Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR20057
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR20057/1
Regeling vervallen per 01-01-2013
Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand 2008
Geldend van 16-04-2009 t/m 30-06-2010
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Afstemmingsverordening
Wet werk en bijstand 2008
De raad van de gemeente Deventer;
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en
bijstand;
besluit vast te stellen de volgende verordening:
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);
- b.
Awb: de Algemene wet bestuursrecht;
- c.
wet Suwi: de wet Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;
- d.
CWI: Centrale organisatie werk en inkomen;
- e.
algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de
wet;
f.bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de
wet;
- g.
bijstand: algemene en bijzondere bijstand;
- h.
bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de
wet;
i.langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5,
onderdeel e, van de wet;
j.maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op
grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;
k.voorziening: een voorziening zoals bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a
van de wet;
l.trajectplan: een individueel plan, bestaande uit een geheel van
voorzieningen, met als einddoel arbeidsinschakeling;
m.het college: het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Deventer;
n.de raad: de gemeenteraad van de gemeente Deventer.
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
1.Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend
besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan
dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste
lid, van de Wet Suwi voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende
nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig
misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel
opgelegd.
2.Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate
waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de
omstandigheden waarin hij verkeert;
3.De maatregel kan niet meer bedragen dan de bijstandsnorm waarop
belanghebbende recht zou hebben gehad gedurende de periode waarop
de maatregel betrekking heeft, indien er geen grond voor een maatregel
zou zijn geweest.
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
- 1.
De maatregel wordt toegepast op:
- a.
de bijstandsnorm, indien er geen sprake is van schending van de
- a.
inlichtingenplicht;
b.de bijstandsnorm inclusief de afdracht van de loonheffing en
vergoeding bijdrage zorgverzekeringswet indien er sprake is van
schending van de inlichtingenplicht.
2.In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op
de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:
a.aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met
toepassing van artikel 12 van de wet; of
b.de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht
op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding
geeft.
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval
vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het
percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de
bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van
toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 5. Horen van belanghebbende
1.Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de
gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
- 2.
Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
- a.
de vereiste spoed zich daartegen verzet;
- b.
de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn
- a.
zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten
of omstandigheden hebben voorgedaan;
c.de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het
college of van een derde aan wie het college met toepassing van
artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft
uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken
als bedoeld in artikel 17 van de wet; of
d.het college het horen niet nodig acht in voor het vaststellen van de
ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.
Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel
- 1.
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
- a.
elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
- b.
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging
- a.
door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een
schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die
gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens
schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van
vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
2.Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het
daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
3.Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond
van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk
mededeling gedaan.
Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak
1.De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende
kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen
van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij
wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.
2.In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht
worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog
niet is uitbetaald.
3.Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor
een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk
binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.
Artikel 8. Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan
verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als
genoemd in artikel 2, eerste lid van deze verordening inhouden, wordt
voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van
de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.
Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen
aan het verkrijgen of behouden van algemeen
geaccepteerde arbeid
Artikel 9. Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond
van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden
onderscheiden in de volgende categorieën:
1. Eerste categorie:
a.het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders
verstrekken van een trajectplan, gericht op het vergroten van de
mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces;
b.het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij het CWI, dan wel
de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen.
2. Tweede categorie:
a.het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met
inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te
verschijnen;
b.het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek
naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel een
onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;
c.het in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college
aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet,
waaronder begrepen arbeidsactivering als tussendoel en zorg.
3. Derde categorie:
- a.
gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;
- b.
het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in
dienstbetrekking te verkrijgen of te aanvaarden;
c.het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik
maken van de geboden re-integratie-instrumenten, waaronder
begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek
naar de arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige
maatschappelijke participatie, voor zover dit heeft geleid tot het geen
doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het reintegratietraject.
4. Vierde categorie:
- a.
het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
- b.
het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde
arbeid;
5. Vijfde categorie:
Het volledig weigeren gebruik te maken van een door het college
aangeboden voorziening gericht op de arbeidsinschakeling als bedoeld in
artikel 9, eerste lid onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet.
Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel
- 1.
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:
- a.
Vijf tot tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij
- a.
gedragingen van de eerste categorie;
b.Tien tot twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand
bij gedragingen van de tweede categorie;
c.dertig tot veertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand
bij gedragingen van de derde categorie;
d.honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij
gedragingen van de vierde categorie;
e.honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij
gedragingen van de vijfde categorie.
2.De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld,
indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking
van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig
maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.
Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld
het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen,
bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 11. Te laat verstrekken van inlichtingen
1.Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de
wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening
van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college
daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel
54 van de wet een maatregel opgelegd van vijf procent van de
bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.
