Regeling vervallen per 01-01-2007

Verordening voorziening gehandicapten gemeente Gilze en Rijen

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2006

Intitulé

Verordening voorziening gehandicapten gemeente Gilze en Rijen

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

INHOUDSOPGAVE

Tekst van de verordening

Afdeling I: Algemeen

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.2 Beperkingen

HOOFDSTUK 2 WOONVOORZIENINGEN

Paragraaf 1 Algemene omschrijving

Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen

Artikel 2.2 Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming

Artikel 2.3 Ruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

Paragraaf 2 Het recht op een woonvoorziening

Artikel 2.4 Het primaat van de verhuizing

Paragraaf 3 Voorwaarden bij de verstrekking van woonvoorzieningen

Artikel 2.5 Aard van de materialen

Artikel 2.6 Verzekering van de voorzieningen

Artikel 2.7 Hoofdverblijf

Artikel 2.8 Aanvang van de werkzaamheden en inzicht in de woning

Artikel 2.9 Gereedmelding

Artikel 2.10 Vaststellen van de financiële tegemoetkoming

Artikel 2.11 Frequentie van woningaanpassingen

Artikel 2.12 Duidelijkheid over de financiering

Paragraaf 4 Beperkingen in de verstrekking van woonvoorzieningen

Artikel 2.13 Het verwerven van grond

Artikel 2.14 Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten

Paragraaf 5 Aanpassing van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 2.15 Aanpassing van woonwagen

Artikel 2.16 Aanpassing van woonschip

Artikel 2.17 Bijzondere bepalingen inzake woonwagens en woonschepen

Artikel 2.18 Aanpassing van binnenschip

Paragraaf 6 Verhuis-en (her)inrichtingskosten

Artikel 2.19 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Paragraaf 7 Overige vergoedingen

Artikel 2.20 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Artikel 2.21 Kosten in verband met huurderving

Artikel 2.22 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

Artikel 2.23 Kosten van roerende woonvoorzieningen

Paragraaf 8 Anti-speculatie- en boetebeding

Artikel 2.24 Anti-speculatiebeding

Artikel 2.25 Boetebeding

Paragraaf 9 Afspraken met verhuurders

Artikel 2.26 Afspraken met verhuurders

Paragraaf 10 Hardheidsclausule woningaanpassingen

Artikel 2.27 Hardheidsclausule woningaanpassingen

HOOFDSTUK 3 VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Algemene omschrijving

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening

Artikel 3.3 Overgangsregeling vervoersvoorziening

Artikel 3.4 Parkeervoorziening

HOOFDSTUK 4 ROLSTOELEN

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

Artikel 4.3 Huur en eigendom

HOOFDSTUK 5 EIGEN BIJDRAGEN EN FINANCIËLE TEGEMOETKOMINGEN

Artikel 5.1 Eigen bijdrage voor voorzieningen in natura

Artikel 5.2 Financiële tegemoetkoming woon- en vervoersvoorziening

Artikel 5.3 Inkomensafhankelijke vervoerskostenvergoedingen

Artikel 5.4 Inkomensgrens vervoerskostenvergoedingen en bruikleenauto’s

Artikel 5.5 Forfaitaire vergoeding voor sportrolstoelen

Afdeling II: Procedures

HOOFDSTUK 6 HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING

Artikel 6.1 Aanvraagprocedure

Artikel 6.2 Eisen ten aanzien van de adviseur

Artikel 6.3 Gronden voor weigering

Artikel 6.4 Bijzondere bepalingen

HOOFDSTUK 7 VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN VAN

RECHTHEBBENDE EN HET COLLEGE VAN BUR-

GEMEESTER EN WETHOUDERS

Artikel 7.1 Inlichtingen, onderzoek en advies

Artikel 7.2 Wijzigingen in de situatie

Artikel 7.3 Intrekking van een beschikking

Afdeling III: Slot

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Afwijken van bepalingen c.q. hardheidsclausule

Artikel 8.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

Artikel 8.3 Wijzigingsbevoegheid van burgemeester en wethouders

Artikel 8.4 Evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Artikel 8.5 Gevolgen van wetswijzigingen

Artikel 8.6 Citeertitel en inwerkingtreding

VERSTREKKINGENBESLUIT

BIJLAGE I Aantal m² waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden gegeven in gevolg artikel 2.13 "het verwerven van grond".

BIJLAGE II Maximale vergoeding van kosten van onderhoud, keuring en reparatie ingevolge artikel 2.1 onder d.

GEHANDICAPTENPARKEERKAART

Voorstel aan burgemeester en wethouders d.d. 20-09-2001

Invoering gehandicaptenparkeerkaart. Verwijzing regelgeving.

TEKST VAN DE VERORDENING

DE RAAD VAN DE GEMEENTE GILZE EN RIJEN;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 mei 2005;

gelet op de artikelen 1a en 2 van de Wet voorzieningen gehandicapten Stb. 1993 nr. 545 en artikel 147 van de Gemeentewet Stb. 1993, 610;

b e s l u i t :

vast te stellen de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Gilze en Rijen.

Afdeling I: Algemeen

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. voorziening: een woonvoorziening, vervoersvoorziening, en een rolstoel;

b. inkomen:

  • 1.

    het bruto-inkomen van de gehandicapte, indien de gehandicapte 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2, 3 en 4 van de Wet;

  • 2.

    het gezamenlijk bruto-inkomen van de ouders of pleegouders van de gehandicapte indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 5 lid 2 van de Wet;

  • 3.

    het gezamenlijk bruto-inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2, 3 en 4 Wet; verminderd met de over het bruto inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering;

c. norminkomen: de bijstandsnorm, genoemd in hoofdstuk IV, afdeling I, paragraaf 2, van de Algemene Bijstandswet, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar nadat deze bijstandsnorm:

1.voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst is verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 33, tweede lid, van die wet, en;

2. voor een belanghebbende die niet ingevolge de Ziekenfondswet verplicht is verzekerd, eerst is verhoogd met de in een kalenderjaar door de belanghebbende verschuldigde premie van een met de verplichte ziekenfondsverzekering overeenkomende ziektekostenverzekering, nadat deze premie is verminderd met een bedrag gelijk aan de nominale premie die in een kalenderjaar verschuldigd zou zijn bij verplichte ziekenfondsverzekering.

  • d.

    vreemdeling: degene die de Nederlandse nationaliteit niet bezit;

  • e.

    woonruimte: 1. een woning;

    • 2.

      een woonwagen met een vaste standplaats;

    • 3.

      een woonschip met ligplaats; of

    • 4.

      het verblijf van een binnenschip;

f. woonwagen: een wagen als bedoeld in artikel 1 van de Woonwagenwet (Stb. 1968, 98);

g. bewoningsvergunning: een schriftelijke vergunning c.q. verklaring van gedeputeerde staten voor het bewonen van een woonwagen, als bedoeld in artikel 14 van de Woonwagenwet (Stb. 1968, 98);

h. standplaats: een standplaats op een centrum als bedoeld in artikel 2 van de Woonwagenwet (Stb. 1968, 98) of een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel H van de Woningwet (Stb. 1991, 439);

i. woonschip: een vaartuig als bedoeld in artikel 1 van de Wet op Woonwagens en Woonschepen;

j. ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats, die door een woonschip wordt ingenomen;

k. hoofdverblijf: de woonruimte waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de gehandicapte in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven;

l. woningaanpassing: ingreep gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte;

m. gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

n. financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte;

o. forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens;

p. gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met in acht neming van de inkomensgrens;

q. eigen bijdrage: het bedrag dat door de gehandicapte moet worden betaald voor de verstrekking van een voorziening in natura, en op welk bedrag de bepalingen van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG van toepassing zijn;

r. eigen betaling: het ten eigen laste van de gehandicapte blijvende deel van de kosten van een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming is verstrekt;

s. voorziening in natura: een voorziening die of in bruikleen, of in huur, of in eigendom wordt verstrekt;

t. normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding;

u. normale elementaire woonfuncties: de woonfuncties, die het meest elementaire gebruik van een woning omvatten, zoals slapen, eten en lichaamsreiniging;

v. de Wet: de Wet voorzieningen gehandicapten;

  • w.

    verstrekkingenbesluit: het geheel van verstrekkingen, welke de gemeente in het kader van de Wet kan verstrekken, alsmede de eigen bijdragen en eigen betalingen voor deze verstrekkingen.

  • x.

    Gehandicapte: mensen met een ergonomische, zintuiglijke, verstandelijke of geestelijke beperking, alsook ouderen die tengevolge van ziekte of gebrek belemmeringen ondervinden.

Artikel 1.2 Beperkingen

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • b.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen van de gehandicapte op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;

    • c.

      deze, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.

  • 2.

    Met uitzondering van hetgeen is gesteld in het eerste lid onder a, kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a.

  • 3.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat.

HOOFDSTUK 2 WOONVOORZIENINGEN

Paragraaf 1. Algemene omschrijving

Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen

De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      verhuizing en (her)inrichting;

    • b.

      woningaanpassing;

    • c.

      roerende woonvoorzieningen;

    • d.

      onderhoud, keuring en reparatie;

    • e.

      tijdelijke huisvesting;

    • f.

      huurderving.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde voorzieningen kunnen ook als voorziening in bruikleen of in natura verstrekt worden, indien de aard of de kosten van de voorziening naar het oordeel van burgemeester en wethouders daartoe aanleiding vormen.

Artikel 2.2 Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1.1 onder b, d en f wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte;

  • 2.

    De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1.1 onder a, c en e wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Artikel 2.3 Ruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels, pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen, tweede woningen, AWBZ-inrichtingen, woningen en stacaravans op kampeerterreinen en kamers, deel uitmakende van een zelfstandige woning, die worden (onder-)verhuurd en centra waar asielzoekers en statushouders conform de Vreemdelingenwet 2000 verblijven.

Tevens zijn de bepalingen van hoofdstuk 2 niet van toepassing op specifiek voor gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen of delen van woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening

Artikel 2.4 Het primaat van de verhuizing

1.Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1.1 onder a genoemd in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen, het normale gebruik van de woning belemmeren.

De vergoeding wordt alleen verstrekt indien de noodzakelijke aanpassingskosten van de huidige woning hoger zijn dan de noodzakelijke aanpassingskosten van de nieuwe woning, vermeerderd met het bedrag voor een verhuiskostenvergoeding.

2.Een gehandicapte kan pas voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1.1 onder b en c genoemd in aanmerking worden gebracht indien de voorziening onder a genoemd niet binnen een redelijke termijn te realiseren is óf niet de goedkoopst adequate oplossing is voor het wegnemen van de geconstateerde beperkingen.

Paragraaf 3. Voorwaarden bij de verstrekking van woonvoorzieningen

Artikel 2.5 Aard van de materialen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming ten behoeve van ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard voor zover de ondervonden beperkingen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, of uit de slechte staat van de woning als gevolg van onvoldoende onderhoud.

Artikel 2.6 Verzekering van de voorzieningen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien de getroffen voorzieningen in een verzekering toereikend worden verzekerd.

Artikel 2.7 Hoofdverblijf

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten of verstrekken een voorziening in natura, indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    Indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting, kan in afwijking van het gestelde in het eerste lid, een financiële tegemoetkoming worden verleend van maximaal € 4.800,00 in de kosten voor het bezoekbaar maken van één andere woonruimte.

  • 3.

    De aanvraag voor een voorziening bedoeld in het tweede lid wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming bedoeld in het tweede lid wordt verleend indien de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt.

  • 5.

    Onder het in het tweede lid genoemde aanpassen van een woonruimte wordt verstaan een aanpassing, zodanig dat de gehandicapte de woonkamer en één toilet van die woning kan bereiken.

Artikel 2.8 Aanvang van de werkzaamheden en inzicht in de woning

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien:

  • a.

    niet zonder hun toestemming reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft;

  • b.

    de door hen aangewezen personen toegang wordt verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 2.9 Gereedmelding

  • 1.

    Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 2.2 aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    De gereedmelding bedoeld in het eerste lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 3.

    De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 4.

    Diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 2.10 Vaststellen van de financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Indien burgemeester en wethouders instemmen met het verzoek tot vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming, stellen zij de financiële tegemoetkoming vast aan de hand van het verstrekkingenbesluit.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders doen diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt hiervan mededeling onder vermelding van de wijze van uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

Artikel 2.11 Frequentie van woningaanpassingen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verlenen een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 onder b en c maximaal éénmaal in de vijf jaar indien de noodzaak van het treffen van deze woonvoorziening het gevolg van een verhuizing is waar op grond van beperkingen geen aanleiding toe bestond.

  • 2.

    Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente.

Artikel 2.12 Duidelijkheid over de financiering

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 2.1 onder b en c, indien in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening is voorzien.

Paragraaf 4. Beperkingen in de verstrekking van woonvoorzieningen

Artikel 2.13 Het verwerven van grond

1.Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 2.1.1 onder b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning.

2. Het aantal vierkante meters waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt als bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald bijlage I van het verstrekkingenbesluit.

Artikel 2.14 Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte, indien zonder deze aanpassingen de woonruimte van de gehandicapte ontoegankelijk blijft.

  • 2.

    De onderdelen waarvoor een tegemoetkoming kan worden gedaan betreft:

    • a.

      het verbreden van toegangsdeuren;

    • b.

      het aanbrengen van elektrische deuropeners;

    • c.

      de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

    • d.

      het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

    • e.

      het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

    • f.

      de aanleg van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw;

    • g.

      de aanleg van een traplift, mits deze alleen te gebruiken is door de gehandicapte, niet kwetsbaar is opgesteld en geen overlast oplevert voor overige bewoners voor wat betreft het gebruik van de gemeenschappelijke trap;

Paragraaf 5. Aanpassing van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 2.15 Aanpassing van woonwagens

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond;

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woonwagenwet.

Artikel 2.16 Aanpassing van woonschepen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 2.17 Bijzondere bepalingen inzake woonwagens en woonschepen

In afwijking van artikel 2.15 en 2.16 geldt, dat indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, de maximale aanpassingskosten € 938,42 bedragen.

Artikel 2.18 Aanpassing van binnenschepen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel teboekgestelde schepen 1992 en

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Paragraaf 6. Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 2.19 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen in de verhuis- en (her)inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1.1 onder a indien het betreft:

    • a.

      een gehandicapte;

    • b.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte, een woonruimte heeft ontruimd.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid onder a, indien:

    • a.

      de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben verleend;

    • b.

      de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de gehandicapte verhuist vanuit of naar een woonruimte, die geschikt en bestemd is om het hele jaar door te worden bewoond;

    • d.

      de gehandicapte niet verhuist naar een AWBZ-inrichting of een bejaardenoord;

    • e.

      in de te verlaten woonruimte beperkingen zijn ondervonden.

Paragraaf 7. Overige vergoedingen

Artikel 2.20 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.1.1 onder d, indien:

    • a.

      de voorziening is verleend in het kader van

      • -

        deze verordening,

      • -

        het Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten dan wel

      • -

        de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten;

    • b.

      de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont.

  • 2.

    De onderdelen waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden gedaan als bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald in het verstrekkingenbesluit.

Artikel 2.21 Kosten van huurderving

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen in verband met derving van huurinkomsten, ingeval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte.

Artikel 2.22 Kosten van tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van tijdelijke huisvesting die door de gehandicapte moeten worden gemaakt i.v.m. het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte;

    • c.

      de financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a en b wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor extra woonlasten komt te staan.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze extra woonlasten heeft.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien deze kosten gemaakt worden in verband met:

    • a.

      het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of

    • c.

      het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Artikel 2.23 Kosten van roerende woonvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van roerende voorzieningen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt.

Paragraaf 8. Anti-speculatie- en boetebeding

Artikel 2.24 Anti-speculatiebeding

  • 1.

    De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan is gelijk aan de kosten die door de gemeente zijn verstrekt voor het aanbrengen van de voorziening. De meerwaarde wordt vervolgens gedeeltelijk aan de gemeente teruggestort.

  • 2.

    De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    • -

      voor het eerste jaar na datum gereedmelding 100% van de meerwaarde,

    • -

      voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,

    • -

      voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,

    • -

      voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde en

    • -

      voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde,

in alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen en verminderd met de taxatiekosten met een maximum van € 226,89

Artikel 2.25 Boetebeding

  • 1.

    Degene die op grond van deze verordening aanspraken heeft gemaakt op een financiële tegemoetkoming voor het treffen een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 en die binnen een periode van vijf jaar na datum van gereedmelding van de werkzaamheden de voorziening niet gebruikt voor doeleinden waartoe deze is verstrekt, is gehouden om financiële tegemoetkoming aan de gemeente terug te betalen.

  • 2.

    De hoogte van de betaling als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald door het aantal jaren dat is verstreken tussen de gereedmelding en het niet meer gebruiken van de voorziening, overeenkomstig de onderstaande tabel.

Tijd tussen het gereedmelden en het

niet meer gebruiken van de voorziening

vordering van de gemeente

0 - 1 jaar

1 - 2 jaar

2 - 3 jaar

3 - 4 jaar

4 - 5 jaar

100%

80%

60%

40%

20%

Paragraaf 9. Afspraken met verhuurders

Artikel 2.26 Afspraken met verhuurders

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met de verhuurders afspraken te maken binnen de reikwijdte van deze verordening over de afhandeling van eenvoudige aanvragen en het afkopen ineens van kosten, die gemaakt worden in het kader van artikel 2.1.

Paragraaf 10. Hardheidsclausule woningaanpassingen boven € 45.378,02.

Artikel 2.27 Hardheidsclausule

Woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 2.1.1b waarvan de kosten gelijk of meer bedragen dan € 45.378,02 niet worden verleend, tenzij weigering van die voorziening, gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen, zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

HOOFDSTUK 3 VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Algemene omschrijving

De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

  • b.

    een voorziening in natura in de vorm van:

    • 1.

      een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    • 2.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • 3.

      een open elektrische buitenwagen;

    • 4.

      een ander verplaatsingsmiddel.

  • c.

    een financiële tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten voor:

    • 1.

      het aanpassen van een eigen auto;

    • 2.

      het gebruik van een bruikleen auto;

    • 3.

      het gebruik van een taxi of een eigen auto;

    • 4.

      het gebruik van een rolstoeltaxi;

    • 5.

      gesloten buitenwagen;

    • 6.

      de aanschaf van een ander verplaatsingsmiddel.

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1.

    Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 onder a in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer of

    • b.

      het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2.

    Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 onder b en c vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer

    • a.

      aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken dan wel

    • b.

      als een collectief systeem als bedoeld in artikel 3.1 onder a niet aanwezig is.

  • 3.

    Voor de voorzieningen, genoemd in

    • -

      artikel 3.1 onder b sub 2, 3 en 4 en

    • -

      artikel 3.1 onder c sub 1 t/m 6

geldt, in uitzondering op het gestelde in het vorige lid onder b, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van het collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a verstrekt kunnen worden.

  • 4.

    Bij het vaststellen van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten als bedoeld in artikel 3.1 onder c sub 2, 3 en 4 kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en de mate waarin een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a in die vervoersbehoefte kan voorzien.

  • 5.

    Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening als bedoeld in artikel 3.1 onder c toegekend.

  • 6.

    Voor bewoners van AWBZ-instellingen wordt niet meer dan de helft van een voorziening toegekend als bedoeld in artikel 3.1 onder c, sub 2 en 3.

Het bepaalde in lid 5 van dit artikel is daarbij niet van toepassing.

Artikel 3.3 Overgangsregeling vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Op de gehandicapte aan wie over de periode onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de Wet,

    • -

      krachtens artikel 57 tweede lid van de Algemene Arbeidsongeschiktheids Wet, of

    • -

      krachtens artikel P9 tweede lid van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet of

    • -

      krachtens artikel 8 tweede lid van de Spoorwegpensioenwet, dan wel

    • -

      krachtens artikel X5 eerste en tweede lid van de Algemene Militaire Pensioenwet

een financiële tegemoetkoming is verleend in de kosten van het gebruik van een vervoermiddel, zijn vanaf het moment dat deze verordening in werking treedt, alle bepalingen van deze verordening van toepassing.

