Verordening op de organisatie van de wijkaanpak

Geldend van 11-11-2000 t/m heden

Intitulé

Verordening op de organisatie van de wijkaanpak

De Raad van de gemeente Rotterdam,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 oktober 2000, SOB nr. 00/2588;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, titel 10.1 van de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening op de deelgemeenten (Gemeenteblad 1995, nr. 41) en de Verordening algemene subsidievoorwaarden (Gemeenteblad 1994, nr.53, zoals nadien gewijzigd);

Besluit:

I. Vast te stellen de hierna volgende Verordening op de organisatie van de wijkaanpak.

Hoofdstuk 1 Organisatiestructuur

Artikel 1.1

In deze verordening wordt verstaan onder wijkaanpak: de samenhangende, inhoudelijke en procesmatige inspanning op stedenbouwkundig, sociaal, economisch, cultureel en milieuhygiënisch gebied, gericht op het versterken van de leefbaarheid van wijken en buurten.

Artikel 1.2

  • 1. De raad wijst strategische wijkaanpakgebieden aan.

  • 2. Strategische wijkaanpakgebieden zijn gebieden waar een samenhangend beleid op fysiek, sociaal en economisch terrein nodig wordt geacht om de in die gebieden bestaande leefbaarheidsproblemen op te lossen.

  • 3. Naast de strategische wijkaanpakgebieden kan de raad overige wijkaanpakgebieden aanwijzen.

  • 4. Overige wijkaanpakgebieden zijn gebieden waar een krachtig wijkaanpakbeleid nodig wordt geacht zonder dat hiervoor een geheel eigen bestuurlijk organisatiemodel wordt ingesteld.

Artikel 1.3

  • 1. Er is een collegeteam wijkaanpak, waarin zitting hebben de leden van het college die in het bijzonder belast zijn met de uitvoering van het beleid inzake de wijkaanpak.

  • 2. Het collegeteam wijkaanpak wijst uit zijn midden voor ieder strategisch wijkaanpakgebied één of meer collegeleden aan die in het bijzonder belast zijn met de wijkaanpak in dit gebied.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde collegeleden vormen samen met de voorzitter van de deelgemeenteraad van de deelgemeente waarin het betreffende strategische wijkaanpakgebied is gelegen de stuurgroep wijkaanpak voor dat gebied.

  • 4. Het dagelijks bestuur van de deelgemeente kan in afwijking van het gestelde in het derde lid in de plaats van de voorzitter van de deelgemeenteraad een ander lid uit hun midden aanwijzen om zitting te nemen in de stuurgroep wijkaanpak van een strategisch wijkaanpakgebied.

Artikel 1.4

  • 1. De stuurgroep wijkaanpak is belast met de ontwikkeling van het uitvoeringsprogramma wijkaanpak en, na vaststelling van dit programma door de gemeenteraad, met de uitvoering daarvan, zulks onverminderd de verantwoordingsplicht van burgemeester en wethouders aan de raad en de verantwoordingsplicht van het dagelijks bestuur van de deelgemeente aan de deelgemeenteraad.

  • 2. Het collegeteam wijkaanpak is belast met de coördinatie van de beleidsontwikkeling en -uitvoering door de stuurgroepen in de onderscheiden strategische wijkaanpakgebieden, zulks onverminderd de verantwoordingsplicht van burgemeester en wethouders aan de raad en de verantwoordingsplicht van het dagelijks bestuur van de deelgemeente aan de deelgemeenteraad.

  • 3. De raad stelt het uitvoeringsprogramma als bedoeld in het eerste lid vast, nadat de deelgemeenteraad hierover zijn oordeel heeft gegeven.

  • 4. De deelgemeenteraad is belast met het verzorgen van de inspraak en de participatie van burgers bij de ontwikkeling en uitvoering van het uitvoeringsprogramma als bedoeld in het eerste lid, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 5 van de Verordening op de deelgemeenten.

Artikel 1.5

  • 1. De leden van de stuurgroep wijkaanpak zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de in artikel 1.4 eerste lid genoemde werkzaamheden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde gezamenlijke verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de stuurgroep, tenminste bij de in artikel 2.1 lid 3 bedoelde evaluatie van het gevoerde beleid, over het gevoerde beleid verantwoording aflegt aan de raad en voorts, over het gevoerde beleid op projectniveau, zo dikwijls als de deelgemeenteraad dit nodig acht, verantwoording aflegt aan de deelgemeenteraad.

  • 3. Terzake van de in deze bepaling geformuleerde verantwoordelijkheid van de leden van de stuurgroep blijft de verdeling van bevoegdheden tussen gemeente en deelgemeente zoals deze is neergelegd in de Verordening op de deelgemeenten volledig in stand. De Verordening op de deelgemeenten is hiermee te zien als kader waarbinnen de leden van de stuurgroep verantwoording afleggen aan de raad en de deelgemeenteraad.

Artikel 1.6

  • 1. In de overige wijkaanpakgebieden is het dagelijks bestuur van de deelgemeente belast met de voorbereiding van uitvoeringsprojecten wijkaanpak.

  • 2. Uitvoeringsprojecten wijkaanpak worden door de deelgemeenteraad voorlopig vastgesteld en vervolgens aan het collegeteam wijkaanpak aangeboden.

  • 3. Indien het collegeteam wijkaanpak, respectievelijk burgemeester en wethouders, zich met de betreffende projecten kan verenigen, leggen burgemeester en wethouders deze uitvoeringsprojecten aan de raad ter vaststelling voor.

  • 4. Het bevoegde orgaan van de deelgemeente is belast met de uitvoering van de door de raad vastgestelde uitvoeringsprojecten wijkaanpak in de overige wijkaanpakgebieden.

  • 5. De bepalingen uit hoofdstuk 2 van deze verordening met betrekking tot uitvoeringsprogramma’s wijkaanpak zijn van overeenkomstige toepassing op uitvoeringsprojecten wijkaanpak.

Hoofdstuk 2 Budgetten, subsidieplafonds en programma’s

Artikel 2.1

  • 1. De raad stelt het budget, tevens subsidieplafond voor de wijkaanpak vast.

  • 2. Vaststelling van het budget kan betrekking hebben op meerdere budgetjaren.

  • 3. Tenminste één maal per jaar bij de begrotingsbehandeling neemt de raad op basis van een evaluatie van de voortgang in de uitvoering van het wijkaanpakbeleid een besluit omtrent aanpassing van de vastgestelde budgetten en vaststelling van nieuwe budgetten.

  • 4. Op nieuwe budgetten is het gestelde in het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.2

  • 1. De raad kan het in artikel 2.1 bedoelde budget verdelen in deelbudgetten.

  • 2. Elk deelbudget geldt als een budget tevens subsidieplafond als bedoeld in artikel 2.1.

  • 3. Deelbudgetten kunnen worden onderscheiden in stedelijk in te zetten budgetten en gebiedsgebonden budgetten.

Artikel 2.3

  • 1. De raad koppelt een budget al dan niet gelijktijdig met de vaststelling van dit budget aan een uitvoeringsprogramma.

  • 2. Besteding van budgetten vindt plaats op basis van door de raad vastgestelde uitvoeringsprogramma’s dan wel vastgestelde delen daarvan.

  • 3. Een uitvoeringsprogramma kan betrekking hebben op meerdere budgetjaren.

Artikel 2.4

  • 1. De raad kan een uitvoeringsprogramma geheel of gedeeltelijk vaststellen.

  • 2. Binnen een vastgesteld uitvoeringsprogramma kan de raad programma-onderdelen aanwijzen die nog nader moeten worden uitgewerkt.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde programma-onderdelen worden na uitwerking opnieuw ter vaststelling aan de raad voorgelegd.

  • 4. Budgetbesteding op de in het derde lid bedoelde programma-onderdelen vindt pas plaats na de in dit lid bedoelde vaststelling door de raad.

Artikel 2.5

De raad kan aan de vaststelling van een uitvoeringsprogramma of een programma-onderdeel nadere verplichtingen verbinden.

Artikel 2.6

  • 1. Onderdeel van een uitvoeringsprogramma is een uitvoeringsschema.

  • 2. In een uitvoeringsschema wordt zo nauwkeurig mogelijk aangegeven binnen welke termijnen de onderscheiden programma-onderdelen zullen worden uitgevoerd.

  • 3. Terzake van de besluitvorming als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 wordt in het jaarverslag door burgemeester en wethouders aan de raad een overzicht van de voortgang in de uitvoering van het wijkaanpakbeleid verstrekt waarbij afwijkingen ten opzichte van de uitvoeringsschema’s duidelijk zijn aangegeven.

  • 4. De raad kan bij overschrijding van termijnen uit het uitvoeringsschema het budget dat gekoppeld is aan de vertraagde programmaonderdelen intrekken.

  • 5. De raad kan bij overschrijding van termijnen uit het uitvoeringsschema de verleende vaststelling aan het vertraagde programma-onderdeel intrekken.

Hoofdstuk 3 Conflictbemiddeling

Artikel 3.1

  • 1. Leden van de stuurgroepen wijkaanpak en in de overige wijkaanpakgebieden het dagelijks bestuur van de deelgemeente kunnen zich, indien zich tussen stuurgroepleden onderling, respectievelijk tussen het dagelijks bestuur van de deelgemeente en burgemeester en wethouders, verschillen van inzicht voordoen bij de ontwikkeling dan wel de uitvoering van uitvoeringsprogramma’s of -projecten, wenden tot de raadscommissie voor de Wijkaanpak. Bij de vaststelling van deze verordening wordt deze functie vervuld door de commissie voor Stedelijke Vernieuwing, Sociale Vernieuwing, Volkshuisvesting en Allochtonenbeleid (SVVHA).

  • 2. De commissie voor de Wijkaanpak geeft zo spoedig mogelijk aan hoe het conflict naar haar oordeel zou moeten worden beslecht.

  • 3. Indien het advies van de commissie voor de Wijkaanpak als bedoeld in het vorige lid, niet tot oplossing van het conflict heeft geleid, wordt de aangelegenheid waarover het verschil van inzicht bestaat, ter besluitvorming aan de raad voorgelegd.

Hoofdstuk 4 Subsidieverlening

Artikel 4.1

Op het verlenen en vaststellen van subsidie in het belang van de wijkaanpak overeenkomstig door de raad vastgestelde uitvoeringsprogramma’s en uitvoeringsprojecten is de Verordening algemene subsidievoorwaarden van toepassing.

Ondertekening

II. Deze verordening treedt in werking de dag volgende op de dag van de bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 2 november 2000.

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 10 november 2000 en ligt op werkdagen van 9.00 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk informatie- en documentatiecentrum van de Bestuursdienst van de gemeente Rotterdam, stadskantoor kamer 100, ingang Rodezand 18.

De Secretaris

N. van Eck

De Voorzitter

I.W. Opstelten

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1

Het is belangrijk te onderkennen dat de wijkaanpak een beleid is waarbij op deelgemeentelijk niveau gelijktijdig gestreefd wordt naar zowel een fysieke, economische als sociale kwaliteitsverbetering van een gebied.

Van een gelijktijdige inspanning op deze drie terreinen wordt een sterke verbetering van de leefbaarheid van wijken verwacht.

Artikel 1.2

De gebieden waarop het onder 1.1 bedoelde beleid zich richt worden door de gemeenteraad vastgesteld.

De aanwijzing van SWA- en OWA-gebieden door de gemeenteraad heeft feitelijk reeds plaats gevonden op 7 januari 1999, met de vaststelling van het Plan van Aanpak Uitvoeringsprogramma Wijkaanpak. Daarbij is tevens vermeld, dat de grenzen vooralsnog globaal zijn aangegeven en onderwerp van nadere uitwerking zijn. Tevens werd als motto meegegeven: gebiedsgericht is niet gebiedsgebonden. Mocht er toch behoefte zijn aan een meer nauwkeurige vaststelling van de grenzen van de strategische wijkaanpakgebieden, dan dient hiervoor een aanvullend raadsbesluit genomen te worden.

Artikel 1.3

Uit de samenstelling van de stuurgroep blijkt de gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel het gemeentebestuur als de deelgemeentebesturen voor de ontwikkeling en de uitvoering van het wijkaanpakbeleid.

Bij separaat collegebesluit worden de wethouders die zitting hebben in een stuurgroep wijkaanpak voor een gebied, gemandateerd bevoegdheden namens burgemeester en wethouders uit te oefenen.

Artikel 1.4

Dit artikel regelt de taken van de stuurgroep wijkaanpak, het collegeteam wijkaanpak, de raad en de deelgemeenteraad in het kader van de wijkaanpak. De bestaande verdeling van bevoegdheden over het gemeentebestuur en de deelgemeentebesturen overeenkomstig de Verordening op de deelgemeenten wordt daarbij volledig gehandhaafd.

Besluiten van de stuurgroep zijn formeel besluiten van burgemeester en wethouders, met uitzondering van besluiten, die betrekking hebben op bevoegdheden die overeenkomstig de Verordening op de deelgemeenten aan de deelgemeentebesturen zijn overgedragen. Laatstbedoelde besluiten zijn besluiten van het dagelijks bestuur van de deelgemeente. Raadsbevoegdheden en reeds aan ambtenaren gemandateerde collegebevoegdheden (opgenomen in het Integraal Machtigings- en Volmachtbesluit) kunnen niet door de stuurgroep uitgeoefend worden.

Om de leden van de stuurgroep rechtsgeldig besluiten te kunnen laten nemen namens het gemeentebestuur en het deelgemeentebestuur, dient er te worden voorzien in een dubbel beslissings- en ondertekeningsmandaat. Dit houdt in dat burgemeester en wethouders een besluit nemen, waarbij de gemeentelijke stuurgroepleden het mandaat krijgen om terzake van de uitvoering van deze verordening namens het college besluiten te nemen en te ondertekenen en dat het dagelijks bestuur van de deelgemeente een besluit neemt, waarbij de deelgemeentelijke stuurgroepleden het mandaat krijgen om terzake van de uitvoering van deze verordening namens het dagelijks bestuur besluiten te nemen en te ondertekenen.

Eén en ander doet niets af aan de algemene verantwoordingsplicht van burgemeester en wethouders aan de raad en van het dagelijks bestuur aan de deelgemeenteraad. Zie hierover ook het volgende artikel.

Naast het geven van een oordeel over het uitvoeringsprogramma, voordat de raad deze vaststelt, is in dit artikel nadrukkelijk aan de deelgemeenteraad opgedragen de taak om zorg te dragen voor de inspraak en participatie van bewoners bij de ontwikkeling en uitvoering van het uitvoeringsprogramma. Dit is in overeenstemming met het daaromtrent bepaalde in artikel 5 van de Verordening op de deelgemeenten.

Artikel 1.5

In aanvulling op het gestelde in artikel 1.4 regelt artikel 1.5 de wijze waarop de stuurgroep wijkaanpak verantwoording aflegt aan de raad en de deelgemeenteraad.

Verantwoording wordt uiteraard afgelegd binnen de afgesproken taakverdeling: de raad stelt het programma en het bijbehorende budget vast en de deelgemeenteraad is verantwoordelijk voor de uitvoering en de inspraak en participatie van burgers. Dit houdt in, dat de stuurgroep verantwoording aflegt aan de raad op programma- en budgetniveau en aan de deelgemeenteraad op projectniveau.

De verantwoording van de stuurgroep aan de raad zal in de praktijk via het college in het verband van de PenC-cyclus en de RITS-methodiek verlopen. De verantwoording van de stuurgroep aan de deelgemeenteraad zal via het dagelijks bestuur van de deelgemeente in een nader door hem aan te geven vorm verlopen.

Met deze bepalingen wordt nog eens benadrukt dat de introductie van de bestuurlijke stuurgroepen in de strategische wijkaanpakgebieden weliswaar niet leidt tot een wijziging in de verdeling van bevoegdheden, zoals neergelegd in de Verordening op de deelgemeenten, maar gelijktijdig wel voorziet in een bestuurlijk orgaan dat op basis van bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders en het dagelijks bestuur van de deelgemeente in staat is sturing te geven aan het sterk decentraal georiënteerde wijkaanpakbeleid.

De leden van de stuurgroep dragen hierbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Dit betekent dat de stuurgroepleden ook moeten kunnen worden aangesproken op het door de stuurgroep gevoerde beleid. De onderhavige bepaling vertaalt de verantwoordelijkheid van de leden van de stuurgroep voor het door de stuurgroep gevoerde beleid naar een hiermee samenhangende noodzaak tot democratische controle op dit beleid. De deelgemeenteraad kan zijn democratische controletaak op basis van deze bepaling volledig waarmaken.

Gelijktijdig blijft de verdeling van bevoegdheden zoals neergelegd in de Verordening op de deelgemeenten, er echter wel toe leiden dat, in geval van een bestuurlijk conflict tussen stuurgroep en raad of deelgemeenteraad, de raad uiteindelijk de wethouder uit de stuurgroep en de deelgemeenteraad het lid van het dagelijks bestuur, dat voor de deelgemeente zitting heeft in de stuurgroep, hierover ter verantwoording zal roepen.

De verwachting is dat met deze werkwijze is verzekerd dat in de uitvoeringspraktijk van de wijkaanpak de stuurgroep zijn uitvoerende taken en de deelgemeenteraad zijn controlerende taak volledig kan waarmaken.

Artikel 1.6

Over het algemeen zullen er bij de overige wijkaanpakgebieden op basis van deze verordening minder omvangrijke uitvoeringsprogramma’s worden vastgesteld dan bij de strategische wijkaanpakgebieden. De op basis van deze verordening voor de overige wijkaanpakgebieden door de gemeenteraad vastgestelde voorstellen zullen daarmee naar verwachting eerder hun vertaling hebben gekregen in één of meer concrete projecten. Vandaar dat bij de overige wijkaanpakgebieden wordt gesproken van uitvoeringsprojecten en niet van een uitvoeringsprogramma. Veel betekenis heeft dit onderscheid echter niet. Een ambitieuze aanpak van een gebied dat valt onder de overige wijkaanpak met een veelheid aan projecten die onder deze verordening vallen, kan dan ook zonder meer worden neergelegd in een uitvoeringsprogramma.

Door het ontbreken van een stuurgroep wordt de zorg voor de uitvoering van door de gemeenteraad vastgestelde projecten in deze gebieden neergelegd bij het deelgemeentebestuur.

Om deze taak ook echt waar te kunnen maken nemen burgemeester en wethouders een Bijzonder mandaatbesluit m.b.t. de overige wijkaanpakgebieden. Hierbij wordt de uitvoering van door de raad vastgestelde uitvoeringsprojecten, voor zover het daarbij gaat om algemene collegebevoegdheden (en niet om raadsbevoegdheden, reeds aan ambtenaren gemandateerde bevoegdheden en aan het deelgemeentebestuur overgedragen bevoegdheden) gemandateerd aan de directeuren van de bedrijven en diensten van de gemeente Rotterdam. Deze gemandateerde directeuren voeren deze taken vervolgens uit in nauw overleg met het dagelijks bestuur van de deelgemeente, waarmee recht wordt gedaan aan het uitgangspunt, dat het bestuurlijke primaat bij de uitvoering van uitvoeringsprojecten in de overige wijkaanpakgebieden ligt bij het dagelijks bestuur van de deelgemeente.

Artikel 2.1

De uitvoeringsprogramma’s zullen over het algemeen betrekking hebben op meerdere budgetjaren. Voor het welslagen van de wijkaanpak is het van groot belang, dat er zekerheid bestaat omtrent de financiële uitvoerbaarheid van dergelijke meerjarige programma’s. Een meerjarige budgetzekerheid kan hierin voorzien.

Lid 3 biedt de basis voor de toepassing van de PenC-cyclus op de wijkaanpakbudgetten. PenC staat voor Planning en Control, zijnde de systematische opeenvolging van aanbieding van jaarplannen/begrotingen, tussentijdse verslagen en jaarverslagen/rekeningen aan het gemeentebestuur. Het Uitvoeringsprogramma wordt als het ware behandeld als een tak van dienst.

Artikel 2.2

Onder de gebiedsgebonden budgetten vallen de voor de onderscheiden strategische wijkaanpakgebieden door de raad vastgestelde budgetten. Een voorbeeld van een stedelijk budget wordt gevormd door het voor de afmaak van het voormalige intensief beheer beleid voor particuliere woningverbetering gereserveerde budget. In dit voorbeeld wordt het budget vastgesteld ten behoeve van het verlenen van subsidie. In een dergelijk geval geldt het vastgestelde budget tevens als subsidieplafond. Dit betekent dat een subsidieaanvraag moet worden geweigerd, indien honorering zou leiden tot het overschrijden van het budget.

Artikel 2.3, 2.4, en 2.5

Deze bepalingen vormen de kern van deze verordening. Het uitgangspunt is dat de gemeenteraad als hoofd van de gemeente op grond van het hem toekomende budgetrecht bepaalt hoe het voor de wijkaanpak gereserveerde budget dient te worden besteed. De raad doet dit door meerjarige programma’s (in de OWA-gebieden door projecten, zie toelichting op artikel 1.5) vast te stellen. Het spreekt voor zich, dat de mate waarin programma-onderdelen zijn uitgewerkt sterk zal verschillen. Zo kunnen in het programma volledig uitgewerkte projecten zijn opgenomen, waarvan de uitvoering na de vaststelling van het programma meteen ter hand kan worden genomen, terwijl andere programma-onderdelen eerst nog verder moeten worden uitgewerkt alvorens ze tot uitvoering kunnen komen. De raad kan bepalen dat nog nader uit te werken programma-onderdelen na uitwerking nogmaals ter vaststelling aan de raad moeten worden voorgelegd. Ook kan de raad de vaststelling van dergelijke programma-onderdelen aan nadere voorwaarden binden.