2.De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende
zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij
een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als
verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een
maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te
zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
3.Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid van
artikel 11 en 12 kan worden afgezien indien het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting geen gevolgen heeft (gehad) voor de hoogte
van de uitkering. In dat geval kan worden volstaan met het geven van een
waarschuwing. Een waarschuwing wordt niet gegeven, als het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen twaalf
maanden na bekendmaking van het besluit waarbij een waarschuwing is
gegeven of een maatregel is opgelegd voor eenzelfde als verwijtbaar aan
te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is
opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond
van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6 lid 2 van deze
verordening.
.
Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder
gevolgen voor de bijstand
1.Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld
in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te
hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd
artikel 2, tweede lid, vijf procent van de bijstand gedurende een maand.
2.De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende
zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij
een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als
verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een
maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te
zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid van
deze verordening.
3.Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid van
artikel 11 en 12 kan worden afgezien indien het niet of niet behoorlijk
nakomen van verplichting geen gevolgen heeft (gehad) voor de hoogte
van de uitkering. In dat geval kan worden volstaan met het geven van een
waarschuwing. Een waarschuwing wordt niet gegeven, als het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen twaalf
maanden na bekendmaking van het besluit waarbij een waarschuwing is
gegeven of een maatregel is opgelegd voor eenzelfde als verwijtbaar aan
te merken gedragingen. Met een besluit waarmee een maatregel is
opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond
van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6 lid 2 van deze
verordening.
Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met
gevolgen voor de bijstand
1.Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht
bedoeld in artikel 17 van de wet of de in de artikel 28, tweede lid en 29,
eerste lid van de wet Suwi heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te
hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de
hoogte van het benadelingsbedrag.
2.Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende
wijze vastgesteld:
a.bij een benadelingsbedrag tot bruto € 1000,-: tien procent van de
bijstandsnorm gedurende een maand;
b bij een benadelingsbedrag van bruto € 1000,- tot € 2000,-: twintig
procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;
c.bij een benadelingsbedrag van bruto € 2000,- tot € 4000,-: veertig
procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;
d.bij een benadelingsbedrag van bruto € 4000,- tot aangiftegrens op
grond van de aangifterichtlijn sociale zekerheid : honderd procent van
de bijstandsnorm gedurende een maand;
e.bij een benadelingsbedrag boven de aangiftegrens op grond van de
aangifterichtlijn sociale zekerheid wordt niet afgestemd voordat
bekend is of OM/strafrechter de zaak heeft geseponeerd.
3.Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan
worden afgezien, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting geen gevolgen heeft (gehad) voor de hoogte van de uitkering.
In dat geval kan worden volstaan met het geven van een waarschuwing.
Een waarschuwing wordt niet gegeven als het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen twaalf maanden na
bekendmaking van een besluit waarbij een waarschuwing is gegeven of
een maatregel is opgelegd voor eenzelfde als verwijtbaar aan te merken
gedraging.
Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld
het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als
bedoeld in artikel 6 lid 2 van deze verordening.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een
maatregel
Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
1.Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, anders dan door
gedragingen zoals bedoeld in hoofdstukken 2 en 3 van deze verordening,
heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een
maatregel opgelegd:
a.ter hoogte van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een
maand, indien belanghebbenden verwijtbaar geen of geen volledig
recht heeft op een uitkering krachtens een sociale verzekering /
voorziening, of een daarmee naar aard en doel overeenkomende
buitenlandse regeling of private verzekering, dan wel het verwijtbaar
verliezen van een zodanig recht;
b.ter hoogte van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een
maand, aangezien belanghebbende niet op verantwoordelijke wijze de
middelen waarover hij beschikte of redelijkerwijs kon beschikken heeft
aangewend en hierdoor een beroep dient te doen op bijstand.
Artikel 15. Opleggen nadere verplichtingen
Indien de belanghebbende niet, niet tijdig of niet volledig voldoet aan de
verplichtingen opgelegd op grond van artikel 55 van de wet, wordt er een
maatregel opgelegd van tien tot twintig procent van de bijstandsnorm
gedurende een maand.
Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het
college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks
verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18,
tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een
maatregel opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm
gedurende een maand.
Hoofdstuk 5. Afstemming voor bijstandsgerechtigde 65 jaar e.o.
Artikel 17.
In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van een mandaatregeling van de Sociale Verkeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbesluit van de SVB (zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 2006, 121 en 2008, 98) van toepassing.
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 18. Hardheidsclausule
Het college kan ten gunste van de belanghebbende in bijzondere situaties
afwijken van het bepaalde in deze verordening, indien toepassing hiervan
kennelijk onredelijk zou zijn.
Artikel 19 Citeertitel en inwerkingtreden
1.Deze verordening wordt aangehaald als Afstemmingsverordening Wet
Werk en Bijstand 2008 en treedt in werking met ingang van 1 juli 2008.
2.De Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand 2004, vastgesteld op 26
april 2004, wordt ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van deze
verordening.
Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende
betekenis als de omschrijving in de WWB.
In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in
artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als ‘degene wiens
belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Eerste lid
De WWB verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende
verplichtingen:
1.Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de
voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid).
2.De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit twee
soorten verplichtingen:
-de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te
verkrijgen en deze te aanvaarden, en
-de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden
voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze
verplichtingen zullen nader moeten worden uitgewerkt in specifieke
verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden
van de bijstandsgerechtigde. De re-integratieverordening die elke
gemeente moet opstellen, vormt de juridische basis voor opleggen
van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen zullen in het
besluit tot het verlenen van bijstand moeten worden neergelegd.
3.De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde
rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen
beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden
waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen
zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van
uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te
verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De
medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan,
zoals:
- -
het toestaan van huisbezoek;
- -
het meewerken aan een psychologisch onderzoek.
Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending
van de medewerkingsplicht inhoudt: ‘het zich jegens het college zeer ernstig
misdragen’.
De wet Suwi legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de
verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale
organisatie werk en inkomen (CWI) te verstrekken die nodig zijn voor de
beslissing door het college (artikel 28, tweede lid wet Suwi) en de verplichting om
op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee
te delen aan CWI, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van
invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht
bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand.
Tweede lid
In de afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending
van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm
van een vaste (percentuele) verlaging van de bijstandsnorm.
In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen
maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de
belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich
mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of - gelet
op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde -
afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel
geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als
een matiging betekenen.
Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden
opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:
- -
Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.
- -
Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.
- -
Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.
De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage
waarmee de bijstand wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van
verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6.
Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan
bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:
-bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende,
zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of
uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële
tegemoetkoming mogelijk is;
- -
sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;
- -
bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het
geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de
gedraging en de mate van verwijtbaarheid.
Artikel 3. De berekeningsgrondslag
Eerste lid
In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over
de bijstandsnorm, inclusief afdracht van de loonheffing en de vergoeding bijdrage
zorgverzekeringswet, indien er sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief
gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.
Tweede lid
Onderdeel a: de 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die indien
noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in
de kosten van levensonderhoud. Indien de maatregel alleen op de lage
jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte
van de 21-jarigen.
Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele
gevallen een maatregel oplegt over de bijzondere bijstand of de
langdurigheidstoeslag. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de
gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de
langdurigheidstoeslag.
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel
Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats
door middel van een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering
wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op
grond van artikel 45 WWB genomen.
Wordt een maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, dan moet een besluit
tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54, derde lid). Tegen
beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden
aangetekend.
In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden
vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) en met het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste
houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke
motivering wordt voorzien.
Artikel 5. Horen van belanghebbende
Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van
de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van besluiten. Deze hoorplicht
geldt echter niet bij de voorbereiding van besluiten die betrekking hebben op een
financiële aanspraak (artikel 4:12).
In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel
wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De
onderdelen a en b staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet
bestuursrecht.
Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel
Eerste lid
Het afzien van het opleggen van een maatregel ‘indien elke vorm van
verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB.
Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de
gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de
effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de
gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b.
geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer
dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als
gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan
bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar.
Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging
(fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de
omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.
Tweede lid
Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een
maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende
redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand
worden vastgelegd.
Derde lid
Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen
van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met
eventuele recidive.
Overigens is het in het individuele geval mogelijk af te zien van het opleggen van
een maatregel en in plaats daarvan een waarschuwing te geven. In dat geval
wordt gebruik gemaakt van het eerste lid, onderdeel a (afzien van een maatregel
omdat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt) of het tweede lid (afzien van een
maatregel omdat daarvoor dringende redenen aanwezig zijn) van het
onderhavige artikel.
Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak
Eerste lid
Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering.
Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:
1.met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de
uitkering; of
2.door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende
maand(en).
Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de
gemakkelijkste methode. In dat geval behoeft niet overgegaan te worden tot
herziening van de bijstand en terugvordering van het teveel betaalde bedrag aan
bijstand.
Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met
ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de
voor die maand geldende bijstandsnorm.
Tweede lid
Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is
uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen
met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel
worden herzien en worden teruggevorderd.
Derde lid
Dit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een
maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de
uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt geconfronteerd waar hij aan
toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de maatregel is
getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart
besluit nodig.
Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal
het college de maatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is
geregeld in artikel 18, derde lid WWB.
De herbeoordeling vindt plaats binnen drie maanden nadat het besluit is
genomen. Bij zo’n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden
genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het
licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet
beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd.
Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene
verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn
verplichtingen voldoet.
Artikel 8. Samenloop van gedragingen
De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op
verschillende gedragingen van een bijstandsgerechtigde die (min of meer)
gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging
die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.
Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging,
dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de
gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.
Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen
aan het verkrijgen of behouden van algemeen
geaccepteerde arbeid
Artikel 9. Indeling in categorieën
De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking
verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid,
worden in vijf categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het
onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de
gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen, behouden of
weigeren van betaalde arbeid.
De eerste categorie, onderdeel a, betreft de verplichting tot ondertekening van
het trajectplan. Het trajectplan wordt als bijlage bij het besluit tot toekenning of
voorzetting van de bijstand meegestuurd.
Onderdeel b betreft de verplichting om zich als werkzoekende te laten inschrijven
bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) of het niet of niet tijdig verlengen
van de inschrijving.
De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de
arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om
bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep of gebruik
maken van een aangeboden voorziening.
In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen
tot een beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan.
Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van
de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op
arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze
categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvoldoende meewerken
aan het opgesteld trajectplan waaronder ook sociale activering verplicht kan
worden gesteld.
De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde
arbeid alsmede het door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen
geaccepteerde arbeid niet behouden dan wel tijdens de periode van
bijstandverlening deeltijdarbeid niet behouden.
De vijfde categorie betreft hier het niet aanvaarden van arbeid aangeboden in
het kader van een door de gemeente aangewezen voorziening. Dit betreft onder
meer een voorziening met betrekking tot betaalde arbeid.
Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel
Eerste lid
Deze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de vijf categorieën van
gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking
verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Er is bewust gekozen voor een bandbreedte van verlagingspercentages per
categorie verwijtbare gedraging, om binnen de categoriale maatregelnormering
nog steeds optimaal de correctieve maatregel af te stemmen op het vertoonde
gedrag, de relevante omstandigheden en de mate van verwijtbaarheid.
Van de bandbreedte in de verlagingspercentages per maatregelcategorie wordt
gebruik gemaakt op een wijze die recht doet aan de correctieve doelstelling van
de maatregel. Tenzij er aanleiding is om daarvan af te wijken, wordt in de regel
de maatregel bepaald op de ondergrens van de bandbreedte die voor de
betreffende categorie geldt.
Door afwijkingen in de verlagingspercentages mogelijk te maken, kan zelfs
binnen een categoriale benadering afstemming op het individuele
omstandigheden plaats hebben. Voorts kan de afwijking binnen de bandbreedte
bewerkstelligen dat calculerend gedrag ontstaat (doordat voorafgaande aan de
gedraging het mogelijke gevolg ervan voor de uitkering binnen de zuivercategoriale
benadering reeds vaststaat).
Afwijking van de hoofdregel (ondergrens van bandbreedte) vraagt om een
gedegen onderzoek en een meer dan gebruikelijke motivering (reden van de
afwijking) in het besluit.
Tweede lid
Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een
herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van
verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de
maatregel. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging
verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel
wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de
aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit
waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.
Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden
toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging
wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de
maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten
worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de
individuele omstandigheden van de betrokkene (artikel 18 WWB).
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht
In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de
informatieplicht onderscheiden:
1.Artikel 11: het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In
deze situatie is artikel 54 WWB van toepassing. Het college kan in dat
geval het recht op bijstand opschorten en belanghebbende in de
gelegenheid stellen binnen een door haar te stellen termijn het verzuim te
herstellen.
2.Artikel 12: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de
gemeente, waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te
hoog bedrag aan bijstand is verstrekt. In deze situatie heeft de
uitkeringsgerechtigde niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 17
WWB. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de
gemeente, met het oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen (fraude)
vormt een schending van de informatieplicht van artikel 17.
Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente
worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering
niet vaststellen. De bijstand moet dan worden geweigerd (in de situatie dat een
uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de bijstand moet
worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Het opleggen van een maatregel
is dus bij het niet-verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor het
vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering niet aan de orde.
Artikel 11. Te laat verstrekken van inlichtingen
Eerste lid
Indien een belanghebbende de voor de verlening van de bijstand van belang
zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het
college het recht op bijstand opschorten (artikel 54, eerste lid, WWB). Het college
geeft de belanghebbende vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan
herstellen (de hersteltermijn).
Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente
verstrekt, dan kan het college de bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit
tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de
hersteltermijn verstrekt, dan wordt de bijstand voortgezet, maar wordt tevens een
maatregel opgelegd. Dit lid regelt de hoogte van de maatregel.
Derde lid
Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling
van de gedraging in principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing
van de recidivemaatregel.
Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder
gevolgen voor de bijstand.
Eerste lid
In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van
onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft
voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven
van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden
van vrijwilligerswerk.
Derde lid
De bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet of niet behoorlijk
nakomen van de inlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van
een waarschuwing bij het te laat verstrekken van informatie.
Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met
gevolgen voor de bijstand
Eerste lid
In artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat belanghebbende op verzoek of
onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en
omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed
kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De ernst van de
gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is
het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand.
Tweede lid
De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht
bedoeld in artikel 17 van de WWB wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van
het bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten
onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald.
De maatregel wordt toegepast op de toekomstige bijstandsuitkering van de
belanghebbende, of, indien de bijstand nog niet is uitbetaald, met terugwerkende
kracht.
De relatie met de strafrechtelijke sanctie
Onder het huidige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten om
proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie
indien er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan de
aangiftegrens op grond van de aangifterichtlijn sociale zekerheid. Het is de
bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan, ook
al kent de WWB de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij fraude (in
casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) een maatregel moeten
opleggen.
Het doen van aangifte wegens fraude sluit overigens het opleggen van een
maatregel niet uit. Beide sancties kunnen samen gaan.
Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de
maatregel die is opgelegd door het bestuursorgaan. Dit is het principe van
‘anrechnung’. Anderzijds ligt het niet voor de hand om over te gaan tot het
opleggen van een maatregel, als het OM inmiddels een sanctie heeft opgelegd.
Het ‘una via’ beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige
gedraging dan bij beslissing van één enkele overheidsorgaan) kan zich daar
tegen verzetten. De Centrale Raad van Beroep heeft zich in het (recente)
verleden geregeld uitgesproken tegen ‘dubbele bestraffing’.
Derde lid
De bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet of niet behoorlijk
nakomen van de inlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van
een waarschuwing bij het te laat verstrekken van informatie.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een
maatregel
Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de
voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt
aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan
de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft
getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van
het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt,
de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden
door het opleggen van een maatregel.
Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen
blijken, zoals:
- -
een onverantwoorde besteding van vermogen;
- -
geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;
- -
verliezen van een voorliggende voorziening, dan wel het verwijtbaar
verliezen van een zodanig recht;
-verliezen van een buitenlandse regeling en of private verzekering, dan wel
het verwijtbaar verliezen van een zodanig recht;
-het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering.
Artikel 15. Opleggen nadere verplichtingen
De verplichtingen strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden
met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot zijn of
vermindering of beëindiging van de bijstand. Een verplichting kan zijn, op advies
van een arts, zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van
medische aard. Zie voor uitleg over de bandbreedte in het verlagingspercentage
de toelichting onder artikel 10 van deze verordening.
Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen
Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie
worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van
gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel
kan worden beschouwd.
Er kan alleen een maatregel worden opgelegd indien er een verband bestaat
tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente
bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt
bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden
onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van
WWB.
In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer
ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover
leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van
een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich
agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie
die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een reintegratiebedrijf).
Het is dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te
leggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening
gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, derde lid, van deze verordening).
Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde
zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de
gedraging, de mate van
verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende
vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden
onderscheiden:
- a.
verbaal geweld (schelden);
- b.
discriminatie;
- c.
intimidatie (uitoefenen van psychische druk);
- d.
zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);
- e.
mensgericht fysiek geweld;
- f.
combinatie van agressievormen.
Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten
worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.
In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel
geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het
toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken
(bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door
onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met
frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij
instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.
Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij
de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de
agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.
Hoofdstuk 5. Afstemming voor bijstandsgerechtigde 65 jaar e.o.
Artikel 17.
[ingevoegd bij wijziging 25 maart 2009, geen toelichting verstrekt]
[onderstaande artikelen 18 en 19 zijn doorgenummerd, voorheen artikelen 17 resp. 18]
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 18. Hardheidsclausule
Het kan zijn dat zich bepaalde situatie voordoen die niet voorzien bij het opstellen
van deze verordening en waarin toepassing van de bepalingen in deze
verordening kennelijk onredelijke gevolgen zou hebben voor de belanghebbende.
Het college heeft op grond van dit artikel de bevoegdheid om in dergelijke situatie
af te wijken van de bepalingen in deze verordening.
Artikel 19. Citeerartikel en inwerkingtreding
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl