Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR193334
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR193334/1
Regeling vervallen per 16-09-2014
Beleidsregels Leerlingenvervoer
Geldend van 01-08-2012 t/m 15-09-2014
Intitulé
Beleidsregels LeerlingenvervoerBeleidsregels leerlingenvervoer
(Verordening leerlingenvervoer gemeente Waalwijk 2012)
Vastgesteld door College van burgemeester en wethouders op 26-06- 2012
Gepubliceerd in Gemeenteblad op 05-07-2012
Beleidsregels behorende bij de verordening Leerlingenvervoer 2012
1. OUDERS
Onder ouders wordt verstaan: ouders, voogden en verzorgers.
Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’, zoals bedoeld in de verordening.
Hetzelfde geldt voor groepsleiders in een gezinsvervangend tehuis, voor groepsopvoeders in een internaat en verder voor alle meerderjarige handelingsbevoegde personen als oppassers die op hetzelfde adres verblijven als de leerling.
Verantwoordelijkheid van ouders
Het vervoer van leerlingen van huis naar school en terug is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de ouders/verzorgers.
Begeleiding van de leerling in het vervoer van huis naar school en terug is in eerste een verantwoordelijkheid van de ouders.
Deze verantwoordelijkheden kunnen de ouders niet op- of overdragen aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.
2. SCHOOL
2.1 Algemeen
- ·
School voor basisonderwijs en Speciale school voor basisonderwijs (SBO) zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs (WPO)
- ·
School voor voortgezet onderwijs. Onder een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO), vallen het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo)en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), waar praktijkonderwijs en leerweg ondersteunend onderwijs deel van uit maken.
- ·
Speciaal onderwijs. De Wet op de expertisecentra (WEC) omvat al het overig speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Het gaat om onderwijs voor doven, slechthorenden, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapten, lichamelijk gehandicapten, kinderen opgenomen in het ziekenhuis, langdurig zieken, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapten en onderwijs op pedologische instituten. De WEC onderscheidt de volgende clusters:
- -
Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap;
- -
Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudige gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;
- -
Cluster 3: onderwijs aan langdurige zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK), dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;
- -
Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK) en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
- -
Particuliere scholen
Aanspraak op leerlingenvervoer kan zowel naar rijksbekostigde als particuliere scholen bestaan, mits de particuliere school een onderwijsrichting vertegenwoordigt en mits de particuliere school een ‘school’ in de zin van de onderwijswetten is.
2.2 Advies- en plaatsingscommissies
a. Samenwerkingsverband
Op basis van de WPO moeten basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs die samenwerken, een zodanige zorgstructuur inrichten, dat voor elke leerling de benodigde zorg kan worden geboden. Artikel 18 van de WPO geeft een regeling voor de samenwerkingsverbanden.
b. Permanente commissie leerlingenzorg
De WPO kent het orgaan de permanente commissie leerlingenzorg (pcl, artikel 23 WPO). Deze commissie beslist op aanvraag van de ouders of een leerling op het onderwijs van een speciale school voor basisonderwijs is aangewezen.
Alleen als dit besluit positief is, kan een leerling op een speciale school voor basisonderwijs worden opgenomen. Het college moet bij de beoordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer van dit besluit uitgaan. Dit besluit is overigens een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast kunnen door het samenwerkingsverband aan de PCL adviestaken worden opgedragen. Wanneer dat is gebeurd dient het college het advies van de commissie bij de beoordeling te betrekken. Omdat het een advies betreft, is het college daaraan echter niet gebonden. Om de bestuurslast beperkt te houden is bepaald, dat het advies van de PCL alleen moet worden betrokken, als het college een negatieve beschikking op de gevraagde voorziening geeft.
c. Regionale verwijzingscommissie
De Regionale Verwijzingscommissie heeft op grond van artikel 10g van de WVO tot taak te beoordelen of een leerling tot het praktijkonderwijs toelaatbaar is.
d. Ambulante begeleiding
Een ambulante begeleider is verbonden aan een school voor speciaal onderwijs en geeft ondersteuning aan gehandicapte leerlingen in het reguliere primair en voortgezet onderwijs. De gemeente kan aan de ambulante begeleider van gehandicapte leerlingen in het reguliere onderwijs, voor wie een aanvraag leerlingenvervoer wordt ingediend, advies vragen over de vervoersbehoefte van die leerlingen.
e. Commissie voor de indicatiestelling
Elk kind dat wordt aangemeld voor het speciaal onderwijs moet worden geïndiceerd. De Commissie voor de Indicatiestelling beoordeelt aan de hand van onafhankelijke landelijke criteria of een leerling in aanmerking komt voor leerling gebonden financiering en in welk cluster de leerling wordt geplaatst.
f. Commissie voor de begeleiding
De taken omtrent toewijzing van (ambulante) begeleiding liggen bij de commissie voor de begeleiding, verbonden aan een school.
2.3 Schooltijden
Vanaf 1 augustus 2006 hebben scholen in het primair en het speciaal onderwijs meer vrijheid om, in samenspraak met ouders, de schooltijden zelf in te vullen. Voor de bepaling van het recht op leerlingenvervoer wordt aangesloten op de schoolgids die een school heeft uitgegeven. Indien een school van de nieuwe regelgeving ten aanzien van het invullen van de schooltijden gebruikmaakt en dat vastlegt in de schoolgids dan moet de gemeente dit honoreren.
2.4 Toegankelijke school
Verordening leerlingenvervoer definieert in artikel 1 onder l. "toegankelijke school".
a. Wachtlijst
Het spreekt voor zich dat op een toegankelijke school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat er een wachtlijst bestaat, dient bekostiging plaats te vinden naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school.
De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school.
Beleidsregel
Het is aan de gemeente om met enige regelmaat te controleren of de wachtlijst nog bestaat. In de toekenningbeschikking wordt opgenomen dat bekostiging van het leerlingenvervoer naar de verder weggelegen school wordt verstrekt tot het moment dat de wachtlijst is opgelost.
Indien de wachtlijst is opgelost wordt de bekostiging beperkt tot aan de dichtstbijzijnde school, aangezien deze weer toegankelijk is geworden. Dit is ongeacht of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken: ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, echter in het kader van het leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoerskostenvergoeding voor de dichtstbijzijnde, toegankelijke school te worden verstrekt.
Opmerking
Wanneer het college een aanvraag om bekostiging afwijst in verband met de aanwezigheid van een dichterbij gelegen school van (de aangewezen soort en van) dezelfde richting, moeten de ouders aantonen dat de leerling daadwerkelijk niet kan worden toegelaten tot die school.
b. Hulpklas bij basisschool
Beleidsregel
In het kader van de operatie Weer samen naar school is afgesproken dat, indien vaststaat dat een leerling is aangewezen op een hulpklas bij een basisschool, deze basisschool moet worden aangemerkt als de toegankelijke school Dit betekent dat ook wanneer dit niet de dichtstbijzijnde basisschool is, en dat derhalve vervoer naar deze basisschool met hulpklas dient te worden bekostigd.
2.5 Dislocaties/nevenvestigingen
Artikel 11 e.v. en artikel 15 e.v. van de verordening bepalen dat het college bekostiging verstrekt in de kosten van leerlingenvervoer, indien de afstand van de woning van de leerling naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal voortgezet onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs meer bedraagt dan zes kilometer.
Indien de school die de leerling bezoekt meer dan een locatie heeft, rijst de vraag of slechts de hoofdvestiging dan wel alle onderwijslocaties als school in de zin van de modelverordening leerlingenvervoer dienen te worden beschouwd.
Voor de beantwoording van de gestelde vraag wordt aansluiting gezocht bij de regelgeving inzake de huisvesting en materiële instandhouding in het primair onderwijs, alsmede bij artikel 2, eerste lid, artikel 11 en artikel 15, eerste lid van de modelverordening leerlingenvervoer. Als uitgangspunt geldt dan dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht als school kan worden beschouwd in de zin van de verordening.
Concreet gaat het om de volgende situaties:
1. Nevenvestiging in het basisonderwijs.
Een nevenvestiging wordt in termen van de WPO (artikel 1) beschouwd als een deel van de school op de plaats waar voor de vorming van de nevenvestiging een zelfstandige school functioneerde.
De eigen wettelijke positie van een nevenvestiging komt onder andere tot uiting in een afzonderlijke normstelling voor de instandhouding, in een afzonderlijke regeling voor de rijksbekostiging van de huisvesting (los van de plaatsingscapaciteit van de hoofdvestiging) en in de verplichting om voor de nevenvestiging een afzonderlijke leerlingenadministratie bij te houden.
Beleidsregel
Gelet op het voorgaande uitgangspunt en tegen deze achtergrond bezien, wordt een nevenvestiging als een school in de zin van de verordening beschouwd.
2. Dislocaties in het primair onderwijs.
Beleidsregel
Gelet op het hiervoor genoemde uitgangspunt, wordt een dislocatie als een school in de zin van de verordening beschouwd.
Bekostiging.
Beleidsregel
Het college verstrekt bekostiging, indien de leerling de dichtstbijzijnde toegankelijke onderwijslocatie bezoekt en indien uiteraard aan de criteria van de verordening op het gebied van richting en kilometergrens wordt voldaan. Met een onderwijslocatie wordt zowel de hoofdvestiging als een nevenvestiging of dislocatie bedoeld.
Opmerking: Verbouwing van de school
Indien een school verbouwd wordt en leerlingen op een andere locatie opgevangen worden, dan is het niet automatisch zo dat de gemeente alle leerlingen naar die locatie vervoert. Per leerling wordt de verordening leerlingenvervoer toegepast.
2.6 Leerplicht: schoolgewenningsdagen
In artikel 39, derde lid, van de WPO is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken.
Beleidsregel
De kinderen worden pas als zij de leeftijd van vier jaar hebben bereikt leerling in de zin van de WPO (artikel 39, eerste lid, WPO). De gemeente verstrekt bekostiging van het vervoer naar de basisschool of speciale school voor basisonderwijs vanaf het moment dat hun kind vier jaar is geworden.
De toelatingsleeftijd voor kinderen in het speciaal onderwijs is geregeld in artikel 39 van de WEC. Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, ongeacht of zij de leerplichtige leeftijd hebben bereikt, of al voorbij zijn kunnen de ouders, indien zij voldoen aan de voorwaarden van de gemeentelijke verordening leerlingenvervoer, aanspraak maken op bekostiging van de vervoerskosten.
Voor het voortgezet onderwijs geldt dat zolang een leerling toegelaten is op een school voor voortgezet onderwijs, en dus ‘leerling’ is van zo’n school, er aanspraak kan bestaan op bekostiging op grond van titel 4 van de verordening.
2.7 Leerlingen
a. Asielzoekerskinderen
Voor kinderen die in een Asielzoekerscentrum (AZC) verblijven en naar school toe gaan, bestaat de Richtlijn schoolvervoer asielzoekers. Deze richtlijn houdt in dat het AZC het vervoer betaalt van het AZC naar de school. Dit betaalt het AZC uit de middelen die het via het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) ontvangt. Leerlingen die niet in een asielzoekerscentrum verblijven, vallen onder de gemeentelijke regeling leerlingenvervoer. De gemeente moet leerlingen die in aanmerking komen voor het leerlingenvervoer in principe vervoeren naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de soort en de richting.
b. Illegale leerlingen
Het recht op onderwijs, ook voor illegaal in ons land verblijvende leerlingen, is gebaseerd op het principe dat jongeren waar ook ter wereld moeten worden toegerust om aan het maatschappelijke leven deel te nemen, Nederland is hiertoe ook internationale verdragsrechtelijke verplichtingen aangegaan. In de Koppelingswet is zelfs vastgelegd dat illegale kinderen die voor hun 18e jaar een onderwijstraject zijn gestart het recht hebben om dit af te maken. Hier vloeit uit voort dat illegale leerlingen in principe ook recht hebben op leerlingenvervoer. Scholen en gemeenten hoeven leerplichtige leerlingen niet te vragen naar de verblijfsstatus
c. Hoogbegaafde leerling
De gemeente wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen tot bekostiging van het vervoer naar scholen die zich richten op hoogbegaafde kinderen, zoals Leonardoscholen.
Beleidsregel
Hoogbegaafde leerlingen kunnen met de juiste begeleiding en het juiste lesmateriaal op een reguliere, dichtbij gelegen school het bij hen passend onderwijs krijgen.
De gemeente moet dan wel onderzoeken of de begeleiding en het materiaal daadwerkelijk op de dichtstbijzijnde school aanwezig is. Zo niet, dan een volgende dichtbij gelegen school. Voor informatie wordt contact opgenomen met een schoolbegeleidingsdienst. Deze diensten weten welke scholen de beschikbare zogenaamde “verrijking, versnelling en verdiepingsmaterialen” in hun leerplan hebben opgenomen.
Sommige reguliere basisscholen of samenwerkingsverbanden organiseren eens per week zogenaamde verdiepingsklassen, waar hoogbegaafde leerlingen aan deel kunnen nemen. De gemeente bekostigt het vervoer naar deze verdiepingsklassen niet.
2.8 Leerling met structurele handicap
Indien in de verordening gesproken wordt van een handicap, wordt een structurele handicap bedoeld. In het leerlingenvervoer kennen we geen tijdelijke handicap. Dit betekent dat de gemeente geen vervoer hoeft te verzorgen om tijdelijke medische redenen, bijvoorbeeld als een leerling een gebroken been heeft. Ouders hebben hier zelf een verantwoordelijkheid in.
Echter, het kan voorkomen dat een leerling een zware operatie moet ondergaan of een meervoudige ledematenbreuk heeft opgelopen, met als gevolg dat hij of zij een groot gedeelte van het schooljaar afhankelijk is van rolstoel en/of krukken vanwege herstel of revalidatie. In dat geval kan een leerling eventueel wel een beroep doen op het leerlingenvervoer op basis van titel 4. De gemeente geeft dan een beschikking af voor de duur van het herstel en/of de revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer verdwijnt, heeft de leerling geen recht meer op vervoer.
Beleidsregel
Dit hanteert de gemeente als richtlijn:
- ·
tijdelijke handicap tot drie maanden: sowieso geen aanspraak op leerlingenvervoer
- ·
tijdelijke handicap die langer duurt dan drie maanden: de gemeente bekijkt of de leerling in aanmerking kan komen voor vervoer op basis van titel 4.
2.9Medische behandeling en zorg
De gemeente wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen van ouders voor bekostiging van vervoer naar instellingen waar kinderen dagbehandelingen (zorg) krijgen, al dan niet in combinatie met onderwijs.
Beleidsregel
De gemeenten bekostigt dit vervoer niet. Het leerlingenvervoer betreft slechts het vervoer naar en van een school op de schooltijden die zijn aangegeven in de schoolgids. Dan gaat het dus om een onderwijsinstelling in de zin van de onderwijswetgeving; zorginstellingen, medisch kinderdagverblijven en dergelijke worden hier niet toe gerekend. Volgt een kind ook onderwijs op of nabij die locatie, dan kunnen de ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming bij de gemeente krijgen. Ook dan moet het gaan om onderwijs in de zin van onderwijswetgeving, dus moet de instelling die het onderwijs verzorgt een “school” zijn. Hierbij geldt dat gemeenten vervoeren in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids (artikel 1, onderdeel f, van de verordening). Krijgen kinderen voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandelingen, dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer.
Orthopedagogisch en didactisch centrum (Opdc)
Bovenschoolse voorziening bedoeld om leerlingen extra zorg te geven. Op een opdc kan ook onderwijs gegeven worden, maar de leerlingen blijven ingeschreven op een school voor voortgezet onderwijs.
Beleidsregel
Leerlingen die volledig onderwijs volgen aan een opdc en aanspraak maken op vervoer op basis van titel 5, kunnen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar het opdc. Leerlingen die gedeeltelijk onderwijs volgen aan een opdc en gedeeltelijk aan een school voor voortgezet onderwijs, kunnen alleen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar de school voor voortgezet onderwijs.
2.10 Schooltijden
Vanaf 1 augustus 2006 hebben scholen in het primair en het speciaal onderwijs meer vrijheid om, in samenspraak met ouders, de schooltijden zelf in te vullen. Voor de bepaling van het recht op leerlingenvervoer wordt aangesloten op de schoolgids die een school heeft uitgegeven. Indien een school van de nieuwe regelgeving ten aanzien van het invullen van de schooltijden gebruikmaakt en dat vastlegt in de schoolgids dan moet de gemeente dit honoreren.
1. Afwijkende schooltijden
Het komt regelmatig voor dat kinderen vanwege hun beperkingen niet in staat zijn de gehele dag onderwijs te volgen. Ouders verzoeken dan vaak om hun kind eerder op te halen.
Beleidsregel
Uitsluitend indien de structurele handicap van een leerplichtige leerling noodzaakt tot het volgen van slechts een deel van het onderwijsprogramma, dient in voorkomend geval wel tijdens de schooltijd vervoerd te worden.
Alleen als de gemeente gedeeltelijk ontheffing van de leerplicht heeft verleend, wordt op een afwijkende tijd vervoer geleverd.
De gemeente zal er zoveel mogelijk proberen de leerlingen met afwijkende schooltijden van één of meerdere scholen gezamenlijk te vervoeren.
2. Stagevervoer
Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar de school, dan bestaat in beginsel aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres. Dit is dan immers aan te merken als de ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’.
Beleidsregel
Een verzoek om vervoer naar een stageplek moet vergezeld gaan van een stageovereenkomst.
Naar analogie van "de dichtstbijzijnde toegankelijke school" hanteert de gemeente het begrip "dichtstbijzijnde toegankelijke stage". De plaats waar de leerling stage loopt kan voor de gemeente grote financiële gevolgen hebben. De gemeente gaat er van uit dat scholen dit aspect mee laten wegen in de plaatsing van leerlingen en dat zij stageplekken zoveel mogelijk zoeken in de buurt van het woonadres van de leerling. Is dit niet mogelijk dan wordt een stageplaats gezocht binnen het dorp (Sprang Capelle, Waspik) of de wijk in Waalwijk waar de leerling woont. Lukt ook dat niet, dan wordt gezocht naar een stage binnen de gemeente Waalwijk.
Lukt het niet binnen de gemeente dan wordt gezocht binnen de gemeenten waarmee Waalwijk het leerlingenvervoer heeft aanbesteed (Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg). Pas daarna kan vervoer naar verder weg gelegen gemeenten aan de orde zijn. Het gehanteerde uitgangspunt houdt in dat de gemeente alleen vervoer naar een stageplek buiten de gemeente Waalwijk bekostigt, als de school toereikend motiveert waarom in het betreffende geval een stage binnen de gemeente niet voldoet en een stage buiten de gemeenten een duidelijke meerwaarde heeft voor de leerling. De motivering dient specifiek op de betreffende leerling geschreven te zijn.
Om het plannen van stageritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen zoveel mogelijk plaats op vaste uren in de ochtend (tussen 07.30 en 09.00 uur) en de middag (tussen 16.00 en 17.30 uur) of aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen, met een marge van plus of min 30 minuten.
Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties.
3. WONING
3.1 Woning
Onder ‘woning’ wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Met andere woorden, de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. In deze is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.
Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat indien een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling aangevraagd moet worden (dit geldt overigens niet indien het bijvoorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders tijdelijk elders verblijft).
a. Tweede adres
Beleidsregel
De gemeente accepteert maximaal 2 adressen als structurele verblijfsplaats. Structureel betekent in dit verband dat er sprake moet zijn van een vast, (twee-) wekelijks terugkerend patroon bijv. alle dagen van de week met uitzondering van dinsdag- en vrijdagmiddag naar adres 1, dinsdag en vrijdagmiddag naar adres 2.
Het tweede adres moet zich binnen de gemeente bevinden.
Dit kan bijvoorbeeld zijn buitenschoolse opvang of informele opvang (bijvoorbeeld opa en oma), een Boddaertcentrum, orthopedagogisch behandelinstituut er sprake is van vaste momenten van afwijkende ophaal- en/of afzetadressen in het door het college georganiseerde aangeboden aangepast vervoer;
b. Gescheiden ouders: twee woningen
Een kind van gescheiden ouders kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind zowel bij de ene als bij de andere ouder verblijft, is er sprake van twee hoofdverblijven. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet terzake; doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling. Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzonderlijk, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is.
De gemeente toetst de aanvraag aan de eigen verordening leerlingenvervoer, waarbij onder meer wordt bekeken of er sprake is van een woning in de zin van de verordening, of de school wel de dichtstbijzijnde toegankelijke is en of voldaan is aan de afstandsgrens. Het komt voor dat slechts in één van beide gemeenten aanspraak op leerlingenvervoer bestaat, doordat de school niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is.
Beleidsregel
Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzonderlijk, voor de dagen dat het kind doordeweeks bij hen verblijft, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. Het moet gaan om vaste dagen in de week.
c. Tijdelijk verblijf
De verordening definieert in artikel 1 onder"e "woning".
Met name bij zeer kort tijdelijk verblijf van de leerling in een andere gemeente kan de vraag rijzen of het redelijk is dat deze gemeente de vervoerskosten moet dragen. Door het incidentele karakter van dit vervoer laat het zich doorgaans moeilijk organiseren binnen de bestaande gemeentelijke kaders, zodat dit vervoer zeer veel extra kosten met zich mee kan brengen. Ook voor ouders is dit omslachtig: bij gemeente A moeten zij deelname aan het vervoer opzeggen, bij gemeente B vervoer aanvragen en een aantal weken later dienen zij het omgekeerde te doen. Bovendien bevat de definitie van het begrip woning een structureel element.
Beleidsregel
In een voorkomend geval wordt als volgt gehandeld. Als vooraf vaststaat dat een leerling gedurende een korte periode (niet meer dan zes weken) in een andere gemeente (B) verblijft en zijn oude school blijft bezoeken, dan wordt dit verblijf aangemerkt als verblijf in de oorspronkelijke gemeente (A). Deze gemeente (A) zal dan ook het vervoer gedurende deze weken blijven verzorgen. Hierbij wordt er van uitgegaan dat het kind naar zijn eigen school blijft gaan. Is de afstand van het tijdelijk verblijf van de leerling naar school kleiner dan de kilometergrens die gemeente A hanteert, dan zal uiteraard (tijdelijk) geen aanspraak op bekostiging van vervoerkosten bestaan.
Een andere gemeente hoeft dit beleid niet te hanteren. In dat geval is de gemeente waar de leerling feitelijk (kortdurend) verblijft de gemeente die het vervoer van de leerling moet bekostigen.
4. VERVOER: ALGEMEEN
4.1 Goedkoopst adequate bekostiging van het vervoer
In de verordening worden de aanspraken van de ouders op gehele of gedeeltelijke bekostiging voor het dagelijks vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs vastgelegd. Indien het college het vervoer zelf laat verzorgen, kan het van ouders, die voor bekostiging van de vervoerskosten in aanmerking komen, verlangen dat hun kinderen van dit vervoer gebruik maken,
Het college gaat bij de bekostiging uit van de goedkoopst adequate mogelijkheid van vervoer (Verordening artikel 2, lid 2). Vervoer dat in het kader van deze verordening wordt bekostigd, dient naar objectieve maatstaven gerekend zowel adequaat te zijn voor de leerling als de meest goedkope voorziening voor de gemeente.
In volgorde van goedkoop naar duur:
- 1.
eigen vervoer in de vorm van fiets, fiets met begeleiding, bromfiets,
- 2.
openbaar vervoer, openbaar vervoer met begeleiding,
- 3.
aangepast vervoer, aangepast vervoer met begeleiding.
Voor eigen vervoer in de vorm van auto zijn aparte regels opgenomen in de verordening.
4.2. Afstand
Artikel 1 onder e geeft een definitie van "afstand".
Beleidsregel
Voor niet-gehandicapte leerlingen wordt de afstand gemeten over de voor fietsers toegankelijke openbare wegen en paden. De afstand wordt gemeten met Classic Routenet.nl. Als de gemeten afstand minder is dan 100 m onder de in de verordening gehanteerde afstandsgrens is, dan wordt een tweede meting uitgevoerd met de routeplanner van de ANWB. Deze tweede meting bepaalt of wel of geen vervoer wordt bekostigd.
Als de afstand tussen de woning en school korter is dan het voor de leerling geldende afstandscriterium (zes kilometer), wordt er bij de beschikking op de aanvraag een uitdraai meegestuurd.
Als de afstand van de heenreis en de terugreis verschillend is, wordt bij het meten van de afstand niet uitgegaan van de gemiddelde afstand van de heenweg (’s morgens) en de terugweg (’s middags). Indien de reisafstand op de heenweg onder de in de verordening gestelde grens ligt doch de reisafstand op de terugweg daarboven of omgekeerd, dan wordt een gedeeltelijke bekostiging verstrekt voor alleen de heen- dan wel de terugreis.
a. Fietsafstand
Als tijdens de afhandeling van een aanvraag de vraag aan de orde komt of een kind, dan wel de ouder het vervoer naar school per fiets kan doen, geldt het volgende uitgangspunt
Beleidsregel
4 jaar tot en met 8 jaar Het kind 4 km, de ouder met kind achterop 6 km
9 jaar en ouder Het kind 6 km, de ouder met kind achterop 6 km
b. Loopafstand
Als tijdens de afhandeling van een aanvraag de vraag aan de orde komt wat van een leerling verwacht mag worden als het gaat om de tijd die een leerling lopend moet kunnen afleggen, dan geldt het volgende uitgangspunt
Beleidsregel
4 jaar tot en met 8 jaar: 20 minuten
9 jaar en ouder: 30 minuten
Opmerking 1
Belangrijk is wel dat de route voor de betreffende leerling veilig is; niet alleen verkeersveilig, maar ook sociaal veilig (is het gezien de omgevingssituatie verantwoord om een leerling daarlangs te laten gaan, bijvoorbeeld een eenzame bosweg of tunnel).
Opmerking 2
Indien de afstand van de woning naar school niet voldoet aan het afstandscriterium, dan dienen de ouders, ook als de route onveilig is, zelf voor begeleiding zorg te dragen indien de af te leggen route onveilig is (Raad van State 12 juni 1995, nr. R03.93.5575).
Openbaar vervoer
Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer (wet van 12 maart 1987, Stb. 175). In deze Wet wordt onder ‘openbaar vervoer’ verstaan: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein, metro, tram, bus, of auto volgens een dienstregeling. De Wet personenvervoer definieert ‘dienstregeling’ als voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden. In de verordening is de begripsomschrijving ‘openbaar vervoer’ uitgebreid met ‘veerdienst’.
4.3 Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur
Indien de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, wordt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer verstrekt.
Overigens is het niet zo dat de ouders, indien zij op basis van het criterium reistijd aanspraak op bekostiging van aangepast vervoer maken, van het college kunnen eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht (in het geval dat het college het vervoer zelf organiseert).
Beleidsregel
Om te bepalen of het tijdcriterium van 1,5 uur wordt overschreden, is slechts van belang dat via individuele meting de conclusie wordt getrokken, dat de totale reisduur van die leerling met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur bedraagt en deze met het aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht. Is hiervan sprake dan kunnen ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer.
Wordt de leerling begeleid, dan mag de begeleiding de begeleider maximaal 3 uur per dag kosten.
Bij de reistijd wordt vijf minuten wachttijd bij de bushalte per rit opgeteld. Bij de bepaling van de reistijd van het openbaar vervoer wordt uitgegaan van de dienstregeling zoals die wordt vermeld op www.9292OV.
Voor de berekening van de reistijd per taxi wordt tweemaal vijf minuten bijgeteld.
Indien de goedkoopst adequate manier van vervoer bestaat uit een combinatie van verschillende vormen van vervoer (bus en trein, fiets en trein etc.), staat het de gemeente vrij om voor wijze van bekostiging te kiezen.
Als de gemeente gebruik gaat maken van centrale opstapplaatsen gelden de volgende richtlijnen:
- ·
de leerlingen dienen van huis naar een opstapplaats te lopen/fietsen/worden gebracht;
hiermee mag een reistijd gemoeid zijn van ten hoogste dertig minuten;
- ·
de vertrektijden van de bus moeten zodanig zijn afgestemd op de aanvangs- en eindtijden van de lessen dat er niet of nauwelijks sprake is van wachttijden;
- ·
wanneer de leerling begeleiding behoeft bij het vervoer van huis naar de opstapplaats, moeten de ouders zelf voor de begeleiding zorg dragen;
- ·
is de leerling zelfstandig genoeg om met de fiets naar school te gaan;
5. AANGEPAST VERVOER
Onderstaand gemeentelijk beleid is verwerkt in het Vervoercontract tussen de gemeente en de vervoerders die vanaf 1 augustus 2012 leerlingen uit de gemeente Waalwijk vervoeren naar school en vice versa.
5.1 Uitgangspunt
Het vervoer vindt alleen plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids.
De leerling heeft recht op maximaal 2 vervoersbewegingen per dag. Extra ritten, i.e. ritten buiten het vaste patroon, vinden alleen plaats in opdracht van de gemeente.
5.2 Stagevervoer
Om het plannen van stageritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen zoveel mogelijk plaats op vaste uren in de ochtend (tussen 07.30 en 09.00 uur) en de middag (tussen 16.00 en 17.30 uur) of aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen, met een marge van plus of min 30 minuten.
Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties.
5.3 Afwijkende schooltijden
Het komt regelmatig voor dat kinderen vanwege hun beperkingen niet in staat zijn de gehele dag onderwijs te volgen. Ouders verzoeken dan vaak om hun kind eerder op te halen.
Beleidsregel
Uitsluitend indien de structurele handicap van een leerplichtige leerling noodzaakt tot het volgen van slechts een deel van het onderwijsprogramma, dient in voorkomend geval wel tijdens de schooltijd vervoerd te worden.
Alleen als de gemeente gedeeltelijk ontheffing van de leerplicht heeft verleend, wordt op een afwijkende tijd vervoer geleverd.
De gemeente zal er zoveel mogelijk proberen de leerlingen met afwijkende schooltijden van één of meerdere scholen gezamenlijk te vervoeren.
5.4 Ophaal- en afzetplaats
a. Woning en school
De leerlingen worden aan huis opgehaald tenzij een leerling de indicatie “opstapplaats” heeft. Aan huis ophalen betekent dat de leerling opgehaald dient te worden bij de voordeur. Bij een flat of instelling geldt de hal of centrale receptie als ophaalplek. Voor alle schoollocaties geldt dat in samenspraak met de Opdrachtgever per school bepaald wordt waar de kinderen afgezet worden (bv bij de toegang van het schoolterrein of in de centrale hal van de school). De school dient te zorgen voor opvang van de kinderen na afzetten ’s ochtends en tot aan het ophalen ‘s middags.
b. Opstapplaats
De gemeente kan opstapplaatsen toestaan voor leerlingen van basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs.
Indien een leerling op een halte moet worden opgehaald geldt dat de vervoerder in overleg met de gemeente de ligging van de opstapplaatsen bepaalt.
De gemeente Waalwijk hanteert geen opstapplaatsen.
c. Overstapplaatsen
De gemeente kan beslissen dat bij de uitvoering van het vervoer gebruik gemaakt wordt van overstapplaatsen.
5.5 Combinatiemogelijkheden
De gemeente stelt beperkingen aan de combinatiemogelijkheden. Ten aanzien van de combinatiemogelijkheden geldt dat:
- ·
er uitsluitend gecombineerd mag worden met vervoer voortvloeiend uit de overeenkomst die tussen gemeente en vervoerder wordt gesloten;
- ·
ZMLK-leerlingen (cluster 3) worden afzonderlijk vervoerd van andere leerlingen;
- ·
ZMOK-leerlingen (cluster 4) worden afzonderlijk vervoerd van andere leerlingen;
Uitzondering:
Een uitzondering geldt voor de volgende situatie: als Cluster 4 leerlingen en Cluster 3 leerlingen dezelfde schoollocatie bezoeken mogen deze onderling wel gecombineerd worden.
- ·
Het combineren van leerlingen uit andere dan de deelnemende gemeenten is toegestaan, mits dit niet in strijd is met de eisen zoals beschreven in dit hoofdstuk en na uitdrukkelijke toestemming van de gemeente.
- ·
Als gedurende de looptijd van de overeenkomst blijkt dat de gemeente of de vervoerder mogelijkheden hebben/heeft om leerlingen van eenzelfde school maar vanuit een andere gemeente gecombineerd te vervoeren en dat hierdoor een kostenvoordeel kan ontstaan voor de gemeente, dan moet de vervoerder meewerken aan een eventuele wens van de gemeente om de besparing te realiseren. Dit kan ook betekenen dat de vervoerder van een andere gemeente bepaalde leerlingen van de gemeente vervoert.
- ·
Voor alle leerlingen geldt dat zoveel mogelijk met vaste chauffeurs gewerkt moet worden. Voor ZMLK- en ZMOK leerlingen is dit een eis. Voor deze leerlingen geldt dat er een stabiele structuur moet ontstaat voor de leerling. Dit betekent niet dat de hele week met dezelfde chauffeur gereden moet worden. De stabiele structuur kan ook vorm krijgen in bijvoorbeeld een vaste chauffeur op maandag t/m woensdag en een andere de rest van de week, of een vaste chauffeur voor de ochtendritten en een voor de middagritten. Er dient zoveel mogelijk gewerkt te worden met vaste vervangers.
5.6 Individuele begeleiding kind
Het is mogelijk dat een individuele leerling begeleiding nodig heeft. In dat geval wordt de begeleiding door of namens de ouder/verzorger verzorgd. De gemeente bepaalt of begeleiding ingezet mag worden. Wanneer besloten wordt tot inzet van een ouder/verzorger als begeleider, dient de vervoerder rekening te houden met deze extra zitplaats.
De begeleider moet bij een heenrit na afloop naar huis/halte gebracht worden en bij een retourrit eerst op het thuisadres/halte opgehaald worden.
Voor de begeleiding geldt dat het ophaal/afleveradres gelijk is aan het adres van de te begeleiden leerling.
5.7 Individueel vervoer
Met individueel vervoer is bedoeld, dat een leerling om medische en/of psychosociale reden niet samen met andere leerlingen kan worden vervoerd. In beginsel is er echter geen individueel vervoer. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat een leerling om medische en/of psychosociale reden individueel vervoerd moet worden. Indien dit type vervoer noodzakelijk is, wordt dit uitsluitend toegestaan na schriftelijke aanmelding daarvan door de gemeente.
5.8 Individuele reistijd
Onder individuele verblijfstijd wordt verstaan: de tijd die een leerling in het voertuig doorbrengt vanaf het moment dat de leerling in het voertuig stapt tot het moment dat hij uitstapt bij afzetadres (woon-/huisadres/op- c.q. uitstapplaats of school/stage).
De individuele reistijd per leerling in het voertuig is gelimiteerd tot 90 minuten tenzij het door de afstand niet mogelijk is om binnen deze maximale tijdsduur te blijven. Een uitzondering hierop geldt voor kinderen uit cluster 4. Hier geldt een maximale reistijd van 60 minuten. Hieronder vallen de scholen voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen, langdurig zieke kinderen zonder een lichamelijke handicap en onderwijs aan kinderen in scholen die verbonden zijn aan pedologische instituten.
Een combinatie van leerlingen mag niet leiden tot overschrijding van het gestelde reistijdcriterium, tenzij de gemeente hiervoor schriftelijk toestemming verleent. Afwijkingen van de gestelde maximale individuele reistijd zijn daarnaast alleen toegestaan, indien het door afstand niet mogelijk is binnen deze maximale tijdsduur te blijven.
Voor de bepaling van de individuele reistijd geldt de werkelijk, in de praktijk, realiseerbare tijd. De Opdrachtnemer dient dus rekening te houden met normaal te verwachten drukte en files tijdens bijvoorbeeld ochtend- en avondspits. Wanneer blijkt dat de reistijd van een leerling in de praktijk structureel overschreden wordt, dient de routeplanning te worden aangepast.
In relatie tot hetgeen in het voorgaande met betrekking tot de individuele reistijd is aangegeven geldt als algemene regel dat:
“Indien in de uitvoering van het leerlingenvervoer blijkt dat met een beperkte overschrijding van de individuele reistijd van een of meerdere leerlingen, een voor de Opdrachtgever financieel gunstigere ritplanning gemaakt kan worden, vindt hierover overleg plaats met de
gemeente”.
5.9 Aanvang- en eindtijden
Per school zijn de vaste aanvang- en eindtijden vooraf bekend. Deze worden voor aanvang van het schooljaar door gemeente aangeleverd aan de vervoerder. Afwijkingen hierop zijn alleen toegestaan in overleg met en na goedkeuring van de gemeente en mits door de scholen tijdig aangemeld. Er wordt uitgegaan van de standaard schooltijden per schoollocatie als genoemd in het schoolplan, zo nodig uitgesplitst naar groep of onderbouw/bovenbouw.
Voor het vervoeren van leerlingen van dezelfde locatie of van meerdere locaties gecombineerd in een route, die afwijkende begintijden of eindtijden hebben, geldt als uitgangspunt dat de leerlingen zoveel mogelijk op dezelfde begin- en/of eindtijden worden vervoerd. Wachttijden tot maximaal 2 lesuren worden bij het basis- en voorgezet onderwijs geaccepteerd. Mochten dergelijke situaties zich voordoen dan treedt de vervoerder in elk geval vooraf in overleg met de gemeente.
5.10 Ophaal- en afzetmarges
De aflever- en ophaaltijd aan school moet gelegen zijn binnen een tijdsmarge van vijftien (15) minuten voor het aanvangtijdstip respectievelijk na het eindtijdstip van de school.
Het ophaaltijdstip aan het einde van de lessen is nooit eerder dan het tijdstip waarop de lessen eindigen.
NB: Voor de Mytylschool geldt in verband met de tijd die leerlingen nodig hebben om na aflevering in het leslokaal te komen, dat de leerlingen uiterlijk 10 minuten voor de formele aanvangstijd van de school afgeleverd moeten worden.
Wanneer een aanpassing in de tijdsmarge kan leiden tot een kostenbesparing voor de gemeente is de vervoerder verplicht dit te melden aan de gemeente.
De gemeente beslist vervolgens of hij hier gebruik van wenst te maken. Een voorbeeld is wanneer door het uitbreiden van de tijdsmarge het vervoer naar twee scholen gecombineerd kan worden, omdat deze dicht bij elkaar liggen maar nagenoeg dezelfde begin- en eindtijden hebben zodat ze niet binnen de marge van vijftien minuten gecombineerd kunnen worden.
5.11 Vaste zitplaats
Een leerling dient zoveel mogelijk een vaste zitplaats te hebben in het voertuig.
5.12 Extreme weersomstandigheden
Bij extreme weersomstandigheden beslist de gemeente of het vervoer al dan niet op een later tijdstip plaats moet vinden. Indien dit van toepassing is, treedt vervoerder in overleg met de gemeente. De vervoerder dient verder zorg te dragen voor veilig vervoer en dient de snelheid en rijstijl aan te passen aan de geldende weersomstandigheden.
5.13 Aanmeldingen, afmeldingen en mutaties
a. Nieuwe aanmelding, mutaties in adressen van schoollocatie of woonadres
Nieuwe aanmeldingen van leerlingen, mutaties in adressen van schoollocatie of woonadres worden uiterlijk 5 werkdagen (behoudens uitzonderingen) voor datum ingang vervoer door of namens de gemeente doorgegeven. De ouder moet rekening houden met deze verwerkingstijd.
b. Wel/niet gebruik maken van het vervoer
Mutaties die betrekking hebben op wel of niet gebruik maken van het vervoer of extra ritten worden zoveel mogelijk ruim tevoren doorgegeven aan de gemeente. De gemeente zorgt d er dan voor dat deze informatie uiterlijk vóór 17:00 uur op de dag ervoor aan de vervoerder wordt verstrekt. De ouder moet rekening houden met deze verwerkingstijd als zich een mutatie voordoet.
c. Ziekmelding / betermelding
Het vervallen van vervoer i.v.m. ziekte moet de gemeente uiterlijk een uur tevoren melden bij de vervoerder. De ouder moet ziekte zo spoedig mogelijk melden bij de gemeente, zodat de gemeente dit tijdig kan melden aan de vervoerder.
Betermeldingen (na ziekte) moet de gemeente doorgeven aan de vervoerder voor 17.00 uur daags voorafgaand aan de (her)start van een geplande rit.
Voor betermeldingen die na 17.00 uur worden gemeld, geldt dat deze niet de volgende werkdag uitgevoerd worden maar de werkdag erna, tenzij de gemeente een aparte opdracht verstrekt.
d. Duur mutatie
Een mutatie/afmelding geldt tot wederbericht.
e. Gewijzigde eindtijd
Bij een gewijzigde eindtijd door o.a. lesuitval is de school of de ouder/verzorger verantwoordelijk voor opvang van de leerlingen. Indien een leerling tijdens het onderwijs/de lessen bijvoorbeeld ziek wordt of naar tandarts of huisarts moet, zijn de ouders verantwoordelijk voor het vervoer. De leerlingen worden alleen op de normale begin- en eindtijd volgens de schoolgids gebracht dan wel opgehaald.
6. BEGELEIDING
6.1 Begeleiding
De verordening hanteert in titel 2 en 3 een afstandscriterium van 6 kilometer.
Beleidsregel
De afstand van de woning naar de school moet meer zijn dan de in titel 2 en 3 gehanteerde afstanden (zes kilometer) om voor bekostiging van de vervoerkosten ten behoeve van een begeleider in aanmerking te komen.
Indien de afstand van de woning naar school niet voldoet aan het afstandscriterium, dan dienen de ouders in voorkomend geval zelf voor begeleiding zorg te dragen indien de af te leggen route onveilig is (Raad van State 12 juni 1995, nr. R03.93.5575).
Overstappen tijdens de reis
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van "overstappen" houdt in dat van een leerling van 10 of 11 jaar verwacht mag worden dat hij 1 maal per enkele reis kan overstappen. Van kinderen van 12 jaar en ouder wordt verwacht dat zij 2 maal over kunnen stappen per enkele reis.
Het komt voor dat ouders van mening zijn dat 1 respectievelijk 2 maal overstappen per enkele reis van hun kind niet verwacht kan worden en dat het kind begeleiding nodig heeft dan wel in aanmerking zou moeten komen voor aangepast vervoer.
Beleidsregel
In die gevallen moeten de ouders genoegzaam aantonen dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken. Hiervan kan onder andere sprake zijn, indien:
- ·
de leerling gedurende de rit met het openbaar vervoer een of meerdere malen moet overstappen op gevaarlijke overstappunten en hij/zij, gezien zijn/haar leeftijd, te jong hiervoor is;
- ·
de route van het uitstappunt van de bus naar de school gevaarlijke punten kent (en oplossing daarvan door bijvoorbeeld verkeersbrigadiers niet mogelijk is).
Dit ‘genoegzaam aantonen’ dient zoveel als mogelijk ondersteund te worden door eventuele bewijsstukken, zoals gegevens over de routes van het openbaar vervoer, psychologische verklaringen en medische verklaringen. In een aantal gevallen kan het voorkomen dat het bewijs moeilijk te geven is. In die gevallen dient de situatie zorgvuldig beoordeeld te worden door het college. Het college bepaalt immers of inderdaad aangetoond wordt of zelfstandig vervoer van de leerling al dan niet mogelijk is.
Indien uit het onderzoek blijkt dat begeleiding nodig is c.q. dat aangepast vervoer noodzakelijk is, kan daar een termijn aan worden verbonden en kan aan de toekenning een voorwaarde worden verbonden die gericht is op het leren om zelfstandig te reizen.
6.2 Begeleiding door ouders
Artikel 2, lid 4 van de Verordening: De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.
Beleidsregel
Begeleiding is primair een taak van de ouders/verzorgers. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Ingeval de leerling in een instelling woont blijven ouders, verzorgers als ook de instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding van de leerling naar school en terug.
Als ouders, verzorgers en van de instelling er zelf niet in slagen de begeleiding te leveren, kunnen zij daarvoor bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of vrijwilligers inschakelen.
Alleen in uitzonderlijke situaties waarin men er niet in slaagt om begeleiding in het leerlingenvervoer te organiseren, kan de gemeente in laatste instantie met een (tijdelijke) oplossing komen. Dit wordt altijd op individueel niveau besloten (Verordening leerlingenvervoer artikel 29).
6.3 Medische begeleiding
Beleidsregel
De gemeente is niet verantwoordelijk voor medische begeleiding in het leerlingenvervoer.
6.4 Ernstige benadeling van het gezin
In de artikelen 13, 18 en 22 van de verordening is opgenomen als argument om aangepast vervoer te verstrekken in plaats van openbaar vervoer met begeleiding het begrip "ernstige benadeling van het gezin".
Beleidsregel
Van een ernstige benadeling van het gezin kan sprake zijn, als één van de volgende situaties aanwezig is:
- a.
Andere kinderen van onder de 10 jaar thuis zonder identiek schoolbezoek met slechts één ouder op de vervoersmomenten van de leerling;
- b.
Alleenstaande ouder met scholings- of arbeidsverplichtingen op de vervoersmomenten van de leerling;
- c.
De enige verzorger heeft een structurele lichamelijke of zintuiglijke handicap;
- d.
Het reizen per openbaar vervoer kost de begeleider méér dan 3 uur reistijd per dag.
Dat feitelijk sprake is van ernstige benadeling moet in de a tot en met c genoemde situaties door de ouder(s) worden aangetoond.
De onder d genoemde situatie wordt ambtshalve beoordeeld.
Het feit dat ouders beiden werken vormt nooit een zelfstandige reden om aangepast vervoer per taxi(busje) toe te kennen. De verantwoording voor het schoolbezoek dragen zij zelf.
Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of anderen in te schakelen.
Overigens blijft naast de hier genoemde gevallen altijd artikel 29 (Afwijken van bepalingen) van toepassing.
6.5 Openbaar (en eigen) vervoer
Artikel 15 van de verordening geeft nadere regels omtrent de bekostiging van het openbaar (en eigen) vervoer. Hieronder kan worden verstaan: ouders die de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets etc.), of een leerling die gebruikmaakt van fietsvervoer.
Of van bekostiging van eigen vervoer sprake kan zijn is ter beoordeling van het college. Een belangrijke maatstaf hierbij kan zijn dat dit vervoer voor de gemeente een goedkopere wijze van vervoer is. Ook kunnen aspecten als zelfredzaamheid van de leerling meespelen bij de beoordeling van het college of de leerling zelf gebruik kan maken van het vervoer per fiets.
De bekostiging van het eigen vervoer is gerelateerd aan de bekostiging waar de ouders in principe op basis van de bepalingen in de verordening voor in aanmerking komen: uitgangspunt is hierbij openbaar vervoer.
a. Vergoeding tussen de middag
Er wordt maximaal twee enkele reizen per dag vergoed: aan het begin en aan het einde van de schooldag. Geen bekostiging wordt verstrekt voor de kosten die ontstaan indien de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.
b. Twee of meer leerlingen
Indien ouders twee of meer leerlingen vervoeren die aangepast vervoer behoeven, wordt uitgegaan van de rijafstand uitgaande van de woning van de te vervoeren leerling die het verst van de school verwijderd woont.
7. HANDICAP
7.1 Structurele en tijdelijke handicap
Er is onderscheid te maken in structurele en tijdelijke handicap. De gemeente is alleen verantwoordelijk voor vervoer van structureel gehandicapte leerlingen.
Beleidsregel
Indien in de verordening gesproken wordt van een handicap, wordt een structurele handicap bedoeld. In het leerlingenvervoer kennen we geen tijdelijke handicap. De gemeente verzorgt geen vervoer om tijdelijke medische redenen, bijvoorbeeld als een leerling een gebroken been heeft. Ouders hebben hier zelf een verantwoordelijkheid in. In sommige gevallen vergoedt de ziektekostenverzekeraar een gedeelte.
Echter, het kan voorkomen dat een leerling een zware operatie moet ondergaan of een meervoudige ledematenbreuk heeft opgelopen, met als gevolg dat hij of zij een groot gedeelte van het schooljaar afhankelijk is van rolstoel en/of krukken vanwege herstel of revalidatie. In dat geval kan een leerling eventueel wel een beroep doen op het leerlingenvervoer op basis van artikel 20 zoals genoemd onder Titel 4 van de verordening.
Daarbij hanteert de gemeente de volgende regel:
- ·
bij een tijdelijke handicap tot drie maanden bestaat geen aanspraak op leerlingenvervoer;
- ·
bij een tijdelijke handicap die langer duurt dan drie maanden bekijkt de gemeente of de leerling in aanmerking komt voor vervoer op basis van artikel 20, zoals genoemd onder Titel 4 van de verordening. De gemeente geeft een beschikking af voor de duur van het herstel en/of de revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer verdwijnt, heeft de leerling geen recht meer op vervoer.
8. DREMPELBEDRAG en DRAAGKRACHT
8.1 Drempelbedrag
Met name wanneer meerdere kinderen uit één gezin gebruikmaken van het leerlingenvervoer en het inkomen van de ouders relatief laag is, kan voor ouders een onevenredig grote financiële belasting ontstaan.
Beleidsregel
In deze situatie kan met toepassing van artikel 29 besloten worden het verschuldigde drempelbedrag niet geheel in rekening te brengen.
a. Fietsvergoeding
Ten aanzien van het heffen van een drempelbedrag voor leerlingen die in aanmerking komen voor een fietsvergoeding het volgende. De fietsvergoeding is in een aantal gevallen lager dan het door de ouders verschuldigde drempelbedrag. Onderstaande beleidsregel is opgenomen om te voorkomen dat leerlingen die zouden kunnen fietsen daarvan om deze reden van afzien.
Beleidsregel
Als de fietsvergoeding lager is dan of gelijk is aan het door de ouders verschuldigde drempelbedrag, wordt geen drempelbedrag in rekening gebracht.
b. Terugval in inkomen
Indien het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 29 van de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen.
Beleidsregel
Om te bepalen wanneer het redelijk is van de peildatum af te wijken, is aangesloten bij artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF). Dit artikel is niet in de verordening opgenomen maar is hieronder als beleidsregel opgenomen. Het gaat bij de toepassing van artikel 29 van de verordening om een beleidsbevoegdheid van het college. Onderstaand artikel vormt slechts een gedeeltelijke invulling van die beleidsruimte. Het betreffende artikel van de WSF kan als richtsnoer gehanteerd worden. Het college houdt dan zijn eigen bevoegdheid om in zeer bijzondere situaties een andere oplossing te kiezen.
De toe te passen regel luidt:
- 1.
Op aanvraag van de ouder wordt bij de toepassing van artikel 26 uitgegaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt gevraagd, indien:
- a.
sprake is van een terugval in inkomen over het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging wordt gevraagd, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld, of
- b.
sprake is van een terugval in inkomen over het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van het toetsingsinkomen van de ouder van ten minste 15% ten opzichte van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld.
c. Pleegouders en voogdij-instellingen
Beleidsregel
Aan pleegouders wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.
d. Voogdij-instellingen
Voogdij-instellingen kunnen ook als ‘ouder’ worden aangemerkt. Zij kunnen tevens een aanvraag indienen. Bij hen kan echter geen drempelbedrag worden vastgesteld, omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben. (Deze wet ziet op natuurlijke personen.)
8.2 Financiële draagkracht
Indien het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 29 van de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen.
Beleidsregel
Zie 8.1, onder b "Terugval in inkomen"
9. WIJZIGINGEN en TERUGVORDERING
9.1 Doorgeven van wijzigingen
Artikel6, eerste lid, van de verordening regelt dat ouders verplicht zijn wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten. Ouders dienen dergelijke wijzigingen onverwijld mede te delen aan het college.
Beleidsregel
Ouders moeten in ieder geval de volgende wijzigingen doorgeven:
- ·
wijziging van de reistijd, in verband met verandering in bijvoorbeeld het openbaar vervoer;
- ·
wijziging in het woonadres van de leerling, door bijvoorbeeld verhuizing;
- ·
wijziging van de gezinssamenstelling;
- ·
wijziging in de gezinssituatie, die invloed heeft op het al dan niet begeleiden van leerlingen bijv. ontslag van één van de ouders);
- ·
wijziging van het adres van de school;
- ·
wijziging van de schooltijden van de school;
- ·
toekenning van bekostiging op grond van de Wet WIA , of op grond van andere wet en regelgeving.
9.2 Terugvordering
Artikel6, vierde lid, van de verordening biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging. De beslissing dient aan de aanvrager bekend te worden gemaakt (artikel 3:41 Awb).
Beleidsregel
Het college hanteert het uitgangspunt dat ten onrechte ontvangen tegemoetkomingen voor leerlingenvervoer altijd van de ouders worden terug gevorderd, tenzij er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
10. ADVISERING
10.1 Advisering bij negatieve beschikking
Volgens de verordening wint het college in ieder geval advies in als het overweegt een negatieve beschikking op de gevraagde voorziening af te geven in de volgende situaties:
- ·
over de vraag of een leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets;
- ·
over de vraag of een leerling, die een school voor speciaal onderwijs bezoekt, al dan niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer in verband met zijn verstandelijke of lichamelijke handicap of leeftijd, waardoor vervoer onder begeleiding noodzakelijk is;
- ·
over de vraag of een leerling gelet op zijn verstandelijke of lichamelijke handicap al dan niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van het openbaar vervoer gebruik te maken, waardoor aangepast vervoer noodzakelijk is;
- ·
over de vraag of een leerling, die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, waarvan de afstand van de woning van de leerling naar de te bezoeken school minder bedraagt dan de in de verordening aangegeven minimum kilometergrenzen, niet in staat is, gezien zijn lichamelijke handicap, die school zonder aangepast vervoer te bereiken;
- ·
over de vraag of een leerling, die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, gebruik kan maken van de (brom)fiets, indien openbaar vervoer ontbreekt;
Er hoeft geen advies ingewonnen te worden als het gaat om:
- ·
de vraag of de reistijd van anderhalf uur of meer met openbaar vervoer door middel van aangepast vervoer teruggebracht kan worden tot 50% of minder (artikel 18, onder b, van de modelverordening);
- ·
de vraag of openbaar vervoer ontbreekt.
10.2 Adviezen van Commissies uit het onderwijs
Als een verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, moet het college het advies van de aangewezen commissie bij haar besluit betrekken. Dit is geregeld de artikel 10, lid 2, artikel 16 en artikel 26, lid 2 van de Verordening leerlingenvervoer.
Beleidsregel
Meestal zal het advies duidelijk zijn over de school waar een leerling naar vervoerd moet worden. Dat advies zal de gemeente moeten volgen. Als de gemeente wil afwijken dan zal zij die afwijking moeten motiveren.
De adviezen gaan meestal niet in op het vervoer. Als er wel een advies over is opgenomen, zal dit advies moeten worden gevolgd of moet gemotiveerd worden afgeweken. Er dient dan altijd een onderzoek door een derde gedaan te worden.
11. ONTZEGGING TOEGANG VERVOER
Ontzeggen van de toegang tot het vervoer door de gemeente
Basis tot ontzegging van de toegang tot het vervoer is gelegen in artikel 28 van de Verordening leerlingenvervoer.
Melding
Meldingen door de reiziger
- 1.
Van een melding door de reiziger is sprake wanneer de reiziger de opdrachtnemer laat weten dat de beloofde dienstverlening niet volgens verwachting wordt uitgevoerd en de reiziger wenst dat alsnog tot uitvoering wordt overgegaan. Voorbeelden: de taxi is te laat of het ontbreken van een geschikt vastzetsysteem.
- 2.
Een melding kan worden gedaan via het telefoonnummer bij de vervoerder.
- 3.
De vervoerder is verantwoordelijk voor het oplossen van de melding.
Incidenten
- 1.
Een incident is een ernstig voorval tijdens het vervoer dat niet hersteld kan worden. Voorbeelden zijn: een aanrijding waarbij persoonlijke ongevallen plaatsvonden, een leerling/begeleider die tijdens het vervoer gewond is geraakt of overleden, wanordelijkheden bij de uitvoering van het vervoer, verstoringen van het vervoer door conflicten, agressie of verstorende verkeerssituaties.
- 2.
Incidenten tijdens het vervoer worden binnen twee uur na het incident per telefoon en e-mail aan het betreffende gemeente gemeld en beschreven.
- 3.
De vervoerder biedt reizigers een soepele en voortvarende afwikkeling van de gevolgen van een incident.
- 4.
Meldt de vervoerder of de ouder een incident (lees hier ongewenst gedrag van chauffeur, leerling of ouder) dat mogelijk gevolgen kan hebben voor het vervoer van een leerling of voor de chauffeur, dan start een ambtenaar van de gemeente (Team leerlingenvervoer) een onderzoek. De ambtenaar deelt ouders en vervoerder mee dat een onderzoek wordt opgestart.
De ambtenaar bespreekt het incident eerst met de vervoerder. Hij informeert bij de vervoerder wat deze zelf al hebben ondernomen en vraagt een eventueel rapport van de chauffeur op.
De ambtenaar hoort telefonisch ouders en/of school.
Als de conclusie van het ambtelijk onderzoek is dat het voorval is terug te voeren op de ernstige verstandelijke handicap van de leerling en dus aan de leerling niet kan worden toegerekend dan wordt met vervoerder, ouders en eventueel school een passende oplossing gezocht (bijv. begeleiding in het aangepast vervoer, eigen vervoer).
Als de conclusie van het ambtelijk onderzoek is dat het voorval niet is terug te voeren op de ernstige verstandelijke handicap van de leerling, wordt het ongewenste gedrag aan de leerling toegerekend. De ouders ontvangen een eerste waarschuwingsbrief. In deze brief wordt in ieder geval meegedeeld dat:
- ·
bij herhaling van ongewenste gedrag de leerling voor een termijn van 4 weken wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer;
- ·
de leerling van enige vorm van leerlingenvervoer wordt uitgesloten tot het einde van het schooljaar met een minimum van 3 maanden exclusief vakanties, als hij zich na de schorsing opnieuw schuldig maakt aan ongewenst gedrag.
De vervoerder wordt op de hoogte gesteld van het feit, dat aan de ouders van de leerling een waarschuwingsbrief is verstuurd.
Als de conclusie van het ambtelijk onderzoek is dat het ongewenste gedrag moet worden toegerekend aan de ouders, dan ontvangen de ouders een eerste waarschuwingsbrief. In deze brief wordt in ieder geval meegedeeld dat:
- ·
bij herhaling van het ongewenste gedrag de leerling voor een termijn van 4 weken wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer;
- ·
de leerling van enige vorm van leerlingenvervoer wordt uitgesloten tot het einde van het schooljaar met een minimum van 3 maanden exclusief vakanties, als de ouders zich na de schorsing opnieuw schuldig maken aan ongewenst gedrag.
De vervoerder wordt op de hoogte gesteld van het feit, dat aan de ouders van de leerling een waarschuwingsbrief is verstuurd.
5.Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van 12 maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als onder 4 beschreven, met dien verstande dat het telefonisch horen wordt vervangen door een gesprek.
Gaan ouders niet in op de uitnodiging voor een gesprek over het gedrag of is de conclusie van het onderzoek dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling en/of ouders, dan ontvangen de ouders onder verwijzing naar de eerste waarschuwingsbrief een tweede waarschuwingsbrief, waarin hen wordt meegedeeld, dat:
·vanwege de herhaling van het ongewenste gedrag de leerling voor een termijn van 4 weken wordt uitgesloten van enig vorm van leerlingenvervoer.
Als de leerling en/of ouders zich na de schorsing opnieuw schuldig maakt/maken aan ongewenst gedrag wordt de leerling uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer tot het einde van het schooljaar met een minimum van 3 maanden exclusief vakanties.
De vervoerder wordt op de hoogte gesteld dat aan de ouders van de leerling een waarschuwingsbrief is verstuurd met daarin een schorsing van 4 weken.
6.Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van 12 maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als onder 4 beschreven met dien verstande dat het telefonisch horen wordt vervangen door een gesprek.
Gaan ouders niet in op de uitnodiging voor een gesprek over het gedrag of is de conclusie van het onderzoek dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling en/of ouders, dan ontvangen de ouders onder verwijzing naar de eerste en de tweede waarschuwingsbrief een derde brief waarin hen wordt meegedeeld, dat:
- ·
vanwege de herhaling van ongewenste gedrag de leerling een maand wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer tot het eind van het schooljaar met een minimum van 3 maanden exclusief vakanties.
- ·
De vervoerder wordt op de hoogte gesteld dat aan de ouders van leerling een waarschuwingsbrief is verstuurd met daarin een schorsing tot het eind van het schooljaar.
Opmerking 1
Vindt het ongewenst gedrag plaats tegen het eind van het schooljaar dan geldt de uitsluiting voor een periode van 3 maanden exclusief de zomervakantie. Dit betekent dat de uitsluiting ook in het begin van een nieuw schooljaar kan vallen.
Opmerking 2
Als ouders na de schorsing opnieuw van het leerlingenvervoer gebruik willen maken dan moeten ze aan het eind van de schorsingsperiode een nieuwe aanvraag indienen.
7.Als de conclusie van het ambtelijk onderzoek is dat het voorval moet worden toegerekend aan de chauffeur, vindt overleg plaats met de vervoerder over een gepaste maatregel/oplossing van het probleem. De ouders worden schriftelijk op de hoogte gesteld van het resultaat van het overleg.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl