Regeling vervallen per 31-01-2020

Algemene Plaatselijke Verordening Teylingen 2012

Geldend van 18-11-2014 t/m 17-10-2016

De raad der gemeente Teylingen;

Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 maart 2012;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 maart 2012;

gelet op het advies van de commissie BFT van 25 april 2012;

BESLUIT:

1. de Algemene Plaatselijke Verordening Teylingen 2012 vast te stellen, inclusief de wijzigingen ten aanzien van artikel 2:10, onder gelijktijdige intrekking van de Algemene Plaatselijke Verordening 2011.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:25a en in artikel 3:4, eerste lid.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, artikel 2:11 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan zes weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste tien weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE

AFDELING 1. BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

AFDELING 2. BETOGING

Artikel 2:2 Optochten

(Vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen)

AFDELING 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(Vervallen)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(Vervallen)

Artikel 2:9 Straatartiest

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden de openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      Degene die voornemens is de openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan niet 4 weken van tevoren melding heeft gedaan aan het college.

    • b.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • c.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • d.

      het gebruik het plaatsen van reclame- en aankondigingsborden betreft.

  • 2.

    De openbare plaats kan anders gebruikt worden dan overeenkomstig de publieke functie indien het college niet binnen de in het eerste lid onder sub a genoemde termijn na ontvangst van de melding heeft beslist dat het gebruik wordt verboden.

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 4.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid onder a, b en c gestelde verbod.

  • 5.

    Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend;

    • d.

      het plaatsen van reclame- en aankondigingsborden op van gemeentewege aangegeven locaties op basis van een met de gemeente gesloten overeenkomst;

    • e.

      het van gemeentewege plaatsen van verkiezingsborden ten behoeve van politieke partijen.

  • 7.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.

  • 8.

    Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet 4 weken van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    • b.

      indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht,

    • b.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats,

    • c.

      indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast,

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3.

    De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(Vervallen)

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

(Vervallen)

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

(Vervallen)

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

(Vervallen)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in bossen of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijke voorwerp

(Vervallen)

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(Vervallen)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

AFDELING 7. EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (klein evenement)

    • f.

      een vechtsportgala.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;

    • b.

      het evenement tussen 07.00 en 24.00 uur plaats vindt;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 24.00 uur;

    • d.

      het evenement geen belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25 m2 per object;

    • f.

      er een organisator is;

    • g.

      de organisator binnen 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 3.

    De burgemeester kan binnen 5 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 5.

    In afwijking van artikel 1:3 geldt voor het indienen van een aanvraag voor een evenementenvergunning het volgende. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan twaalf weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft, kan de burgemeester besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 2:25a Aanvraag vergunning voor het houden van een circus (speelvergunning)

  • 1.

    Een aanvraag voor een speelvergunning dient vóór 1 september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te worden ingediend.

  • 2.

    Indien een aanvraag niet tijdig is ingediend, laat de burgemeester deze buiten behandeling.

  • 3.

    De burgemeester kan criteria vaststellen aan de hand waarvan een aanvraag wordt beoordeeld.

  • 4.

    De burgemeester beslist op een aanvraag voor een speelvergunning uiterlijk 1 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de vergunning wordt aangevraagd.

  • 5.

    De vergunninghouder is gehouden de activiteit uit te voeren overeenkomstig het gestelde in de beschikking tot verlening van de vergunning.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

AFDELING 8. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden.

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4.

    Bij de toepassing van het derde lid houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 5.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die een vergunning heeft op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet.

  • 6.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt:

    • a.

      In een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      In een sportfaciliteit voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de sportactiviteit;

    • c.

      In een bedrijfskantine of -restaurant;

    • d.

      In een zorginstelling;

    • e.

      In een museum.

  • 7.

    Bij de toepassing van het zesde lid houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag (de nacht van zondag op maandag) tot en met vrijdag (de nacht van donderdag op vrijdag) tussen 01.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag (de nacht van vrijdag op zaterdag) en zondag (de nacht van zaterdag op zondag) tussen 01.30 uur en 06.00 uur. Openbare inrichtingen op het eiland Koudenhoorn zijn iedere nacht gesloten tussen 22.00 en 06.00 uur.

  • 2.

    Voor terrassen is het bepaalde in lid 1 van toepassing tussen 23.00 en 09.00 uur. Wanneer de temperatuur op een dag hoger is dan 25°C, blijkende uit de desbetreffende aanduiding op de gemeentelijke website, is voor terrassen het bepaalde in artikel 1 van toepassing tussen 24.00 en 09.00 uur. Terrassen op het eiland Koudenhoorn zijn iedere nacht gesloten tussen 22.00 en 09.00 uur.

  • 3.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd voor openbare inrichting of een terras.

  • 5.

    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, zesde lid onder a t/m e, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de inrichting die het betreft.

  • 6.

    Het in het eerste, tweede en vierde lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen of een terras tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het is verboden zich in een openbare inrichting te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.

Artikel 2:32 Handel in openbare inrichtingen

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in de inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30.

AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

(Vervallen)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:40 KanssSpeelautomaten

AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakgelegenheden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden om op specifiek daartoe bedoelde aanplakgelegenheden een niet makkelijk te verwijderen plakmiddel te gebruiken.

  • 6.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakgelegenheden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 8.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de openbare plaats of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

(Vervallen)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te vervoeren of te nuttigen of aangebroken of gesloten flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben, wanneer daarmee wordt beoogd op de openbare plaats alcoholhoudende drank te nuttigen.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(Vervallen)

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(Vervallen)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(Vervallen)

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(Vervallen)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op de openbare plaats zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiekenmerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid, onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet-verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61 Wilde dieren

(Vervallen)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

  • 1.

    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

AFDELING 12. BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

[Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare inrichtingen) onder artikel 2:32]

AFDELING 13. VUURWERK

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

(Vervallen)

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

AFDELING 14. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk gebruik

Het is verboden op of aan de openbare plaats, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingshandelingen daartoe te treffen of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen te hebben.

Artikel 2:74b Weggooien van spuiten

Het is verboden injectiespuiten of onderdelen daarvan op of aan de openbare plaats dan wel in afvalbakken achter te laten, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zulks geschiedt om afstand van het voorwerp te doen.

AFDELING 15. BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:23, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73, 5:35 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2:78 Geiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.  

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

AFDELING 2. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE EN DERGELIJKE

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen in door het college aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

  • 2.

    [vervallen]

  • 3.

    Een vergunning zoals bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verleend tot een maximum van 1 vergunning voor een seksinrichting en 1 vergunning voor een escortbedrijf.

  • 4.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      het aantal werkzame prostituees;

    • d.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • e.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:100;

    • f.

      de plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

    • g.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • h.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 08.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 01.30 uur en 08.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

(Vervallen)

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

AFDELING 3. BESLISSINGSTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

AFDELING 4. BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

AFDELING 5. OVERGANGSBEPALING

(Vervallen)

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van tenminste 11 m²;

  • h.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • i.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • j.

    HRMI-99: Handleiding meten en rekenen industrielawaai, van het ministerie VROM, uitgave 1999.

Artikel 4:1a Wijze van geluidmeten

  • 1.

    Metingen en berekeningen ter controle van de in artikel 4:2 en 4:3 genoemde geluidniveaus vinden plaats overeenkomstig de HRMI-99.

  • 2.

    In tegenstelling tot de HRMI-99 worden op het gemeten signaal in dB(A) of dB(C) geen correcties meer toegepast.

  • 3.

    In tegenstelling tot de HRMI-99 mogen metingen ook uitgevoerd worden met een, volgens de specificaties van IEC-publicatie 651: 1979, type 2 geluidniveaumeter.

  • 4.

    Metingen in de buitenlucht vinden plaats op een hoogte van minimaal 1,5 m en maximaal 2 m boven plaatselijk maaiveld.

  • 5.

    In geval het geluidniveau op de gevel van een geluidgevoelig gebouw wordt vastgesteld, wordt de gevel op de begane grond ook als gevel van het geluidgevoelig gebouw gezien, als geluidgevoelige ruimten slechts op de hoger gelegen etages aanwezig zijn.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende dorpen: Sassenheim, Voorhout of Warmond.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau Leq, T veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 80 dB(A) en 95 dB(C), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen.

  • 7.

    In geval er in- en aanpandige woningen zijn mag het equivalente geluidniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, niet meer bedragen dan 60 dB(A) in een geluidsgevoelige ruimte van de woning.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, binnen de bebouwing van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op zaterdagnacht (de nacht van vrijdag op zaterdag) en zondagnacht (de nacht van zaterdag op zondag) uiterlijk om 00.30 uur.

  • 9.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, op het buitenterrein van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit – uiterlijk om 23.00 uur beëindigd.

  • 10.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan het college afwijken van de in het zesde lid genoemde geluidsnormen en van de in het achtste en negende lid bepaalde eindtijden.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148 van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau Leq, T veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 80 dB(A) en 95 dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen.

  • 7.

    In geval er in- en aanpandige woningen zijn mag het equivalente geluidniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, niet meer bedragen dan 60 dB(A) in een geluidsgevoelige ruimte van de woning.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, binnen de bebouwing van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit – van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op zaterdagnacht (de nacht van vrijdag op zaterdag) en zondagnacht (de nacht van zaterdag op zondag) uiterlijk om 00.30 uur.

  • 9.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het, op het buitenterrein van de inrichting, ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit – uiterlijk om 23.00 uur beëindigd.

  • 10.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid binnen de bebouwing van de inrichting na 23.00 uur blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 11.

    Het college kan afwijken van de in het zesde lid genoemde geluidsnormen en van de in het achtste en negende lid bepaalde eindtijden.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(Vervallen)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

(Vervallen)

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit in de open lucht toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van bouwwerkzaamheden.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:7 Straatvegen

(Vervallen)

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal, landschappelijke hagen of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde gezag te vellen of te doen vellen:

    • a.

      door het college als beschermingswaardig aangewezen houtopstanden. Het verbod is niet van toepassing wanneer sprake is van noodkap.

    • b.

      gemeentelijke bomen met een dwarsdoorsnede van de stam vanaf 20 cm op 1,3 meter boven het maaiveld. Het verbod is niet van toepassing wanneer sprake is van noodkap, zieke en dode bomen, overlast, verkeersonveiligheid, en indien voor het gebied, waar zich de te vellen houtopstanden

    • bevinden,

      een participatieplan door het college is vastgesteld.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3.

    Het bevoegde gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

(vervallen)

Artikel 4:12a Bijzondere vergunningvoorschriften

  • 1.

    De vergunning vervalt 1 jaar nadat de vergunning definitief is geworden.

  • 2.

    Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment van definitief worden van de vergunning, oftewel tot het moment dat:

    • a.

      de bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat bezwaar of beroep is ingediend;

    • b.

      beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;

    • c.

      beslist is op het beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan.

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof: op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(Vervallen)

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

(Vervallen)

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • a.

    voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b.

    voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet ten behoeve van het laden en lossen:

    • a.

      gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse nodig is;

  • 4.

    Het college kan, anders dan voor laden en lossen, van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 5.

    Het college kan gebieden aanwijzen waar alleen geparkeerd mag worden door vrachtwagens.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

(Vervallen)

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het college kan openbare (brom)fietsstallingsgebieden aanwijzen waar het, in het belang van het beheer van de openbare ruimte, verboden is een fiets of bromfiets langer dan een door het college te bepalen periode onafgebroken te stallen.

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 20.00 uur en 08.00 uur.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard. 

Artikel 5:16 Venten met gedrukte stukken

[gereserveerd]

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

(Vervallen)

AFDELING 5. SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

AFDELING 6. OPENBAAR WATER

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op buiten de door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen.

  • 3.

    Het is verboden met een woonschip te varen, te ankeren, aan te leggen of ligplaats in te nemen door, in of aan een rietkraag, alsmede binnen een strook van twee meter vanaf de rietkraag.

  • 4.

    Onder rietkraag wordt verstaan: een van een water of oever deel uitmakende oppervlakte van tenminste 1 m2, welke is begroeid met riet, biezen, lisdodden en/of andere helofyten.

  • 5.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 6.

    Het verbod in het eerste en tweede lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de gemeentelijke Woonschepenverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het is verboden met een woonschip te varen, te ankeren, aan te leggen of ligplaats in te nemen door, in of aan een rietkraag, alsmede binnen een strook van twee meter vanaf de rietkraag.

  • 3.

    Onder rietkraag wordt verstaan: een van een water of oever deel uitmakende oppervlakte van tenminste 1 m2, welke is begroeid met riet, biezen, lisdodden en/of andere helofyten.

  • 4.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 5.

    Het verbod in het eerste en tweede lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de gemeentelijke Woonschepenverordening.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het vijfde lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de gemeentelijke Woonschepenverordening.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de gemeentelijke Woonschepenverordening of de gemeentelijke Pleziervaartuigenverordening.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:31a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 8. VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

AFDELING 9. VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op andere plaatsen dan:

    • a.

      Park Rusthof;

    • b.

      Terweegen Park;

    • c.

      Het stiltegebied op Koudenhoorn;

    • d.

      Park Overbos te Voorhout;

    • e.

      De Kagerplassen.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin de plaatsen genoemd in het eerste lid voor een bepaalde termijn worden onttrokken aan de mogelijkheid voor asverstrooiing.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod voor het verstrooiien op andere plaatsen dan op de plaatsen genoemd in het eerste lid.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

1. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikel

2:10 (m.u.v. het vierde lid)

2:12

2:18 en 2:19

2:23

2:25 t/m 2:26

2:29

2:31

2:33

2:39

2:41 en 2:42

2:47 t/m 2:49

2:51 en 2:52

2:58

2:64

2:73 t/m 2:74 b

2:78

3:4

3:6

3:8 en 3:9

3:11

4:8

4:13

4:15

5:2

5:4 t/m 5:13

5:15 en 5:16

5:18 en 5:19

5:23 t/m 5:30

5:32 en 5:33

2. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikel

2:1

2:6

2:16

2:22

2:43 t/m 2:45

2:50

2:57

2:59 en 2:60

2:65

4:6

4:18

5:3

5:31

5:34

5:36 en 5:37

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de Buitengewone Opsporingsambtenaren (BOA), politie, de havenmeester en de marktmeester.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Teylingen 2012 wordt gewijzigd.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Teylingen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van … [datum]

de raad van …

de griffier

de burgemeester

TRANSPONERINGSTABELLEN

De nummering van dit model wijkt op enkele plaatsen sterk af van de nummering van de vorige versie. Om de aansluiting tussen de versies gemakkelijker te maken, zijn hieronder transponeringstabellen opgenomen.

Van deze versie naar vorige versie

artikel huidige versie

vorige versie

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

1.1

Artikel 1:2 Beslistermijn

1.2

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

1.3

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1.4

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

1.5

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

1.6

Artikel 1:7 Termijnen

1.7

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1.8

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

2.1.1.1

Artikel 2:2 Optochten

2.1.2.1

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

2.1.2.2

Artikel 2:4 Afwijking termijn

2.1.2.3

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

2.1.2.4

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

2.1.3.1

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

2.1.4.1

Artikel 2:8 Dienstverlening

2.1.4.2

Artikel 2:9 Straatartiest

2.1.4.3

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

2.1.5.1

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

2.1.5.2

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

2.1.5.3

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

2.1.6.1

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

2.1.6.2

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

2.1.6.3

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

2.1.6.4

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

2.1.6.5

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

2.1.6.6

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

2.1.6.7

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

2.1.6.8

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

2.1.6.9

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

2.1.6.10

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

2.1.6.11

Artikel 2:24 Begripsbepaling

2.2.1

Artikel 2:25 Evenement

2.2.2

Artikel 2:26 Ordeverstoring

2.2.3

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

2.3.1.1

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

2.3.1.2

Artikel 2:29 Sluitingstijd

2.3.1.4

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

2.3.1.5

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

2.3.1.6

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

2.5.5

Artikel 2:33 Ordeverstoring

2.3.1.7

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

2.3.1.8

Artikel 2:35 Begripsbepaling

2.3.2.1

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

2.3.2.2

Artikel 2:37 Nachtregister

2.3.2.3

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

2.3.2.4

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

2.3.3.1

Artikel 2:40 Speelautomaten

2.3.3.2

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

2.4.1

Artikel 2:42 Plakken en kladden

2.4.2

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

2.4.3

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

2.4.4

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

2.4.5

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

2.4.6

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

2.4.7

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

2.4.8

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

2.4.9

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

2.4.10

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

2.4.11

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

2.4.12

Artikel 2:53 Bespieden van personen

2.4.13

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

2.4.14

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

2.4.15

Artikel 2:56 Alarminstallaties

2.4.16

Artikel 2:57 Loslopende honden

2.4.17

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

2.4.18

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

2.4.19

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

2.4.20

Artikel 2:61 Wilde dieren

2.4.21

Artikel 2:62 Loslopend vee

2.4.22

Artikel 2:63 Duiven

2.4.23

Artikel 2:64 Bijen

2.4.24

Artikel 2:65 Bedelarij

2.4.25

Artikel 2:66 Begripsbepaling

2.5.1

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

2.5.2

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

2.5.3

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

2.5.4

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

2.5.5

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

2.6.1

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

2.6.2

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

2.6.3

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

2.7.1

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

2.8.1

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

2.9.1

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

2.10.1

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

3.1.1

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

3.1.2

Artikel 3:3 Nadere regels

3.1.3

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

3.2.1

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

3.2.2

Artikel 3:6 Sluitingstijden

3.2.3

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

3.2.4

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

3.2.5

Artikel 3:9 Straatprostitutie

3.2.6

Artikel 3:10 Sekswinkels

3.2.7

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

3.2.8

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

3.3.1

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

3.3.2

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

3.4.1

Artikel 3:15 Wijziging beheer

3.4.2

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

3.5.1

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

4.1.1

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

4.1.2

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

4.1.3

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

4.1.4

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder [4.1.5]

4.1.5

Artikel 4:7 Straatvegen [4.2.1]

4.2.1

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen [4.2.2]

4.2.2

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen [4.2.3]

4.2.3

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

4.3.1

Artikel 4:11 Kapvergunning

4.3.2

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

4.3.3

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

4.4.1

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

4.4.1a

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

4.4.2

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

4.4.3

Artikel 4:17 Begripsbepaling

4.5.1

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

4.5.2

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

4.5.3

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

5.1.1

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

5.1.2

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

5.1.2a

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

5.1.3

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

5.1.4

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

5.1.5

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

5.1.6

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

5.1.7

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

5.1.8

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

5.1.9

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

5.1.10

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

5.1.11

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

5.2.1

Artikel 5:14 Begripsbepaling

 

Artikel 5:15 Ventverbod

5.2.2.2

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

5.2.2.3

Artikel 5:17 Begripsbepaling

5.2.3.1

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

5.2.3.2

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

5.2.3.3

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

5.2.3.4

Artikel 5:22 Begripsbepaling

5.2.4

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

5.2.5

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

5.3.1

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

5.3.2

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

5.3.3

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

5.3.4

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

5.3.5

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

5.3.6

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

5.3.7

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

5.3.8

Artikel 5:32 Crossterreinen

5.4.1

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

5.4.2

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

5.5.1

Artikel 5:35 Begripsbepaling

5.6.1

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

5.6.2

Artikel 5:37 Hinder of overlast

5.6.3

Artikel 6:1 Strafbepaling

6.1

Artikel 6:2 Toezichthouders

6.2

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

6.3

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

6.4

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

6.5

Artikel 6:6 Citeertitel

6.6

Toelichting APV Teylingen 2012

Hieronder volgt de toelichting op de artikelen van de APV van Teylingen 2012. Bij de artikelen is de toelichting op de modelverordening van de VNG onverkort van toepassing, tenzij anders is aangegeven.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In de begripsbepalingen is het begrip "weg", dat zo ruim was gedefinieerd dat daar praktisch de hele openbare ruimte onder viel, teruggebracht tot de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Waar een artikel meer wil regelen dan alleen voor de weg, is het begrip "openbare plaats"gebruikt.

In verband met artikel 2:42 is het begrip ‘aanplakgelegenheden’ toegevoegd aan de begripsbepalingen. In Teylingen worden ook zuilen en andere objecten gebruikt. Om de zuilen en andere objecten te kunnen blijven gebruiken is het begrip ‘aanplakgelegenheden’ toegevoegd. Het graffitiverwijderings- en wildplakbeleid van Teylingen is van toepassing op de aanplakgelegenheden.

Toevoeging op toelichting modelverordening van de VNG na de toelichting op onderdeel i. (Handelsreclame):

In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die is van toepassing op de vergunning voor aanleg of veranderen van een weg (artikel 2:11) en het vellen van houtopstanden (artikel 4:11). De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo, en de vergunning voor het vellen van houtopstanden in artikel 2.2, eerste lid onder g. De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:10). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.

De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het College van burgemeester en wethouders, maar bij het College van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.

Zie verder ook de toelichting bij de artikelen 2:10, 2:11 en 4:11 van deze verordening.

Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het College van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.

Artikel 1:2 Beslistermijn

Lid 3 is toegevoegd zodat de beslistermijn is afgestemd op de beslistermijn zoals vermeld in artikel 3:12. De voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting kan complex van aard zijn, waardoor een uitzondering op de beslistermijn geoorloofd is. Het prostitutiebeleid van Teylingen moet nog vorm krijgen, dit beleid wordt van toepassing op de seksinrichtingen.

Het eerste en tweede lid is ook niet van toepassing op artikel 2:25a Aanvraag vergunning voor het houden van een circus of kermis (speelvergunning). De Europese Dienstenrichtlijn is van toepassing op de selectieprocedure voor het verlenen van een speelvergunning voor het houden van een circus of kermis. De aanvragen voor een vergunning voor het houden van een circus of kermis kan op elk gewenst moment vóór 1 september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, ingediend worden (artikel 2:25a lid 1). Dit betekent dat in het kader van de Wet dwangsom en beroep de beslistermijn op deze aanvragen aangepast moet worden om een eerlijke behandeling van alle aanvragen te waarborgen. Indien het artikel niet als uitzondering op artikel 1:2 wordt opgenomen, moet binnen de gestelde termijn op de aanvraag besloten worden om een boete te voorkomen bij een latere beslissing. In artikel 2:25a is te zien dat er uiterlijk 1 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, besloten wordt op een aanvraag.

Toevoeging op toelichting modelverordening van de VNG na de laatste alinea van de toelichting op artikel 1:2 (Opschorting van de termijn):

Wabo

De tekst van het eerste lid is in overeenstemming gebracht met die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo. Inhoudelijk is er niets veranderd.

Het vierde lid is toegevoegd omdat artikel 3.9, tweede lid van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd. De wegaanlegvergunning (art 2:11) en de kapvergunning (art 4:11) vallen onder de Wabo. De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo, en de vergunning voor het vellen van houtopstanden in artikel 2.2, eerste lid onder g. De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:10). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.

De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning of ontheffing die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162). De algemene indieningsvereisten staan in artikel 1.3 Mor, dat luidt als volgt:

Artikel 1.3 Indieningsvereisten bij iedere aanvraag

  • 1.

    In de aanvraag vermeldt de aanvrager:

    • a.

      de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

    • b.

      het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;

    • c.

      een omschrijving van de aard en omvang van het project;

    • d.

      indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

    • e.

      indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.

  • 2.

    De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto’s of andere geschikte middelen.

  • 3.

    De aanvrager doet bij de aanvraag een opgave van de kosten van de te verrichten werkzaamheden.

In Hoofdstuk 7 van de Mor staan nog bijzondere indieningsvereisten. Daarvan zijn in het kader van de APV alleen die voor het vellen van houtopstanden van belang. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Er moet vaak advies gevraagd worden voordat een vergunning of ontheffing verleend kan worden. Hierbij gaat het om zowel intern als extern advies. De ervaring leert dat het vragen van advies meestal twee weken inneemt. Hiernaast komt het voor dat het college moet besluiten of de vergunning of ontheffing verleend wordt.

Er moet opgemerkt worden dat de bewoordingen van het artikel (“kan”) laten uitkomen dat niet iedere te laat ingediende aanvraag buiten behandeling hoeft te worden gesteld. Een aanvraag zal alleen buiten behandeling worden gesteld als het echt nodig is. Hiernaast kan op deze manier worden voorkomen dat aanvragers onzorgvuldig omgaan met het tijdig indien van een aanvraag.

Artikel 1:4 t/m 1:8

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 1:9 Vergunning van rechtswege verleend en artikel 1:10 Vergunning niet van rechtswege verleend

Als gevolg van de Europese Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG) dienen voor vergunningsstelsels die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen expliciet te worden aangegeven wanneer de Lex Silencio Positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) op die vergunningsstelsels van toepassing is. Dit betekent dat een vergunning van rechtswege is verleend indien er niet tijdig besloten is op een aanvraag. Alleen vanwege dwingende redenen van algemeen belang kan van de Lex Silencio Positivo worden afgezien.

De VNG heeft aangegeven voor welke vergunningsstelsels in de modelverordening van de APV de Lex Silencio Positivo van toepassing is, en bij welke hiervan om dwingende redenen van algemeen belang van de Lex Silencio Positivo is afgezien. Deze keuze wordt in de bijbehorende toelichting van de VNG gemotiveerd. Het voorstel en bijbehorende toelichting van de VNG is bekeken door juridische zaken en overgenomen in de APV van Teylingen. Omdat het belangrijk is te motiveren waarom er in bepaalde gevallen wordt afgeweken van invoering van de Lex Silencio Positivo, wordt bij de toelichting op de aangegeven artikelen hierover een paragraaf toegevoegd.

Artikel 2:1 t/m 2:8

Artikel 2:1

Hier is de term “bevoegd gezag” vervangen door “bevoegde bestuursorgaan”.

Toevoeging toelichting modelverordening van de VNG bij artikel 2:6 aan het eind van de toelichting, voor de paragraaf “jurisprudentie”:

Wabo

Het verspreiden van gedrukte stukken valt niet onder de Wabo, ook niet als daar een element van handelsreclame in zit.

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 2:9 Straatartiest

De openbare plaatsen kunnen worden aangewezen in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en milieu. Voor het aanwijzen van plaatsen moeten er dwingende redenen van algemeen belang zijn. Hiernaast moet een weigering om ontheffing in verband met de openbare orde reëel en onderbouwd zijn.

Lex Silencio Positivo van toepassing (artikel 1:9)

Het aanwijzen van een gebied waar het verboden is als straatartiest op te treden, zal doorgaans op initiatief van het college zelf gebeuren en niet op aanvraag. Mocht er wel een aanvraag aan de orde zijn dan bestaan er geen duidelijke bezwaren tegen een lex silencio positivo. Een ontheffing van het verbod zal vaker op aanvraag gebeuren, maar ook een ambtshalve ontheffing zal voorkomen, bijvoorbeeld bij bepaalde festiviteiten. Ook bij een ontheffing op aanvraag bestaan geen duidelijke bezwaren om van een lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt op het gehele artikel van toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning van rechtswege is verleend bij niet tijdig beslissen op een aanvraag.

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

In het kader van deregulering is de vergunningplicht vervangen door een algemeen verbod. Dit betekent dat er geen voorwerpen op of aan de weg geplaatst mogen worden, tenzij voldaan wordt aan de voorwaarden die in het artikel gesteld zijn. Deze afweging dient de burger zelf te maken. Het is niet nodig een vergunning aan te vragen bij de gemeente. Het onterecht plaatsen van voorwerpen op of aan de weg kan gecorrigeerd worden door toezicht achteraf. De verplichting tot betalen van precario voor het gebruik van de openbare grond blijft gelden.

Toevoeging toelichting modelverordening van de VNG aan het eind van de paragraaf “Containers:

Wabo

Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsgvergunning. Daarom is een nieuw vierde lid ingevoegd, waarin staat dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.

Daarnaast blijft het derde lid gehandhaafd, waarin staat dat het bevoegde bestuursorgaan (i.c. het college of de burgemeester) ontheffing kan verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren. Dat zijn bijvoorbeeld bloembakken, straatmeubilair, terrassen en dergelijke.

Het is niet ondenkbaar dat bij een en hetzelfde project – bijvoorbeeld een grootscheepse restauratie van monumentale panden – zowel de ontheffing van het bevoegd bestuursorgaan (derde lid) als de onmgevingsvergunning (vierde lid) nodig is, waarbij dan de situatie kan ontstaan dat er twee bevoegde gezagen zijn. Met het oog op die gevallen kan overwogen worden om met toepassing van artikel 2.2, tweede lid van de Wabo alle activiteiten waarbij voorwerpen op of aan de weg worden geplaatst, onder de Wabo te brengen. Dat heeft als nadeel dat de zwaardere procedure van de Wabo in alle gevallen gevolgd moet worden. De verwachting is dat deze situatie maar heel zelden zal voorkomen en hebben 2.2, tweede lid van de Wabo dan ook niet toegepast.

Artikel 2:11

Aanpassing toelichting van de modelverordening van de VNG:

De tweede paragraaf van de toelichting vervalt.

In de eerste zin van de toelichting bij het eerste lid wordt de zinsnede “ligt een ander motief ten grondslag, namelijk de behoefte” vervangen door: ligt als motief ten grondslag de behoefte”

De laatste alinea van de paragraaf “Algemeen” vervangen door:

Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: indien er meerdere activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van 6 maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken).

De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2. Voor het aanleggen of veranderen van een weg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.

In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1.8 van deze verordening.

Indien de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig: het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting aldaar.

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

In het kader van deregulering is de vergunningplicht vervangen door een meldingssysteem. De aanleg van uitwegen wordt zo veel mogelijk vrij gelaten. Tegelijkertijd wordt voorkomen dat er gevaarlijke of hinderlijke situaties voor het verkeer ontstaan, dat een uitrit op onaanvaardbare manier ten koste gaat van openbaar groen, en desgewenst ook dat een uitweg feitelijk opheffing betekent van parkeerruimte.

Toevoeging toelichting modelverordening van de VNG aan het eind van de toelichting op dit artikel:

De melding van een uitweg valt niet onder de Wabo. Er is immers geen sprake van een vergunning of ontheffing.

Artikel 2:13 t/m 2:21

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

In de bestemmingsplannen is voor het gebruik van de gronden onder hoogspanningslijnen het bouwen geregeld. Dit artikel waarborgt de veiligheid ten aanzien van objecten die in het artikel genoemd worden.

Artikel 2:23 en 2:24

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 2:25 Evenement

Er is een vergunning nodig voor het organiseren van een evenement. Het nog vorm te krijgen evenementenbeleid van Teylingen is van toepassing op evenementen.

Voor kleine evenementen is het doen van een melding voldoende. Het gaat hierbij om een straatfeest of buurtbarbecue dat op één dag plaatsvindt. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden zijn aangegeven in het artikel.

Lex Silencio Positivo niet van toepassing (artikel 1:10)

Kleine evenementen zijn vergunningsvrij. Op grotere evenementen is een lex silencio positivo niet wenselijk gezien de impact die een groot evenement kan hebben, met name op de openbare orde. Ook vragen vele aspecten van een groot evenement, zoals brandveiligheid, geluid, aanvoer, afvoer en parkeren van bezoekers, om maatwerk dat alleen een inhoudelijke vergunningsbeschikking kan bieden. Er zijn daarom verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning niet van rechtswege wordt verleend bij niet tijdig beslissen op een aanvraag.

In ons regionaal evenementenbeleid staat dat een vergunning 12 weken van te voren moet worden aangevraagd, daar waar overige " Apv-vergunningen" 6 weken van te voren moeten worden aangevraagd. Dit is confrom het regionale beleid. Om een zorgvuldige beoordeling van een aanvraag van een evenementenvergunning mogelijk te maken en waar gewenst externe adviseurs de mogelijkheid te geven zorgvuldig advies te geven, zonder dat de organisatie van het evenement "in de knel" komt, wordt een langere termijn gegeven.

Er is sprake van een "kan-bepaling". Wanneer een aanvraag te laat wordt ingediend, mag deze nog wel behandeld worden. De afweging zal steeds zijn of de voorbereidingstijd voor betreffende aanvraag voldoende lang is om op verantwoorde wijze vergunning te kunnen verlenen. Wanneer de aanvrager te laat een vergunning aanvraagt, loopt hij door de aanpassing van dit artikel het risico dat de aanvraag niet behandeld wordt.

Artikel 2:25a Aanvraag speelvergunning voor het houden van een circus (speelvergunning)

De Europese Dienstenrichtlijn is van toepassing op de selectieprocedure voor het verlenen van een speelvergunning voor het houden van een circus. De aanvragen voor een vergunning voor het houden van een circus kan op elk gewenst moment vóór 1 september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, ingediend worden (lid 1). Dit betekent dat in het kader van de Wet dwangsom en beroep de beslistermijn op deze aanvragen aangepast moet worden om een eerlijke behandeling van alle aanvragen te waarborgen. In artikel 1:2 Beslistermijn is dit artikel opgenomen als uitzondering. Indien het artikel niet als uitzondering op artikel 1:2 wordt opgenomen, moet binnen de gestelde termijn op de aanvraag besloten worden om een boete te voorkomen bij een latere beslissing. In artikel 2:25a is te zien dat er uiterlijk 1 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, besloten wordt op een aanvraag.

Artikel 2:26 en 2:27

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

In de praktijk wordt geen gebruik gemaakt van een exploitatievergunning. Aangezien we een kleine gemeente zijn met een overzichtelijk uitgaansgebied en bekende horecaondernemingen, is er geen behoefte geweest voor zo’n stelsel. Dit betekent dat de horecaondernemers niet in het bezit zijn van een exploitatievergunning, deze situatie is tot nu toe gedoogd. Dit is geen wenselijke situatie. Indien de exploitatievergunning als zodanig opgenomen blijft in de nieuwe APV moet hierover goed gecommuniceerd worden omdat tot nu toe de situatie gedoogd werd. Alle horecaondernemers moeten dan alsnog een exploitatievergunning aanvragen en, na behandeling van de aanvraag door vergunningverlening, de vergunning verleend krijgen. Invoering van het exploitatievergunningenstelsel zal dan leiden tot een aanzienlijke toename van de administratieve lasten voor de horecabranche en de dan noodzakelijke verlening van vergunningen zal dan ook een aanzienlijke belasting betekenen voor het ambtelijk apparaat. Deze lastenverhoging kan met de volgende optie vermeden worden. Het is mogelijk om de exploitatievergunning niet als zodanig op te nemen in de APV. Voor Teylingen betekent dit geen verandering in de bestaande situatie. Er bestaat een alternatief stelsel voor het toezicht op openbare inrichtingen waarbij de exploitatievergunning voor een horecabedrijf vervalt. Dit alternatieve stelsel is door USG juristen opgesteld en aangeboden aan de VNG om op te nemen in de modelverordening APV. Dit alternatieve stelsel houdt in dat het woord ‘horecabedrijf’ wordt vervangen door ‘openbare inrichting’. Op deze manier kan bij vergunningverlening per geval worden bekeken of een exploitatievergunning nodig is of niet. In geval van te verwachten overlast is het dan mogelijk een exploitatievergunning te verplichten. Verder is dit artikel op deze manier ook bruikbaar voor andere openbare inrichtingen, zoals bijvoorbeeld belshops. De nieuwe APV is aangepast aan dit alternatieve stelsel.

In de APV kunnen de sluitingstijden gehandhaafd blijven. De burgemeester kan nog steeds in geval van openbare ordeproblemen tot afwijkende sluitingstijden beslissen. Het stelsel is een vorm van deregulering die gewenst is, ook gezien het feit dat de natte horeca in Teylingen weinig tot geen overlast veroorzaakt.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

De sluitingstijden voor openbare inrichtingen zijn vastgesteld naar aanleiding van het succes van het project Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan (KVU).

De KVU is gestart om de kwaliteit van het uitgaan in het algemeen te bevorderen en daarnaast de veiligheid in brede zin optimaal te dienen. Het convenant Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan zorgt voor het kader waarin alle samenwerkingspartners hun bijdrage leveren aan een veilig horecagebied. Het is het resultaat van goed overleg met de horecaondernemers, Koninklijk Horeca Nederland, de politie en de gemeente Teylingen. Het doel is te voorkomen dat bij sluitingstijd een grote massa mensen gelijktijdig op straat komt. Dit voorkomt openbare orde en overlastproblemen. In de praktijk leidt het zogenaamde 1-2-3 systeem tot een gedoseerde uitstroom uit de horeca en wordt groepsvorming tegengegaan. Het 1-2-3 systeem houdt het volgende in: Vanaf 01.30 wordt er geen publiek meer binnengelaten. De horecaondernemer kondigt een half uur van te voren de sluiting van de zaak aan. Vanaf een uur voor de sluiting wordt de muziek zachter gezet. Vanaf minimaal een kwartier voor sluiting worden geen consumpties meer verstrekt, wordt de verlichting ontstoken en wordt de muziek uitgezet.

De tijdstippen waarop er geen publiek meer binnengelaten mag worden, moeten dus niet te kort op elkaar liggen. Binnen het district Duin- en Bollenstreek is het daarbij noodzakelijk dat er afstemming is in de tijdstippen. Dit om te voorkomen dat groepen zich massaal gaan verplaatsen van de ene naar de andere locatie en gemeenten (het zogenaamde ‘hoppen’). Hierbij is een verschil van maximaal een half uur reëel, de tijd is dan te kort om zich ook daadwerkelijk te willen verplaatsen. Binnen de Duin- en Bollenstreek zijn de tijdstippen afgestemd.

De deelnemende horecaondernemers zijn gerechtigd om tot uiterlijk 01.30 uur bezoekers binnen te laten, om vervolgens het publiek geleidend te laten vertrekken. Om 4.00 uur moet de horecagelegenheid gesloten zijn. De horecaondernemers die het convenant niet getekend hebben dienen zich te houden aan de APV en kunnen slechts incidenteel in aanmerking komen voor ontheffing van de sluitingstijden. Voor broodjeszaken, cafetaria’s en snackbars e.d., waar alleen alcoholvrije drank en/of geringe etenswaren bedrijfsmatig voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, kunnen maximaal tot 4.00 uur open zijn. Maar met de restrictie dat vanaf 3.00 uur geen nieuwe bezoekers worden toegelaten.

In 2012 is een proef uitgevoerd met verruimde openingstijden van terrassen bij mooi weer. Zodra de temperatuur in Teylingen boven de 27°C kwam, mochten de terrassen een uur langer open blijven.

Deze proef is geëvalueerd met een klankbordgroep bestaande uit omwonenden. Gebleken is dat omwonenden geen overlast hadden ondervonden van de verruimde openingstijden. Vanwege positieve ervaringen heeft men ingestemd met het verlagen van de temperatuur naar 25°C, zodat de terrassen iets vaker langer open mogen.

Bij een temperatuur van 25°C of hoger spreken we van terrasweer. De terrassen mogen dan een uur langer (tot 24.00 uur) open blijven. Op onze website is een link gemaakt naar een website waarop de temperatuur wordt aangegeven. Ondernemers krijgen de vrijheid, verantwoordelijkheid en het vertrouwen om zelf via deze website te controleren wanneer het terrasweer is.

In lid 3 is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. In het convenant zijn namelijk naast de geleidelijke sluitingstijden ook verschillende afspraken gemaakt in het kader van alcoholmatiging. Om ook deze afspraken te kunnen laten gelden is gezocht naar een manier om het convenant zo goed mogelijk te verwerken in de APV. Met lid 3 kunnen de afspraken in het convenant in de vorm van voorschriften in de ontheffing worden meegegeven. Op deze manier is het mogelijk bij overtreding van een van de afspraken binnen het convenant sanctie de ontheffing als in te trekken en daarmee deelname aan het convenant te ontzeggen. De betreffende horecaondernemer valt dan terug op de sluitingstijden van lid 1 en moet gesloten en leeg zijn om 01.30 uur (in plaats van 04.00 uur).

Horecabedrijven die zijn aangesloten bij het convenant houden zich aan de afspraken binnen het convenant en de afgestemde sluitingstijden. Hierbij hebben ze een ontheffing gekregen zoals bedoeld in lid 3, waarbij wordt aangegeven dat de ontheffing wordt verleend in het kader van het convenant. Bij de horecabedrijven wordt vermeld als ze meedoen met het convenant en de huisregels komen bij de deur te hangen.

Indien herhaaldelijk niet wordt voldaan aan de afspraken binnen het convenant kan de ontheffing ingetrokken worden en moet het desbetreffende horecabedrijf zich houden aan de sluitingstijden van de APV. Dit betekent leeg en gesloten zijn om 01.00 uur doordeweeks en 01.30 uur in het weekend.

De horecabedrijven die niet hebben aangegeven dat ze meedoen met het convenant moeten zich houden aan de sluitingstijden van de APV (leeg en gesloten om 01.00 uur doordeweeks en 01.30 uur in het weekend).

Het convenant KVU

De afspraken die binnen het convenant gelden, zijn:

Openingstijden

Maatregelen en inzet door de gemeente:

  • -

    Niet-deelnemende horecaondernemingen dienen op vrijdag en zaterdagnacht op basis van de APV tussen 02.00 uur en 06.00 uur voor het publiek gesloten te zijn.

  • -

    Deelnemende horecaondernemingen mogen op grond van een algemene ontheffing van het sluitingsuur na het algemeen toelatingstijdstip (02.00 uur) geen nieuwe bezoekers toelaten. Het op dat moment in de inrichting aanwezige publiek mag tot uiterlijk 04.00 uur in de horecaonderneming verblijven.

  • -

    Deze horecaondernemingen dienen vervolgens tussen 04.00 uur en 08.00 voor het publiek gesloten te zijn.

  • -

    Voor broodjeszaken, cafetaria’s en snackbars e.d., waar enkel alcoholvrije drank en/of geringe eetwaren bedrijfsmatig voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, kan in afwijking van de reguliere sluitingstijd worden toegestaan om open te zijn tot maximaal 04.00 uur voor het glijdend sluitingsuur. Echter met de restrictie dat na 03.00 uur geen nieuwe bezoekers worden toegelaten.

  • -

    Deze verruiming, welke plaats heeft onder gelijktijdige bevriezing van de in de APV geldende vergunningsregeling, heeft in beginsel een werkingsduur van één jaar en geldt uitsluitend voor de nacht van vrijdag op zaterdag en de nacht van zaterdag op zondag.

  • -

    Bij het niet nakomen van deze sluitingstijdenregeling zal, na een eerste waarschuwing, bij een volgende maal de sluitingstijd, voor een bij dat besluit bepaalde duur, worden teruggebracht tot de reguliere sluitingstijd, zonder geleidende sluiting.

  • -

    Voorafgaand aan de proefperiode wordt een informatieavond georganiseerd voor bewoners en ondernemers in de uitgaanscentra.

  • -

    Elke maand zal in beginsel aan de hand van de verzamelde ervaringsgegevens worden bezien of de proef kan worden gecontinueerd. Als wordt geconstateerd dat de proef goed verloopt kunnen wordt na twee of drie maanden teruggekeken. Aan het einde van de proefperiode wordt de verruiming grootschalig geëvalueerd. De bewoners en ondernemers van de verschillende centra en de aangrenzende woongebieden worden door middel van een enquête bij deze evaluatie betrokken.

Maatregelen en inzet van de politie:

  • -

    De politie ziet in het algemeen toe op de naleving van sluitingstijden.

  • -

    De politie ziet met name erop toe dat er bij betrokken horecaondernemingen vanaf 02.00 uur (voor broodjeszaken en andere eetgelegenheden tot 03.00 uur), geen nieuwe bezoekers worden toegelaten en dat de absolute sluitingstijd van 04.00 uur consequent wordt nageleefd.

  • -

    Bij overtreding van de sluitingstijdenregeling wordt een proces-verbaal opgemaakt en wordt de burgemeester daarvan op de hoogte gesteld.

Maatregelen en inzet van de horeca:

  • -

    Vanaf 02.00 uur wordt geen publiek meer binnen- of toegelaten.

  • -

    Om de sluiting ordelijk te laten verlopen en te voorkomen dat men alsnog massaal uit de inrichting vertrekt, kondigt de ondernemer een half uur van te voren de sluiting van de zaak aan.

  • -

    Vanaf een uur voor de sluiting van de zaak wordt de muziek zachter gezet.

  • -

    Vanaf minimaal een kwartier vóór sluiting van de zaak worden geen consumpties meer verstrekt.

  • -

    Eveneens een kwartier vóór sluiting wordt de volle verlichting ontstoken en wordt de muziek geheel uitgezet.

  • -

    Om stipte sluitingsuur dient al het publiek de zaak verlaten te hebben.

Evenementen

Maatregelen en inzet door de gemeente:

  • -

    de gemeente neemt deel aan het evenementenvooroverleg en verzorgt de uitnodiging voor de horeca voor dit overleg;

  • -

    er dient een volledige evenementenkalender te komen en deze dient vervolgens verspreid te worden onder de horecaondernemers;

  • -

    de gemeente zorgt voor een duidelijk evenementenbeleid waarin ook de sluitingstijden zijn opgenomen;

Maatregelen en inzet van de politie:

  • -

    de politie zorgt voor voldoende personele capaciteit bij grote evenementen.

Maatregelen en inzet van de horeca:

  • -

    de horeca neemt op uitnodiging deel aan het evenementenvooroverleg

  • -

    de evenementen (door de horeca georganiseerd) worden tijdig, dat wil zeggen voor eind januari van ieder jaar, bekend gemaakt bij de gemeente, bewoners en winkeliers;

  • -

    de horeca zorgt voor een goed deurbeleid

Alcoholgebruik

Maatregelen en inzet door de gemeente:

  • -

    Het gebruik van alcohol op of aan de openbare weg wordt in het algemeen in de Algemene Plaatselijke Verordening strafbaar gesteld.

  • -

    De gemeente initieert en regisseert in het kader van haar horeca- en jeugdbeleid voorlichtingsavonden over alcoholgebruik (en misbruik) bij scholen, eventueel clubhuizen, sportkantines en voor alcoholverkooppunten zoals supermarkten.

  • -

    De gemeente voert een alcoholmatigingsbeleid met betrekking tot minderjarigen, overeenkomstig de nota Lokaal Gezondheidsbeleid.

Maatregelen en inzet van de politie:

  • -

    De politie reageert zo snel mogelijk op klachten of verzoeken om assistentie van de horecaondernemers terzake van overmatig alcoholgebruik.

  • -

    In gevallen van daadwerkelijk geconstateerde openbare dronkenschap wordt betrokkene consequent een transactie aangeboden c.q. wordt proces-verbaal opgemaakt.

  • -

    De politie levert een bijdrage in de voorlichting met betrekking tot de gevaren van alcoholgebruik, speciaal in relatie tot de strafrechtelijke gevolgen en de verkeersrisico’s.

Maatregelen en inzet van de horeca:

  • -

    De horecaondernemer onthoudt zich in het bijzonder van verkoopbevorderende activiteiten inzake alcoholhoudende dranken, zoals het toepassen van zogenaamde ‘happy-hours’ of soortgelijke activiteiten.

  • -

    De horecaondernemer draagt er zorg voor dat de wettelijke bepalingen ten aanzien van de verstrekking van alcoholhoudende drank aan minderjarigen consequent worden nageleefd. Zo wordt aan personen jonger dan 16 jaar in het geheel geen alcohol en aan personen tot 18 jaar geen sterke drank verstrekt.

  • -

    De ondernemer weert consequent personen uit zijn zaak die in kennelijke staat van dronkenschap verkeren. Aan in de zaak aanwezige personen wordt geen alcoholhoudende drank meer geschonken wanneer deze in kennelijke staat van dronkenschap dreigt te geraken.

  • -

    De horecaondernemer biedt faciliteiten en medewerking aan professionals om voor medewerkers en klanten voorlichtingsactiviteiten te organiseren over verantwoord alcoholgebruik.

  • -

    De horecaondernemer laat via de huisregels aan het publiek weten welke regels er gelden voor het gebruik van alcohol.

Toelatingsbeleid

Maatregelen en inzet door de gemeente:

  • -

    Het bevoegde bestuursorgaan neemt, binnen de kaders van de mogelijkheden die de wetgeving biedt, exploitatie beperkende maatregelen bij geconstateerde gevallen van discriminatie door betrokken horecaondernemers of diens medewerkers.

Maatregelen en inzet van de politie:

  • -

    De politie gaat bij een melding over wapenbezit direct naar het desbetreffende horecabedrijf en tracht de persoon, in het bezit van een wapen, te ontwapenen en aan te houden. Te allen tijde wordt het wapen in beslag genomen en wordt tegen de verdachte proces-verbaal opgemaakt.

  • -

    De politie neemt elke klacht over discriminatie serieus, terzake, in beginsel altijd, een aangifte op, stelt een onderzoek in en maakt proces-verbaal op.

  • -

    De politie informeert de betrokken ondernemer zo snel mogelijk over de resultaten van het onderzoek.

  • -

    De politie informeert de burgemeester over elk opgemaakt proces-verbaal ter zak van discriminatie door de horeca, inclusief de afloop van de vervolging door het OM.

Maatregelen en inzet van de horeca:

  • -

    Bezoekers die in het bezit (blijken) te zijn van een wapen worden uit de lokaliteit geweerd.

  • -

    Bij het aantreffen van wapens wordt in alle gevallen direct de politie gewaarschuwd.

  • -

    De horecaondernemer en diens medewerkers maken zich niet schuldig aan discriminatie, in het bijzonder bij:

    • o

      Het stellen van eisen aan bezoekers van de horecalokaliteit;

    • o

      Het toelaten van bezoekers;

    • o

      De bediening van gasten;

    • o

      Het eisen van financiële waarborgen;

  • -

    De horecaondernemer en diens medewerkers voldoen op geen enkele wijze aan de discriminerende eisen, wensen en opdrachten van bezoekers en opdrachtgevers.

  • -

    Indien klanten zich niet conform de ‘huisregels’ gedragen, kan de individuele horecaondernemer overgaan tot formele ontzegging van de toegang conform de daartoe gemaakte afspraken.

  • -

    Dit kan bijvoorbeeld naar aanleiding van:

    • o

      de toepassing van verbaal of fysiek geweld naar bezoekers of personeel;

    • o

      het lastig vallen van personeel of bezoekers (bijvoorbeeld seksuele intimidatie);

    • o

      uitingen van discriminatie;

    • o

      vernielingen;

    • o

      wapenbezit;

    • o

      handel in, of gebruik van drugs.

  • -

    De individuele horecaondernemer stelt uitsluitend functionele eisen aan de bezoekers om:

    • o

      de goede naam van het bedrijf te behouden;

    • o

      orde en rust in het bedrijf te garanderen;

    • o

      de veiligheid van gasten en medewerkers te waarborgen.

  • -

    Naast bovengenoemde eisen kan de horecaondernemer bij toelating van een bezoeker uitsluitend nog functionele eisen stellen, zoals:

    • o

      eisen aan de kleding;

    • o

      eisen aan de hygiëne/gezondheid;

    • o

      eisen aan het gedrag;

    • o

      eisen aan de kredietwaardigheid.

  • -

    De horecaondernemer instrueert, desgewenst in overleg met de politie, de medewerkers op welke wijze discriminatie bij het toelatingsbeleid kan worden voorkomen.

  • -

    Het toelatingsbeleid dient duidelijk, helder en bij bezoekers bekend te zijn.

  • -

    Huisregels dienen bij de toegang tot het bedrijf duidelijk zichtbaar en leesbaar te zijn opgehangen.

Drugs en wapens

Maatregelen en inzet door de gemeente:

  • -

    De constatering van de horecaondernemer die tot verwijtbare drugshandel in een horecalokaliteit leidt, onverminderd de bepalingen van de Wet Damocles, bij een eerste maal binnen vijf werkdagen tot een schriftelijke waarschuwing. Bij geconstateerde herhaling leidt dit consequent tot sluiting. Wanneer de horecaondernemer zich aantoonbaar zelf schuldig maakt aan drugshandel, leidt dit tot het intrekken van diens drank- en horecavergunning.

  • -

    In het kader van integraal horeca- en jeugdbeleid initieert de gemeente voorlichtingsavonden op het gebied van alcohol- en drugsgebruik in brede zin.

Maatregelen en inzet van de politie:

  • -

    De politie reageert zo snel mogelijk op klachten of verzoeken om assistentie van de horeca over geconstateerde handel of gebruik in/van drugs en wapens in de horecalokaliteit.

  • -

    De politie stelt bij signalen of tips over vermeende handel in of gebruik van drugs en wapens in een lokaliteit of de omgeving daarvan, een onderzoek in en koppelt het resultaat hiervan terug aan de melder.

  • -

    De politie maakt afspraken met de horecaondernemers onder meer over het inleveren van aan getroffen drugs en wapens.

  • -

    Ingeval van voorlichtingsavonden tegen drugshandel en gebruik in de horeca, levert de politie daarin een bijdrage, ten aanzien van de strafrechtelijke gevolgen daarvan.

Maatregelen en inzet van de horeca:

  • -

    Horecaondernemers zijn duidelijk in hun standpunt tegen de handel in en het gebruik van drugs en wapens en stemmen hun handelen daarop consequent af.

  • -

    Het verbod op het voorhanden hebben en gebruik van drugs en voorhanden hebben van wapens in hun lokaliteit, is opgenomen in de ‘huisregels’.

  • -

    De horecaondernemer en diens medewerkers zien consequent toe op dit gebruiksverbod.

  • -

    De horecaondernemer en diens medewerkers zijn in staat aan de hand van gedrag van bezoekers handel in en gebruik van drugs te herkennen en daarop adequaat te reageren. Zij zijn bereid zich de daarvoor benodigde vaardigheden eigen te maken.

  • -

    De horecaondernemer verleent consequent medewerking aan voorlichtingsactiviteiten tegen drugsgebruik en wapenbezit.

  • -

    Bij vermeend constateren van drugshandel overleggen politie en de betrokken horecaondernemer over de wijze van aanpak, daarbij wordt ook rekening gehouden met de positie van de horecaondernemer.

  • -

    Gebleken aandeel of betrokkenheid bij drugshandel door personeelsleden van een horecalokaliteit leidt in beginsel tot een ontslagprocedure.

  • -

    De horecaondernemer neemt, waar mogelijk, maatregelen tegen drugsgebruik in zijn lokaliteit (bijvoorbeeld door speciale verlichting in de toiletruimten) en treft, waar mogelijk, maatregelen om te voorkomen dat bezoekers wapens mee naar binnen kunnen nemen.

  • -

    Onder wapens worden ook alle messen en daarop lijkende scherpe voorwerpen verstaan.

Glas

Maatregelen en inzet door de gemeente:

  • -

    De gemeente zorgt voor opname van bovenstaande glasbepaling in evenementenvergunningen.

  • -

    De gemeente zorgt tijdig van te voren voor een publicatie van die evenementen waarbij het gebruik van glas verboden is.

  • -

    Toezicht en handhaving op naleving van de afspraak over het gebruik van glas is mede een verantwoordelijkheid van de gemeente.

Maatregelen en inzet van de politie:

  • -

    De politie ziet toe op naleving van de gemaakte afspraken en rapporteert aan de burgemeester.

  • -

    De politie treedt consequent op tegen overtredingen van de APV-bepaling.

Maatregelen en inzet van de horeca:

  • -

    Horecaondernemers zien er op toe dat gasten geen glazen of open flessen mee naar buiten nemen dan wel deze vanaf het terras mee op straat nemen.

  • -

    De horecaondernemer ziet er voortdurend op toe dat er geen glaswerk in de directe omgeving van de horecalokaliteit is achtergelaten.

  • -

    De horecaondernemer maakt middels ‘huisregels’ bekend dat het gebruik van glas buiten de horecalokaliteit niet is toegestaan.

  • -

    Klanten die zich niet aan deze regel houden worden daar in het kader van het naleven van de ‘huisregels’ door of vanwege de horecaondernemer op aangesproken.

  • -

    Bakken met afvalglas worden zodanig geplaatst dat zij voor onbevoegden onbereikbaar zijn.

Geluid

Maatregelen en inzet door de gemeente:

  • -

    Indien een horecaondernemer een akoestisch onderzoek overlegt en de daarin gestelde maatregelen heeft genomen, kan met redelijke mate van zekerheid worden aangenomen dat de vigerende geluidsgrenzen niet zullen worden overtreden. De handhaving en toezicht worden op deze omstandigheden aangepast. De gemeente neemt consequent maatregelen tegen een gegrond gebleken klacht.

  • -

    Ter handhaving van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer kan de gemeente een nadere eis opleggen.

  • -

    Voor een aantal dagen per kalenderjaar zullen naar aanleiding van de in de horecabedrijven te houden collectieve of individuele festiviteiten, de vigerende geluidseisen niet van toepassing worden verklaard. Voor de individuele festiviteiten wordt door de betrokken horecaondernemer rechtstreeks een melding bij de gemeente gedaan.

Maatregelen en inzet van de politie:

  • -

    De politie spant zich zoveel mogelijk in om luidruchtige bezoekers in het uitgaansgebied te kalmeren.

  • -

    De politie ziet erop toe dat tijdens het spelen van muziek in de lokaliteit de ramen en deuren gesloten zijn.

  • -

    De politie treedt tegen klachten consequent op.

Maatregelen en inzet van de horeca:

  • -

    Horecaondernemers dienen erop toe te zien dat het komende en gaande publiek zich rustig gedraagt.

  • -

    De horecaondernemers nemen zodanige geluidswerende maatregelen dat het geproduceerde geluidsniveau binnen de vigerende geluidsgrenzen blijft.

  • -

    Horecaondernemers zijn er verantwoordelijk voor dat de toegangsdeuren tijdens het spelen van muziek consequent weer worden gesloten bij komend en gaand publiek.

  • -

    Bij het spelen van muziek in de lokaliteit dienen ramen en deuren gesloten te zijn. Dit geldt ook voor de zomerdag als de terrassen ingericht zijn.

Strafbepalingen

Reclameren

Wanneer de partners (gemeente, horecaondernemers en politie) van mening zijn dat een van de partners zich niet aan de afspraken houden, moet er gelegenheid worden geboden om zo spoedig mogelijk daarover te reclameren.

Waarschuwing

Bij constatering van het niet nakomen van één van de in de KVU opgenomen bepalingen ontvangt de horecaondernemer van de burgemeester een schriftelijke waarschuwing.

Eerste sanctie

Bij herhaling binnen een periode van drie maanden kan de burgemeester besluiten tot intrekking van de ontheffing voor de duur van ten hoogste drie maanden.

Tweede sanctie

Bij iedere volgende overtreding binnen een periode van zes maanden trekt de burgemeester de ontheffing sluitingsuur voor de duur van maximaal zes maanden in.

In overeenstemming met bewoners en horecaexploitanten is afgesproken dat de sluitingstijden van horeca op het eiland Koudenhoorn worden beperkt. Dit wordt nu geregeld in de APV.

Artikel 2:30 t/m 2:37

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Lex Silencio Positivo niet van toepassing op artikel 2:39 (artikel 1:10)

Deze vergunning beoogt de bescherming van met name de openbare orde. Daarnaast speelt het bestrijden van gokverslaving een rol. Het is niet wenselijk als deze vergunning van rechtswege wordt verleend, voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning niet van rechtswege wordt verleend bij niet tijdig beslissen op een aanvraag.

Artikel 2:40 en 2:41

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

In Teylingen worden ook zuilen en andere objecten gebruikt. De praktijk toont aan dat het wenselijk is het begrip te verruimen. Om deze reden is het begrip ‘aanplakborden vervangen door ‘aanplakgelegenheden’. De definitie is opgenomen bij de begripsbepalingen.

Er is een extra lid toegevoegd naar aanleiding van een handhavingsprobleem. In tegenstelling tot eerdere ervaringen komt het steeds vaker voor dat het verwijderen van plakmiddelen veel meer tijd en moeite kost. Als dit voort blijft duren, zal het verwijderingbedrijf aanzienlijk meer kosten in rekening moeten brengen. Door het opnemen van het toegevoegde lid kan voorkomen worden dat er plakmiddelen gebruikt worden die niet dan wel moeilijk te verwijderen zijn en wordt hiermee voorkomen dat de verwijderingskosten toenemen. In het graffitiverwijderings- en wildplakbeleid wordt verder ingegaan op het gebruik van graffiti en wildplak.

Artikel 2:43 t/m 2:47

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 2:48

Er moeten plaatsen aangewezen worden. Dit betekent dat het artikel alleen van toepassing is op die gebieden en niet binnen de hele gemeente. In het aanwijzingsbesluit zit een motivering, waarbij voor een deel al voorzien wordt in het aannemelijk maken van het beoogde nuttigen van alcohol.

Artikel 2:49 t/m 2:64

Toevoeging toelichting modelverordening van de VNG bij artikel 2:56 aan het einde van de toelichting:

Op een vergunning- of ontheffingsstelsel voor alarminstallaties is de Wabo van toepassing. Omdat het artikel over alarminstallaties in de APV vervallen is, is hier geen regeling opgenomen.

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Op de artikelen 2:57 t/m 2:59 is het hondenbeleid van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

Omdat in 2000 de strafbaarstelling van bedelarij uit het Wetboek van Strafrecht (voormalig artikel 432) is verdwenen, kan de politie hiertegen niet of nauwelijks meer optreden. Bij de opheffing van de strafbaarstelling heeft de wetgever echter expliciet de mogelijkheid opengehouden om op basis van de gemeentelijke autonomie zo nodig een regeling terzake van bedelarij in het leven te roepen, indien dit gedrag de openbare orde verstoort of dreigt te verstoren. Op grond van dit artikel kan het college gebieden aanwijzen waar een bedelverbod geldt.

Afdeling 12: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen (artikel 2:66 t/m 2:70)

Het strafrecht voorziet voldoende in dit onderwerp.

Artikel 2:71 t/m 2:76

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De nieuwe Wet cameratoezicht op openbare plaatsen behelst een wijziging van de Gemeentewet en de Wet politieregisters. Aan de Gemeentewet is een nieuwe bepaling, artikel 151c, toegevoegd die regels stelt over cameratoezicht op openbare plaatsen. In artikel 151c Gemeentewet wordt bepaald dat de gemeenteraad bij verordening de burgemeester de bevoegdheid kan verlenen om voor een bepaalde duur cameratoezicht op openbare plaatsen uit te voeren. Cameratoezicht op openbare plaatsen mag uitsluitend de handhaving van de openbare orde als doel hebben.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Artikel 3:1 t/m 3:3

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Het nog vorm te krijgen prostitutiebeleid is van toepassing op dit hoofdstuk van de APV.

Lex Silencio Positivo niet van toepassing (artikel 1:10)

Deze vergunning beschermt wezenlijke belangen, met name de openbare orde en volksgezondheid. Het is niet wenselijk als deze vergunning van rechtswege wordt verleend, voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning niet van rechtswege wordt verleend bij niet tijdig beslissen op een aanvraag.

Ten tijde van het vaststellen van deze APV waren in de verschillende bestemmingsplannen nog geen beperkingen opgenomen voor het vestigen van seksinrichtingen en/of escortbedrijven. De raad heeft gekozen voor:

  • -

    een concentratiebeleid (aangewezen gebieden), en

  • -

    een maximumbeleid (slechts één vergunning),

daarom is bij het opstellen van artikel 3:4 afgeweken van de modelverordening.

Bestemmingsplannen

In 2012 is het bestemmingsplan Bedrijventerreinen vastgesteld. Het bestemmingplan Buitengebied Teylingen is in voorbereiding en zal in 2014 worden vastgesteld. In deze bestemmingplannen is/wordt opgenomen dat “burgemeester en wethouders onder voorwaarden met een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het artikel in het bestemmingsplan (waarin dit niet is toegestaan), voor maximaal één prostitutiebedrijf en één escortbedrijf.”

In alle andere bestemmingsplannen is prostitutie niet toegestaan.

Omdat via de bestemmingsplannen is geregeld dat prostitutiebedrijven alleen op bedrijventerreinen en in het buitengebied kunnen worden gevestigd (concentratiebeleid) en dat er slechts twee vergunningen (één voor een seksinrichting en één voor een escortbedrijf) kunnen worden verleend (maximumbeleid), is het niet langer nodig om een aanwijzingsbesluit op te stellen.

Artikel 3:5

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

De sluitingstijden van de seksinrichtingen zijn aangepast aan de tijden die in andere gemeenten gehanteerd worden en aan de sluitingstijden van de horeca. Op deze manier wordt voorkomen dat de horecabezoekers na sluiting van de horeca nog naar de seksinrichtingen gaan.

Artikel 3:7 t/m 3:15

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

In Teylingen zijn geen seksinrichtingen gevestigd. Om deze reden bestaat er geen noodzaak een overgangsbepaling op te nemen.

Afdeling 4.1

Deze artikelen zijn aangepast aan het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). De definities van de begrippen besluit en inrichting in artikel 4:1 zijn gewijzigd omdat het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, waar in de definities naar werd verwezen, is vervangen door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. In artikel 4:2, eerste en tweede lid, en artikel 4:3, eerste en tweede lid, zijn de verwijzingen naar de bepalingen uit het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer aangepast voor het nieuwe besluit.

Het Besluit algemene regels voor inrichtingen geeft de mogelijkheid om in of krachtens de verordening voorwaarden te stellen aan collectieve en incidentele activiteiten.

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Vanwege een wijziging van landelijke wetgeving moet een aantal artikelen in de Apv worden gewijzigd. Artikel 4.113 BARIM’ is namelijk geworden ‘artikel 3.148 Activiteitenbesluit milieubeheer.

Om deze reden zijn de terminologie en de verwijzing naar de betreffende artikelen in de landelijke in artikel 4:1 a, artikel 4:1 b 4:2 en artikel 4:3 gewijzigd.

Sub a is gewijzigd omdat op 1 januari 2008 het nieuwe Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer in werking is getreden. Dit besluit vervangt een groot aantal algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s). Een van die AMvB’s is het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.

Het Besluit biedt ten opzichte van het oude besluit de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

Artikel 4:1 a Wijze van geluidmeten

Het artikel sluit aan op de geluidsnormen die in deze afdelingen gehanteerd worden. Het artikel moet worden opgenomen om duidelijkheid te geven over de wijze waarop het geluid gemeten wordt.

Eerste lid: In de HRMI-99 is aangegeven op welke wijze metingen en berekeningen moeten worden uitgevoerd. Voor evenementen volstaat Methode I voor eenvoudige situaties, waarbij immissiemetingen direct op het beoordelingspunt worden uitgevoerd. In situaties waarbij dat niet mogelijk is biedt de methode ruimte om een referentiepunt te kiezen.

Tweede lid: Ter vereenvoudiging van de metingen en ten behoeve van de eenduidigheid is er voor gekozen de correcties op basis van de HRMI-99 al te verwerken in de geluidnorm. Het immissieniveau dat afgelezen wordt ter plaatse van de gevel van geluidgevoelige gebouwen is dus direct de te toetsen waarde. Het voordeel hiervan is dat organisatoren zelf indicatief een inschatting kunnen maken van het immissieniveau.

Er wordt dus niet gecorrigeerd voor herkenbaar muziekgeluid, niet ten aanzien van de bedrijfsduur, niet voor gevel- of andere reflecties, noch ten aanzien van de nagalmtijd, de meteorologische condities, de meethoogte of anderszins.

Derde lid: Gezien de hoogte van de geluidnormen en de meetnauwkeurigheid op basis van de gekozen meet- en beoordelingsmethode volstaat de nauwkeurigheid van een type 2 meter.

Vierde en vijfde lid: Ten behoeve van de praktische uitvoering van de metingen is een meethoogte tussen de 1,5 en 2 m voorgeschreven. Ook als op de begane grond een bedrijf is gevestigd met bovenwoningen wordt op begane-grondniveau gemeten. Het onpraktische en tijdrovende gebruik van een statief is hiermee overbodig. Het geluidniveau op bijvoorbeeld 5 m zal doorgaans licht afwijken van het niveau op 1,5 m.

Metingen in woningen worden wel uitgevoerd op grond van de HRMI-99 (module A, hoofdstuk 6.6) met dien verstande dat geen rekening wordt gehouden met afwijkingen van de nagalmtijd ten opzichte van de genormaliseerde nagalmtijd van 0,5 seconde (zie tweede lid).

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten en Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Het nieuwe Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer biedt gemeenten de mogelijkheid om in of krachtens een gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan de collectieve festiviteiten en activiteiten. De basis voor deze bevoegdheid staat in het tweede lid van artikel 2.21, onderdeel a. Hierin wordt wel duidelijk gesteld dat het moet gaan om voorwaarden ter voorkoming van geluidhinder. Voor de verlichting bij sportbeoefening is deze mogelijkheid niet in het Besluit opgenomen. De voorwaarden gaan over beperking van het geluidsniveau, het bepalen van het eindtijdstip en gedragsvoorschriften.

Geluidsnormen

Om het geluidsniveau te beperken is gekozen om een geluidnorm op te nemen op de gevel van geluidgevoelige gebouwen. In deze normen is de muziekcorrectie al meegenomen. De norm bedraagt een equivalent (gemiddeld) geluidniveau van maximaal 80 dB(A) op de gevel van woningen. Naast een norm in dB(A) is een norm in dB(C) opgenomen. De C en de A staan voor het toegepaste filter in de geluidmeter. Tot een bepaald geluidniveau (ca. 55-60 dB) volgt het A-filter de gevoeligheid van het menselijk oor voor de verschillende frequenties. Bij hogere geluidniveaus klopt dit A-filter niet meer goed. Met name in de lage frequenties wordt het menselijk gehoor dan gevoeliger. Dit betekent dat muziek met veel lage frequenties relatief hinderlijker wordt ervaren bij hoge geluidniveaus dan bij niveaus onder de 60 dB. Om de woonomgeving ook voor met name house- en dancemuziek (grote bijdrage van lage frequenties) in voldoende mate te beschermen is daarom een norm met een C-filter noodzakelijk. Deze norm biedt in tegenstelling tot een norm in dB(A) betere beschermingsmogelijkheden voor de woonomgeving tegen, met name, de bassen.

Met het stellen van een norm van 80 dB(A) en 95 dB(C) zullen omwonenden overigens niet gevrijwaard zijn van geluidhinder. Met de norm is een evenwicht gevonden tussen dat niveau waarbij een band of DJ redelijkerwijs, zonder te veel restricties, nog muziek kan maken en het niveau waarbij omwonenden voor overmatige hinder worden beschermd.

Het tiende lid in artikel 4:2 en elfde lid in artikel 4:3 geeft het college overigens de mogelijkheid om van deze normstelling af te wijken.

In- en aanpandige woningen

Omdat bij festiviteiten die binnen de bebouwing van de inrichting plaatsvinden, in- en aanpandige woningen aanzienlijke overlast kunnen ervaren, is ook een norm voor in- en aanpandige woningen opgenomen. Deze norm is gerelateerd aan de norm op de gevel (80 dB(A)), waarbij uitgegaan is van een minimale gevelisolatie van 20 dB op basis van het Bouwbesluit.

Eindtijdstippen

In het achtste en negende lid zijn eindtijdstippen voor muziekgeluid vastgesteld om te voorkomen dat feesten bij bedrijven zonder wettelijke sluitingstijden (theoretisch) de hele nacht door kunnen gaan. Het tiende lid in artikel 4:2 en het elfde lid in artikel 4:3 biedt het college de mogelijkheid om van deze eindtijden af te wijken.

Het ten gehore brengen van extra muziek op het buitenterrein van alle inrichtingen dient beëindigd te worden uiterlijk om 23.00 uur. Binnen de bebouwing van de inrichting dient het ten gehore brengen van extra muziek van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24.00 uur te worden beëindigd en op zaterdagnacht (de nacht van vrijdag op zaterdag) en zondagnacht (de nacht van zaterdag op zondag) uiterlijk om 00.30 uur. Hiermee is aansluiting gezocht bij sluitingstijden van horecabedrijven.

Het artikel over de sluitingstijden van de horeca bepaalt dat het verboden is het bedrijf voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met vrijdag vanaf 01.00 uur en op zaterdag en zondag vanaf 01.30 uur. Om overmatige geluidhinder te voorkomen is er voor gekozen dat het ten gehore brengen van extra muziek binnen de bebouwing van de inrichting één uur voor sluitingstijd beëindigd dient worden.

Gebouwen hebben over het algemeen een bepaalde geluiddempende werking. Op het buitenterrein zijn minder mogelijkheden voor het beperken van geluidemissies. Daarbij is het zo dat de regeling niet langer alleen geldt voor horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen maar ook voor alle andere type A- en B-inrichtingen, wat met name een belasting kan geven voor woningen met diverse bedrijven in de omgeving die op verschillende momenten festiviteiten organiseren.

Artikel 4:4

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Het artikel voorziet alleen op onversterkte muziek binnen inrichtingen. Onversterkte muziek is in het Activiteitenbesluit uitgezonderd van de geluidsvoorschriften, omdat het hierbij doorgaans niet mogelijk is om maatregelen te treffen om het geluidsniveau te beperken. Zou onversterkte muziek onder de geluidsvoorschriften vallen dan zou het ten gehore brengen van onversterkte muziek in feite onmogelijk zijn. In de praktijk blijken er zich geen problemen voor te doen met onversterkte muziek.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Dit artikel heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin andere regelingen niet voorzien. Het gaat om geluidshinder buiten inrichtingen. Hierop is de Wet milieubeheer, en de daarbij horende geluidsnormen, niet van toepassing. Onder andere valt te denken aan:

  • een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een braderie enz.;

  • het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;

  • het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;

  • het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;

  • het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;

  • het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz.

  • overige handelingen waardoor geluidoverlast ontstaat.

Ook kunnen onder artikel 4:6 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro- akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Het opnemen van geluidsvoorschriften in het artikel zelf is niet goed mogelijk omdat onder het artikel veel verschillende vormen van geluidsoverlast vallen (muziek, bouwmachines, dieren, enz.). Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk moet worden aanvaard. Het komt hiernaast regelmatig voor dat het beroep op geluidshinder een onderdeel is van een burenruzie. Het blijkt dat wijkbemiddeling in deze gevallen een effectievere oplossing biedt dan handhaving op basis van dit artikel.

In het tweede lid kan het college ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften. De ontheffing kan bijvoorbeeld verleend worden in gevallen waarbij extra hinder noodzakelijk is en niet te voorkomen.

In lid 3 is de mogelijkheid opgenomen om ten aanzien van bouwwerkzaamheden nadere regels te stellen. Dit is gedaan om het in de toekomst mogelijk te maken regels te kunnen stellen als er zich gevallen voordoen waarbij dit nodig is. Het is niet wenselijk op voorhand al regels te stellen. Hieronder wordt hierop verder ingegaan.

Als de bouwactiviteiten plaatsvinden op een afgesloten bouwplaats valt het onder een inrichting in de zin de Wet milieubeheer. In deze gevallen zijn al geluidsnormen van toepassing en is handhaving mogelijk. Het opnemen van aparte geluidsnormen is in deze gevallen niet nodig. Als bouwactiviteiten niet als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer worden beschouwd, is het hierboven besproken artikel 4:6 overige geluidshinder van de APV van toepassing. Dit is bijvoorbeeld het geval bij bouwplaatsen die niet zijn afgesloten. Voor de gevallen waarbij de bouwactiviteiten niet onder een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer vallen, moet gekeken worden in hoeverre het mogelijk is de overlast van bouwlawaai te reguleren. Artikel 4:6 is een vangnetbepaling om hinder tengevolge van geluid te voorkomen.

Met behulp van lid 2 kunnen er eisen aan het geluid gesteld worden. Degene die het geluid veroorzaakt, moet de ontheffing aanvragen. In de ontheffing kunnen voorschriften worden opgenomen om hinder te voorkomen. Wanneer er gewerkt wordt met veel onderaannemers, kan dit leiden tot administratieve lastenverzwaring. Alleen het gebruik van de APV is dan ook niet wenselijk.

Het is niet mogelijk de arbeidstijden aan banden te leggen. Dit zou anders betekenen dat Teylingen zich onttrekt aan de regelgeving en eigen tijden bepaalt ten opzichte van andere gemeenten. Onmogelijk is het ook niet, maar dan moeten in het kader van de motieftheorie zwaarwegende belangen aangegeven kunnen worden waarom er een andere regeling ingesteld wordt.

In de CAO worden de werktijden van 7.00-18.00 uur als normale werktijden aangegeven. In de hoofdlijn zullen deze tijden gehanteerd worden. De aangegeven werktijden zijn echter geen harde afspraak, er kan in verband met de werkzaamheden vanaf geweken worden.

Artikel 4.10 lid 4 sub c van de Bouwverordening (en artikel 8.3.1) geeft aan dat burgemeesters en wethouders kunnen voorschrijven dat een krachtwerktuig gedurende bepaalde delen van een etmaal niet mag worden gebruikt. Dit biedt enigszins een mogelijkheid om overlast door bouwwerkzaamheden te reguleren. In feite kan het college op grond van deze bepaling de tijden reguleren per bouwplaats of sloopplaats. Dit geldt voor de aanvangstijden en voor de tijd waarop men moet stoppen, maar ook voor de maximale duur dat een krachtwerktuig achtereen mag worden gebruikt.

Het is mogelijk voorwaarden te stellen aan het maximum toegestane aantal decibel op verschillende tijdstippen. Op deze manier worden de tijden gecombineerd met geluidsnormen. Het nadeel hiervan is dat er geluidsnormen opgesteld moeten worden. Doordat eenduidige richtlijnen in de bouwverordening en APV ontbreken, moeten we voor onszelf bepalen welke voorwaarden gesteld worden. De gemeenten Nijmegen en Nieuwegein hebben het bouwlawaai gereguleerd op basis van de bouwverordening en de APV. Er is beleid opgesteld waarin voor bepaalde etmaalperioden (dag, avond, nacht) geluidsnormen zijn opgenomen. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Circulaire Bouwlawaai en de Wet geluidhinder, welke een kader geven met een toetsingsnorm voor de geluidsbelasting door bouw- en sloopwerkzaamheden. Er gelden geen wettelijke geluidsnormen.

Wel moet opgemerkt worden dat het lastig is deze geluidsoverlast daadwerkelijk vast te stellen, het blijkt praktisch moeilijk meetbaar. Dit komt omdat er veel andere invloeden aanwezig zijn op dergelijke plekken waardoor het feitelijk moeilijk te bepalen is in hoeverre de geluidsoverlast geheel voor rekening van het bouwlawaai komt. Dit betekent dat er gericht onderzocht moet worden in hoeverre het reguleren van bouwlawaai mogelijk is en praktisch uitvoerbaar is.

Echter, een beter resultaat kan geboden worden door vanuit de gemeente goede afspraken te maken met de aannemers om hinder zoveel mogelijk te beperken. Bij bouwwerkzaamheden hoort een bepaald niveau van hinder, maar om te voorkomen dat ernstige en langdurige hinder wordt veroorzaakt kunnen hierover van te voren goede afspraken gemaakt worden met de aannemers.

Artikel 4:7 t/m 4:10

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voorhet vellen van houtopstanden

Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde gezag te vellen of te doen vellen:

a. door het college als beschermingswaardig aangewezen houtopstanden. Het verbod is niet van toepassing wanneer sprake is van noodkap.

b. gemeentelijke bomen met een dwarsdoorsnede van de stam vanaf 20 cm op 1,3 meter boven het maaiveld. Het verbod is niet van toepassing wanneer sprake is van noodkap, zieke en dode bomen, overlast, verkeersonveiligheid, en indien voor het gebied, waar zich de te vellen houtopstanden bevinden, een participatieplan door het college is vastgesteld.

2. De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

a. de natuurwaarde van de houtopstand;

b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

3. Het bevoegde gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

De toelichting van de modelverordening wordt vervangen door:

Dit artikel bevatte de zogenaamde lex silencio positivo. De bepaling is sinds de inwerkingtreding van de Wabo en de Dienstenwet overbodig geworden. Zoals onder 4:11 is vermeld valt deze vergunning onder de Wabo. In artikel 3.9, derde lid van de Wabo is bepaald dat de vergunning van rechtswege is verleend overeenkomstig de aanvraag, als de beslis- en de eventuele verdagingstermijn zijn verstreken zonder besluitvorming.

Artikel 4:12a Bijzondere vergunningvoorschriften

Het risico bestaat dat zonder het opnemen van een aantal bijzondere vergunningvoorschriften, de situatie zich kan voordoen dat wanneer niet binnen de termijn wordt beslist en de vergunning dus van rechtswege is verleend, er al gekapt is voordat belanghebbenden bezwaar kunnen maken.

Artikel 4:13

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening. In de Wet milieubeheer zijn tegenwoordig dermate uitvoerige eisen aan voertuigen voor het uitrijden en verspreiden van mest e.d., dat de toegevoegde waarde van dit artikel gering is.

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

In artikel 4:15 is een algemeen verbod opgenomen. De gedachte daarachter is dat voor een reclame van enige omvang of betekenis doorgaans een bouwvergunning nodig is, waardoor al aan de welstand kan worden getoetst.

Toevoeging aan de toelichting modelverordening van de VNG na de alinea “Gemeenten waar de ervaring is …. kunnen het daarbij laten”:

Wabo

Op een vergunnings- en ontheffingsstelsel voor handelsreclame aan gebouwen is de Wabo van toepassing. Omdat een zodanig stelsel in de APV geschrapt is, is daarvoor geen regeling opgenomen.

Artikel 4:16 t/m 5:7

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 4:17 t/m 4:19 zijn afgestemd op het kampeerbeleid van Teylingen.

Lex Silencio Positivo niet van toepassing op artikel 4:18 (artikel 1:10)

Dit artikel dient met name de bescherming van natuur en milieu. Het is niet wenselijk dat een vergunning van rechtswege wordt verleend, waardoor in een kwetsbaar natuurgebied gekampeerd mag worden. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning niet van rechtswege wordt verleend bij niet tijdig beslissen op een aanvraag.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

In Teylingen komen ook overdag veel irritaties voor. Om het laden en lossen in verband met werkzaamheden mogelijk te maken, is deze handeling uitgezonderd van het verbod. Lid 5 is opgenomen in verband met het parkeerbeleid in Teylingen. Op deze manier kan de aparte parkeergelegenheid voor vrachtwagens gehanteerd blijven.

Artikel 5:9

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

In de Wet milieubeheer zijn tegenwoordig dermate uitvoerige eisen aan voertuigen voor het uitrijden en verspreiden van mest e.d. opgenomen.

Artikel 5:11 t/m 6:3

5:12

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om fietsstallingsgebieden aan te wijzen waar fietsen en bromfietsen slechts voor een beperkte door het college te bepalen stallingsduur van enkele dagen tot enkele weken geplaatst mogen worden. Gedacht kan worden aan gebieden waar een hoge druk wordt ondervonden van geplaatste fietsen, zoals rondom treinstations.”

Toevoeging toelichting modelverordening van de VNG vóór de paragraaf “jurisprudentie”:

Wabo

De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg (artikel 2:11) en voor het vellen van houtopstanden (artikel 4:11) vallen bij inwerkingtreding van de Wabo onder de Wabo. Zie artikel 2.2, eerste lid onder d en onder g van de Wabo. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg (artikel 2:10) kan neerkomen op het opslaan van roerende zaken als bedoeld in artikel 2.2 onder j en k van de Wabo, bijvoorbeeld als het gaat om de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen in containers. Een ontheffing daarvoor valt dan onder de Wabo en wordt aangemerkt als een omgevingsvergunning. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2:10, 2:11 of 4:11 APV.

Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met deze drie vergunningen. De strafbepalingen van de APV zijn er dus niet op van toepassing.

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Lex Silencio Positivo van toepassing op artikel 5:23 (artikel 1:9)

Een snuffelmarkt is een markt (niet in de open lucht) waarbij hoofdzakelijk tweedehands of incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. De vergunningsplicht is gehandhaafd, met name omdat een snuffelmarkt voor overlast kan zorgen in de omgeving (bijvoorbeeld door extra verkeer en parkeerdrukte). Nu aan de verlening of weigering van de vergunning een relatief eenvoudige afweging ten grondslag ligt en de gevolgen van een snuffelmarkt doorgaans beperkt zullen zijn, zijn er geen dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt op het artikel van toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning van rechtswege is verleend bij niet tijdig beslissen op een aanvraag.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Op de inwerkingtreding van verordeningen is de regeling van artikel 142 van de Gemeentewet van toepassing. Deze houdt in dat alle verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor is aangewezen.

Artikel 6:5

Aanvullende toelichting is te lezen in de toelichting van de VNG op de modelverordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Dit artikel wordt nader ingevuld na de vaststelling van de definitieve APV van Teylingen.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 10 mei 2012.

De raad voornoemd,

De griffier, de voorzitter,

R. van Dijk drs. S.W.J.G. Schelberg

Nadere toelichting artikel houtopstanden (kapvergunning)

Artikel 4:11 lid 1

Aangeven is dat er in vijf situaties afgeweken kan worden van de plicht tot een vergunning ‘vellen’. Hierbij gelden de volgende procedures:

Noodkap

Voordat bomen die in de gemeente Teylingen onder de omgevingsvergunning ‘vellen’ vallen, gekapt mogen worden, moet de wettelijke procedure doorlopen worden. Dit conform de Algemene wet bestuursrecht en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Er doen zich echter regelmatig omstandigheden voor waarbij veiligheidsrisico’s het doorlopen van deze procedure, met het in acht nemen van de daarbij behorende termijnen, praktisch onmogelijk maken. In dergelijke gevallen gaat veiligheid boven alles. Met het oog op zorgvuldigheid moet dan wel, achteraf, aantoonbaar zijn dat het kappen onvermijdelijk en verantwoord was. Vanuit die zorgvuldigheid is het belangrijk dat in situaties van noodkap, de procedure goed geregeld is.

Ten aanzien van noodkap geldt in Teylingen de volgende werkwijze:

  • -

    Zodra een melding over een veiligheidsrisico met betrekking tot bomen binnen komt, wordt de boom door een deskundige beoordeeld. Dit kan zowel een deskundige zijn vanuit de gemeentelijke organisatie als een externe deskundige.

  • -

    In het geval van twijfel, bijvoorbeeld bij een onduidelijke conclusie van de boomdeskundige over de mate (on)veiligheid, wordt een tweede onafhankelijk onderzoek in gesteld.

  • -

    Als blijkt dat de boom een hoog veiligheidsrisico voor de omgeving oplevert, dat alleen met kap kan worden opgelost volgt het advies tot noodkap.

  • -

    Van de noodkap moet eerst melding gemaakt worden. Deze melding geldt als aanvraag met directe in werking treding. Dit kan per telefoon of mail.

  • -

    Voor noodkap van bomen met een zwaar maatschappelijk belang of waarbij veel commotie is te verwachten, is het gewenst om direct publiciteit te zoeken en de noodkap te beargumenteren.

  • -

    Voor verantwoording van de noodkap moet uiterlijk 1 week na de kap een rapportage beschikbaar zijn voor de afdeling Gemeentewerken, team Beheer Oost/West en afdeling Gemeentewinkel, team Vergunningen.

    • -

      Deze rapportage wordt uiterlijk 2 weken na kap gepubliceerd en bevat de volgende onderdelen:

    • -

      Datum noodkap

    • -

      Locatie

    • -

      Soort boom

    • -

      Aantal bomen

    • -

      Reden tot kap

    • -

      Beschrijving gevaarzetting

    • -

      Foto.

Verkeersveiligheid

Om gebruik te maken van de uitzonderingsregel met betrekking tot verkeersveiligheid moet vooraf een rapportage worden opgesteld. Dit rapport moet de volgende onderdelen bevatten:

  • -

    Locatie

  • -

    Soort boom

  • -

    Aantal bomen

  • -

    Reden tot kap

  • -

    Politieadvies

  • -

    Foto

Voor verantwoording moet de rapportage uiterlijk 3 weken voor de kap beschikbaar zijn voor de afdeling Gemeentewerken, team Beheer en Oost/West en afdeling Gemeentewinkel, team Vergunningen. Minimaal 2 weken voor de kap wordt de voorgenomen kap gepubliceerd.

Participatieplan

Onder participatieplan wordt bedoeld: het samen met de direct omwonenden opnieuw inrichten van de buitenruimten. Dit kan gaan over alleen de bomen in de straat maar het kan ook een complete nieuwe inrichting zijn van de gehele buitenruimte: een integrale aanpak.

Bij zo’n integrale aanpak speelt participatie een grote rol. De bewoners worden nauw betrokken bij de nieuwe inrichting. Voor de bestaande bomen geeft de gemeente advies.

Er worden gegevens geleverd over bijvoorbeeld duurzaamheid, groeiplaats en levensverwachting. Samen met de bewoners wordt bepaald welke bomen er blijven staan en welke er verdwijnen. Dit kan door het creëren van een breed draagvlak voor een gezamenlijk plan. Omdat de situaties erg kunnen verschillen is dit maatwerk.

Om gebruik te maken van de uitzonderingsregeling met betrekking tot participatie is de APV aangepast. Wil het participatieplan voldoen aan de inspraakprocedure moet het aan de volgende voorwaarden voldoen.

Het participatieplan:

  • -

    is in concept vastgesteld door B&W;

  • -

    is bekend gemaakt en heeft 4 weken ter inzage gelegen;

  • -

    belanghebbenden hebben gelegenheid gehad om zienswijze in te dienen;

  • -

    van de ontvangen zienswijzen is een inspraakverslag gemaakt;

  • -

    is definitief vastgesteld door B& W.

Dode of ernstig zieke boom

Om gebruik te maken van de uitzonderingsregel met betrekking tot een dode of ernstig zieke boom moet vooraf een rapportage worden opgesteld. Dit rapport moet de volgende onderdelen bevatten:

  • -

    Locatie

  • -

    Soort boom

  • -

    Aantal bomen

  • -

    Reden tot kap

  • -

    Beschrijving aard en ernst van de ziekte

  • -

    Foto

Voor verantwoording moet de rapportage uiterlijk 3 weken voor de kap beschikbaar zijn voor de afdeling Gemeentewerken, team Beheer en Oost/West en afdeling Gemeentewinkel, team Vergunningen. Minimaal 2 weken voor de kap wordt de voorgenomen kap gepubliceerd.

Overlast

Om gebruik te maken van de uitzonderingsregeling met betrekking tot overlast dient een zo transparant mogelijke procedure te worden gevolgd. Hiervoor wordt het formulier ‘Toetsingscriteria Waarde-Overlast’ gebruikt (zie hst 4.1.6 Handboek Boombeheer). Hierbij wordt de waarde van de boom afgewogen ten opzicht van de overlast. Is de waarde hoger dan de overlast dan blijft de boom behouden. Is de overlast hoger dan de waarde dan verdwijnt de boom. Per locatie wordt bepaald of herplant wordt toegepast. Per jaar worden er maximaal 12 overlastbomen verwijdert. In bepaalde gevallen kan het zijn dat de bomen worden gesnoeid in plaats van te worden gekapt.

Procedure:

In de maand januari verschijnt een publicatie (website en gemeentebericht) waarin de procedure wordt vastgelegd. In de periode van 1 februari t/m 1 juni mogen overlastbomen worden aangemeld.

De aanmelding bestaat uit:

  • -

    naam van de aanvrager met contactgegevens,

  • -

    duidelijke beschrijving van de locatie waar de boom staat,

  • -

    foto van betreffende boom,

  • -

    uitgebreide omschrijving van de overlast.

De maanden juni, juli en augustus worden gebruikt om de overlast te bepalen. In de maand september worden de bomen beoordeeld en krijgen de aanmelders het resultaat van de beoordeling. Gelijktijdig worden de resultaten ook gepubliceerd (website en gemeentebericht). In de maand oktober worden de ‘Omgevingsvergunningen vellen’ aangevraagd. De periode t/m 1 maart van het volgende jaar wordt gebruikt om de toegekende kap van overlast bomen uit te voeren.

De overlastprocedure inclusief vergunningaanvraag wordt geregeld door team Beheer van afdeling Gemeentewerken. Het verwijderen van de bomen wordt geregeld door team Oost/West.