Hiermee ontstaat een systeem waarbij op een flexibele wijze de uitvoering en de hiermee samenhangende nadere uitwerking van uitvoeringsprogramma’s op lokaal niveau (stuurgroep, deelgemeentebestuur) kan plaatsvinden, zonder dat de gemeenteraad de centrale regie verliest. In feite leidt de in deze artikelen neergelegde systematiek tot de introductie van de zogenaamde RITS-methodiek (Rotterdams Investerings Tijdpad en Strategie) in de wijkaanpak. Bij de RITS-methodiek gaat het er om dat projecten verschillende fasen doorlopen en dat er geen sprake mag zijn van een automatische doorstroming van een project van de verkenningsfase naar de planstudiefase en tenslotte naar de realisatiefase. Telkens dient op de cruciale momenten in de totale procesgang bestuurlijke besluitvorming met betrekking tot de wenselijkheid van de voortgang van een project plaats te vinden. Op deze wijze is gegarandeerd dat de projectuitvoering past binnen de door het gemeentebestuur gestelde beleidsprioriteiten.

Artikel 2.6

Voorkomen moet worden dat budget vastgelegd wordt op programma-onderdelen die vervolgens niet tot uitvoering komen. Dit vergt in de eerste plaats een duidelijke planning. Deze wordt neergelegd in een uitvoeringsschema. De afwijkingen ten opzichte van het uitvoeringsschema worden in het jaarverslag gemeld. Aanmerkelijke vertraging in de uitvoering van programma-onderdelen kan leiden tot het intrekken van het hieraan gekoppelde budget of zelfs tot het intrekken van de eerder gegeven goedkeuring aan dit programma-onderdeel. In ieder geval bij de begrotingsbehandeling neemt de raad een beslissing over de aanpassing van vastgestelde budgetten en eventuele toedeling van nieuwe budgetten op basis van de evaluatie uit het jaarverslag. Op deze wijze wordt een optimale aanwending van voor de wijkaanpak beschikbare middelen zo veel mogelijk bevorderd.

Artikel 3.1

Aan de commissie SVVHA wordt ingevolge deze bepaling een conflictbemiddelende rol toegekend, indien zich binnen de stuurgroep van een SWA-gebied, dan wel tussen college en deelgemeentebestuur in een OWA-gebied onverhoopt een serieus verschil van inzicht voordoet over het te voeren wijkaanpakbeleid.

Er wordt nadrukkelijk gesproken van bemiddeling en bijvoorbeeld niet van arbitrage, omdat de commissie niet is toegerust om recht te spreken en een dergelijke rol van de commissie in de bestuursrechtelijke verhoudingen op gemeenteniveau ook niet zou passen. Dit laat echter onverlet dat een oordeel van de raadscommissie SVVHA in een voorkomend conflict van grote politieke betekenis zal zijn en naar verwachting in de meeste gevallen richtinggevend zal zijn voor de oplossing van het gerezen geschil.

Indien echter het oordeel van de commissie niet tot beslechting van het conflict heeft geleid en toch knopen moeten worden doorgehakt, gebeurt dat laatste door de gemeenteraad.

Artikel 4.1

Aan het verlenen van subsidie kunnen voorwaarden worden gesteld. Indien er ten behoeve van de realisering van een project door de gemeente een subsidie wordt verleend van fl.500.000,- of meer, zal in ieder geval als subsidievoorwaarde gelden de eis dat moet worden voldaan aan de door de gemeenteraad d.d. 28 januari 1999 vastgestelde ‘5%-regeling additioneel bestek’. Deze regeling komt er in het kort op neer dat 5% van de subsidie moet worden besteed aan het (tijdelijk) in dienst nemen van langdurig werklozen.

Hetzelfde geldt overigens ook ingeval er in het kader van de uitvoering van door de gemeenteraad goedgekeurde uitvoeringsprogramma’s door de gemeente werk wordt aanbesteed met een aanneemsom van fl.500.000,- of meer. In dit laatste geval geldt de 5% regeling niet als subsidievoorwaarde, maar wordt deze eis opgenomen in de aannemingsovereenkomst waarbij het werk wordt aanbesteed.