Persoonlijke omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een recreatiewoning

Geldend van 01-11-2012 t/m heden

Intitulé

Persoonlijke omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een recreatiewoning

Artikel

Naar aanleiding van het intrekken van het voorstel tot de ‘Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen’ is deze beleidsregel ontwikkeld. De inhoud van deze beleidsregel ligt in de lijn van genoemd wetsvoorstel en dient ter nadere invulling van artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna Bor). Op grond van artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage II van het Bor kunnen burgemeester en wethouders een persoonlijke omgevingsvergunning verlenen voor permanente bewoning van een recreatiewoning.

Inleiding

Deze beleidsregel maakt het mogelijk dat een bewoner die vóór 1 november 2003 (en sindsdien) een recreatiewoning onrechtmatig bewoont onder voorwaarden een (persoonsgebonden) omgevingsvergunning kan verkrijgen voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan of de beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Daarmee krijgen de bewoners die aantoonbaar tot de doelgroep van deze regeling behoren, op persoonsniveau zekerheid over de toekomst van hun bewoning. De bewoner dient de recreatiewoning vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 (en sindsdien onafgebroken) tot het moment van het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning te hebben bewoond.

Verder moet ten aanzien van de bewoner voor 1 januari 2010 geen besluit genomen zijn tot oplegging van een last onder dwangsom of bestuursdwang ter zake van die bewoning noch een besluit om van handhaving af te zien. Is daarvan wel sprake, dan is de bewoner reeds voldoende duidelijkheid geboden dat hij niet respectievelijk wel in zijn recreatiewoning mag blijven wonen. De peildatum van 1 januari 2010 is in het landelijke debat tussen Tweede Kamer en minister en richting gemeenten steeds gebruikt als uiterste datum waarvoor helderheid geboden zou moeten zijn aan de bewoners. Daarbij is hier aangesloten.

Wettelijk kader

  • ·

    Artikel 2.1, eerste lid onder c Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2 Wabo

  • ·

    Artikel 2.25, derde lid Wabo in samenhang met artikel 5.18, vierde lid Bor

  • ·

    Artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)

Voorwaarden

Onverlet de bepalingen in het Bor over het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning en onverlet het gestelde in artikel 5.18, vierde lid van het Bor over de persoonsgebondenheid van de omgevingvergunning wordt medewerking verleend aan een aanvraag voor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning indien voldaan wordt aan de hiernavolgende voorwaarden:

  • A.

    Met betrekking tot de bewoning van de recreatiewoning is vóór 1 januari 2010 geen besluit genomen:

    • 1.

      tot oplegging van een last onder dwangsom;

    • 2.

      tot oplegging van een last onder bestuursdwang, of

    • 3.

      inhoudende dat ter zake van de bewoning van de recreatiewoning wordt afgezien van handhaving;

  • B.

    De bewoner toont zijn bewoning aan met bewijsmiddelen die in ten minste twee van de hiernavolgende onderdelen 1 tot en met 7 zijn genoemd:

    • 1.

      een bewijs van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie op het adres van de recreatiewoning;

    • 2.

      bescheiden waaruit blijkt dat de recreatiewoning in de aangifte inkomsten-belasting is opgegeven als eigen woning en door de Belastingdienst als zodanig is aangemerkt;

    • 3.

      een polis voor een ziektekostenverzekering waarbij als adres van de bewoner het adres van de recreatiewoning is vermeld, gevoegd bij een inschrijving van die bewoner bij een huisartsenpraktijk in de gemeente waarin de recreatiewoning is gelegen of een aangrenzende gemeente;

    • 4.

      bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door burgemeester en wethouders genomen besluit met betrekking tot bekostiging van leerlingenvervoer vanaf het adres van de recreatiewoning;

    • 5.

      door de werkgever van de bewoner aan die bewoner verstrekte jaaropgaven waaruit blijkt dat sprake is van een inkomen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning;

    • 6.

      bescheiden van een uitkeringsinstantie of pensioenfonds waaruit blijkt dat sprake is van een uitkering of pensioen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning; of

    • 7.

      bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door die bewoner genoten huursubsidie, respectievelijk huurtoeslag op het adres van de recreatiewoning.

    • 8.

      overige bescheiden, waaruit blijkt dan wel voldoende aannemelijk is dat er sprake was van bewoning vóór 1 november 2003.

Het college verleent de persoongebonden omgevingsvergunning indien de bewoner aan de gemeente de in deze beleidsregel genoemde bewijsmiddelen van zijn (onrechtmatige) bewoning heeft overgelegd, en hij voldoet aan de overige wettelijke eisen.

Overige wettelijke eisen

De overige wettelijke eisen staan genoemd in artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage II van het Bor. Die worden hier voor de volledigheid genoemd:

  • ·

    De recreatiewoning moet voldoen aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen,

  • ·

    De bewoning mag niet in strijd zijn met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

  • ·

    De bewoner had op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik en bewoont deze sedertdien onafgebroken, en

  • ·

    De bewoner was op 31 oktober 2003 meerderjarig.

Persoonsgebonden

Verder vloeit uit artikel 2.25, derde lid Wabo in samenhang met artikel 5.18, vierde lid Bor voort dat deze omgevingsvergunning slechts geldt voor degene aan wie zij is verleend. Het is dus een persoonsgebonden (en geen zaaksgebonden) vergunning. In deze vergunning wordt bepaald dat zij slechts geldt voor de termijn gedurende welke degene aan wie de vergunning is verleend de desbetreffende recreatiewoning onafgebroken bewoont. Met andere woorden: zodra de bewoner stopt met de permanente bewoning, eindigt de werking van de vergunning. Artikel 66 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens schrijft voor dat een ingezetene die zijn adres wijzigt, verplicht is om binnen vijf dagen aangifte van zijn adreswijziging te doen.

Milieuwetgeving en derden

Er zijn situaties denkbaar waarbij een derde ten aanzien van wiens (al dan niet voorgenomen) activiteiten besluitvorming nodig is (bijvoorbeeld vergunningverlening) beknot wordt in zijn mogelijkheden doordat in de nabijheid van die activiteit aan een bewoner van een recreatiewoning (tijdelijk) een (persoonsgebonden) omgevingsvergunning is verleend voor het bewonen van die woning. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij omliggende agrarische bedrijven. Voor de toepassing van de milieuwetgeving kan immers naast de planologische situatie vooral het feitelijke gebruik doorslaggevend zijn. In een dergelijk geval wordt de persoonlijke omgevingsvergunning voor permanente bewoning van de recreatiewoning niet verleend.

Bewijsmiddelen

Op grond van de in artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage II van het Bor opgenomen eis van ononderbroken bewoning dienen de in deze beleidsregel genoemde bewijsmiddelen in principe de gehele periode van bewoning te betreffen. Het betreft dan dus bewijsmiddelen die onafgebroken bewoning aantonen vanaf 31 oktober 2003 tot 1 januari 2010. Overigens behoeft niet elk aangedragen bewijsmiddel die gehele periode te betreffen, maar kunnen de bewoners desgewenst ook met een combinatie van bewijsmiddelen die slechts een deelperiode beslaan de genoemde gehele periode ‘opvullen’. Zo valt bijvoorbeeld te denken aan ‘drie jaren leerlingenvervoer’ en ‘vier jaren ziektekostenverzekeringspolis’ en ‘zeven jaar jaaropgaven’. In deze optiek is er dus geen behoefte aan het hanteren van aanvullende data naast de in de beleidsregel bedoelde noch aan het vragen van aanvullende gegevens.

Eerdere besluitvorming

Er wordt geen medewerking verleend aan de aanvraag indien sprake is van een eerder besluit om te handhaven of juist om daarvan af te zien en te gedogen. Bij beide bepalingen is immers de betreffende bewoners reeds duidelijkheid geboden over de toekomst van hun bewoning.

Beslistermijn

Op een persoonlijke omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een recreatiewoning is de reguliere beslistermijn van de Wabo (paragraaf 3.2 Wabo) van toepassing. Dat betekent een beslistermijn van acht weken met een verlengingsmogelijkheid van zes weken). Bij niet tijdige beslissing wordt de vergunning van rechtswege verleend (artikel 3.9, derde en vierde lid, van de Wabo).

Leges

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een persoons-gebonden omgevingsvergunning zijn leges verschuldigd op grond van de Legesverordening.

Overig

Het college handelt overeenkomstig deze beleidsregel “tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”. (art. 4:84 Awb). Bij bijzondere omstandigheden gaat het om omstandigheden waarmee bij de totstandkoming van dit beleid geen rekening is gehouden en welke hierin derhalve niet zijn verdisconteerd.

Deze beleidsregel is vastgesteld door de burgemeester en wethouders op 22 mei 2012 en treedt in werking op 1 juni 2012.