Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR185360
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR185360/2
Bouwverordening 2012
Geldend van 01-01-2024 t/m heden
Intitulé
Bouwverordening 2012Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning
Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag (vervallen)
Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening (vervallen)
Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen (vervallen)
Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening (vervallen)
Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek (vervallen)
Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning (vervallen)
Paragraaf 3 Welstandstoetsing
Artikel 2.3.1 Welstandscriteria (vervallen)
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
- a.
waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
- b.
voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en
- c.
1. dat de grond raakt, of
- 2.
waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
- 2.
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in, artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgeingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen
(vervallen)
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Vervallen
Artikel 2.5.3A Brandweeringang
(vervallen)
Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
Vervallen
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
De voorgevelrooilijn is:
- a.
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- b.
langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
b andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:
- 1.
ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
- 2.
stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden.
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn.
- 1.
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
- a.
ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;
- b.
bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld, artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;
- c.
laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;
- d.
erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;
- e.
trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7;
- f.
overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken;
- g.
bouwwerken aan of bij een monument – als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening – voorzover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.
- a.
- 1.
Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:
4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;
2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;
en dan nog voorzover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
- a.
gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatie-verkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
- b.
bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoor-ziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
- c.
vrijstaande winkel- of reclamevitrines;
- d.
reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
- e.
andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist,die naar hun aard en
bestemming op de weg toelaatbaar zijn.
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
- 1.
Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.
- 2.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:
- a.
de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;
- b.
in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voorzover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;
- c.
in de gevallen, bedoeld in het derde lid.
- a.
- 3.
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken – over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil – worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
- 4.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:
- a.
gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;
- b.
gebouwen op handels- en industrieterreinen;
- c.
vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;
- d.
bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen;
- e.
gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen en de daarbijbehorende woningen;
- f.
gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;
- g.
gevallen, waarin de welstandbij het toestaan van de afwijking is gebaat.
- a.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
- 1.
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
- a.
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
- b.
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na her-leiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a. genoemde vormen, voorzover zij op zich-zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
- c.
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
- d.
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
- e.
in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inacht-neming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.
- a.
- 2.
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing – in het belang van de toetreding van daglicht – over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen;
- 3.
het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voorzover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
- a.
buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van
bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;
- b.
buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf tenminste 20 meter bedraagt;
- c.
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvaneen omgevingsvergunning is vereist die bij het
afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw voor het bouwen waarvan
op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht
geen vergunning is vereist,
- d.
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvaneen omgevingsvergunning is vereist die bij het
afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld
in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken;
- e.
andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvaneen omgevingsvergunning is vereist die
bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het
Besluit omgevingsrecht , te weten:
- 1.
ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
- 2.
terrassen, bordessen en bordestreden;
- 1.
- f.
antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achter
gevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
- a.
buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;
- b.
binnen de bebouwde kom gelegen kassen;
- c.
vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;
- d.
gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;
- e.
gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;
- f.
die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit om gevingsrecht;
- g.
gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;
- h.
bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;
- i.
ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;
- j.
anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
- k.
trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda's, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;
- l.
bouwwerken aan of bij een monument – als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening – voorzover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
- 1.
Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:
- a.
over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en
- b.
voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.
- a.
- 2.
De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven.
- 3.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking:
- a.
het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;
- b.
het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a.
- 1.
een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;
- 2.
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
- 3.
bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen
- 1.
Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.
- 2.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking en onder sub b van het bepaalde in het eerste lid:
- a.
indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;
- b.
indien, voorzover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.
- a.
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
- 1.
De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
- a.
vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
- b.
niet toegankelijk zijn.
- a.
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
2.Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen
- 1.
Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht zijn niet toegelaten.
- 2.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofd-transportleidingen
- 1.
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwvergunningplichtige bouwwerken dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoog-spanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
- 2.
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist worden gebouwd.
- 3.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
- a.
het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;
- b.
het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.
- a.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.
- 1.
bouwwerk in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
- a.
in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;
- b.
buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.
- a.
- 2.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
- 3.
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.
- 4.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtstbijgelegen tegenoverliggende rooilijn.
Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.
- 1.
in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
- a.
in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;
- b.
buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in het-zelfde bouwblok.
- a.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk.
Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen.
Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
- 4.
Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
- 1.
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, door-gebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt – onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 – de maximale hoogte van de zij-gevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
- 2.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zij-gevel niet hoger is dan de voorgevel.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist. tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de – krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 – maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
- a.
45 graden in de bebouwde kom;
- b.
37 graden buiten de bebouwde kom.
- 3.
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de – krachtens artikel 2.5.22 – maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
- 3.
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
- 1.
De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.
-
mag niet meer bedragen dan 15 meter.
-
- 2.
Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
- 1.
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat – uitgaande van een goothoogte van genoemde maat – daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
- 2.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
- 1.
De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.
- 2.
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten – voorzover zij de maximale hoogte overschrijden – buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
- a.
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.;
- b.
het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderin-gen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ;
- c.
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
- d.
plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte.
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
- a.
gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;
- b.
gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
- c.
gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;
- d.
agrarische bedrijfsgebouwen;
- e.
het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht en indien:
- 1.
de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
- 2.
bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;
- 1.
- f.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoor-ziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
- g.
topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;
- h.
plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;
- i.
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
- j.
draagconstructies voor een reclame;
- k.
vrijstaande schoorstenen;
- l.
bouwwerken op een monument – als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening – voorzover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid.
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
- a.
er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;
- b.
geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;
- c.
de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;
- d.
de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en
- e.
de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
- 1.
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- 2.
Aan het eerste lid wordt geacht te zijn voldaan indien het aantal parkeerplaatsen ten minste overeenkomt met het aantal parkeerplaatsen dat voor het betreffende gebied en de betreffende functie is benoemd in de ‘Nota parkeernormen’.
- 3.
De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s, inclusief de rijwegen om deze ruimten te bereiken, moeten redelijkerwijs bereikbaar zijn per auto en onafhankelijk van andere parkeerruimten kunnen functioneren. Voorts moet deze ruimte afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen overeenstemmen met de in de ‘Nota parkeernormen’ opgenomen afmetingen.
- 4.
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in de behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.
- 5.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het vierde lid:
- a.
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien. In het geval in het openbaar gebied wordt voorzien in de nodige parkeer- of stallingruimte is het uitsluitend toegestaan op grond van dit onderdeel ontheffing te verlenen indien het naar het oordeel van burgemeester en wethouders redelijkerwijs fysiek onmogelijk of uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is op eigen terrein in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte te voorzien, of
- b.
indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
- a.
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaan-duidingen (Vervallen)
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
Vervallen
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
Vervallen
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
Vervallen
Artikel 2.7.3A Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming
Vervallen
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
Vervallen
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
-
Vervallen
-
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Vervallen
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
Vervallen
3.De melding
Artikel 3.1 De wijze van melden
Artikel 3.2 Welstandscriteria
4.Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden (Vervallen)
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden
Vervallen
Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie
Vervallen
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw
Vervallen
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden.
Vervallen
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen
Vervallen
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten
Vervallen
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein
Vervallen
Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein,
Vervallen
Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder
Vervallen
Artikel 4.11 Bouwafval
Vervallen
Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Vervallen
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen
Vervallen
Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming
Vervallen
5.Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen
Vervallen
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Vervallen
Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
Vervallen
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
(Vervallen)
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
Vervallen
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
Vervallen
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
Vervallen
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
Vervallen
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Vervallen
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Vervallen
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
Vervallen
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. REINHEID
Artikel 5.4.1 Preventie
Vervallen
6.Brandveilig gebruik
(Vervallen)
7.Overige gebruiksbepalingen
Paragraaf 1 Overbevolking
Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen
Vervallen
Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens.
Vervallen
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid
Vervallen
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne
Vervallen
Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen
VERVALLEN
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Artikel 7.3.1
Vervallen
Artikel 7.3.2 Hinder
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Artikel 7.4.1 Preventie
Vervallen
Paragraaf 5 Watergebruik
Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water
Vervallen
Paragraaf 6 Installaties
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties
Vervallen
8.Slopen
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Vervallen
Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning (Vervallen)
Artikel 8.1.3 In behandeling nemen (Vervallen)
Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing (Vervallen)
Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen (Vervallen)
Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen
Vervallen
Artikel 8.1.7 Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen
Vervallen
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.2.1 Sloopmelding
Vervallen
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van sloopvergunning
Vervallen
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein
Vervallen
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden
Vervallen
Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen
Vervallen.
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt
Vervallen
Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest
Vervallen
Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen (Vervallen)
Paragraaf 4 Vrij slopen
Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen
Vervallen
9 WELSTAND
Artikel 9.1 Advisering
[vervallen]
Artikel 9.2 De stadsbouwmeester
[vervallen]
Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur
[vervallen]
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
[vervallen]
Artikel 9.5 Termijn van advisering
[vervallen]
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
[vervallen]
Artikel 9.7 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
[vervallen]
Artikel 9.8 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen
[vervallen]
Artikel 12.7 INWERKINGTREDING
Deze wijzigingen treden in werking op het moment van inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012.
Artikel 352 Verbod tot het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen in afwijking van de bestemming
- 1.
Zolang bij een bestemmingsplan, totstandgekomen als uitbreidingsplan of als voorschriften ex artikel 43 van de Woningwet 1901, hetzij vóór, hetzij na inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 286 van 1962) geen planvoorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van de in die plannen of voorschriften begrepen bouwwerken, open erven of terreinen en geen aanpassing aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft plaatsgevonden, is het verboden die bouwwerken, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dat plan of die voorschriften voortvloeiende bestemming, nadat de bij het bestemmingsplan aangegeven bestemming is ver-wezenlijkt.
- 2.
Het is verboden niet in een bestemmingsplan begrepen bouwwerken en hun aanhorigheden te gebruiken in strijd met de bestemming, die zij blijkens hun constructie dan wel inrichting hebben.
- 3.
Niet van toepassing is het bepaalde in de leden 1 en 2 voor een gebruik dat tot het tijdstip van inwerking-treding van deze verordening niet onwettig was en zolang in dat gebruik geen wijziging wordt gebracht.
- 4.
Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in de leden 1 en 2.
BIJLAGE 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning
Bijlage als bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 3.1
Artikel 1 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening. (Vervallen)
Artikel 2 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverordening. (Vervallen)
Artikel 3 Funderingsplan. (Vervallen)
Artikel 4 Constructieve en aanverwante gegevens. (Vervallen)
Artikel 5 Bouwveiligheidsplan. (Vervallen)
Artikel 6 Eisen ten aanzien van tekeningen. (Vervallen)
Artikel 7 Eisen ten aanzien van berekeningen. (Vervallen)
Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning. (Vervallen)
Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken. (Vervallen)
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke
ruimten in woonfuncties
Bijlage 5 Opslag brandgevaarlijke stoffen
Bijlage 6 (Vervallen)
BIJLAGE 7(VERVALLEN)
Bijlage 8 (Vervallen)
Bijlage 9
Reglement van orde van de welstandscommissie
In de praktijk blijken er grote verschillen in werkwijze tussen de (provinciale) welstandsorganisaties, waardoor het vrijwel onmogelijk is om een universeel toepasbare tekst voor een reglement van orde op te nemen in de modelbouwverordening. De verschillen hebben onder meer betrekking op het al dan niet werken met rayon-architecten, het al dan niet gebruiken van subcommissies en het al dan niet samenwerken met een monumentencommissie. Een reglement van orde, afgestemd op de eigen werkwijze, stellen gemeenten in het algemeen op in samenwerking met de provinciale welstandsorganisaties waarbij zij zijn aangesloten.
Bijlage 10 (Vervallen)
Bijlage 11 (Vervallen)
BIJLAGE 12 (VERVALLEN)
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl