie als bedoeld in artikel 11, lid 2, van deze verordening.

  • 3.

    Wanneer een voorziening al dan niet voortijdig beëindigd is en niet het beoogde doel heeft bereikt, kan het College besluiten gedurende een door het College te bepalen periode geen nieuwe voorziening aan te bieden aan de betreffende belanghebbende.

Artikel 10. Wiw- en ID-banen

  • 1.

    Het College draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw), zoals dit luidde op 31 december 2003, en stimuleert de uitstroom uit deze dienstbetrekkingen.

  • 2.

    Het College draagt zorg voor de subsidiëring van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit In- en Doorstroombanen (ID) zoals dit besluit luidde op 31 december 2003, en voor de subsidiëring van de arbeidsovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wiw, zoals dit luidde op 31 december 2003, en stimuleert de uitstroom uit deze banen.

  • 3.

    Het College stelt de hoogte van de in het voorgaande lid bedoelde subsidie vast en kan nadere voorwaarden aan de subsidieverstrekking verbinden.

Artikel 11. Nadere regels

Het College kan, met inachtneming van het beleidsplan, nadere regels stellen inzake:

  • a.

    de voorwaarden waaronder een voorziening wordt verstrekt;

  • b.

    het opleggen van een eigen bijdrage;

  • c.

    de activiteiten waarvoor premie kan worden verstrekt

  • d.

    wie voor een premie in aanmerking komt;

  • e.

    de aanvraag van een premie en de besluitvorming;

  • f.

    het bedrag van de premie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

  • g.

    andere mogelijke uitvoeringsaspecten van deze verordening.

Artikel 12. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het College.

  • 2.

    Het College kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Reïntegratieverordening gemeente Uden’.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de datum, gelegen zes weken na de datum van bekendmaking van de vaststelling van deze verordening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 8 juli 2004.
De Raad voornoemd
de griffier de voorzitter
Reïntegratieverordening

Toelichting

Inleiding

Volgens de WWB krijgen B en W de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) en Anw’ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin de reïntegratietaak van de gemeente wordt geregeld. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.

De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid:

Artikel 8, lid 1, onder a

De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 8, lid 2

De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

Artikel 10 lid 1

  • 1.

    Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het College noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.

Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden:

  • 1.

    de aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente;

  • 2.

    het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

  • 3.

    het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken;

  • 4.

    de beschikbaarheid van financiële middelen.

De verordening: procedureel of uitgebreid

De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen.

Het beleid kan op een aantal niveaus geregeld worden:

  • 1.

    In de verordening zelf. Hiermee ligt het beleid voor langere duur vast. Het aanpassen van een verordening vergt relatief langere tijd. Uitgangspunt kan zijn dat je een verordening vaststelt die vervolgens op hoofdlijnen een aantal jaren meekan.

  • 2.

    In beleidsregels. Het voordeel van het regelen in beleidsregels is, dat hiermee flexibeler kan worden omgegaan. Deze figuur geeft aan B en W ook meer mogelijkheden in individuele gevallen af te wijken.

  • 3.

    In een beleidsplan, dat ook door de Raad vastgesteld wordt. Naast algemene uitgangspunten kunnen hierin ook onderwerpen aan de orde komen als het inkoop- en aanbestedingsbeleid en de afstemming met andere beleidsterreinen als onderwijs, zorg en economie.

  • 4.

    In delegatie aan het College (uitvoeringsbesluiten).

Gekozen is voor een beknopte verordening met een uitwerking in een beleidsplan en op onderdelen de mogelijkheid van nadere regels in de vorm van beleidsregels en of uitvoeringsbesluiten. De overweging hiervoor is om de uitvoering werkbaar en overzichtelijk te houden. Daarbij komt dat het niet mogelijk is om op dit moment al het hele beleid in de verordening te verwerken.

Relatie met andere verordeningen

De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de reïntegratieverordening: afstemming en cliëntenparticipatie.

Afstemmingverordening

De WWB vraagt aan gemeenten verordeningen op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.

De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren.

Echter, de gemeente kan aan de verstrekking van bijstand ook verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met reïntegratie.

Geizen de relatie tussen de beide verordeningen is wel voorgeschreven dat ze gelijktijdig worden vastgesteld.

Verordening cliëntenparticipatie

De WWB geeft aan de gemeenteraad ook opdracht een verordening cliëntenparticipatie op te stellen. Uit Inspraak en participatieverordening vloeit voort dat bij de vaststelling van het beleidsplan het Platform Minima Uden wordt betrokken.

Toelichting Reïntegratieverordening

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand.

Artikel 2. Opdracht College

In het eerste lid is de opdracht aan het College vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoner van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het College te koppelen, is aangeven dat voorzieningen alleen voor de eigen inwoners worden ingezet.

Het tweede lid is aangegeven dat het College een afweging maakt en rekening houdt met de mogelijkheden en capaciteit van een cliënt.

Het derde lid geeft het College de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden.

Artikel 3. Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de Raad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en eventueel uitvoeringsbesluiten.

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsplan vaststelt.

In het tweede lid geeft de gemeenteraad aan welke specifieke onderwerpen in het beleidsplan aan de orde dienen te komen.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het College elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de Raad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de Raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

Artikel 4. Verplichtingen

In de WWB is uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering.

In het eerste en tweede lid zijn verplichtingen opgenomen die voortvloeien uit de wet.

In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om iemand tijdelijk te ontheffing van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Het vierde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

Voor personen zonder uitkering, ANW’ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

Het zesde lid geeft aan dat de terugvordering in nadere regels wordt vastgelegd.

Voor terugvordering bestaat in feite geen juridische basis. Aan de cliënt worden vooral immateriële zaken ter beschikking gesteld (ondersteuning, begeleiding, deelname aan scholing en activiteiten). De cliënt krijgt over het algemeen geen geld, dus valt er niets terug te vorderen. Opname van een terugbetalingsplicht heeft eigenlijk alleen symbolische waarde.

Artikel 5. Aanspraak op ondersteuning en voorzieningen

Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van -de wet en- deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen.

In het tweede lid wordt expliciet te koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal de verordening en het beleidsplan.

Artikel 6 Beperkingen

Beperkingen zijn in de wet niet expliciet geregeld. Het is echter denkbaar dat er rechtsongelijkheid kan ontstaan als er geen beperkingen gesteld worden. Niet uitkeringsgerechtigden of mensen met een eigen vermogen kunnen een bijdrage in een voorziening leveren of een voorziening geheel zelf betalen. Daarom wordt ervoor gekozen in de verordening daarover iets te regelen.

Bij de beperkingen wordt gerelateerd aan de normen die gelden bij de verlening van bijstand.

Artikel 7. Sluitende aanpak

De Wiw kende een wettelijke sluitende aanpak voor jongeren. Daarnaast zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuwe instroom en voor het zittend bestand.

De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.

Desondanks kan de Raad van oordeel zijn dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. Hierbij kan in ieder geval gedacht worden aan nieuwe instroom, maar ook aan andere groepen uitkeringsgerechtigden.

Dit artikel regelt een sluitende aanpak voor nieuwe instroom, met de mogelijkheid in het beleidsplan ook andere groepen aan te wijzen. Omdat voor het zittende jongerenbestand de sluitende aanpak is gerealiseerd hoeft deze groep niet afzonderlijk genoemd te worden. Via de nieuwe instroom blijft elke jongere onder de sluitende aanpak vallen.

Het eerste lid van dit artikel geeft de algemene formulering. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het derde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.

Artikel 8. Voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen.

Het derde lid geeft een algemene aanduiding van de mogelijke aard van voorzieningen.

De WWB regelt in art. 31 lid 2 sub k de maximale voor de uitkeringsberekening buiten beschouwing te laten onkostenvergoedingen voor het verrichten van vrijwilligerswerk (€ 20 per week, met een maximum van € 720 per jaar). Deze onkostenvergoedingen zijn onbelast en werken niet door bij inkomensafhankelijke regelingen. Gekozen is om dit als een vorm van een voorziening te zien en op te nemen in het beleidsplan.

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Gedacht kan worden aan reiskosten, verhuiskosten en kosten voor kinderopvang.

De verordening houdt (lid 4) de mogelijkheid open om (net als in de Wiw gebeurde) personen een dienstverband aan te bieden, om op detacheringsbasis werkervaring op te doen.

Het vijfde lid geeft aan dat het werkgeversschap of de uitvoering van trajecten aan derden kan worden uitbesteed. Bij de dienstbetrekkingen uit de Wet Inschakeling Werkzoekenden (Wiw) was de gemeente de wettelijke, formele werkgever. De WWB geeft geen regels over het werkgeverschap. Het instrument detacheringsbaan kan dus ook in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uitbesteed worden aan een reïntegratiebedrijf.

Voor gesubsidieerde arbeid is, blijkens ook de verzamelcirculaire van het ministerie van SZW van 7 april 2004, Europese regelgeving van belang. Als de subsidie wordt verstrekt aan een organisatie die geen economische activiteiten onderneemt valt de subsidie niet onder de noemer ‘staatssteun’. Als de organisatie wel economische activiteiten verricht moet beoordeeld worden of de subsidie voldoet aan de vrijstellingbepalingen van de Europese Verordening Werkgelegenheidssteun (2204/2002) of de Verordening de minimis-steun. Als dat het geval is kan de gemeente volstaan met het bijhouden en 10 jaar bewaren van de dossiers. Als niet aan de vrijstellingsbepalingen wordt voldaan moet de subsidieregeling vooraf ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Commissie.

Zie voor een meer uitgebreide toelichting de genoemde verzamelcirculaire.

Artikel 9. Beëindiging voorziening

Dit artikel geeft aan dat het College een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Artikel 10. Voormalige Wiw- en ID-banen

Door het vervallen van de Wiw en ID-regeling is het lopende arbeidscontract niet vervallen. Voor personen die voor 1 januari 2003 geplaatst zijn in een van deze regelingen blijft het dienstverband gelden. Daarom is in deze verordening een artikel opgenomen om aan te geven dat deze banen nu aangemerkt worden als voorziening in de zin van de WWB. Het is niet de bedoeling hierin nog nieuwe cliënten te laten instromen. Gesubsidieerde arbeid wordt in de toekomst alleen voor een bepaalde tijd aangeboden, en alleen als opstap naar reguliere arbeid. Zie ook de toelichting op artikel 8 voor het belang van Europese regelgeving voor gesubsidieerde arbeid.

Artikel 11. Nadere regels

De Raad kan er voor kiezen het beleid en de uitvoering tot in detail te regelen in verordening en beleidsplan, maar heeft ook de mogelijkheid om de hoofdlijn aan te geven en de details aan het College over te laten. Voor zover de Raad ruimte openlaat kan die ruimte door het College worden ingevuld met nadere regelgeving.

Artikel 12. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14 Inwerkingtreding

In het kader van de gefaseerde invoering van de WWB hebben gemeenten tot 1 januari 2005 de tijd om de verordening vast te stellen. De aanspraak van artikel 10 WWB kan pas ‘te gelde’ worden gemaakt als de verordening is ingegaan.

De Tijdelijke Referendumwet is van toepassing waardoor de verordening in werking treedt zes weken na de bekendmaking.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 8 juli 2004.

De Raad voornoemd

de griffier de voorzitter

Artikelgewijze toelichting Reïntegratieverordening