Gedragscode Flora- en faunawet

Geldend van 10-04-2012 t/m heden

Intitulé

Gedragscode Flora- en faunawet

Samenvatting

Algemeen

De bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is erop gericht om de Nederlandse biodiversiteit te beschermen en de dieren en planten binnen de Nederlandse wetgeving de plek te geven die hun volgens de Europese (Vogel- en Habitatrichtlijnen) afspraken toekomt. De Flora- en faunawet is sinds 1 april 2002 van kracht. Het uitgangspunt is een wettelijk verbod op het doden van een aantal in het bijzonder genoemde dieren en planten.

De Flora- en faunawet bevat een aantal verbodsbepalingen om er voor te zorgen dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten, te weten;

  • Artikel 8: Het is verboden (beschermde) planten te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen,

  • Artikel 9: Het is verboden (beschermde) dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen,

  • Artikel 10: Het is verboden (beschermde) dieren opzettelijk te verontrusten,

  • Artikel 11: Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van (beschermde) dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren,

  • Artikel 12: Het is verboden eieren van (beschermde) dieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.

Binnen Velsen komen verschillende beschermde soorten voor. Rugstreeppad, Gewone Dwergvleermuis, Zandhagedis en Rietorchis zijn hier voorbeelden van.

Op 23 februari 2005 is het “Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen” (AMvB artikel 75) in werking getreden. Eén van de belangrijkste wijzigingen geregeld in dit ‘Vrijstellingsbesluit’ geldt voor regelmatig terugkerende werkzaamheden zoals het onderhoud aan vaarwegen of het maaien van graslanden die al langer op dezelfde manier worden uitgeoefend en kennelijk niet hebben verhinderd dat een beschermde soort zich in het gebied heeft gevestigd.

Voor deze terugkerende werkzaamheden kan een vrijstellingsregeling in werking treden als wordt voldaan aan bepaalde criteria. De criteria die worden gehanteerd bij het opstellen van de vrijstellingsregeling zijn, de zeldzaamheid van soorten en de ingrijpendheid van activiteiten. Hoe zeldzamer de soort en hoe ingrijpender de activiteit, hoe strikter het beschermingsregime.

Ook voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting kan een vrijstelling gelden, al is deze minder omvattend dan de vrijstelling voor terugkerende werkzaamheden.

Om gebruik te kunnen maken van de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen, beheer en gebruik, is voor vogels en de soorten genoemd in de AMvB artikel 75 een gedragscode nodig. Een gedragscode is niet verplicht maar dan moet voor ieder project of beheeractiviteit in een terrein waar beschermde soorten voorkomen de ontheffingsprocedure worden doorlopen. Zonder gedragscode geldt de vrijstelling niet!

Wat beschrijft de gedragscode?

De gedragscode is de concretisering van de algemene zorgplicht voor de beschermde soorten genoemd in de AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet. De gedragscode beschrijft hoe in redelijkheid, activiteiten kunnen worden vermeden die schadelijk en nadelig zijn voor de genoemde dieren en planten. De genoemde gedragsregels zorgen ervoor dat er geen wezenlijke invloed van de werkzaamheden op het lokale voortbestaan van de beschermde soorten uitgaat. Bij naleving van de gedragscode geldt de vrijstelling uitsluitend voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van het bestendig beheer en onderhoud. Deze werkzaamheden in het kader van ‘bestendig beheer en onderhoud’ worden in hoofdstuk 2 aanvullend benoemd.

Doel gedragscode

Het doel van de gemeentelijke gedragscode is:

  • invulling geven aan de Flora- en faunawet door te voldoen aan:

    • o beschermingsplicht: het voortbestaan zekerstellen van de aanwezige populaties beschermde en in de AMvB artikel 75 genoemde dier- en plantensoorten,

    • o zorgplicht: schade aan flora en fauna en hun leefgebieden voorkomen bij ruimtelijke ontwikkelingen, beheer en gebruik,

  • tijdwinst en het terugdringen van de administratieve last: zonder gedragscode zal voor alle terugkerende werkzaamheden zoals het maaien, snoeien, kappen, baggeren, etc., elke keer een aparte ontheffing en vrijstelling moeten worden aangevraagd,

  • de gedragscode bevordert de structurele inbedding van soortbescherming in het handelen van de gemeente Velsen,

  • het binnen de gemeentegrenzen in overeenstemming brengen van verschillende (beheer)activiteiten en werkzaamheden met de eisen die de Flora- en faunawet wat dat betreft stelt

Het Vrijstellingsbesluit

Door de inwerkingtreding van het Vrijstellingsbesluit in februari 2005 onderscheidt de Flora- en faunawet drie categorieën beschermde soorten; respectievelijk Tabel 1-, Tabel 2- en Tabel 3 1 soorten.

Soorten genoemd in Tabel 1 betreft een aantal algemeen voorkomende planten- en diersoorten zoals Egel, Kleine watersalamander, Gewone pad, etc. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling. Wel is de zorgplicht van toepassing. De gedragscode is dan ook niet van toepassing op de Tabel 1 soorten.

Soorten genoemd in Tabel 2 betreft minder algemene, veelal zeldzame en/of bedreigde soorten, zoals Kleine modderkruiper, Rietorchis en Stengeloze sleutelbloem. Voor de Tabel 2 soorten geldt alleen een vrijstelling wanneer de gemeente Velsen beschikt over een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) goedgekeurde gedragscode voor werkzaamheden die kunnen worden aangeduid als ‘regulier beheer en onderhoud’ of als ‘bestendig gebruik’.Deze werkzaamheden zijn in hoofdstuk 2 aanvullend benoemd

Soorten genoemd in Tabel 3 (bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage I van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten) betreft zeldzame en veelal bedreigde soorten zoals Bittervoorn en Rugstreeppad. Voor deze Tabel 3 soorten is de vrijstelling afhankelijk van het soort werkzaamheden.

Wanneer de gemeente Velsen beschikt over een goedgekeurde gedragscode geldt voor werkzaamheden die kunnen worden aangeduid als ‘bestendig beheer en onderhoud’ en ‘bestendig gebruik’ een vrijstelling. Deze werkzaamheden zijn in hoofdstuk 3 aanvullend benoemd.

Voor activiteiten die vallen onder ruimtelijke ontwikkelingen geldt de vrijstelling niet en zal wanneer effecten op deze Tabel 3 soorten wordt verwacht, een ontheffing moeten worden aangevraagd.

Vrijstelling voor het opzettelijk verontrusten van deze soorten uit Tabel 3 volgens een gedragscode geldt niet voor bestendig beheer en onderhoud in de landbouw of bestendig gebruik. Een ontheffing zal moeten worden aangevraagd. Ook voor activiteiten die vallen onder ruimtelijke ontwikkelingen geldt de vrijstelling niet en zal wanneer effecten op deze soorten worden verwacht, een ontheffing moeten worden aangevraagd.

Vogels hebben een aparte plek in de Flora- en faunawet. Ondanks dat vogels niet in de tabellen zijn opgenomen, is een toets vergelijkbaar als die van Tabel 3-soorten van toepassing.

In bijlage 1 en 2 van deze gedragscode wordt een opsomming gegeven van beschermde soorten die hun verspreiding hebben op in Velsen en zijn opgenomen in Tabel 2 of Tabel 3.

figuur 1 - Flora- en Faunawet

Geldigheid Algemeen

Deze gedragscode is geldig voor ‘bestendig beheer en onderhoud’ tot en met december 2014. Een tussentijdse aanpassing is alleen mogelijk indien of de gemeente Amsterdam, de gemeente Velsen of het Ministerie van EL&I oordeelt dat de ontwikkelingen in de praktijk dit noodzakelijk maken. Deze gedragscode is overgenomen van gemeente Amsterdam. De gedragscode van Amsterdam is goedgekeurd door het ministerie van EL&I (goedkeuringbesluit van 11 december 2009).

Geldigheid bij bestendig beheer en onderhoud

De memorie van toelichting op de wijziging van de AMvB verstaat onder ‘bestendig beheer en onderhoud’ werkzaamheden die gericht zijn op het handhaven van de bestaande situatie. Maatregelen kunnen soms ingrijpend zijn zoals bij het maaien of baggeren of het vervangen van bestaande straat- en laanbomen, maar zijn een voortzetting van een cyclisch beheerregiem. Cyclisch behoeft niet perse jaarlijks te zijn maar kan ook betekenen 1x in de 2, 3 of 5 jaar. Voor deze werkzaamheden is over het algemeen een beheer- of onderhoudsplan of een groen- of bomenbeheersplan aanwezig. Ook de in de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) geregelde en beschreven verwijdering van door iepziekte aangetaste iepen is een voorbeeld van bestendig beheer. De aanwezigheid van beschermde soorten is vaak afhankelijk van het gevoerde beheer en continuering van het cyclische beheer en daarmee een voorwaarde voor het voortbestaan van de soort.

Het gebruik van de gedragscode

De gedragscode is van toepassing binnen de grenzen van Velsen op alle medewerkers van de gemeente Velsen die zelf of samen met anderen werkzaamheden uitvoeren of die daartoe opdracht geven aan derden. Deze derden verklaren bij hun werkzaamheden de ‘Gedragscode flora en fauna van de gemeente Velsen’ te onderschrijven en te volgen. Op verzoek kunnen zij een exemplaar van de gedragscode overhandigen aan controlerende instanties of verenigingen.

Beschermde natuurgebieden

In beschermde natuurgebieden op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 geldt niet alleen de bescherming van flora en fauna door de wet maar daarnaast ook de bescherming van het natuurgebied zelf. Activiteiten die daar plaats vinden moeten dus niet alleen worden getoetst op hun effecten op beschermde soorten maar ook op de ‘wezenlijke waarden en kenmerken’ die hebben geleid tot bescherming van het gebied. Zonder vergunning mag in een beschermd natuurgebied niets worden gedaan dat schadelijk is voor natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het natuurterrein of dat de 'wezenlijke kenmerken van het gebied' aantast. Binnen de gemeente Velsen is ondermeer het natuurgebied het Kennemerland-Zuid (Natura 2000-gebied) gelegen. De gedragscode is NIET van toepassing op natuurgebieden welke vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998.

1 Algemeen

1.1 Inleiding

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet beschermt algemene en bijzondere inheemse plant- en diersoorten. Dat betekent dat bij het beheer van gemeentelijk groen aantoonbaar zorgvuldig moet worden handelen bij onderhoud, aanleg of omvorming van openbaar groen. Plant- en diersoorten die onder de Flora- en faunawet vallen, mogen hiervan geen schade ondervinden. De gedragscode betreft het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud.

De gedragscode is een praktisch instrument om te voorkomen dat voor elke beschermde soort een ontheffing aangevraagd en goedgekeurd moet worden door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I).

Het toepassen van de gedragscode binnen de gemeente heeft een aantal voordelen. De gemeente voldoet beter aan de vereisten van de Flora- en faunawet en de belangrijke flora- en faunagebieden worden zichtbaar. Ook voor de inwoners van Velsen wordt helder dat de gemeente in het beheer en onderhoud rekening houdt met de hier voorkomende beschermde soorten.

Met deze gedragscode voldoet de gemeente Velsen aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 16c van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten Flora- en faunawet. Deze gedragscode is ontleend aan die van de gemeente Amsterdam.

Zorgvuldig handelen

Het volgen van de gedragscode zal met zekerheid leiden tot een zorgvuldige omgang met flora en fauna zoals omschreven in art 2 lid 1 en 2 Flora- en faunawet. De gedragslijnen zorgen ervoor dat er geen ‘wezenlijke 2 invloed’ van de werkzaamheden op het lokale voortbestaan van de beschermde soorten uitgaat. Een gedragscode is echter geen technische handleiding die altijd tot succes leidt. Zorgvuldigheid is het resultaat van de inzet van mensen. De mensen die het werk doen – vooral het buitenwerk – kunnen en moeten de zorg voor de natuur vorm geven. Deze gedragscode kan daarvoor de leidraad zijn, maar kan de individuele verantwoordelijkheid en zorg niet vervangen.

Doel

Het doel van de gedragcode is:

  • Invulling te geven aan de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van populaties van planten- en diersoorten uit Tabel 2 en 3 van de AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet,

  • Invulling te geven aan het aspect zorgvuldig handelen zoals gehanteerd in de AMvB artikel 75. Dit houdt in dat werkzaamheden geen wezenlijke negatieve invloed hebben op planten- en diersoorten uit Tabel 2 en 3 door:

    • o schade aan planten en dieren en hun leefomgeving bij het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud te voorkomen;

    • o Tijdswinst en het verkleinen van de administratieve last. Zonder gedragscode zal voor alle terugkerende werkzaamheden zoals het maaien, snoeien, kappen, baggeren, etc., elke keer een aparte ontheffing en vrijstelling moeten worden aangevraagd,

  • De gedragscode bevordert structurele inbedding van soortbescherming in het handelen van de gemeente Velsen,

  • Het binnen de gemeentegrenzen in overeenstemming brengen van verschillende (beheer)activiteiten en werkzaamheden met de eisen die de Flora- en faunawet op dat gebied stelt.

Reikwijdte van gedragscode

Deze gedragcode is opgesteld voor handelingen en werkzaamheden op het gebied van ‘bestendig beheer en onderhoud’ met betrekking tot:

• Tabel 2 en Tabel 3 soorten (inclusief broedvogels)

• De beschermde flora en fauna die op grond van AMvB artikel 75 worden beschermd is ingedeeld in drie tabellen (zie 1.2 voor verklaring van de tabellen). In het rapport ‘Beschermde natuurwaarden in Velsen’ (zie bijlage 1) is een overzicht van gegeven van de Tabel 2 en 3 soorten die in 2010 in Velsen zijn waargenomen en waarop deze gemeentelijke gedragscode van toepassing is.

Leeswijzer

In de hierna volgende paragrafen worden de definities van de in deze gedragscode gebruikte termen en de verantwoordelijkheden tijdens de planvoorbereiding en uitvoering vermeld. Tevens is aangegeven hoe de noodzakelijke informatievoorziening is geregeld en zijn slotbepalingen gedefinieerd. In hoofdstuk 2 zijn de bepalingen ten aanzien van beheer en onderhoud opgenomen. Belangrijk onderdeel bij het gebruik en de toepassing van de gedragscode zijn de verspreidingsgegevens van beschermde soorten zoals opgenomen in bijlage 1 en 2.

1.2 Definities

In de gedragscode worden de volgende termen gehanteerd.

  • Beschermde

    soorten in Tabel 1 of algemene beschermde soorten:

  • Soorten waarvoor een algemene vrijstelling (zie Vrijstellingenbesluit artikel 16b, lid1) geldt van een aantal belangrijke verbodsbepalingen voor; (i) de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen en bermen en in het kader van natuurbeheer; (ii) de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw en de bosbouw; (iii) bestendig gebruik; (iv) de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

  • Beschermde

    soorten in Tabel 2 of overige beschermde soorten: Beschermde soorten waarvoor geen algemene vrijstelling geldt, maar die niet genoemd zijn in Bijlage I van het Vrijstellingenbesluit noch staan vermeld op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van een aantal belangrijke verbodsbepalingen voor ingrepen in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ingrepen, mits wordt gewerkt op basis van een door de Minister goedgekeurde gedragscode.

  • Beschermde soorten in Tabel 3 of strikt beschermde soort:

  • Soorten

    genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn of in Bijlage I van het Vrijstellingenbesluit; voor deze soorten geldt een vrijstelling van een aantal belangrijke verbodsbepalingen voor ingrepen in het kader van bestendig beheer en onderhoud, mits wordt gewerkt op basis van een door de Minister goedgekeurde gedragscode.

  • Broedseizoen:

  • Voor

    het broedseizoen kan in het kader van Flora- en faunawet geen standaardperiode worden gehanteerd. Het gaat om de periode dat een vogel bezig is om een nest te bouwen, te broeden en broedzorg geeft, ongeacht de tijd van het jaar. Per vogel is het broedseizoen vaak anders; afhankelijk van de weersomstandigheden kan de Blauwe reiger al beginnen met nestbouw in december en de Boomvalk pas in mei. Voor een indicatie van het broedseizoen per vogel wordt verwezen naar de soortspecifieke natuurkalenders of de vogelbescherming..

  • Deskundige:

  • Persoon

    die (i) op HBO-, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie en/of (ii) als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau dat is aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus en/of (iii) zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenmonitoring en -bescherming en is aangesloten bij en werkzaam voor de daarvoor in Nederland bestaande organisaties (zoals bijvoorbeeld VZZ, RAVON, Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, SOVON, STONE, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied) en/of (iv) als (stads)ecoloog werkzaam is bij de gemeente Velsen.

  • Afdelingshoofd: Zie opdrachtgever.

  • Initiatiefnemer:

    De initiatiefnemer is hoofdverantwoordelijk voor de naleving van deze gedragscode en aansprakelijke partij voor het bevoegd gezag. In overeenstemming met de wet wordt de verantwoordelijkheid voor het toepassen van de wet binnen de gemeente bij het afdelingshoofd neergelegd. Het afdelingshoofd Beheer en Onderhoud opereert namens het college als gedelegeerd opdrachtgever (initiatiefnemer).

  • Locatie: Het gebied waar concrete buiten werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling of beheer- en onderhoud worden uitgevoerd.

  • Maatregelen:

    Specifieke acties gericht op het zorgvuldig omgaan met flora en fauna; deze maatregelen zijn aanvullend ten opzichte van de werkzaamheden.

  • Opdrachtgever: Een persoon (bijvoorbeeld afdelingshoofd, beleidsmedewerker of beheerder) die namens het college als (gedelegeerd) opdrachtgever opereert.

  • Opdrachtnemer:

    Persoon of bedrijf dat in opdracht van de gemeente Velsen activiteiten uitvoert.

  • Vogels: De verbodsbepaling van artikel 11 beperken zich bij de vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt (nesten, holen etc.), inclusief de functionele omgeving (kwantiteit, kwaliteit, bereikbaar etc.) om het broeden succesvol te laten verlopen en slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt (zie definitie broedperiode). De meeste vogels maken elke broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat een nieuw nest te maken. Dergelijke nesten voor eenmalig gebruik genieten de bescherming van artikel 11 gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn. Als wordt gewerkt buiten het broedseizoen of maatregelen worden getroffen die moeten voorkomen dat vogels zich gedurende het broedseizoen op de bouwplaats vestigen, is voor deze soorten geen ontheffing nodig.

Slechts een beperkt aantal soorten vogels bewoont het nest permanent of keert jaar in jaar uit terug op hetzelfde nest. Deze permanente verblijfplaatsen zijn jaarrond beschermd. Voor de volgende vijf categorieën van nesten zijn de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet ook buiten het broedseizoen van toepassing:

  • 1.

    Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld Steenuil)

  • 2.

    Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: Roek, Gierzwaluw en Huismus).

  • 3.

    Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: Ooievaar, Kerkuil en Slechtvalk).

  • 4.

    Nesten van vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: Boomvalk, Buizerd en Ransuil).

  • 5.

    Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen (voorbeeld: Oeverzwaluw) zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

De gedragscode van de gemeente Velsen volgt hierbij het vigerende beleid van het ministerie van EL&I.

De in de bijlage 1 en 2 van de gedragscode gevoegde ecologische rapporten kunnen gebruikt worden als hulpmiddel bij het bepalen of ontheffing nodig is of dat maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats te behouden. De functionaliteit kan bijvoorbeeld gewaarborgd worden door het nemen van mitigerende maatregelen. Ook is in sommige gevallen een omgevingscheck nodig. Door een deskundige4 moet dan worden vastgesteld of er voldoende gelegenheid voor de betreffende vogelsoort om zelfstandig in omgeving vervangend nest te zoeken/bouwen. Indien dit niet voor handen is, dan dient, voor zover mogelijk, alternatieve nestgelegenheid aangeboden te worden. Indien dat niet mogelijk is, dient ontheffing aangevraagd te worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker van de gedragscode om gemotiveerd en gedocumenteerd te bepalen onder welke categorieën nest een voorkomende vogelsoort valt.

Vrijstellingenbesluit:

Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten van 28 november 2000, gewijzigd bij Algemene Maatregel van Bestuur van 10 september 2004, van kracht geworden op 23 februari 2005.

Werkzaamheden beheer en onderhoud:

De werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader bestendig beheer en onderhoud, zoals aanvullend beschreven in hoofdstuk 2.

1.3 Verantwoordelijkheden

  • 1.3.1

    De initiatiefnemer is hoofdverantwoordelijk voor de naleving van deze gedragscode en aansprakelijke partij voor het bevoegd gezag. In overeenstemming met de wet wordt de verantwoordelijkheid voor het toepassen van de wet binnen de gemeente bij het afdelingshoofd neergelegd. Het afdelingshoofd opereert namens het college als gedelegeerd opdrachtgever (initiatiefnemer). Dit laat onverlet dat de opdrachtnemer een eigen verantwoordelijkheid heeft en door de initiatiefnemer aansprakelijk gesteld kan worden voor eventuele schade die door het niet correct naleven van de gedragscode door opdrachtnemer ontstaat.

  • 1.3.2

    De gemeente Velsen maakt deze gedragscode actief openbaar, zodat haar eigen personeel, (potentiële) opdrachtnemers, belanghebbenden en belangstellenden tijdig over het bestaan en de inhoud van de gedragscode worden geïnformeerd. Afdeling Wijkbeheer zal afdeling Beleid en Voorbereiding actief informeren over de gedragscode en de daarmee verband houdende afspraken.

  • 1.3.3

    Afdeling Beleid en Voorbereiding is verantwoordelijk voor het ten behoeve van een Natuurtoets beschikbaar stellen van al eerder geïnventariseerde gegevens over beschermde en bijzondere natuurwaarden.

  • 1.3.4

    Afdeling Wijkbeheer is verantwoordelijk voor het monitoren, evalueren en actualiseren van deze gedragscode.

  • 1.3.5

    Het afdelingshoofd maakt deze gedragscode onderdeel van alle opdrachten die in het kader van de hieronder beschreven werkzaamheden worden verstrekt. In bestekken, opdrachtbrieven en contracten wordt expliciet verwezen naar deze gedragscode, die tevens als bijlage bij opdrachtbrieven en contracten wordt opgenomen. De opdrachtnemer bevestigt schriftelijk de werkzaamheden volgens deze gedragscode uit te voeren.

  • 1.3.6

    Het afdelingshoofd is verantwoordelijk voor het inventariseren van het plangebied op beschermde soorten en het juiste gebruik van de genoemde inventarisatiegegevens in de planning en te nemen maatregelen in de besteksvoorbereiding van de werkzaamheden.

  • 1.3.7

    De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor het adequaat uitvoeren van de in deze gedragscode beschreven maatregelen, ook als deze in onderaanneming worden uitgevoerd.

  • 1.3.8

    De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor het tijdig, correct en volledig informeren en instrueren van de bij de werkzaamheden en maatregelen betrokken personen.

  • 1.3.9

    De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor het aanwezig zijn van deze gedragscode met bijlagen op de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd.

  • 1.3.10

    De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor het geven van een adequate invulling aan de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, ook in gevallen waarin deze gedragscode niet voorziet.

  • 1.3.11

    De opdrachtnemer kan door het afdelingshoofd aansprakelijk worden gesteld voor schade, als deze het gevolg is van het niet naleven van deze gedragscode.

  • 1.3.12

    Ook bij afwezigheid van schade is het afdelingshoofd bevoegd om sancties jegens de opdrachtnemer te treffen, als blijkt dat deze zich niet houdt aan de gedragscode.

  • 1.3.13

    De afspraken tussen initiatiefnemer en opdrachtnemer worden vastgelegd in het afsprakenformulier (zie bijlage 5).

1.4 Informatie aanwezigheid beschermde soorten

  • 1.4.1

    Beschermde natuurwaarden in Velsen.

  • De

    gemeente Velsen heeft beschermde plant- en diersoorten binnen de gemeentegrenzen de beschermde planten- en diersoorten laten inventariseren. Dit heeft geresulteerd in het rapport ‘Beschermde soorten Velsen. Literatuurstudie in het kader van de Flora- en faunawet’, 8 september 2010. Daarnaast is in 2011 aanvullend onderzoek verricht. Zie bijlage 1 en 2.

1.5 Toepassing bij voorbereiding van werkzaamheden

  • 1.5.1

    De initiatiefnemer van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ingrepen en beheer en onderhoud, brengt in kaart of in het plangebied en directe omgeving beschermde soorten uit Tabel 2 of 3, inclusief broedvogels, voorkomen. Hiervoor worden de volgende stappen doorlopen:

    • 1. Bepalen van de verwachtingswaarde voor beschermde soorten door het;

    • • raadplegen van bijlage 1 en 2 van de gedragscode Velsen,

    • • en/of het uitvoeren van een veldinventarisatie (Natuurtoets).

    • • literatuurstudie

  • 2.

    Indien één of meer beschermde soorten uit Tabel 2 of 3 inclusief broedvogels mogelijk of waarschijnlijk op een planlocatie voorkomt wordt óf aanvullend onderzoek uitgevoerd óf aangenomen dat de soort daadwerkelijk voorkomt en wordt dienovereenkomstig gehandeld (zie handelingen genoemd in paragraaf 1.3.5 tot en met 1.3.9).

  • 1.5.2

    Per locatie wordt een lijst van daar voorkomende beschermde soorten uit Tabel 2 en 3 inclusief broedvogels opgesteld en een kaart waarop de verspreiding van de betreffende soorten zo nauwkeurig mogelijk is weergegeven.

  • 1.5.3

    Het detailniveau van de gegevens op de kaart is zodanig dat afzonderlijke groeiplaatsen en /of vaste rust- en verblijfplaatsen in het veld te herkennen zijn.

  • 1.5.4

    De gegevens betreffende aanwezige beschermde soorten uit Tabel 2 en 3 (inclusief broedvogels) geven de actuele situatie weer en zijn ten hoogste twee jaar oud.

1.6 Onvoorziene natuurwaarden tijdens werkzaamheden

  • 1.6.1

    Wanneer Tabel 2 soorten onverwacht worden aangetroffen en aantasting onvermijdelijk is, zal in nauw overleg met een deskundige 3 , ter plaatse van de betreffende biotoop geen werkzaamheden worden uitgevoerd, zover de werkzaamheden zijn gepland binnen het voortplantingsseizoen van aangetroffen Tabel 2 soorten. Wanneer dit plantechnisch niet mogelijk is zullen de betreffende Tabel 2 soorten worden verplaatst naar geschikte biotopen in de nabijheid van het werk en die tenminste vijf jaar, onaangetast blijven. De verplaatsing wordt begeleid door een deskundige4.

  • 1.6.2

    Wanneer Tabel 3 soorten onverwacht worden aangetroffen en aantasting onvermijdelijk is, zal in nauw overleg met een deskundige4, een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet aangevraagd worden. De biotoop van de Tabel 3 soort zal tot die tijd worden gemarkeerd zodat deze niet wordt aangetast.

1.7 Informatieverstrekking en terugkoppeling

  • 1.7.1

    Het afdelingshoofd draagt er zorg voor dat de opdrachtnemer tijdig en adequaat is geïnformeerd over de bestaande natuurwaarden, door de lijst en de kaart genoemd in paragraaf 1.5.2. toe te voegen aan opdrachtbrieven en contracten. Markering en aanwijzing in het veld kunnen de kaart vervangen.

  • 1.7.2

    Het afdelingshoofd draagt er zorg voor dat actuele gegevens over aanwezige soorten uit Tabel 2 en 3 (inclusief broedvogels) verkregen uit veldonderzoek ten behoeve van beheer- en onderhoudwerkzaamheden, zoals vermeld in paragraaf 1.5.1, door Beheer en Onderhoud worden verwerkt in bijlage 1,2 en 3 van de gedragscode

1.8 Toezicht en handhaving

  • 1.8.1

    Gedurende de uitvoeringsfase wordt in opdracht van de initiatiefnemer, door een deskundige4 steekproefsgewijs toezicht gehouden op de juiste toepassing van de gedragscode Flora- en faunawet gemeente Velsen.

  • 1.8.2

    De formeel handhavende instantie is de Algemene Inspectie Dienst (AID) van het Ministerie van ELI. De AID kan op eigen initiatief en op verzoek handhavend optreden. Daarbij wordt gekeken of de juiste procedure is gevolgd en of de voorschriften en gedragsregels die vermeld zijn in de gedragscode door de initiatiefnemer worden nageleefd.

  • 1.8.2

    De initiatiefnemer is te allen tijde eindverantwoordelijk voor het volgen van de voorschriften en gedragsregels van de gedragscode, dus ook voor de kwaliteit van de uitgevoerde veldonderzoeken en voor de gevolgde procedures.

1.9 Slotbepalingen

  • 1.9.1

    Voor de zorgvuldige uitvoering van bijzondere voorzieningen wordt door de opdrachtnemer tijdig voorzien in deskundige4 ecologische begeleiding.

  • 1.9.2

    In gevallen waarin deze gedragscode niet voorziet en bij twijfel over de meest adequate uitvoering van maatregelen, wordt in nauw overleg tussen opdrachtgever en opdrachtnemer tijdig advies van een deskundige4 ingewonnen. Maatregelen worden conform advies deskundige en in de geest van de gedragscode uitgevoerd. Het is van belang dat de genomen maatregelen en de eventuele effecten op beschermde soorten goed gedocumenteerd worden.

  • 1.9.3

    In gevallen van calamiteiten wordt een deskundige4 ingeschakeld. Maatregelen worden conform advies deskundige en in de geest van de gedragscode uitgevoerd. Het is van belang dat de genomen maatregelen en de eventuele effecten op beschermde soorten goed gedocumenteerd worden.

  • 1.9.4

    Afdeling Beleid en Voorbereiding draagt zorg voor tijdige aanpassing van deze gedragscode als de (bekende) verspreiding van nieuwe beschermde soort(groep)en dit noodzakelijk maken.

  • 1.9.5

    Afdeling Beleid en Voorbereiding zorgt voor tijdige actualisering van deze gedragscode, indien wijzigingen in wet- en regelgeving daartoe aanleiding vormen.

  • 1.9.6

    Afdeling Beleid en Voorbereiding evalueert deze gedragscode ten minste iedere vijf jaar op effectiviteit en uitvoerbaarheid en past de gedragscode in samenspraak met het Ministerie van ELI zo nodig aan.

2 Bestendig beheer en onderhoud

Algemeen

Werkzaamheden gericht op voortzetting van het huidige beheer.

De gedragslijnen voor beheer en onderhoud zijn van toepassing op Tabel 2 en Tabel 3 soorten inclusief vogels.

Werkzaamheden zijn het gehele jaar door mogelijk zonder maatregelen, indien geen soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn in de directe omgeving van de activiteit.

Indien soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn op de plaats waar werkzaamheden worden uitgevoerd, zijn de werkzaamheden in bepaalde perioden niet of onder voorwaarde toegestaan.

2.1 Standaardmaatregelen ter voorkomen van schade aan natuurwaarden

Toelichting:

  • Uitgangspunt

    van de maatregelen is voortzetting van het huidige beheer. Dit beheer en de aanwezige natuurwaarden zijn in de regel op elkaar afgestemd. Het doel van deze maatregelen is te garanderen dat de strikt(er) beschermde soorten geen onnodige schade ondervinden. Daarom wordt bij uitvoering van werkzaamheden rekening gehouden met kwetsbare locaties. Op deze locaties worden werkzaamheden in kwetsbare perioden in principe vermeden. Er wordt gewerkt in veilige perioden zoals aangegeven in de verschillende kalenders (schema‘s) voor werkzaamheden bestendig beheer en onderhoud (zie paragraaf 3.1.1 tot en met 3.1.13). Als dat niet kan, worden aanvullende maatregelen genomen.

  • Opgemerkt

    wordt dat de gedragscode niet van toepassing is indien het beheer ingrijpend gewijzigd wordt. Zo is bij kaalkap van bosplantsoen of omvorming van hooiland, of kruidenrijk grasland door afgraven geen sprake van bestendig beheer. In dergelijke gevallen kan een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk zijn.

Planning van de werkzaamheden

Bij de uitvoering van het beheer en onderhoud wordt in beginsel rekening gehouden met de meest kwetsbare periode voor de betreffende planten- en diersoorten. In de kalenders van werkzaamheden is dat per beheer- en onderhoudshandeling weergegeven.

Voor aanvang van elk plan of project worden locaties met Tabel 2 en 3 soorten in kaart gebracht. Dit is gebaseerd op actuele gegevens vanuit het rapport ‘’Beschermde natuurwaarden in Velsen’’. Indien geen actuele gegevens beschikbaar zijn worden deze middels een veldonderzoek verzameld.

Op locaties met Tabel 2 en 3 soorten (inclusief broedvogels) wordt gewerkt in veilige perioden zoals met GROEN aangegeven in de kalender van werkzaamheden. In deze periode kan zonder voorwaarden worden gewerkt, mits de algemene zorgplicht wordt gehanteerd.

Onder de hieronder genoemde voorwaarden kan op locaties met Tabel 2 en 3 soorten (inclusief broedvogels) buiten de veilige periode worden gewerkt. In de kalender van werkzaamheden is met GEEL aangegeven wanneer ‘werken onder voorwaarden’ wordt uitgevoerd.

Bepaalde werkzaamheden worden op locaties met Tabel 2 en 3 soorten (inclusief broedvogels) niet in de kwetsbare periode uitgevoerd. In de kalender van werkzaamheden is dit met ROOD aangegeven.

2.1.1 Snoeien, kappen en vervangen van alleenstaande bomen / laanbeplanting

(voor bomen in beplanting zie bosplantsoen en bos)

Werkzaamheden zijn het gehele jaar door mogelijk zonder maatregelen, indien geen soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn in de directe omgeving van de maaiactiviteit.

Indien broedvogels, vleermuizen en/of reptielen aanwezig zijn op de plaats waar werkzaamheden worden uitgevoerd, zijn werkzaamheden in de kwetsbare periode niet (rood) of onder voorwaarde (geel) toegestaan. Voor een overzicht van de perioden en voorwaarden zie onderstaand schema.

NB In de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) zijn regels opgenomen ter bestrijding van de iepziekte. Na constatering dient de zieke iep binnen 10 werkdagen op de standplaats onschadelijk te worden gemaakt door de takken te versnipperen en de stam te ontbasten of te versnipperen. Indien vogels of vleermuizen aanwezig zijn op de plaats waar werkzaamheden worden uitgevoerd, zal in overleg met een deskundige4 en in de geest van de gedragscode de verwijdering van de zieke iep worden uitgevoerd.

figuur 2 Flora en Faunawet

Voorwaarden waaronder handeling in gele periode kan worden uitgevoerd.

  • • Planten: niet van toepassing.

  • • Vleermuizen: Bomen met holten, spleten of rottingsgaten geschikt voor vleermuizen worden op kaart aangegeven en bij werkzaamheden ontzien. Laanbomen met een functie als vliegroute voor vleermuizen worden gefaseerd gedund in de winterperiode (oktober – februari). In overleg met een deskundige4 wordt overlegt over herplant noodzakelijk is. Indien door de dunning het functioneren van de vliegroute wordt aangetast dan is ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk.

  • • Zoogdieren: Bij het vellen en verwijderen van materiaal worden oeverstroken langs water met Waterspitsmuis en Noordse woelmuis ontzien.

  • • Broedvogels: Bomen met in gebruik zijnde nesten/holen van broedvogels worden op kaart aangegeven en bij werkzaamheden ontzien. In overleg met een deskundige4 wordt bepaald tot welke afstand er van het nest/broedhol gewerkt kan worden. Bomen met bewoonde of bewoonbare horsten van roofvogels worden op kaart aangegeven en bij werkzaamheden ontzien. In overleg met een deskundige4 wordt bepaald tot welke afstand er van de horst gewerkt kan worden.

  • • Reptielen: Indien de plek onderdeel is van een overwinteringplaats wordt in overleg met een deskundige4 bepaald of de werkzaamheden en hoe, kunnen worden uitgevoerd.

  • • Amfibieën: Niet van toepassing.

  • • Vissen: Niet van toepassing.

  • • Insecten: Niet van toepassing.

2.1.2 Snoeien, dunnen van hakhout, struweel, bosplantsoen en bos

Werkzaamheden zijn het gehele jaar door mogelijk zonder maatregelen, indien geen soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn in de directe omgeving van de activiteit. Indien soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn op de plaats waar werkzaamheden worden uitgevoerd, zijn werkzaamheden in de kwetsbare periode niet (rood) of onder voorwaarde (geel) toegestaan.

Voor een overzicht van de perioden en voorwaarden zie onderstaand schema.

figuur 3 Flora en Faunawet

Voorwaarden waaronder handeling in gele periode kan worden uitgevoerd.

  • • Planten: niet van toepassing.

  • • Vleermuizen: Bomen met holten, spleten of rottingsgaten geschikt voor vleermuizen worden op kaart aangegeven en bij werkzaamheden ontzien. In overleg met een deskundige4 wordt bepaald tot welke afstand er de boom gewerkt kan worden, de velrichting is altijd van kolonieboom afgekeerd.

  • • Overige zoogdieren: In overleg met een deskundige4 wordt bepaald tot welke afstand er van het nest gewerkt kan worden. Bij het vellen en verwijderen van materiaal worden oeverstroken langs water met Waterspitsmuis en Noordse woelmuis ontzien.

  • • Broedvogels: Bomen met in gebruik zijnde nesten / holen van broedvogels worden ontzien, bomen met bewoonde of bewoonbare horsten van roofvogels worden ontzien. Zie voor specificaties de verschillende soorten de rapportage Beschermde natuurwaarden in Velsen.

  • • Reptielen (Ringslang): Bij het vellen en verwijderen van materiaal worden rust- en verblijfplaatsen als bladhopen, oeverstroken en bosranden ontzien. Indien de plek onderdeel is van een overwinteringplaats wordt in overleg met een deskundige4 bepaald of de werkzaamheden en hoe, kunnen worden uitgevoerd.

  • • Amfibieën: Bij het vellen en verwijderen van materiaal worden voortplantingswateren en hun oeverstroken ontzien.

  • • Vissen: Bij het vellen en verwijderen van materiaal worden voortplantingswateren en hun oeverstroken ontzien.

  • • Insecten: Niet van toepassing.

2.1.3 Snoeien van heesters, hagen en (roze)struiken

Snoeien is het gehele jaar door mogelijk zonder maatregelen, indien geen soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn.

Indien soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn op de plaats waar werkzaamheden worden uitgevoerd, is snoeien in de kwetsbare periode onder voorwaarde (geel) toegestaan.

Voor een overzicht van de perioden en voorwaarden zie onderstaand schema.

figuur 4 Flora en Faunawet

Voorwaarden waaronder handeling in gele periode kan worden uitgevoerd.

  • • Planten: Niet van toepassing.

  • • Vleermuizen: Niet van toepassing.

  • • Overige zoogdieren: Niet van toepassing.

  • • Broedvogels: In gebruik zijnde nesten van broedvogels worden op kaart gemarkeerd en bij snoeien en knippen ontzien. In overleg met een deskundige4 wordt bepaald tot welke afstand er van het nest gewerkt kan worden.

  • • Reptielen: Niet van toepassing.

  • • Amfibieën: Niet van toepassing.

  • • Vissen: Niet toepassing

  • • Insecten: Niet van toepassing.

2.1.4 Maaien kort gras, gazon

Het betreft beheergroepen met een beperkte betekenis voor beschermde planten en dieren. Maaien is het gehele jaar door mogelijk zonder maatregelen, indien geen soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn in de directe omgeving van de maaiactiviteit.

Indien broedvogels aanwezig zijn op de plaats waar werkzaamheden worden uitgevoerd, dan wel dat de beheereenheid grenst aan een voortplantingswater van amfibieën is maaien onder voorwaarde (geel) toegestaan. Voor een overzicht van de perioden en voorwaarden zie onderstaand schema.

figuur 5 Flora en Faunawet

Voorwaarden waaronder handeling in gele periode kan worden uitgevoerd.

  • • Planten: Niet van toepassing .

  • • Vleermuizen: Niet van toepassing.

  • • Overige zoogdieren (Eekhoorn, Noordse woelmuis, Waterspitsmuis): niet van toepassing.

  • • Broedvogels: In gebruik zijnde nesten van broedvogels worden op kaart aangegeven en bij maaien ontzien. In overleg met een deskundige4 wordt bepaald tot welke afstand er van het nest gewerkt kan worden.

  • • Reptielen: Niet van toepassing.

  • • Amfibieën: Percelen grenzend aan wateren met amfibieën worden overdag en niet bij regenachtig weer, in de periode juni – september gemaaid. De volwassen dieren trekken in het voorjaar ’s avonds naar het water, de jonge dieren kunnen het water op regenachtige zomerdagen massaal verlaten. Indien er een situatie ontstaat dat er gedurende het maaien massaal amfibieën tussen het gras aanwezig zijn, dan dient direct het maaien te worden gestaakt en zal in overleg met een deskundige4 worden bepaald wanneer de werkzaamheden kunnen worden hervat.

  • • Vissen: Niet van toepassing.

  • • Insecten: Niet van toepassing.

2.1.5 Maaien grasland, weiland

Maaien is het gehele jaar door mogelijk zonder maatregelen, indien geen soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn in de directe omgeving van de maaiactiviteit.

Indien soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn op de plaats waar werkzaamheden worden uitgevoerd, is maaien in de kwetsbare periode niet (rood) of onder voorwaarde (geel) toegestaan.

Voor een overzicht van de perioden en voorwaarden zie onderstaand schema.

figuur 6 Flora en Faunawet

Voorwaarden waaronder handeling in gele periode kan worden uitgevoerd.

  • • Planten: Groeiplaats van beschermde planten (Tabel 2 soorten o.a. orchideeën) worden in het veld gemarkeerd en bij maaien ontzien. Groeiplaats wordt na de zaadzetting van betreffende soort(en) gemaaid.

  • • Vleermuizen: Niet van toepassing.

  • • Overige zoogdieren: Oevers met Waterspitsmuis en/of Noordse woelmuis worden met de vingerbalk of handmatig gemaaid, gefaseerd maaien zodanig dat minimaal 50% aaneengesloten vegetatie blijft staan om dieren dekking te bieden.

  • • Broedvogels: In gebruik zijnde nesten van broedvogels worden op kaart aangegeven en bij maaien ontzien. In overleg met een deskundige4 wordt bepaald tot welke afstand er van het nest gewerkt kan worden.

  • • Reptielen (Ringslang): Grasvegetaties met schuil- en rustplekken van Ringslang worden met de vingerbalk of handmatig gemaaid, gefaseerd maaien zodanig dat minimaal 50% aaneengesloten vegetatie blijft staan om dieren dekking te bieden.

  • • Amfibieën: Percelen grenzend aan wateren met amfibieën worden overdag en niet bij regenachtig weer, in de periode juni – september gemaaid. De volwassen dieren trekken in het voorjaar ’s avonds naar het water, de jonge dieren kunnen het water op regenachtige zomerdagen massaal verlaten. Indien er een situatie ontstaat dat er gedurende het maaien massaal amfibieën tussen het gras aanwezig zijn, dan dient direct het maaien te worden gestaakt en zal in overleg met een deskundige4 worden bepaald wanneer de werkzaamheden kunnen worden hervat.

  • • Vissen: In de paaitijd worden voortplantingswateren en hun oeverstroken ontzien.

  • • Insecten: Niet van toepassing.

2.1.6 Maaien kruidige vegetaties op bermen, dijken en velden

Maaien is het gehele jaar door mogelijk zonder maatregelen, indien geen soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn in de directe omgeving van de maaiactiviteit.

Indien soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn op de plaats waar werkzaamheden worden uitgevoerd, is maaien in de kwetsbare periode niet (rood) of onder voorwaarde (geel) toegestaan.

Voor een overzicht van de perioden en voorwaarden zie onderstaand schema.

figuur 7 Flora en Faunawet

Voorwaarden waaronder handeling in gele periode kan worden uitgevoerd.

  • Planten: Groeiplaatsen van beschermde planten (Tabel 2 soorten o.a. orchideeën) worden in het veld gemarkeerd en bij maaien ontzien. Groeiplaats wordt na de zaadzetting van betreffende soort(en) gemaaid. Zie de soort in bijlage 1 -3.

  • • Vleermuizen: Niet van toepassing.

  • Overige zoogdieren: Niet van toepassing.

  • • Broedvogels: In gebruik zijnde nesten van broedvogels worden gemarkeerd en bij maaien ontzien en in overleg met een deskundige4 wordt bepaald tot welke afstand er van het nest gewerkt kan worden.

  • Reptielen (Ringslang, Zandhagedis): Grasvegetaties met schuil- en rustplekken van Ringslang worden met de vingerbalk of handmatig gemaaid, gefaseerd maaien zodanig dat minimaal 50% aaneengesloten vegetatie blijft staan om dieren dekking te bieden. Indien de plek onderdeel is van een overwinteringplaats wordt in overleg met een deskundige4 bepaald of de werkzaamheden en hoe, kunnen worden uitgevoerd.

  • • Amfibieën: Percelen grenzend aan wateren met amfibieën worden overdag en niet bij regenachtig weer, gemaaid in de periode juni – september. De volwassen dieren trekken in het voorjaar ’s avonds naar het water, de jonge dieren kunnen het water op regenachtige zomerdagen massaal verlaten. Indien er een situatie ontstaat dat er gedurende het maaien massaal amfibieën tussen het gras aanwezig zijn, dan dient direct het maaien te worden gestaakt en zal in overleg met een deskundige4 worden bepaald wanneer de werkzaamheden kunnen worden hervat.

  • Vissen: Niet van toepassing.

  • • Insecten: Gefaseerd maaien zodanig dat minimaal 50% van de kruidige vegetatie blijft staan.

2.1.7 Maaien oevervegetaties en rietvelden

Maaien is het gehele jaar door mogelijk zonder maatregelen, indien geen soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn in de directe omgeving van de maaiactiviteit.

Indien soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn op de plaats waar werkzaamheden worden uitgevoerd, is maaien in de kwetsbare periode niet (rood) of onder voorwaarde (geel) toegestaan.

Voor een overzicht van de perioden en voorwaarden zie onderstaand schema.

figuur 8 Flora en Faunawet

Voorwaarden waaronder handeling in gele periode kan worden uitgevoerd.

  • • Planten: Groeiplaats van beschermde planten (Tabel 2 soorten o.a. orchideeën) worden in het veld gemarkeerd en bij maaien ontzien. Groeiplaats wordt na de zaadzetting van betreffende soort(en) gemaaid.

  • • Vleermuizen: Niet van toepassing.

  • • Overige zoogdieren: Oevers met Waterspitsmuis en/of Noordse woelmuis worden met de vingerbalk of handmatig gemaaid, gefaseerd maaien zodanig dat minimaal 50% aaneengesloten vegetatie blijft staan om dieren dekking te bieden.

  • • Broedvogels: In gebruik zijnde nesten van broedvogels worden gemarkeerd en bij maaien ontzien en in overleg met een deskundige4 wordt bepaald tot welke afstand er van het nest gewerkt kan worden.

  • • Reptielen (Ringslang): Grasvegetaties met schuil- en rustplekken van Ringslang worden met de vingerbalk of handmatig gemaaid, gefaseerd maaien zodanig dat minimaal 50% aaneengesloten vegetatie blijft staan om dieren dekking te bieden.

  • • Amfibieën: Percelen grenzend aan wateren met amfibieën worden overdag en niet bij regenachtig weer, gemaaid in de periode juni – september. De volwassen dieren trekken in het voorjaar ’s avonds naar het water, de jonge dieren kunnen het water op regenachtige zomerdagen massaal verlaten. Indien er een situatie ontstaat dat er gedurende het maaien massaal amfibieën tussen het gras aanwezig zijn, dan dient direct het maaien te worden gestaakt en zal in overleg met een deskundige4 worden bepaald wanneer de werkzaamheden kunnen worden hervat.

  • • Vissen: In de paaitijd worden voortplantingswateren en hun oeverstroken ontzien.

  • • Insecten: Oevers met Groene glazenmaker gefaseerd maaien zodanig dat minimaal 50% van de begroeiing blijft staan.

2.1.8 Schonen en baggeren van watergangen, vijvers en poelen

Schonen is het gehele jaar door mogelijk zonder maatregelen, indien geen soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn.

Indien soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn op de plaats waar werkzaamheden worden uitgevoerd, is schonen en/of baggeren in de kwetsbare periode niet (rood) of onder voorwaarde (geel) toegestaan.

Voor een overzicht van de perioden en voorwaarden zie onderstaand schema.

figuur 9 Flora en Faunawet

Voorwaarden waaronder handeling in gele periode kan worden uitgevoerd.

• Planten: Wateren met beschermde waterplanten schonen/baggeren in september – oktober en wordt er in een richting gewerkt. Bij het verwijderen van de watervegetatie tussen 1 november en 1 maart wordt de waterbodem ongemoeid gelaten. Bij het verwijderen van grote oppervlakten aaneengesloten en dichte watervegetatie wordt zodanig vanuit één zijde gewerkt dat dieren kunnen ontsnappen.

• Vleermuizen: Niet van toepassing.

• Overige zoogdieren: Oevers met Waterspitsmuis en Noordse woelmuis worden met de vingerbalk of handmatig en gefaseerd gemaaid zodanig dat 50% aaneengesloten vegetatie blijft staan om dieren dekking te bieden.

• Broedvogels: In gebruik zijnde nesten van broedvogels worden op kaart aangegeven en bij het schonen en/of baggeren ontzien en in overleg met een deskundige4 wordt bepaald tot welke afstand er van het nest gewerkt kan worden.

• Reptielen (Ringslang): Indien de plek onderdeel is van een overwinteringplaats wordt in overleg met een deskundige4 bepaald of de werkzaamheden en hoe, kunnen worden uitgevoerd.

• Amfibieën: Schonen/baggeren in september – oktober en wordt er in een richting gewerkt. Bij het verwijderen van grote oppervlakten aaneengesloten en dichte vegetatie wordt zodanig vanuit één zijde gewerkt dat amfibieën kunnen ontsnappen. Bij schonen tussen 1 november en 1 maart wordt de bodem ongemoeid gelaten. Bij het baggeren dient rekening te worden gehouden met amfibieën die de modder inkruipen. De op kant gezette bagger wordt in overleg met een deskundige4 direct nagezocht op amfibieën. Gevonden exemplaren worden overgezet dan wel teruggezet. Bij overzetten alleen in hiervoor geschikt water en gelegen buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden en bij terugzetten, na afloop van de werkzaamheden. Denk hierbij dan aan het tijdelijk verzamelen van de amfibieën alsmede aan het feit dat de in de bakken/emmers opgeslagen dieren niet bereikbaar moeten zijn voor predatoren.

• Vissen: Schonen/baggeren in september – november en wordt er in een richting gewerkt. Bij het verwijderen van grote oppervlakten aaneengesloten en dichte vegetatie wordt zodanig vanuit één zijde gewerkt dat vissen kunnen ontsnappen. Bij het verwijderen van de watervegetatie tussen 1 december en 1 maart wordt de waterbodem ongemoeid gelaten. Bij het baggeren dient rekening te worden gehouden met vissen die de modder inkruipen. De op kant gezette bagger wordt in overleg met een deskundige4 direct nagezocht op vissen en zoetwatermossels. Gevonden exemplaren worden overgezet dan wel teruggezet. Bij overzetten alleen in hiervoor geschikt water en gelegen buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden en bij terugzetten, na afloop van de werkzaamheden. Denk hierbij dan aan het tijdelijk verzamelen van de vissen alsmede aan het feit dat de in de bakken/emmers opgeslagen dieren niet bereikbaar moeten zijn voor predatoren.

• Insecten (Groene glazenmaker): Schonen/baggeren in september – oktober en wordt er in een richting gewerkt. Gefaseerd schonen waarbij 50% van de watervegetatie en de oevervegetatie ongemoeid blijft.

2.1.9 Begrazen van bos, graslanden en droge en natte ruige terreinen.

Begrazen als beheermaatregel door paarden, koeien, etc. kan plaatsvinden op een breed scala van type terreinen. Het begrazen kan worden ingezet als onderdeel van het natuurlijk proces om variatie in de vegetatiestructuur te krijgen of als middel worden ingezet om verbossing, vergrassing en verruiging tegen te gaan.

Indien er geen soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn, is begrazing het gehele jaar door mogelijk zonder maatregelen. Indien beschermde soorten uit Tabel 2 en 3 aanwezig zijn op de plaats waar begrazing wordt toegepast, is begrazing of onder voorwaarde (geel) toegestaan.

Voor een overzicht van de perioden en voorwaarden zie onderstaand schema.

figuur 10 Flora en Faunawet

Voorwaarden waaronder handeling in gele periode kan worden uitgevoerd.

  • • Planten: Indien beschermde soorten groeien op het te begrazen terrein en gevoelig zijn voor vertrapping en/of vraat, moeten deze in de gele periode worden ontzien door het toepassen van een voldoende lage begrazingsdruk 4 of het uitrasteren 5 van de plekken waar deze soorten groeien.

  • • Vleermuizen: Niet van toepassing

  • • Overige zoogdieren: Indien aanwezige soorten uit Tabel 2 of 3 gevoelig zijn voor vertrapping moeten deze in de gele periode worden ontzien door het aanpassen van de begrazingsdruk of het uitrasteren van de plekken waar deze soorten voorkomen.

  • • Broedvogels: Indien aanwezige broedvogels gevoelig zijn voor vertrapping moeten deze in gele periode worden ontzien door het aanpassen van de begrazingsdruk of het uitrasteren van de plekken waar deze soorten voorkomen. Het plaatsen van nestbeschermers kan hier een alternatief voor zijn.

  • • Reptielen en amfibieën: Indien aanwezige soorten uit Tabel 2 of 3 gevoelig zijn voor vertrapping moeten deze in gele periode worden ontzien door het aanpassen van de begrazingsdruk of het uitrasteren van de plekken waar deze soorten voorkomen.

  • • Vissen: Niet van toepassing.

  • • Insecten: Niet van toepassing

2.1.10 Overige werkzaamheden

Bij werkzaamheden aan (straat)meubilair, verharding (o.a. tegels, straatstenen) en halfverharding (o.a. gravel, grind, leem, etc.) het gehele jaar door mogelijk zonder maatregelen, indien geen soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn.

Indien soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 aanwezig zijn op de plaats waar werkzaamheden worden uitgevoerd, zijn werkzaamheden in de kwetsbare periode onder voorwaarde (geel) toegestaan. Voor een overzicht van de perioden en voorwaarden zie onderstaand schema.

figuur 11 Flora en Faunawet

Voorwaarden waaronder handeling in gele periode kan worden uitgevoerd.

  • • Planten: Groeiplaatsen van beschermde planten (Tabel 2 soorten) worden gemarkeerd en bij de onderhoudswerkzaamheden ontzien. Zie de informatie in bijlage 1- 3.

  • • Vleermuizen: Niet van toepassing.

  • • Overige zoogdieren: Niet van toepassing.

  • • Broedvogels: Niet van toepassing.

  • • Reptielen: Niet van toepassing.

  • • Amfibieën: Niet van toepassing.

  • • Vissen: Niet van toepassing.

  • • Insecten: Niet van toepassing.

Bijlage 1: Literatuurstudie

Rapport van adviesbureau Waardenburg bv: Beschermde soorten Velsen, Literatuurstudie in het kader van de Flora- en faunawet, 8 september 2010

Het rapport kunt u vinden op de website van de gemeente Velsen: www.velsen.nl, als u kiest voor:

Direct naar\Regelingenbank Velsen\Gedragscode Flora- en faunawet.

Bijlage 2: Aanvullend onderzoek

Rapport van adviesbureau Aandacht Natuur: Aanvullend onderzoek inventarisatie natuurwaarden gemeente Velsen, februari 2012.

Het rapport kunt u vinden op de website van de gemeente Velsen: www.velsen.nl, als u kiest voor:

Direct naar\Regelingenbank Velsen\Gedragscode Flora- en faunawet.

Bijlage 3: Samenvatting soortinformatie

Soortinformatie

Als basisdocument voor de gedragscode van de gemeente Velsen is door adviesbureau Waardenburg een literatuurstudie verricht, namelijk ‘Beschermde soorten Velsen, Literatuurstudie in het kader van de Flora- en faunawet’, 8 september 2010. In de literatuurstudie is informatie opgenomen over tabel 2 en 3 soorten flora- en faunawet. De literatuurstudie is opgenomen in bijlage 1. Daarnaast is in 2011 aanvullend ecologisch onderzoek verricht. Dit onderzoek is gericht op onderzoek naar waardevolle bomen, de zandhagedis, floristische waarden en vissen. Het aanvullend onderzoek is opgenomen in bijlage 2.

Hieronder volgt per soortgroep samenvattende informatie op basis van het hierboven genoemde literatuurstudie en aanvullend onderzoek. Voor het uitvoeren van werkzaamheden gericht op voortzetting van het huidige beheer zijn in hoofdstuk 2 de bepalingen ten aanzien van beheer en onderhoud opgenomen.

Vissen:

Er was tot dusver weinig bekend over de verspreiding van beschermde vissoorten, met name de bittervoorn en kleine modderkruiper. In de gemeente Velsen is uitsluitend in Velserbroek sprake van door de gemeente beheerde watergangen die in potentie geschikt zijn voor deze vissoorten. In 2011 is aanvullendr onderzoek verricht naar deze vissoorten, zie bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat de bittervoorn (tabel 3 Flora- en faunawet) niet voorkomt in Velsen. Nabij de op- en afrit van de N 208 ter hoogte van Velserbroek zijn twee exemplaren van de kleine modderkruiper (tabel 2 Flora- en faunawet) aangetroffen.

Amfibieën

De rugstreeppad (tabel 3 Flora- en faunawet) kan verwacht worden in het duingebied, in open kleinschalig landschap in de binnenduinrand en poldergebieden bij Velserbroek. In de stadsgrachten van Velserbroek wordt de soort niet verwacht: de grachten zijn te diep en bevatten vissen. Tijdens het aanvullend onderzoek voor de zandhagedis is een rugstreeppad aangetroffen nabij de Keetberglaan, zie bijlage 2. De rugstreeppad was weggekropen onder een houten plaat die onderaan een duin in het rulle zand lag.

De overige amfibiesoorten zijn overal te verwachten waar wateren aanwezig zijn. Gewone

pad en kleine watersalamander kunnen in parken, tuinen, poldergebieden en duinen

aanwezig zijn. Bruine kikker komt minder vaak in tuinvijvers voor, maar is zeker te

verwachten in de bosrijke binnenduinrand. De middelste groene kikker zal wat vaker in

watergangen in het open (polder)gebied aanwezig zijn.

Reptielen

Het voorkomen van de zandhagedis binnen de gemeente is redelijk goed bekend. Bij uitvoering van het maai- en snoeibeheer kunnen verbodsbepalingen overtreden worden ten aanzien van de zandhagedis. In 2011 is aanvullend onderzoek verricht naar de zandhagedis (tabel 3 Flora- en faunawet), zie bijlage 2. Van de zandhagedis zijn twee exemplaren aangetroffen aan de zuidkant van de Heerenduinweg. Beide dieren zijn waargenomen ter hoogte van de wandel en fietsoversteek aan de westzijde van de Heerenduinweg ten zuiden van Snippenbos. Binnen de bebouwde kom van Zeewijk zijn geen exemplaren van de zandhagedis aangetroffen. Enkele delen van de wijk zijn daarentegen wel potentieel geschikt als leefgebied voor zandhagedis, aangezien een afwisseling van droge open zanderige gebieden met randen van duinstruweel aanwezig zijn. Het gaat hierbij vooral om het duin aan de Snippenbos en de Reigersbossenlaan en het gebied ten zuiden van de Ampèrestraat en de Dokweg. Echter worden beide gebieden veel belopen door omwonenden en gebruikt voor het uitlaten van honden. Overige reptielsoorten (hazelworm, ringslang) zijn niet relevant bij het uitvoeren van beheerswerkzaamheden in Velsen.

Grondgebonden zoogdieren

De gemeente Velsen voert beheerswerkzaamheden uit in een aantal parkbossen, bijvoorbeeld landgoed Beeckestein en het Burg. Rijkenspark. Bij beheer van bosschages in de landgoederenzone is het belangrijk kennis te verzamelen over de recente verspreiding van eekhoorn (tabel 2 Flora- en faunawet) en boommarter (tabel 3 Flora- en faunawet). In 2011 is aanvullend onderzoek verricht naar zoogdieren, zie bijlage 2. Met uitzondering van eekhoorn zijn geen andere strikt beschermde zoogdieren of sporen daarvan aangetroffen. Van de eekhoorn is één exemplaar aangetroffen in een dennenopstand in het Burgemeester Rijkenspark. Boommarter of sporen daarvan zijn niet aangetroffen. Ook andere zwaar beschermde zoogdieren of sporen daarvan zijn niet aangetroffen op de onderzochte landgoederen en parken.

Binnen het beheergebied van de gemeente worden de zwaar beschermde noordse woelmuis en waterspitsmuis niet verwacht.

Vleermuizen

Er zijn weinig gegevens beschikbaar omtrent het voorkomen van vleermuizen (tabel 3 Flora- en faunawet) in het stedelijk gebied. Bij uitvoering van eenvoudig snoeibeheer worden niet snel overtredingen van verbodsbepalingen verwacht. Dit kan wel plaatsvinden bij ingrepen ruimtelijke ontwikkeling, plaatsen van verlichting langs vliegroutes en ingrijpend onderhoud in bossen of bomenlanen zoals het kappen van bomen en dergelijke.Voor wat betreft de winterobjecten (bunkers, ijskelders en de Ruïne van Brederode) binnen de gemeente is vrij goed bekend welke vleermuizen aanwezig zijn.

De gemeente Velsen voert beheerswerkzaamheden uit in een aantal parkbossen, bijvoorbeeld landgoed Beeckestein en het Burg. Rijkenspark. In 2011 is aanvullend onderzoek verricht naar waardevolle bomen, ondermeer in verband met vleermuizen, zie bijlage 2. Op de landgoederen en in de parken zijn relatief veel bomen aangetroffen die (potentieel) geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Potentieel geschikte verblijfplaatsen zijn onderverdeeld in drie categorieën:

  • - potentiële vleermuisverblijfplaats in boom

  • - boom met holtes eventueel geschikt als vleermuisverblijfplaats

  • - dode boom met holtes

Vogels

Bij uitvoering van kap- en snoeibeheer kunnen verbodsbepalingen ten aanzien van vogels overtreden worden. De meeste kunnen eenvoudig voorkomen worden door buiten het broedseizoen te werken. Speciale aandacht vereisen soorten met een jaarrond beschermde nestplaats.

Op braakliggende terreinen met voldoende omvang en in de duindelen van het beheergebied

kunnen tijdelijk groepen kustvogels en trekvogels rusten. Plevieren als bontbekplevier,

kleine plevier, visdief en kust- en weidevogelsoorten als kluut, kievit en tureluur

kunnen op dergelijke terreinen ook tot broeden komen. In het Wijkeroogpark in Velsen –Noord komen ijsvogels voor. In het ‘helofytenfilter’ in Velserbroek komen veel vogelsoorten voor, onder meer de roerdomp.

De gemeente Velsen voert beheerswerkzaamheden uit in een aantal parkbossen, bijvoorbeeld landgoed Beeckestein en het Burg. Rijkenspark. In 2011 is aanvullend onderzoek verricht naar waardevolle bomen, onder meer in verband met vaste rust- en verblijfsplaatsen van vogels, zie bijlage 2.

Met betrekking tot vogels met een jaarrond vaste rust- en verblijfplaats zijn naast mogelijke nestlocaties ook alarmerende vogels en zichtwaarnemingen opgenomen in het kaartmateriaal. In het hele onderzoeksgebied zijn in totaal zeven mogelijke horsten van roofvogels aangetroffen. Zichtwaarnemingen van vogelsoorten met een jaarrond beschermde rust- en verblijfplaats betreffen twee maal een alarmerende buizerd en een overvliegende havik. Andere vogelsoorten met een jaarrond beschermde rust- en overblijfplaats zijn binnen de onderzochte landgoederen en parken niet waargenomen. Andere te verwachten nestlocaties zijn die van ransuil en sperwer.

In het Burgemeester Rijkenspark is een bosuilenkast aangetroffen. Of deze bezet is door

een broedpaar is niet duidelijk. Verder is op het landgoed Waterland een reigerkolonie

gesitueerd bestaande uit circa 20 nesten. Als laatste zijn nog een nest van nijlgans

aangetroffen in een holle boom op het landgoed Waterland en een kauwennest in een

boomholte op landgoed Beeckensteijn.

Planten

Langs extensiever beheerde vochtige oevers kunnen de beschermde rietorchis en zwanebloem aanwezig zijn. In de parken en landgoederen van Velsen kunnen beschermde stinzeplanten aanwezig

zijn, waaronder de beschermde gewone vogelmelk, daslook, stengelloze- en gulden sleutelbloem. Stinzeplanten zijn kenmerkend voor landgoederen langs de binnenduinrand. Andere beschermde soorten die hier voor kunnen komen zijn brede wespenorchis, grote keverorchis (beide met name in ondergroei van kalkrijk bos), wilde marjolein (zomen) en grote kaardenbol (ruigtes, braakliggend terrein). In 2011 is aanvullend onderzoek verricht naar floristische waarden in Zeewijk.

Tijdens de inventarisatie zijn enkele beschermde orchideeën aangetroffen binnen het

onderzoeksgebied. Het gaat hierbij om rietorchis, vleeskleurige orchis en brede wespenorchis (duinwespenorchis) (alle tabel 2 Flora- en faunawet). De rietorchissen en enkele exemplaren van de vleeskleurige orchis zijn ten westen van het onderzoeksgebied aangetroffen. Tussen het Snippenbos en Langevlak zijn exemplaren aangetroffen van brede wespenochis of vermoedelijk duinwespenorchis. Op deze locatie is ook walstrobremraap aangetroffen.

Ongewervelden

Het is bekend dat de wijngaardslak (tabel 1 van de Flora- en faunawet) in Velsen voorkomt, bijvoorbeeld langs de spoorlijn Beverwijk – Haarlem. In 2011 is aanvullend onderzoek verricht naar de verspreiding van de platte schijfhoorn in Velserbroek, zie bijlage 2. Deze soort is niet aangetroffen. Verder zijn op verschillende plaatsen in Zeewijk, wijngaardslakken aangetroffen. De slakken zijn vooral aangetroffen in de struwelen en beboste delen van het duin in Zeewijk en langs de

Heerenduinweg. De plant Krabbenscheer is niet aangetroffen tijdens het aanvullend onderzoek. Geschikt leefgebied voor de Groene glazenmaker is daarom niet aanwezig.

Zonering

Gebiedenkaart

In hoofdstuk 1 van het de literatuurstudie is informatie opgenomen over gebieden in Velsen die onder de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische hoofdstructuur (EHS) vallen. Uit de kaarten blijkt dat het overgrote gedeelte van de gemeente Velsen onder de Natuurbeschermingswet 1998 en/of de EHS valt. Voor wat betreft de meest actuele informatie over de EHS wordt verwezen naar de Structuurvisie van de provincie Noord-Holland, zie de volgende link: http://www.noord-holland.nl/web/Themas/Natuur-landschap-en-recreatie/Natuur/Ecologische-hoofdstructuur-1.htm

De gedragscode geldt niet in gebieden die onder de Natuurbeschermingswet 1998 vallen.

De gemeente Velsen heeft vooralsnog geen specifiek gebiedsgericht- of doelsoortenbeleid opgesteld. Wel zijn de verschillende parkbossen en het ‘helofytenfilter’ in Velserbroek hot spots voor wat betreft soorten rijkdom en om deze reden een specifiek aandachtpunt bij het uitvoeren van beheer.

Bijlage 4: Inventarisatiemethoden

De in deze bijlage genoemde inventarisatiemethoden zijn gebaseerd op de standaardinventarisatiemethoden van Particuliere Gegevensverzamelende Organisaties (PGO‘s). Zulke organisaties bestaan per diergroep en voor hogere planten. Particuliere Gegevensbeherende Organisaties zijn aangesloten bij de Vereniging Onderzoek Flora en Fauna (VOFF): www.voff.nl/

figuur 12 Flora en Faunawet

De soorten hoeven alleen te worden geïnventariseerd als op basis van aanwezige biotopen in het plangebied de verspreiding van deze soorten kan worden verwacht (zie bijlage 1 -3).

Planten

In de periode juni-juli worden de relevante gebieden bezocht en geïnventariseerd op soorten die van belang zijn. Muurvegetatie kan het beste in de periode juli-augustus op relevante soorten worden onderzocht. Voor beide geldt dat een eenmalig veldbezoek voldoende is. Zie de informatie in bijlage 1- 3.

Broedvogels

Voor het vaststellen van broedsoorten worden afhankelijk van het soort gebied (biotoop) drie tot vijf ochtendbezoeken vanaf zonopkomst en een avond/nachtbezoek gehouden. In het biotooptype Bebouwing, Infrastructuur, Beheerd Groen en Agrarisch volstaan maximaal drie ochtendbezoeken en een avond/nachtbezoek. In het biotooptype Water en Oevers, Rietmoeras en Ruig Groen worden drie tot vijf ochtendbezoeken en een avond/nachtbezoek uitgevoerd.

Zie voor de ruimtelijke verspreiding zie de informatie in bijlage 1 -3.

De inventarisatie vindt plaats door het noteren van territoriumindicerend gedrag zoals zang, balts, alarmeren, aandragen nestmateriaal en voedsel. De bezoeken vinden plaats in de periode maart – juli. Voor informatie over de ruimtelijke verspreiding wordt verwezen naar bijlage 1- 3.

Let op: sommige soorten zoals Blauwe reiger, Bosuil, etc. broeden soms al in januari.

Vleermuizen

Wanneer werkzaamheden worden verricht langs watergangen, in bosschages of laanbeplanting zal het onderzoek gericht zijn op de aanwezigheid naar foerageergebieden, vliegroutes en paarplaatsen van vleermuizen. Het onderzoek naar vliegroutes en foerageergebieden kan het beste worden gedaan in de periode juni-augustus. Het onderzoek naar paarplaatsen kan het beste in de periode augustus-september.

De onderzoeken kunnen met behulp van een batdetector het beste ‘s avonds (schemering en nacht) plaats vinden als de klimatologische omstandigheden goed zijn zoals weinig wind, geen neerslag en voldoende warm. Het aantal inventarisatierondes is afhankelijk van de geplande werkzaamheden.

Wanneer in het plangebied bomen met holtes of geschikte bebouwing aanwezig zijn kunnen zomerkolonies gevormd zijn. De beste periode om deze te lokaliseren is de vroege ochtend in de periode mei-juli.

Sommige boomholtes en delen van bebouwingen kunnen als winterverblijf dienen. De beste periode om deze te lokaliseren is december-februari. Zie ook het zogenoemde “vleermuisprotocol”.

Overige zoogdieren

De verspreiding van Eekhoorn wordt vastgesteld door visuele waarneming, het houden van interviews met terreinbeheerders en –bezoekers of te zoeken naar nesten en vraatresten.

De aanwezigheid van Noordse woelmuis en Waterspitsmuis kan het beste worden aangetoond door gericht in de periode augustus-november, live-traps te plaatsen.

Let op: voor het plaatsen van live-traps is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk.

Reptielen

De verspreiding van Ringslang en Zandhagedis wordt vastgesteld door visuele waarneming, het houden van interviews met terreinbeheerders en –bezoekers of te zoeken naar vervellingen. De beste periode om met succes visuele waarnemingen te doen is met zonnig weer in de periode half maart-mei. In de periode juni-september is het handig om met monitoringsplaten te gaan werken. Aangeraden wordt om minimaal drie veldbezoeken te verrichten.

Ook het houden van interviews met terreinbeheerders en –bezoekers, volkstuinhouders etc. kan nuttige informatie opleveren.

Het zoeken van uitgekomen Ringslang-eieren in broei- en composthopen kan alleen in de periode half oktober-november worden verricht. Buiten deze periode is onderzoek in broei- en composthopen, in verband met het verstoren van leefgebied, strafbaar in het kader van de Flora- en faunawet.

Amfibieën

Het onderzoek zal zich in hoofdzaak richten op de Rugstreeppad. De Poelkikker is (nog) niet in de regio aangetroffen.

Een goede methode van waarneming van de Rugstreeppad is om roepende mannetjes te lokaliseren. Het beste tijdstip is warme avonden met regen- en of onweersdreiging in de periode half mei-juni. In de periode juni-augustus kan er ook worden gezocht naar eisnoeren, larven en net gemetamorfoseerde padjes. Aangeraden wordt om minimaal drie veldbezoeken te verrichten.

Vissen

Bij het inventariseren van vissen in kleine watergangen en sloten (tot 5 meter breed) is het gebruik van een stevig steeknet een handig hulpmiddel. Bij grotere watergangen is elektrisch vissen de beste methode. De periode van bemonsteren is juli-september.

Ook het interviewen van beroeps- en pleziervissers kan de nodige informatie opleveren.

Let op: voor het vangen van beschermde vissoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, etc. is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Ook het inzetten van elektrisch vissen is aan vergunningen onderhevig!

Insecten

De verspreiding van Krabbenscheer is een goede indicator of het biotoop geschikt is als leefgebied voor de Groene glazenmaker. De periode juli-september is de beste periode om volwassen exemplaren te spotten. Het bemonsteren van geschikt water met een schepnet om larven te vangen kan het beste worden gedaan in de periode mei-juni. Ook het zoeken naar huidjes van uitgeslopen larven (eind juni) kan informatie opleveren.

Let op: voor het vangen van de beschermde larven van de Groene glazenmaker is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk.

Bijlage 5: Afsprakenlijst werkprotocol gedragscode

3.3 Afsprakenformulier

De opdrachtnemer zorgt ervoor dat de werkzaamheden conform de in de onderstaande controlelijst vastgelegde afspraken plaatsvinden. In dit afsprakenformulier legt de opdrachtgever afspraken met de opdrachtnemer betrekking tot ‘zorgvuldig werken’ vast.

Minimaal twee weken voor aanvang van de werkzaamheden wordt het afsprakenformulier ondertekend door de opdrachtgever. De aannemer/uitvoerder ondertekent als blijk van ontvangst, kennisname en akkoord. Het afsprakenformulier wordt in tweevoud opgemaakt, opdrachtgever en opdrachtnemer behouden elk een getekend exemplaar.

De opdrachtnemer instrueert het uitvoerende personeel en de eventuele onderaannemers over de gemaakte afspraken.

Na de realisatie van het werk worden de werkzaamheden geëvalueerd. De opdrachtnemer zorgt ervoor dat ten behoeve van de uiteindelijke evaluatie gedragscode, het afsprakenformulier inclusief de evaluatie werkzaamheden, verstuurd wordt naar de Gemeente Velsen.

figuur 13 Flora en Faunawet

Bijlage 6: Beschermde soorten (per juni 2005)

Algemene zorgplicht

Artikel 2

Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijke handelingen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Algemene verbodsbepalingen

De Flora- en faunawet bevat een aantal verbodsbepalingen om er voor te zorgendat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten.

Artikel 8: Het is verboden (beschermde) planten te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.

Artikel 9: Het is verboden (beschermde) dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

Artikel 10: Het is verboden (beschermde) dieren opzettelijk te verontrusten.

Artikel 11: Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van (beschermde) dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

Artikel 12: Het is verboden eieren van (beschermde) dieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.

Artikel 13: Het is verboden planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van (beschermde) dieren te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ter verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ter verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of

buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben.

Artikel 14, eerste lid: Het is verboden dieren of eieren van dieren in de vrije natuur uit te zetten.

Artikel 14, tweede lid: Het is verboden planten behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten in de vrije natuur te planten of uit te zaaien.

R = soort van Rode lijst 2004

Tabel 1: Algemene soorten

Zoogdieren

aardmuis Microtus agrestis

bosmuis Apodemus sylvaticus

dwergmuis Micromys minutus

bunzing Mustela putorius

dwergspitsmuis Sorex minutus

egel Erinaceus europeus

gewone bosspitsmuis Sorex araneus

haas Lepus europeus

hermelijn Mustela erminea

huisspitsmuis Crocidura russula

konijn Oryctolagus cuniculus

mol Talpa europea

ondergrondse woelmuis Pitymys subterraneus

ree Capreolus capreolus

rosse woelmuis Clethrionomys glareolus

tweekleurige bosspitsmuis Sorex coronatus

veldmuis Microtus arvalis

vos Vulpes vulpes

wezel Mustela nivalis

woelrat Arvicola terrestris

Reptielen en amfibieën

bruine kikker Rana temporaria

gewone pad Bufo bufo

middelste groene kikker Rana esculenta

kleine watersalamander Triturus vulgaris

meerkikker Rana ridibunda

Mieren

behaarde rode bosmier Formica rufa

kale rode bosmier Formica polyctena

stronkmier Formica truncorum

zwartrugbosmier Formica pratensis

Slakken

wijngaardslak Helix pomatia

Vaatplanten

aardaker Lathyrus tuberosus

akkerklokje Campanula rapunculoides

brede wespenorchis Epipactis helleborine

breed klokje Campanula latifolia

dotterbloem* Caltha palustris

gewone vogelmelk Ornithogalum umbellatum

grasklokje Campanula rotundifolia

grote kaardenbol Dipsacus fullonum

kleine maagdenpalm Vinca minor

knikkende vogelmelk Ornithogalum nutans

koningsvaren Osmunda regalis

slanke sleutelbloem Primula elatior

zwanebloem Butomus umbellatus

*m.u.v. spindotterbloemR

Tabel 2: overige soorten

Zoogdieren

DamhertR Dama dama

Edelhert Cervus elaphus

Eekhoorn Sciurus vulgaris

Grijze zeehondR Halichoerus grypus

Grote bosmuisR Apodemus flavicollis

Steenmarter Martes foina

Wild zwijn Sus scrofa

Reptielen en amfibieën

Alpenwatersalamander Triturus alpestris

Levendbarende hagedis Lacerta vivipara

Dagvlinders

MoerasparelmoervlinderR Euphydryas aurinia

Vals heideblauwtjeR Lycaeides idas

Vissen

Bermpje Noemacheilus barbatulus

Kleine modderkruiper Cobitis taenia

Meerval Silurus glanis

Rivierdonderpad Cottus gobio

Vaatplanten

Aangebrande orchisR Orchis ustulata

AapjesorchisR Orchis simia

BeenbreekR Narthecium ossifragum

Bergklokje Campanula rhomboidalis

BergnachtorchisR Platanthera chlorantha

Bijenorchis Ophrys apifera

BlaasvarenR Cystopteris fragilis

Blauwe zeedistel Eryngium maritimum

Bleek bosvogeltjeR Cephalantera damasonium

BokkenorchisR Himantoglossum hircinum

Brede orchisR Dactylorhiza majalis majalis

Bruinrode wespenorchisR Epipactis atrorubens

Daslook Allium ursinum

DennenorchisR Goodyera repens

Duitse gentiaanR Gentianella germanica

FranjegentiaanR Gentianella ciliata

Geelgroene wespenorchisR Epipactis muelleri

Gele helmbloem Pseudofumaria lutea

Gevlekte orchisR Dactylorhiza maculata

Groene nachtorchisR Coeloglossum viride

GroensteelR Asplenium viride

Grote keverorchisR Listera ovata

Grote muggenorchisR Gymnadenia conopsea

Gulden sleutelbloemR Primula veris

HarlekijnR Orchis morio

HerfstschroeforchisR Spiranthes spiralis

HondskruidR Anacamptis pyramidalis

HoningorchisR Herminium monorchis

JeneverbesR Juniperus communis

Klein glaskruid Parietaria judaica

kleine keverorchisR Listera cordata

kleine zonnedauwR Drosera intermedia

klokjesgentiaanR Gentiana pneumonanthe

kluwenklokjeR Campanula glomerata

koraalwortelR Corallorhiza trifida

kruisbladgentiaanR Gentiana cruciata

lange ereprijs Veronica longifola

lange zonnedauwR Drosera anglica

mannetjesorchisR Orchis mascula

maretak Viscum album

moeraswespenorchisR Epipactis palustris

muurbloemR Erysimum cheiri

parnassiaR Parnassia palustris

pijlscheefkelkR Arabis hirsuto sagittata

poppenorchisR Aceras anthropophorum

prachtklokje Campanula persicifolia

purperorchisR Orchis purpurea

rapunzelklokjeR Campanula rapunculus

rechte driehoeksvarenR Gymnocarpium robertianum

rietorchis Dactylorhiza majalis praetermissa

ronde zonnedauwR Drosera rotundifolia

rood bosvogeltjeR Cephalanthera rubra

ruig klokje Campanula trachelium

schubvarenR Ceterach officinarum

slanke gentiaanR Gentianella amarella

soldaatjeR Orchis militaris

spaanse ruiterR Cirsium dissectum

steenanjerR Dianthus deltoides

steenbreekvaren Asplenium trichomanes

stengelloze sleutelbloemR Primula vulgaris

stengelomvattend havikskruidR Hieracium

amplexicaule

stijf hardgrasR Catapodium rigidum

tongvaren Asplenium scolopendrium

valkruidR Arnica montana

veenmosorchisR Hammarbya paludosa

veldgentiaanR Gentianella campestris

veldsalieR Salvia pratensis

vleeskleurige orchisR Dactylorhiza incarnata

vliegenorchisR Ophrys insectifera

vogelnestjeR Neottia nidus-avis

voorjaarsadonis Adonis vernalis

wantsenorchisR Orchis coriophora

waterdriebladR Menyanthes trifoliata

weideklokjeR Campanula patula

welriekende nachtorchisR Platanthera bifolia

wilde gagelR Myrica gale

wilde herfsttijloos Colchicum autumnale

wilde kievitsbloemR Fritillaria meleagris

wilde marjolein Origanum vulgare

wit bosvogeltjeR Cephalanthera longifolia

witte muggenorchisR Pseudorchis albida

zinkviooltjeR Viola lutea calaminaria

zomerklokjeR Leucojum aestivum

zwartsteel Asplenium adiantum-nigrum

Kevers

vliegend hert Lucanus cervus

Kreeftachtigen

rivierkreeft Astacus astacus

Tabel 3: soorten bijlage IV

HR/bijlage 1 AMvB

Bijlage 1 AMvB

Zoogdieren

das Meles meles

boommarterR Martes martes

eikelmuisR Eliomys quercinus

gewone zeehondR Phoca vitulina

veldspitsmuisR Crocidura leucodon

waterspitsmuisR Neomys fodiens

Reptielen en amfibieën

adderR Vipera berus

hazelwormR Anguis fragilis

ringslangR Natrix natrix

vinpootsalamanderR Triturus helveticus

vuursalamanderR Salamandra salamandra

Vissen

beekprikR Lampetra planeri

bittervoornR Rhodeus cericeus

elritsR Phoxinus phoxinus

gestippelde alverR Alburnoides bipunctatus

grote modderkruiperR Misgurnus fossilis

rivierprik Lampetra fluviatilis

Dagvlinders

bruin dikkopjeR Erynnis tages

dwergblauwtjeR Cupido minimus

dwergdikkopjeR Thymelicus acteon

groot geaderd witjeR Aporia crataegi

grote ijsvogelvlinderR Limenitis populi

heideblauwtjeR Plebejus argus

iepepageR Strymonidia w-album

kalkgraslanddikkopjeR Spialia sertorius

keizersmantelR Argynnis paphia

klaverblauwtjeR Cyaniris semiargus

purperstreepparelmoervlinderR Brenthis ino

rode vuurvlinderR Palaeochrysophanus

hippothoe

rouwmantelR Nymphalis antiopa

tweekleurig hooibeestjeR Coenonympha arcania

veenbesparelmoervlinderR Bolaria aquilonais

veenhooibeestjeR Coenonympha tullia

veldparelmoervlinderR Melitaea cinxia

woudparelmoervlinderR Melitaea diamina

zilvervlekR Clossiana euphrosyne

Vaatplanten

groot zeegrasR Zostera marina

Bijlage IV HR

Zoogdieren

baardvleermuis Myotis mystacinus

bechstein’s vleermuisR Myotis bechsteinii

beverR Castor fiber

bosvleermuis Nyctalus leisleri

brandt’s vleermuisR Myotis brandtii

bruinvisR Phocoena phocoena

euraziatische lynx Lynx lynx

franjestaartR Myotis nattereri

gewone dolfijn Delphinus delphis

gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus

gewone grootoorvleermuis Plecotus auritus

grijze grootoorvleermuisR Plecotus austriacus

grote hoefijzerneus Rhinolophus ferrumequinum

hamsterR Cricetus cricetus

hazelmuisR Muscardinus avellanarius

ingekorven vleermuisR Myotis emarginatus

kleine dwergvleermuis Pipistrellus pygmaeus

kleine hoefijzerneusR Rhinolophus hipposideros

laatvlieger Eptesicus serotinus

meervleermuis Myotis dasycneme

mopsvleermuis Barbastella barbastellus

nathusius’ dwergvleermuis Pipistrellus nathusii

noordse woelmuisR Microtus oeconomus

otterR Lutra lutra

rosse vleermuis Nyctalus noctula

tuimelaarR Tursiops truncatus

tweekleurige vleermuis Vespertilio murinus

vale vleermuisR Myotis myotis

watervleermuis Myotis daubentonii

wilde kat Felis silvestris

witflankdolfijn Lagenorhynchus acutus

witsnuitdolfijn Lagenorhynchus albirostris

Reptielen en amfibieën

boomkikkerR Hyla arborea

geelbuikvuurpadR Bombina variegata

gladde slangR Coronella austriacus

heikikkerR Rana arvalis

kamsalamanderR Triturus cristatus

knoflookpadR Pelobates fuscus

muurhagedisR Podarcis muralis

poelkikkerR Rana lessonae

rugstreeppad Bufo calamita

vroedmeesterpadR Alytes obstetricans

zandhagedisR Lacerta agilis

Dagvlinders

donker pimpernelblauwtjeR Maculinea nausithous

grote vuurvlinderR Lycaena dispar

pimpernelblauwtjeR Maculinea teleius

tijmblauwtjeR Maculinea arion

zilverstreephooibeestjeR Coenonympha hero

Libellen

bronslibel Oxygastra curtisii

gaffellibelR Ophiogomphus cecilia

gevlekte witsnuitlibelR Leucorrhinia pectoralis

groene glazenmakerR Aeshna viridis

noordse winterjufferR Sympecma paedisca

oostelijke witsnuitlibelR Leucorrhinia albifrons

rivierromboutR Stylurus flavipes

sierlijke witsnuitlibelR Leucorrhinia caudalis

Vissen

houting Conegonus oxyrrhynchus

steurR Acipenser sturio

Vaatplanten

drijvende waterweegbreeR Luronium natans

groenknolorchisR Liparis loeselii

kruipend moerasschermR Apium repens

zomerschroeforchisR Spiranthes aestivalis

Kevers

brede geelrandwaterroofkever Dytiscus latissimus

gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus

heldenbok Cerambyx cerdo

juchtleerkever Osmoderma eremita

Tweekleppigen

bataafse stroommosselR Unio crassus

Voetnoten

1

De Flora- en faunawet en de AMvB artikel 75 kennen geen tabellen. De verdeling van beschermde soorten in drie tabellen vloeit voort uit de LNV-brochure ‘Buiten aan het werk?’

-Tabel 1 wordt gevormd door de bij ministeriële regeling aangewezen beschermde dier- en plantsoorten, zoals bedoeld in artikel 16b, tweede lid, onder a, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten Flora- en faunawet (hierna te noemen: het Besluit);

-Tabel 2 wordt gevormd door de overige beschermde inheemse dier- en plantsoorten (uitgezonderd alle vogelsoorten), zoals bedoeld in artikel 16b, tweede lid, onder b, van het Besluit, mits zij niet tot tabel 3 behoren;

-Tabel 3 wordt gevormd door de soorten die zijn opgenomen in bijlage IV van het Europese Habitatrichtlijn en de soorten die zijn opgenomen in bijlage 1, behorende bij het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.

2

Met de term ‘wezenlijke invloed’ wordt gedoeld op wezenlijke negatieve invloed op de soort. Of sprake is van wezenlijke negatieve invloed op de soort hangt af van de lokale, regionale, landelijke en Europese stand van de soort. Bij activiteiten waarbij bijvoorbeeld enkele dieren van een soort geschaad dreigen te worden moet worden bekeken welk effect dit heeft op de populatie: de stand van de soort op lokaal, regionaal, landelijk of Europees niveau. Op welk niveau gekeken moet worden hangt weer af van de zeldzaamheid van de soort. Een zeer zeldzame soort zal op lokaal niveau bezien moeten worden en een algemene soort kan op Europees niveau bekeken worden. Daarnaast is het van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen. Bij soorten zoals reptielen, amfibieën, bepaalde planten en insecten die zich niet over grote afstanden, dus waarvan de uitwijkmogelijkheid gering is, is eerder sprake van wezenlijke invloed dan bij soorten die zich over grote afstanden kunnen verplaatsen. Over het algemeen is eerder sprake van wezenlijke invloed op een soort bij zeldzame soorten dan bij algemene soorten.

3

Voor de omschrijving deskundige zie definities paragraaf 2.1

4

Toepassen van een voldoende lage begrazingsdruk. Dit betekent in bos en bos met open plekken minimaal 1 GVE per 3 hectare. In graslanden en droge en natte ruige terreinen betekent dit op voedselrijke bodems 1,5 GVE per hectare en op voedselarme (schrale) bodems betekent dit maximaal 1 GVE per 2 hectare.

Een grootvee-eenheid (GVE) is een landbouwkundige omrekeningsfactor. Elk rund ouder dan 2 jaar en een paard ouder dan 6 maanden komt overeen met 1 GVE, een rund van 6 maanden tot 2 jaar is 0,6 GVE. Schapen en geiten komen overeen met 0,1 GVE. Bij het toepassen van schapen en/of geiten dient in vergelijk met paarden en runderen een substantieel lagere begrazingsdruk te worden aangehouden.

5

Bij een hogere begrazingsintensiteit dienen gebieden waarin voor vraat en vertrapping gevoelige soorten voorkomen, te worden uitgerasterd. Bij broedvogels kan het plaatsen van nestbeschermers een alternatief hiervoor zijn.