  • 2.

    De gehandicapte, die woonachtig is in een AWBZ-inrichting en aan wie over de periode onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de Wet,

    • -

      krachtens artikel 57 tweede lid van de Algemene Arbeidsongeschiktheids Wet, of

    • -

      krachtens artikel P9 tweede lid van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet of

    • -

      krachtens artikel 8 tweede lid van de Spoorwegpensioenwet dan wel

    • -

      krachtens artikel X5 eerste en tweede lid van de Algemene Militaire Pensioenwet

een financiële tegemoetkoming is verleend in de kosten van het gebruik van een vervoermiddel, heeft, mits de omstandigheden ongewijzigd zijn gebleven, gedurende de jaren 1994 en 1995 recht op dezelfde voorziening met dien verstande, dat het bedrag met ingang van 1 januari 1995 met 50% zal worden verlaagd.

  • 3.

    De gehandicapte aan wie over de periode onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de Wet,

    • -

      krachtens artikel 57 tweede lid van de Algemene Arbeidsongeschiktheids Wet, of

    • -

      krachtens artikel P9 tweede lid van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet of

    • -

      krachtens artikel 8 tweede lid van de Spoorwegpensioenwet dan wel

    • -

      krachtens artikel X5 eerste en tweede lid van de Algemene Militaire Pensioenwet

een financiële tegemoetkoming is verleend in de kosten van het gebruik van een eigen vervoermiddel en die in beginsel in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 onder a van de verordening en aan wie direct aansluitend op de beëindiging van de tegemoetkoming een combinatie van een vervoersvoorziening is verstrekt in de vorm van een systeem van collectief aanvullend vervoer en een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, kan op zijn of haar verzoek in aanmerking worden gebracht voor een forfaitaire vergoeding van 50% van het maximale bedrag voor een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van eigen auto of taxi en een deeltaxipas. Bij deze keuzemogelijkheid geldt uiteraard wel de begrenzing dat het inkomen niet meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen. Om in aanmerking te komen voor deze regeling blijft de voorwaarde bestaan dat de gehandicapte een eigen auto bezit.

Artikel 3.4 Parkeervoorziening

In aanvulling op de bij artikel 3.1 onder b sub 1 en 2 en onder c sub 2 en 3 genoemde voorzieningen kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt in de kosten van:

  • a.

    aanleg van een gehandicaptenparkeerplaats;

  • b.

    de gehandicaptenparkeerkaart;

  • c.

    de noodzakelijke medische keuring.

  • d.

    indien geen medische indicatie aanwezig is voor een gehandicaptenparkeerkaart,

    wordt ook geen parkeerplaats verstrekt.

HOOFDSTUK 4 ROLSTOELEN

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

De door burgemeester en wethouders te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel

    • -

      voor verplaatsing binnen, dan wel

    • -

      voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel

    • -

      een aanpassing daaraan;

  • b.

    een sportrolstoel;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de rolstoel, niet zijnde een sportrolstoel, die de gehandicapte in eigendom heeft;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming voor de verkeerstraining voor rolstoelgebruikers die gegeven wordt door Welzorg.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

  • 1.

    Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden.

  • 2.

    In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een gehandicapte in aanmerking worden gebracht voor een sportrolstoel, indien hij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 4.3 Huur en eigendom

  • 1.

    Een rolstoel wordt in opdracht van de gemeente verstrekt door de verstrekker. De verstrekker is eigenaar van de rolstoel en verstrekt de rolstoel in bruikleen aan de gehandicapte. Gehandicapte en verstrekker sluiten daartoe een bruikleenovereenkomst.

  • 2.

    In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid vindt de verstrekking van een sportrolstoel plaats in de vorm van een forfaitair bedrag, waarmee een rolstoel aangeschaft en onderhouden dient te worden.

HOOFDSTUK 5 EIGEN BIJDRAGEN EN FINANCIËLE TEGEMOETKOMINGEN

Artikel 5.1 Eigen bijdrage voor voorzieningen in natura

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met ingang van 1 mei 2005 een eigen bijdrage ten bedrage van het in de Wet voorzieningen gehandicapten vastgestelde maximum op te leggen bij aanvragen voor een woonvoorziening.

Artikel 5.2 Financiële tegemoetkoming woon- en vervoersvoorziening

De hoogte van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een

  • -

    woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1.1;

  • -

    vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 onder c;

  • -

    parkeervoorziening als bedoeld in artikel 3.4;

  • -

    rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 onder c en d wordt bepaald in het verstrekkingenbesluit.

Artikel 5.3 Inkomensafhankelijke vervoerskostenvergoedingen

De hoogte van de vervoerskostenvergoeding als bedoeld in artikel 3.1 onder c sub 2, 3 en 4 wordt vastgesteld afhankelijk van het inkomen.

Artikel 5.4 Inkomensgrens vervoerskostenvergoedingen en bruikleenauto's

Indien het inkomen als bedoeld in artikel 1.1 onder b hoger is dan 1½ maal het norminkomen, wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt in de kosten van een vervoersvoorziening als bedoeld in

  • -

    artikel 3.1 onder b sub 1, dan wel

  • -

    artikel 3.1 onder c sub 2, 3 en 4.

Artikel 5.5 Forfaitaire vergoeding voor sportrolstoelen

De hoogte van de forfaitaire vergoeding voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel als bedoeld in artikel 4.3 lid 2 wordt bepaald in het verstrekkingenbesluit.

Afdeling II: Procedures

HOOFDSTUK 6 HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING

Artikel 6.1 Aanvraagprocedure

Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 6.2 Eisen ten aanzien van de adviseur

De adviseur dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden:

  • 1.

    medische kennis op het niveau van een arts;

  • 2.

    sociale kennis;

  • 3.

    ergonomische kennis;

  • 4.

    technische kennis.

Artikel 6.3 Gronden voor weigering

Burgemeester en wethouders kunnen de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

  • a.

    voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager vóór de beschikkingsdatum heeft gemaakt;

  • b.

    indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 6.4 Bijzondere bepalingen

  • 1.

    Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2.

    Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld:

    • -

      de geldigheidsduur,

    • -

      de uitkeringsmaatstaf, alsmede

    • -

      de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

Artikel 6.5 Terugvordering

In het volgende geval wordt in ieder geval overgegaan tot terugvordering:

·Indien het besluit waarbij de financiële tegemoetkoming, forfaitaire of gemaximeerde vergoeding is verstrekt door B&W is ingetrokken op grond van artikel 6.3 van de WVG-verordening en er nog geen vijf jaren zijn verstreken vanaf de datum van het toekenningsbesluit (artikel 6.4 lid 1 WVG-verordening). Zie ook onderdeel 3 van deze paragraaf en de daar opgenomen richtlijn met nummer 05.03-001. Alle ingevolge de WVG-verordening terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente (artikel 6.4 lid 2 WVG-verordening).

In de volgende gevallen kan worden afgezien van terugvordering:

  • ·

    het bedrag dat moet worden teruggevorderd bedraagt minder dan € 150,--;

  • ·

    indien na overlijden van de belanghebbende nog korte tijd (maximaal drie maanden) een financiële tegemoetkoming is doorbetaald;

  • ·

    er zijn dringende redenen die zich tegen terugvordering verzetten (bijvoorbeeld schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur);

  • ·

    er zijn doelmatigheidsredenen die zich tegen terugvordering verzetten (bijvoorbeeld: de belanghebbende bevindt zich in het buitenland of is onvindbaar).

HOOFDSTUK 7 VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN VAN RECHTHEB-BENDE EN HETCOLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS

Artikel 7.1 Inlichtingen, onderzoek en advies

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht of het voortgezet recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of te onderzoeken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders vragen een daartoe door hen aangewezen instantie of deskundige om advies indien:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op tenminste twee van de drie terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen of rolstoelen;

    • b.

      burgemeester en wethouders dat overigens gewenst vinden.

  • 3.

    Bij een volgende aanvraag voor een voorziening hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid aan te geven dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht.

Artikel 7.2 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.3 Intrekking van een beschikking

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een beschikking tot verlening van een voorziening, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet langer is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens gebleken is dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een beschikking tot verlening van een voorziening welke bestaat uit een financiële tegemoetkoming, dan wel een gemaximeerde vergoeding, kan worden ingetrokken, indien blijkt dat de tegemoetkoming binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.

Afdeling III: Slot

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Afwijken van bepalingen c.q. hardheidsclausule

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders advies vragen.

Artikel 8.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 8.3 Wijzigingsbevoegheid van burgemeester en wethouders

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek

Artikel 8.4 Evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Het door de gemeente gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft wordt de verordening aangepast.

Burgemeester en wethouders zenden jaarlijks na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 8.5 Gevolgen van wetswijzigingen

  • 1.

    Ingeval van wijziging van de Wet of een wijziging van een rijksregeling als gevolg waarvan deze verordening moet worden aangepast, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om, vooruitlopend op een door de gemeenteraad te nemen besluit, af te wijken van de desbetreffende bepalingen van deze verordening en aanvragen te beoordelen in overeenstemming met de door de minister gewijzigde bepalingen.

  • 2.

    Indien tot intrekking van de Wet wordt besloten, blijft deze verordening, vooruitlopend op een door de gemeenteraad te nemen besluit, buiten toepassing.

Artikel 8.6 Citeertitel en inwerkingtreding

1.Deze verordening wordt aangehaald als

"Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Gilze en Rijen.

2.Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2004 .

Aldus vastgesteld in de openbare

vergadering van ;

DE RAAD VOORNOEMD,

, de voorzitter, , de secretaris,

VERSTREKKINGENBESLUIT

Dit verstrekkingenbesluit maakt onderdeel uit van de Verordening voorzieningen gehandicapten Gilze en Rijen en omvat alle verstrekkingen, die de gemeente in het kader van de Wet kan toekennen, alsmede de eigen bijdragen en eigen betalingen voor deze verstrekkingen. De artikelen hieronder genoemd, verwijzen naar de verordening.

1. Woonvoorzieningen

a.Financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing

Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 2.1.1 lid a een financiële tegemoetkoming toekennen in de kosten van verhuizing en (her)inrichting.

De maximale tegemoetkoming bedraagt € 2.036,23.

Voor deze tegemoetkoming is een medische urgentie is vereist. De tegemoetkoming wordt gehonoreerd indien het urgentiecijfer een 5 of meer bedraagt. De urgentiecodes zijn in onderstaande tabel omschreven.

Urgentie 1

Er is geen medische problematiek die verhuizen noodzakelijk maakt.

Urgentie 2

De relatie tussen medische problematiek en de huisvesting is twijfelachtig, verhuizing is niet om medische redenen urgent.

Urgentie 3

Er is een relatie tussen de medische problematiek en de huisvesting, verhuizing is medisch gezien wenselijk.

Urgentie 4

Er is een duidelijke relatie tussen de medische problematiek en de huisvesting, verhuizen is om medische redenen zeer wenselijk, echter niet urgent.

Urgentie 5

Er zijn ernstige medische klachten, verhuizen is om medische redenen noodzakelijk, er is sprake van een urgente situatie.

Urgentie 6

Er zijn ernstige medische klachten, mogelijk levensbedreigend, verhuizen is om medische redenen zeer urgent.

Urgentie 7

Er bestaat acuut levensgevaar, verhuizen is op zeer korte termijn noodzakelijk.

De laatste twee categorieën zijn uiterst zeldzaam. In de beoordeling kan psychiatrische problematiek meegewogen worden.

Bij de voorwaarden, die gelden om voor deze vergoeding in aanmerking te komen, dient te worden aangemerkt dat de "redelijke termijn", zoals die genoemd in artikel 2.4 lid 2, op maximaal 6 maanden is gesteld.

b.Financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing

Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 2.1.1 lid b een financiële tegemoetkoming toekennen in de kosten van woningaanpassing.

-De maximale tegemoetkoming bij treffen van voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten als bedoeld in artikel 2.14 bedraagt 100% van de aanvaarde kosten.

De tegemoetkoming van voorzieningen als bedoeld in artikel 2.1.1 lid b bedraagt 100% van de aanvaarde kosten.

  • -

    Voor vervanging van of aanvulling op reeds verstrekte woonvoorzieningen op grond van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of ingevolge artikel 2.1.1. lid b van deze verordening, wordt een maximale vergoeding verstrekt van 100% van de aanvaarde kosten.

    b1. Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 2.1.1 lid 2 een voorziening in natura toekennen in de kosten van woningaanpassing.

  • -

    De woningaanpassing wordt bij de eigenaren van particuliere woningen uitgevoerd de Diamantgroep, vestiging Diensten.

  • -

    Met de Diamantgroep is een contract afgesloten waarin voorwaarden zijn opgenomen over de uitvoering. Er wordt verwezen naar dit contract.

  • -

    Bij de toekenning van de woningaanpassing wordt het primaat gelegd bij de uitvoering door de Diamantgroep. Afwijking van deze regel dient met redenen omkleed voorgelegd te worden aan het college van burgemeester en wethouders.

  • -

    Instappen van woningverhuurders zoals woningbouwverenigingen is mogelijk.

    • c.

      Financiële tegemoetkoming in de kosten van roerende woonvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 2.1.1 lid c een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van roerende woonvoorzieningen, die noodzakelijk is in verband met cara en/of allergenische aandoeningen, of de vervanging van tapijt dat niet geschikt is voor rolstoelgebruik. De maximale vergoedingsbedragen worden berekend op de wijze zoals aangegeven in de navolgende tabel.

B&W houden bij de bepaling van de financiële tegemoetkoming voor woningsanering rekening met de reeds verlopen afschrijvingsperiode van een bepaalde zaak. Hierbij wordt de volgende staffel gebruikt:

  • Voor een artikel nieuwer dan twee jaar wordt 100% van de kosten in aanmerking gebracht;

  • -tussen de twee en vier jaar wordt 75% van de kosten in aanmerking gebracht;

  • -tussen vier en zes jaar wordt 50% van de kosten in aanmerking gebracht;

    • -

      tussen zes en acht jaar wordt 25% van de kosten in aanmerking gebracht.

Woningsanering

Overgordijnen in de woonkamer

Overgordijnen in de slaapkamer

Vitrage

Vloerbedekking in de woonkamer

Vloerbedekking in de slaapkamer

Bijdrage per eenheid

€ 24,09per m² raamoppervlak

€ 18,33per m² raamoppervlak

€ 16,60per m² raamoppervlak

€ 13,55per m² vloeroppervlak

€ 12,05per m² vloeroppervlak

d.Financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie

Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 2.1.1 lid d een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van installaties.

De onderdelen waarvoor een tegemoetkoming kan worden gedaan alsmede de maximale tegemoetkoming voor die onderdelen is geregeld in bijlage II.

e.Financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting

Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 2.1.1 lid e een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van tijdelijke huisvesting.

De maximale tegemoetkoming bedraagt de werkelijke kosten met een maximum van:

  • -

    € 360,00 per maand indien de gehandicapte een zelfstandige woonruimte betrekt;

  • -

    € 180,00 per maand indien de gehandicapte een niet-zelfstandige woonruimte betrekt.

De bijdrage kan voor een periode van maximaal 6 maanden worden toegekend.

f. Financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving

Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 2.1.1 lid f een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van huurderving.

De maximale tegemoetkoming bedraagt de kale huur met een maximum van het in artikel 13 van de Huursubsidiewet genoemde bedrag per maand.

De eerste maand huurderving komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.

De bijdrage kan voor een periode van maximaal 6 maanden worden toegekend.

g.Financiële tegemoetkoming in de kosten voor het verwerven van grond

Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 2.13 een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van grondverwerving.

Het maximale aantal vierkante meters waarvoor een tegemoetkoming kan worden gedaan is geregeld in bijlage I.

h.Eigen bijdragen voor patiëntenliften en douche-hulpmiddelen

Met ingang van 1 januari 1996 vervallen.

2. Vervoersvoorziening

a.Recht op collectief aanvullend vervoer

Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 3.2 lid 1 een verstrekking doen voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 onder a.

Deze verstrekking heeft betrekking op

-vervoer middels het deeltaxisysteem als bedoeld in de overeenkomst tussen de gemeente Gilze en Rijen en Personenvervoer Zuid Nederland BV te Tilburg voor het vervoersgebied opgenomen in de overeenkomst.

Aan personen, waar het recht op deelname aan het collectief aanvullend vervoer (deeltaxi Midden-Brabant) door middel van een beschikking van burgemeester en wethouders is toegekend, wordt een eigen bijdrage per zone gevraagd conform het dan geldende openbaar vervoertarief, voor 2004 € 0,43. Bij het afhuren van een hele taxi wordt de eigen bijdrage per zone € 1,46. Het afhuren van een gehele taxi kan slechts geschieden op indicatie van Burgemeester en wethouders.

Indien er een medische noodzaak aanwezig is om een begeleider mee te laten reizen, dan mag deze gratis meereizen met de gehandicapte. De medisch begeleider dient ten allen tijde mee te reizen. Indien er geen medisch begeleider aanwezig is zal de vervoerder geen vervoer laten plaatsvinden.

Burgemeester en wethouders kunnen gedurende het jaar waarop deze verordening van toepassing is, het tarief wijzigen naar de norm openbaar vervoer, zoals deze in regionaal verband wordt gehanteerd.

b.Voorziening in natura in de vorm van een al dan niet aangepaste bruikleenauto

Ten aanzien van het verstrekken van een bruikleenauto zijn een aantal voorwaarden, waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor bovengenoemde voorziening:

  • 1.

    Primaat van deeltaxi kan gezien de gezondheidstoestand van de aanvrager niet worden opgelegd;

  • 2.

    inkomen van de aanvrager is niet hoger dan 1,5 x het norminkomen;

  • 3.

    de gehandicapte moet voor elke verplaatsing in het kader van de zorgplicht aangewezen zijn op een eigen auto;

  • 4.

    de handicap van de aanvrager is zodanig dat de kosten om de eigen auto aan te passen of een andere voorziening te verstrekken niet opwegen tegen een verstrekking van een bruikleenauto.

    • c.

      Taxi- of autokostenvergoeding

      • -

        Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 3.2 lid 2 een tegemoetkoming in de kosten doen voor het gebruik van een taxi of een eigen auto als bedoeld in artikel 3.1 onder c. Het primaat deeltaxi is leidend.

De verstrekking is afhankelijk van het inkomen van de gehandicapte.

De tegemoetkoming is aangegeven in de onderstaande tabel.

Tegemoetkoming in de kosten van

Inkomensklasse

tot 1,5 * norminkomen

Eigen auto of taxi

uitleenauto

rolstoeltaxi

Gesloten buitenwagen

€ 931,54

€ 602,63

€ 1.455,38

€ 301,32

-Ingevolge artikel 3.1 onder c sub 4 van de verordening, kan naast de verstrekking van een pas voor collectief aanvullend vervoer een financiële tegemoetkoming worden verstrekt van maximaal € 840,00 voor het afhuren van een auto die geschikt is voor rolstoelvervoer.

Aan deze voorziening zijn de onderstaande voorwaarden gesteld.

  • -

    toekenning kan alleen plaatsvinden indien de aanvrager zich uitsluitend zittend in een rolstoel kan verplaatsen;

  • -

    na goedkeuring van de aanvraag kunnen uitsluitend de kosten van "kale" huur na overlegging van de nota worden vergoed;

  • -

    bijkomende zoals bijvoorbeeld de kosten voor brandstof, extra gereden kilometers of verzekeringen zijn voor rekening van de aanvrager.

    • d.

      Tegemoetkoming in kosten van autoaanpassing

Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 3.2 lid 2 een tegemoetkoming in de kosten doen voor het aanpassen van een eigen auto als bedoeld in artikel 3.1 onder c.

De verstrekking is gebaseerd op de werkelijke kosten en is afhankelijk van het norminkomen.

De kosten worden vastgesteld door tussenkomst van de verstrekker van de autoaanpassingen.

De tegemoetkoming is aangegeven in de onderstaande tabel.

inkomensklasse tegemoetkoming

tot 1,1 * norminkomen gehele bedrag

1,1 tot 1,3 * norminkomen 80% van het bedrag

1,3 tot 1,5 * norminkomen 60% van het bedrag

1,5 tot 3,0 * norminkomen 40% van het bedrag

3,0 tot 5,0 * norminkomen 20% van het bedrag

boven 5,0 * norminkomen geen vergoeding

e.Vervoersvoorziening voor de aanschaf van een ander verplaatsingsmiddel

Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 3.1 onder c sub 5 een financiële tegemoetkoming of een vergoeding verstrekken in de kosten voor de aanschaf van een ander verplaatsingsmiddel of ingevolge artikel 3.1 onder b sub 4 een voorziening in natura. Hieronder kan worden verstaan de verstrekking van een driewielfiets of scootmobiel.

Burgemeester en wethouders winnen advies in bij Argonaut dan wel het Regionaal indicatieorgaan omtrent de noodzaak en het type van het aan te schaffen verplaatsingsmiddel. De verstrekking van een tegemoetkoming voor een verplaatsingsmiddel is afhankelijk van de werkelijke kosten en is niet inkomensafhankelijk.

Indien een tegemoetkoming voor een verplaatsingsmiddel wordt verstrekt, dan kan deze aangevuld worden met de voorziening als bedoeld in artikel 3.1 onder a.

Wanneer ingevolge artikel 3.1 onder c sub 5 een financiële tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten voor de aanschaf van een verplaatsingsmiddel wordt verstrekt, dan komen de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van het verplaatsingsmiddel voor rekening van de gehandicapte.

3. Rolstoelen en buitenwagens

a.Eigen bijdragen en verstrekkingswijze van een rolstoel

Burgemeester en wethouders kunnen als gevolg van artikel 4.3 lid 1 een rolstoel verstrekken.

De rolstoel wordt verstrekt in overeenstemming met wat is bepaald in de overeenkomst tussen Welzorg Revalidatie Techniek Tilburg en de gemeente Gilze en Rijen.

Rolstoel is hier een verzamelnaam voor de volgende voorzieningen:

  • a.

    handmatig voortbewogen rolstoelen

    • -

      actief rolstoel

    • -

      duwwandelwagen

    • -

      algemeen gebruik

    • -

      kort gebruik

  • b.

    elektrische rolstoelen en scootmobielen vallen hier niet onder

  • c.

    diversen

    • -

      handmatig voortbewogen kinderrolstoel

    • -

      kinderduw/wandelwagen

    • -

      elektrische kinderrolstoel

    • -

      handmatig voortbewogen rolstoelfiets

    • -

      motorische rolstoelfiets

    • -

      douche/toiletstoelen

Buitenwagens worden onderscheiden in open en gesloten buitenwagen.

b.Tegemoetkoming voor sportrolstoelen

Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 4.3 lid 2 een financiële vergoeding verstrekken voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel.

De vergoeding bedraagt maximaal € 2.640,00 voor de aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel.

De vergoedingen worden niet vaker dan eenmaal in de drie jaar verstrekt.

c.Tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie in rolstoelen die de gehandicapte in eigendom heeft

De financiële tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud en reparatie van een rolstoel (niet zijnde een sportrolstoel) die de gehandicapte in eigendom heeft is niet inkomensafhankelijk. Burgemeester en wethouders kunnen advies inwinnen bij Argonaut dan wel het Regionaal Indicatieorgaan over de noodzaak, alvorens over te gaan tot het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor deze kosten. De kosten van dit advies komen voor rekening van de gemeente.

d.Tegemoetkoming in de kosten van verzekering van rolstoelen die de gehandicapte in eigendom heeft

De financiële tegemoetkoming voor de kosten van de verzekering van een rolstoel (niet zijnde een sportrolstoel) die de gehandicapte in eigendom heeft is niet inkomensafhankelijk. Wanneer de rolstoel jonger is als drie jaren dan zullen de kosten van de all risk verzekering worden vergoed, is de rolstoel drie jaren of ouder dan zullen de kosten van de W.A. verzekering worden vergoed.

e.Tegemoetkoming in de kosten van verkeerstrainingen voor rolstoelgebruikers

De financiële tegemoetkoming voor de kosten van de verkeerstraining voor rolstoelgebruikers heeft betrekking op verkeerstrainingen die worden gegeven door Welzorg in het kader van door hen te verstrekken rolstoelen. De financiële tegemoetkoming voor deze kosten is niet inkomensafhankelijk.

4. De eigen betalingen

De eigen betaling mag, opgeteld bij eventuele andere eigen bijdrage(n) en eigen betaling(en), niet hoger zijn dan 25% van de draagkracht van de gehandicapte. Hierin begrepen zijn ook de eigen bijdragen, die de gehandicapte in het betreffende kalenderjaar in het kader van de AWBZ heeft betaald. De gehandicapte zal met bewijsstukken de eigen bijdrage in het kader van de AWBZ aan moeten tonen.

Onder draagkracht wordt verstaan 25% van de draagkracht die wordt toegepast in het kader van de WWB.

De draagkracht (WWB) wordt in het kader van deze verordening als volgt berekend:

  • -

    het werkelijke inkomen, als bedoeld in artikel 1.1 onder b,

  • -

    verminderd met het norminkomen, als bedoeld in artikel 1.1 onder c.

Verdere aftrekposten worden niet meegenomen.

In het kader van de draagkrachtberekening wordt de vermogenspositie van de gehandicapte buiten beschouwing gelaten.

5. Persoonsgebonden budget

(vervallen met ingang van 01 januari 2004)

BIJLAGE I

Aantal m² waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden gegeven ingevolge artikel 2.13 "het verwerven van grond"

Ingevolge artikel 2.13 is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van de beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m² wat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt, is per vertrek (zie onderstaande tabel) gemaximaliseerd.

1a.Aantal m² waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning

Aantal m² waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming wordt verleend

Soort vertrek

Ingeval aanbouw

van een vertrek

Ingeval uitbreiding

Van een vertrek

Woonkamer

Keuken

Éénpersoonsslaapkamer

Tweepersoonsslaapkamer

Toiletruimte

Badkamer/wastafelruimte

Doucheruimte

Entree/gang/hal

Berging

30

10

10

18

2

2

3

5

6

6

4

4

4

1

1

2

2

4

Het totale aantal extra m² dat op grond van de beperkingen noodzakelijk is, wordt vermenigvuldigd met de grondprijs per m² ad € 202,30. Dit bedrag is inclusief BTW en gebaseerd op sociale woningbouw.

Maximum totale subsidiabele

grondkosten (incl. BTW): ............aantal m² x € 202,30)

1b.Ingevolge artikel 2.13 van de verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Gilze en Rijen 1999 is het mogelijk om een financiële tegemoetkoming te krijgen in de kosten voor het aanbouwen of uitbreiden van een vertrek bij een bestaande woning of de extra bouwkosten bij een nieuw te bouwen woning.

Voor de berekening van deze tegemoetkoming wordt als basis genomen het extra aantal m² dat volgens tabel 1a voor vergoeding in aanmerking komt, vermenigvuldigd met de verdiepingshoogte, met een maximum van 2,70 m².

De uitkomst van deze vermenigvuldiging in kubieke meters wordt vermenigvuldigd met de kubieke-meterprijs van € 265,54; Dit bedrag is inclusief BTW.

Maximum totale subsidiabele

bouwkosten (incl. BTW): ................ aantal m² x 2,70 x € 265,54.

Wanneer het woonoppervlak van de nieuw te bouwen woning groter is dan 75 m² vermeerderd met het maximum aantal m² dat noodzakelijk is volgens het programma van eisen (zie kolom 2 van tabel 1a), wordt geen financiële tegemoetkoming in de bouwkosten verstrekt.

2.Het aantal vierkante meters verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort, dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt, bedraagt 20 m².

2. BIJLAGE II

Maximale vergoeding ingevolge artikel 2.1 lid 1 sub d

("kosten van onderhoud, keuring en reparatie").

Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de door de VNG gegeven jaarlijkse richtlijn) van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming;

  • a.

    stoelliften;

  • b.

    rolstoelplateauliften;

  • c.

    sta-plateauliften;

  • d.

    hefplateauliften;

  • e.

    woonhuisliften;

  • f.

    balansliften;

  • g.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • h.

    elektromechanisch openings- en sluitingsmechanisme van deuren met uitzondering van garagedeuren.

De kosten voor de maximale vergoeding van de keuring en het onderhoud van liften dienen nooit meer te zijn dan in de jaarlijkse richtlijn van de VNG aangegeven bedragen.

Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:

  • -

    50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

  • -

    50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

  • -

    50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.

    ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP DE VERORDENING

Afdeling I: Algemeen

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.

a. Voorzieningen

Onder a wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de Wet Voorzieningen Gehandicapten vallen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De wet geeft zelf een omschrijving van het begrip woonvoorziening1 en van het begrip vervoersvoorziening2.

Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, noch in de wet, noch in deze verordening. Hoewel iedereen precies weet wat onder een rolstoel verstaan wordt, geeft het formuleren van een begripsomschrijving grote problemen. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn.

Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen.

Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Indien een rolstoel uitsluiten voor buitengebruik geschikt is, is de rolstoel per definitie een vervoermiddel.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel.

b. Inkomen

Terwille van een eenduidige en gelijke hantering van inkomensbegrippen binnen de gemeentelijke praktijk worden hier dezelfde begrippen gehanteerd als bij de Algemene Bijstandswet. Omdat het norminkomen voor een jongere van 18 tot en met 20 jaar in de Algemene Bijstandswet echter veel lager ligt dan het norminkomen van een 21-jarige, zou dit bij de verstrekking van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van eigen vervoer ten opzichte van een 21-jarige en ouder aanleiding geven tot ongewenste effecten. Vandaar dat voor toepassing van de WVG-verordening het norminkomen voor deze jongeren is gelijkgesteld.

d. Vreemdeling

Onder d wordt bepaald dat iedereen die niet de Nederlandse nationaliteit bezit als vreemdeling wordt beschouwd. Dit in aansluiting op artikel 4 van de Wet dat bepaalt dat een vreemdeling voor de in artikel 2 bedoelde voorzieningen slechts in aanmerking kan komen indien hij op grond van de artikelen 9 en 10 van de Vreemdelingenwet gerechtigd is in Nederland te verblijven. De Wet voorzieningen gehandicapten geeft aan welke groepen hieronder vallen.

Een uitzondering dient te worden gemaakt voor de groep Molukkers die, zonder dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit, wel als zodanig behandeld wordt.

l. Woningaanpassing

In het begrip woningaanpassing komt het onderscheid terug dat de Wet voorzieningen gehandicapten maakt tussen enerzijds woningaanpassingen van bouw- of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen) en anderzijds woningaanpassingen van niet-bouw- of woningtechnische aard (roerende woonvoorzieningen).

De eerste categorie betreft de voorzieningen die onder het VROM-regime werden verstrekt (RGSHG) en betreffen het overgrote deel van de woningaanpassingen. Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische beperkingen.

De tweede categorie betreft de woonvoorzieningen die voorheen onder de AAW werden verstrekt en waar het criterium "ergonomisch" geen directe rol speelt (woningsanering in verband met CARA bijvoorbeeld).

Het criterium ergonomische beperkingen is dus gekoppeld aan bouw- of woontechnische voorzieningen.

m. Gemeenschappelijke ruimten

Bij zelfstandige bewoning wordt het begrip gemeenschappelijke ruimten beperkt tot ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, maar toegang daartoe verschaffen zoals een gang, een portaal etc.

Bij niet-zelfstandige bewoning kan door meerdere bewoners voor de uitoefening van de normale woonfuncties gebruik gemaakt worden van gemeenschappelijke ruimten, zoals woonkamer, keuken, toilet, doucheruimte. Wanneer een gehandicapte voor de uitoefening van de normale woonfuncties van een dergelijke gemeenschappelijke ruimte gebruik maakt en daarin beperkingen ondervindt, kan hij in aanmerking komen voor het treffen van voorzieningen.

n. Financiële tegemoetkomingen

Onder een financiële tegemoetkoming wordt begrepen een tegemoetkoming die in de werkelijke kosten van de voorziening die op het inkomen van de gehandicapte kan worden afgestemd, terwijl een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding wordt verstrekt los van het inkomen.

Vervolgens is het verschil tussen een forfaitaire vergoeding en een gemaximeerde vergoeding dat een forfaitaire vergoeding ook los van de werkelijk gemaakte kosten wordt verstrekt terwijl een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waarvoor de vergoeding is verstrekt en dus kan worden afgerekend op declaratiebasis.

o en p. Forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen

Een forfaitaire vergoeding is "een bedrag ineens" en kan dus niet op basis van declaraties worden afgerekend.

Een forfaitaire vergoeding is te vergelijken met een "cliëntgebonden budget", waarbij de cliënt volledige bestedingsvrijheid heeft. Zo werd op grond van de AAW de autokostenvergoedingen door het GAK verstrekt als gemaximeerde vergoeding (op declaratiebasis), terwijl het ABP dezelfde vergoeding verstrekt als forfaitair bedrag (volledige bestedingsvrijheid).

In beide gevallen gold echter dat indien de gehandicapte meer kosten maakte dan maximaal (of forfaitair) konden worden vergoed, deze meerkosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. In die zin is een forfaitair bedrag vergelijkbaar met een gemaximeerde vergoeding.

Voor de WVG is dit onderscheid tussen financiële tegemoetkomingen enerzijds en forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen anderzijds van belang omdat de meerkosten bij forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen niet vallen onder de regels die de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen stelt aan "eigen betalingen" (zie ook onder de toelichting op hoofdstuk 5). Eventuele meerkosten (men reist meer dan het forfaitaire of maximale bedrag toelaat) behoeven dus ook niet bij draagkrachtvaststelling in het kader van de WVG te worden betrokken.

Indien de vervoerskostenvergoeding als financiële tegemoetkoming zou worden verstrekt en deze op het inkomen wordt afgestemd, zouden de werkelijke kosten en dus ook de draagkracht wel in beeld kunnen komen, hetgeen uit oogpunt van beheersbaarheid van de kosten ongewenst wordt geacht.

Omdat in de ministeriële regeling deze begrippen door elkaar gebruikt worden, hebben wij het van belang geacht deze begrippen in de verordening nader te definiëren.

u. Normale elementaire woonfuncties

In de wet wordt het begrip woonvoorziening omschreven. Daarbij wordt aangegeven dat een woonvoorziening moet worden getroffen om (ergonomische) beperkingen, die het normale gebruik van de woning omvatten, op te heffen. Het gaat hierbij om de normale, elementaire woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging.

Het gebruik van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt niet onder de zorgplicht van de gemeente. Evenmin als het treffen van een voorziening uit oppas- of verzorgingsoogpunt, waarbij de gehandicapte degene is die verzorgd wordt.

Artikel 1.2 Beperkingen

Artikel 1.2 lid 1 geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening. Volgens de definitie die de WVG in artikel 1, onder a, van het begrip ‘gehandicapte’ geeft, dienen de aantoonbare belemmeringen (de WVG spreekt hier van beperkingen) die men ondervindt in het wonen of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen als gevolg van ziekte of gebrek. Of er sprake is van ziekte of gebrek zal veelal op grond van een medische diagnose moeten worden vastgesteld. Vervolgens moet op grond van die diagnose aan kunnen worden gegeven of de ondervonden beperkingen en de daaruit voortvloeiende belemmeringen een direct gevolg zijn van ziekte of gebrek. Ouderdom is op zich niet synoniem aan ziekte of gebrek. Toch kan ouderdom nauw samenhangen met het ouderdomsproces. Het gegeven dat men oud is, is op zich dus geen indicatie voor voorzieningen in het kader van de WVG. Wel kunnen gebreken als gevolg van slijtageprocessen, onverbrekelijk verbonden aan het ouder worden, aanleiding zijn om in het kader van de WVG voorzieningen te treffen.

Ook kunnen er belemmeringen worden geconstateerd zonder dat er sprake is van beperkingen of ziekte of gebrek. Zo kunnen pijnklachten soms een psychische of psychiatrische achtergrond hebben. Dan zal een uitspraak van een deskundige noodzakelijk zijn om te bepalen of de klachten berusten op een ziekte of gebrek, op grond waarvan dan vervolgens kan worden vastgesteld of aan de voorwaarde, die de wet op dit punt stelt aan de verlening van voorzieningen, is voldaan

* 1.2 lid 1 onder a: Individueel gericht

Met uitzondering van het collectief vervoer dient een voorziening in overwegende mate op het individu te zijn gericht. In dit artikel wordt het aanvragen van gemeenschappelijke voorzieningen dus uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is bijvoorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden.

* 1.2 lid 1 onder b: Langdurig noodzakelijk

Ingevolge onderdeel b dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkingen op het gebied van het wonen of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen.

Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of een desbetreffende rolstoel.

Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorg-organisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd.

Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan.

Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand van terugval op elkaar volgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De adviseur speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening een belangrijke rol.

Over dit onderdeel, de afstemming van kortdurende verstrekking en verstrekking voor langere duur, heeft overleg plaatsgevonden met de Thuiszorginstellingen c.q. de uitvoeringsorganen van de AWBZ.

* 1.2 lid 1 onder c: Goedkoopst adequaat

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat wordt bedoeld: "volgens objectieve maatstaven nog toereikend".

Hoewel datgene wat de gehandicapte als adequaat beschouwt, mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt.

Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Dit niveau zou bij woonvoorzieningen omschreven kunnen worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is.

Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopste nog adequate voorziening, mits de gehandicapte bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te houden.

Het begrip goedkoopst adequaat zal vooral betekenis hebben als het gaat om pakketten van voorzieningen waaruit een keuze gemaakt kan worden.

Artikel 1.2 lid 3 geeft twee situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend.

* 1.2 lid 3 onder a: Algemeen gebruikelijk

In artikel 1.2. lid 3 onder a wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend.

Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrokken moet worden zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen.

Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager. Met "als" wordt bedoeld een niet-gehandicapte persoon die in een vergelijkbare situatie verkeert (bijvoorbeeld voor wat betreft inkomen, leeftijd, etc.).

Voor een ieder boven de grens van 1½ maal het nominale inkomen is een auto algemeen gebruikelijk, zodat alleen meerkosten, bijvoorbeeld kosten voor speciale aanpassingen worden vergoed.

* 1.2 lid 3 onder b: Aanspraken via andere regelingen

In artikel 1.2 lid 3 onder b wordt aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Hetzelfde geldt voor privaatrechtelijke overeenkomsten.

HOOFDSTUK 2 WOONVOORZIENINGEN

Paragraaf 1. Algemene omschrijving

Artikel 2.1 lid 1 Type woonvoorzieningen

a. Verhuis- en inrichtingskosten

Burgemeester en wethouders kunnen een tegemoetkoming toekennen in de verhuis- en inrichtingskosten, indien de gehandicapte verhuist naar een aangepaste of goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Om zo doelmatig met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn dat indien de band tussen gehandicapte en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de gehandicapte) deze woning opnieuw aan een andere gehandicapte wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende bewoners naar een andere woonruimte moeten verhuizen.

Om dat te stimuleren kunnen burgemeester en wethouders ook een vergoeding toekennen. Als burgemeester en wethouders de achterblijvende gezinsleden verzoekt om de woning vrij te maken, kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.

Wanneer een woning wordt vrijgemaakt kan het dus voorkomen, dat er twee maal een vergoeding voor verhuizing en inrichting wordt verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de gehandicapte die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totaalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming is de verhuiskosten zal worden verstrekt dan wel een woning wordt aangepast.

b. Woningaanpassing

Van een tegemoetkoming in de woningaanpassingskosten wordt hier geen nadere specificatie gegeven. Het gaat hierbij om bouwkundige (onroerende) woningaanpassingen die de ergonomische beperkingen van de gehandicapte wegnemen of gedeeltelijk wegnemen. Hieronder volgt een overzicht van de kosten die subsidiabel zijn en die kunnen worden opgenomen:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan 80% van het honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat de aanneemsom meer bedraagt dan € 9.075,60 en het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing wordt ingeschakeld, worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • 4.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien de aanneemsom meer bedraagt dan € 2.268,90 en het toezicht noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

5. de leges, voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    de verschuldigde en niet-verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden, tot de datum van gereedmelding, voor zover deze verband houdt met het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel kan worden gebouwd, gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in artikel 2.13;

  • 9.

    de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen , die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet waren te voorzien;

  • 10.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • 12.

    van de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 t/m 11 meer dan € 907,56 bedragen, wordt 10% van die kosten, met een maximum van € 340,34.

Uitvoering woningaanpassingen:

Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 2.1.1 lid 2 een voorziening in natura toekennen in de kosten van woningaanpassing.

  • -

    De woningaanpassing wordt bij de eigenaren van particuliere woningen uitgevoerd door de Diamantgroep, vestiging Diensten.

  • -

    Met de Diamantgroep is een contract afgesloten waarin voorwaarden zijn opgenomen over de uitvoering. Er wordt verwezen naar dit contract.

  • -

    Bij de toekenning van de woningaanpassing wordt het primaat gelegd bij de uitvoering door de Diamantgroep. Afwijking van deze regel dient met redenen omkleed voorgelegd te worden aan het college van burgemeester en wethouders.

  • -

    Instappen van woningverhuurders zoals woningbouwverenigingen is mogelijk.

c. Roerende woonvoorzieningen

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- en woontechnische aard zal in de praktijk met name een financiële tegemoetkoming voor woningsanering in verband met CARA of het verstrekken van rolstoeltapijten worden verstaan.

d. t/m f. Overige woonvoorzieningen

Kosten voor onderhoud, keuring en reparatie, tijdelijke huisvesting en huurderving zijn in de verordening opgenomen. De punten e en f hebben vooral een functie naar verhuurders van woningen om hun medewerking te verkrijgen.

Op grond van de wet is de gemeente niet verplicht om de kosten van onderhoud, keuring en reparatie te subsidiëren. Alleen het treffen van een voorziening is expliciet in de wet geregeld. Het college van burgemeester en wethouders evenwel hebben besloten om de kosten van een aantal specifieke voorzieningen te subsidiëren, omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn.

Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrisch) beweegbare keukens.

In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de woonvoorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de extra woonlasten worden verstrekt.

Artikel 2.2 Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming

In dit artikel wordt aangegeven dat de financiële tegemoetkomingen voor onroerende woningaanpassingen, huurderving en voor onderhoud, keuring en reparatie worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte, terwijl financiële tegemoetkomingen voor verhuizing, huurderving en voor roerende woningaanpassingen verstrekt worden aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

De eigenaar kan voor huurderving in aanmerking komen, indien hij op verzoek van de gemeente een aangepaste woonruimte, die vrijkomt, aanhoudt totdat een gehandicapte de woonruimte gaat huren.

Artikel 2.3 Ruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

Van woongebouwen die specifiek op gehandicapten en ouderen gericht zijn mag men, zeker voor gemeenschappelijke ruimten, verwachten dat zij rekening houden met de specifieke kenmerken van de doelgroep waarvoor zij bestemd zijn. Dat betekent dat de voorzieningen in die algemene ruimten niet voor vergoeding in het kader van de Wvg in aanmerking komen.

Specifieke voorzieningen in het eigen woongedeelte van de gehandicapte kunnen wel voor vergoeding in aanmerking worden gebracht, tenzij het gaat om voorzieningen die geacht mogen worden zonder noemenswaardige meerkosten bij nieuwbouw aangebracht te kunnen worden en het gaat om een gebouw dat is gerealiseerd vanaf de negentiger jaren.

Vanaf die tijd is de gedachte van het zogenaamde aanpasbaar bouwen, evenals het zogenaamde seniorenlabel, gemeengoed geworden. Derhalve kan vanaf die tijd bouwen dat rekening houdt met de kenmerken van ouderen of gehandicapten, zeker in specifiek voor deze groepen bestemde gebouwen, als normaal worden beschouwd. Uiteraard geldt dit met name voorzieningen die bij de bouw zonder (noemenswaardige) meerkosten meegenomen kunnen worden. Voorzieningen die leiden tot aanzienlijke kosten en op het individu gericht zijn zullen veelal niet standaard worden aangebracht. Het begrip ‘zonder noemenswaardige meerkosten’ kan ruim uitgelegd worden. Om discussie te voorkomen wordt een bedrag van

€ 1.250,00 als drempel aangehouden zijnde een fractie van de bouwkosten. Kosten boven dit bedrag komen voor vergoeding in aanmerking als de voorziening de goedkoopst adequate oplossing is voor het woonprobleem van belanghebbende.

Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening

Artikel 2.4 Het primaat van de verhuizing

De manier waarop de woonvoorzieningen hier zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat bekeken dient te worden of een geschikte woning beschikbaar is of binnen redelijke termijn beschikbaar komt. Bij de vraag wat moet worden begrepen onder een redelijke termijn wordt aangesloten bij de termijn, die het gemiddeld kost om een woning ingrijpend aan te passen.

Onder geschikte woning dient hier te worden begrepen een woning die met betrekkelijk lage investeringen volgens het sociaal-medisch advies voldoende aangepast kan worden.

De gemeente maakt de afweging of zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven of dat de woning van gehandicapte aangepast moet worden. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn, kan uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven worden aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de gehandicapte. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de gehandicapte zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg. De bewijslast ligt hierin bij de gehandicapte; als deze motieven heeft om niet te willen verhuizen, zal hij deze motieven moeten onderbouwen, zowel wanneer deze te maken hebben met sociale omstandigheden, als met het al dan niet geschikt zijn van de huisvesting.

Het aantonen van ergonomische beperkingen geschiedt via een daarover uitgebracht onafhankelijk medisch advies aan de gemeente.

Is geen geschikte woning beschikbaar dan kunnen burgemeester en wethouders besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de bereidheid van de gehandicapte te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc.

Indien de gemeente nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonkostenvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten het primaat.

De tegemoetkoming in de kosten van verhuizen en inrichten wordt alleen verstrekt indien de aanpassingskosten van de huidige woning hoger zijn dan de aanpassingskosten van de nieuwe woning minus de verhuiskostenvergoeding. Anderzijds is het ook logisch pas, wanneer de aanpassingskosten duidelijk hoger zijn dan de verhuiskostenvergoeding, aan de gehandicapte redelijkerwijs het primaat van verhuizen kan worden opgelegd.

Op grond van artikel 14 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten blijft het primaat van de verhuizing in ieder geval buiten toepassing indien:

  • a.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de betrokkene niet geschikter en goedkoper is dan zijn huidige woning;

  • b.

    er niet binnen een tijdsbestek van zes maanden een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd;

  • c.

    de kosten van woningaanpassing van de door de gehandicapte bewoonde woning minder bedragen dan € 5.000,--;

  • d.

    de kosten van woningaanpassing van de door de gehandicapte bewoonde woning minder bedragen dan 125% van de kosten van verhuizing, noodzakelijke herinrichting en eventuele aanvullende woningaanpassingen;

  • e.

    er een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen. Verhuizen mag in ieder geval niet ten koste gaan van (mantel)zorg en de sociale omstandigheden van de gehandicapte;

  • f.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd zich niet binnen dezelfde regio bevindt als de woning die de gehandicapte nu reeds bewoont.

Indien het primaat van de verhuizing buiten toepassing blijft zal veelal een woonvoorziening in de vorm van (een financiële tegemoetkoming in de kosten van) een woningaanpassing moeten worden toegekend.

Paragraaf 3. Voorwaarden bij de verstrekking van woonvoorzieningen

Artikel 2.5 Aard van de materialen

Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de zorgplicht, zoals genoemd in de wet. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit bijvoorbeeld CARA niet op grond van deze verordening weggenomen kunnen worden. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen of uit de slechte staat van de woning als gevolg van onvoldoende onderhoud, vallen niet onder de werking van de verordening.

Artikel 2.6 Verzekering van de voorzieningen

Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in een verzekering te worden gedekt. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Artikel 2.7 Hoofdverblijf

De zorgplicht die gemeenten hebben met betrekking tot de verlening van woonvoorzieningen beperkt zich niet tot het hoofdverblijf van de gehandicapte. Als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling, kan op grond van artikel 2.7, lid 2, een woonruimte bezoekbaar worden gemaakt. Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met het gegeven dat toestemming van de eigenaar van de woning nodig is. Omdat de voorziening buiten de directe werkingssfeer van de wet valt kan de verhuurder niet gedwongen worden om de woning aan te passen.

De volgende kaders gelden hierbij.

In principe is een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing dus alleen mogelijk indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering kan gemaakt worden als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat eenmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de gehandicapte vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. De financiële tegemoetkoming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de gehandicapte daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de gehandicapte de woonkamer en één toilet kan bereiken.

Het derde lid bepaalt, dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling wordt opgenomen omdat de gehandicapte anders in de gemeente, waar hij zijn hoofdverblijf heeft de aanvraag zou indienen.

Het vierde lid bepaalt, dat de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt. Deze verklaring van de gemeente waar de AWBZ-instelling staat, heeft tot doel te voorkomen, dat de gehandicapte in meerdere gemeente een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woonruimte.

Artikel 2.8 Aanvang van de werkzaamheden en inzicht in de woning

Niet eerder dan nadat burgemeester en wethouders een beslissing hebben genomen over de aanvraag mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment hebben burgemeester en wethouders alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen burgemeester en wethouders als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Burgemeester en wethouders kunnen immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de gehandicapte gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is.

Artikel 2.9 Gereedmelding

In dit artikel wordt geregeld, dat de woningaanpassing binnen een bepaalde termijn wordt gereedgemeld. De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de gehandicapte. Hiervoor is gekozen, omdat degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd de gehandicapte is. Wanneer dat het geval is, heeft de gehandicapte, of zijn gemachtigde, geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden. De termijn wordt gesteld om te voorkomen, dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten.

Een andere reden voor het opnemen van een gereedmeldingstermijn is om te voorkomen, dat onnodig dan een verplichting tot uitbetaling van subsidie open blijft staan.

De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de toekenning is voldaan. Indien later alsnog zou blijken, dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Op grond van deze gegevens kan de financiële tegemoetkoming worden vastgesteld en vervolgens worden uitbetaald.

De genoemde termijn, in het vierde lid, van vijf jaar sluit aan op de normaal geldende verjaringstermijn; binnen vijf jaar is het mogelijk om subsidies, belastingen etc. terug te vorderen.

Artikel 2.10 Vaststellen van de financiële tegemoetkoming

De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten van de woningaanpassing.

Deze is pas definitief bekend op het moment, dat de aanpassing is uitgevoerd.

Artikel 2.11 Frequentie van woningaanpassingen

De gemiddelde periode waarbinnen een huishouden in Nederland verhuist is zeven jaar. Deze termijn is een gemiddelde. Om redelijke afwijkingen van dit gemiddelde mogelijk te maken is de frequentie bepaald op vijf jaar. Bij een verhuizing binnen deze termijn kan de gehandicapte geen rechten doen gelden voor een woningaanpassing op zijn nieuwe adres.

Het staat de gehandicapte vrij om vaker te verhuizen dan eens in de vijf jaar. In dat geval (verhuizing zonder dat op grond van ergonomische belemmeringen hier aanleiding voor is) wordt op de eigen verantwoordelijkheid van de gehandicapte gewezen. Dit houdt in, dat in die gevallen de gehandicapte zelf net als iedere andere burger voor deze kosten zorgdraagt.

Gevolg van deze redenering is dat een eventuele aanpassing van de nieuwe woning door de gehandicapte zelf gefinancierd moet worden.

Als een gehandicapte vanuit een andere gemeente een (aangepaste) woning in de gemeente zoekt waar deze verordening van kracht is moet de gehandicapte aantonen dat hij de laatste vijf jaar niet is verhuisd (brengplicht).

Artikel 2.12 Duidelijkheid over de financiering

Indien er geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening staat het niet vast dat de voorziening daadwerkelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen subsidie wordt verleend.

Bij gehandicapten die een huurwoning bewonen, dient overeenstemming te bestaan tussen huurder en verhuurder over de financiering van het niet gedekte deel van de investering. Deze overeenstemming kan bestaan uit een doorberekening in de huur of afspraken over rente en aflossing van een door de verhuurder aan de huurder verstrekte lening of een andere wijze van financieren door de gehandicapte zelf.

Bij gehandicapten die een eigen woning laten aanpassen dient duidelijk te zijn dat voorzien is in de financiering van het niet gedekte deel.

Paragraaf 4. Beperking in de verstrekking van woonvoorzieningen

Artikel 2.13 Het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft, kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut.

Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal m² wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken.

Artikel 2.14 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

De subsidie voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt indien door het realiseren van deze aanpassing de woning bereikbaar wordt voor de gehandicapte. Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komen niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden.

Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 2.15, 2.16 en 2.17

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen, woonschip of het verblijf van een binnenschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Toch kunnen er voor de gemeente redenen zijn om, gezien de kenmerken van deze woonruimten, nadere voorwaarden te stellen.

Paragraaf 6. Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 2.19 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- of inrichtingskosten verstrekken aan een gehandicapte, die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte verhuist.

Burgemeester en wethouders kunnen ook aan een niet-gehandicapte persoon een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten verstrekken, indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrijkomt voor een gehandicapte. De financiële tegemoetkoming dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.

Het feit dat pas nadat de gemeente positief heeft beschikt een gehandicapte in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming heeft te maken met de zorgvuldigheid die betracht moet worden. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is, kan de gehandicapte tot verhuizen overgaan. Via de hardheidsclausule kunnen burgemeester en wethouders alsnog besluiten een financiële tegemoetkoming te verlenen indien, naar de mening van de gemeente, in urgente gevallen naar een geschikte woning is verhuisd voordat de beschikking door de gemeente is verleend, rekening houdend met de eisen van zorgvuldigheid. De zorgvuldigheid houdt in dat het advies wel ingewonnen moet zijn. Wordt dit nagelaten, dan kan het voorkomen dat gehandicapte reeds is verhuisd naar een andere woning die echter niet in voldoende mate de ergonomische belemmeringen opheft. De gehandicapte dient in voorkomende gevallen vooraf toestemming aan de gemeente te vragen.

In de praktijk is gebleken dat aanvragers die een verzoek indienen voor een verhuis-en (her)inrichtingskostenvergoeding dit alleen maar doen om voor de woningstichting een urgentieverklaring te verkrijgen. De vergoeding is voor een aantal mensen naar eigen zeggen zelfs niet nodig. Aanbiedingen van de woningstichting worden meerdere malen afgeslagen omdat er een uitdrukkelijke voorkeur wordt gegeven aan bepaalde buurten of wijken.

Om het oneigenlijk gebruik van deze regeling te voorkomen is in samenwerking met de Argonaut een urgentiecode ontwikkeld. Voor steeds meer gemeenten geldt dat een medisch urgentie tot verhuizen pas als zodanig wordt gehonoreerd indien het urgentiecijfer een 5 of meer bedraagt. Bij de omschrijving is met deze tendens rekening gehouden. Door pas vanaf urgentiecijfer 5 te spreken over een noodzakelijke verhuizing kan verwarring met de indicatie voor verhuiskosten in het kader van de WVG mogelijk worden voorkomen.

Paragraaf 7. Overige woonvoorzieningen

Artikel 2.20 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Alleen de voorzieningen genoemd in bijlage II van het verstrekkingenbesluit komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.

Artikel 2.21 Kosten in verband met huurderving

In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de extra woonlasten worden verstrekt.

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan worden bevorderd dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming is maximaal zes maanden.

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leegstaat mag dit als normaal worden beschouwd.

Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake is van een aangepaste woning.

Artikel 2.22 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de gehandicapte ligt om te voorkomen dat er extra woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

Paragraaf 8. Antispeculatie- en boetebeding

Artikel 2.24 Antispeculatiebeding

Bij toekenning van de woningaanpassing is reeds bepaald wat de stijging in waarde is als gevolg van die aanpassing, gelet op het feit dat de meerwaarde is bepaald aan de hand van het door de gemeente verstrekte bedrag voor het realiseren van de woningaanpassing. Op het moment van verkoop moet vastgesteld worden welk bedrag de gehandicapte aan de gemeente moet terugstorten op moment van verkoop.

Ook de administratieve procedure zal kosten met zich meebrengen. Bij de uiteindelijke rendementsafweging wordt hiermee eveneens rekening gehouden.

Als de gehandicapte binnen vijf jaar nadat de woning is aangepast de woning verkoopt moet de extra opbrengst (deels) aan de gemeente worden teruggestort.

Artikel 2.25 Boetebeding

Om oneigenlijk gebruik van deze verordening te beperken, is in dit artikel een boetebeding opgenomen. Door toepassing van dit artikel bestaat voor de gemeente de mogelijkheid om bij oneigenlijk gebruik gelden terug te vorderen. Het moge duidelijk zijn dat bij overmacht of bijvoorbeeld verhuizing in verband met de aanvaarding van een werkkring elders dit artikel niet zal worden toegepast.

HOOFDSTUK 3 VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Algemene omschrijving

Omdat collectieve systemen op zeer verschillende wijze kunnen worden opgezet en uitgangspunt is dat de gehandicapte altijd een bijdrage in de kosten van dit vervoer levert (vergelijkbaar met openbaar vervoerstarieven), kan een collectief vervoerssysteem niet als voorziening in natura worden aangemerkt.

In artikel 3.1 worden de navolgende categorieën onderscheiden:

  • a.

    het collectief aanvullend vervoerssysteem;

  • b.

    verstrekkingen in natura;

  • c.

    financiële tegemoetkomingen in kosten van vervoer.

Een combinatie van de onder a, b en c genoemde voorzieningen is mogelijk.

a. Het collectief aanvullend vervoerssyteem

Een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer. Dit is de eerste vorm die genoemd wordt van de vervoersvoorzieningen, omdat dit een vorm is die tevens individuele voorzieningen (gedeeltelijk) overbodig kan maken. Het is derhalve een voorziening die binnen de rangorde van voorzieningen het primaat heeft. Dit primaat blijkt met name uit de formulering van artikel 3.2.

Door een hoogwaardig systeem van aanvullend openbaar vervoer op te (doen) zetten kan de gemeente in belangrijke mate aan haar zorgplicht voldoen ten aanzien van het vervoer buitenshuis. Een dergelijk systeem dient wel aan een aantal voorwaarden te voldoen. De volgende kenmerken kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een systeem:

1 het systeem dient te functioneren op de tijden die zoveel mogelijk een relatie hebben met de tijden waarop het bestaande openbaar vervoer ook functioneert; mensen met een handicap dienen zoveel mogelijk gelijke reismogelijkheden te hebben als mensen zonder handicap.

2 Het systeem dient mensen met een handicap voor de deur op te halen en naar de deur van bestemming te brengen (met andere woorden: een van-deur-tot-deur-systeem), of van deur naar een halte te brengen (met andere woorden: een-deur-tot-halte-systeem). Ook vervoer met behulp van zogenaamde service-routes (halte-tot-halte, maar met een fijnmazig netwerk en halten op voor de doelgroep relevante plaatsen) kan onderdeel uitmaken van het systeem.

3 Het systeem dient geschikt te zijn voor mensen met een handicap. Dat wil zeggen dat rekening gehouden wordt met mensen die moeite hebben met zitten en dat ook rolstoelen of scootmobielen meegenomen kunnen worden of personen vervoerd kunnen worden gezeten in een rolstoel.

4 Het systeem dient oproep gestuurd te zijn; eventueel kan het systeem ook gebruik maken van bloktijden bij halte-tot-deur-vervoer (het voertuig staat op bepaalde tijdstippen bij vaste haltes).

  • 5

    Als het systeem aansluit op andere systemen dient een overstap bij het aanmeldings- telefoontje gemeld en geregeld te worden.

  • 6

    De kosten voor de gebruiker van een dergelijk systeem dienen in relatie te staan tot de kosten van het overige openbaar vervoer.

  • 7

    In het systeem is de terugbeloptie opgenomen (belanghebbende wordt 5 tot 10 minuten voordat de taxi komt, gebeld zodat hij/zij klaar kan gaan staan).

Vanaf 1 januari 1996 bestaat voor de W.V.G.-gerelateerde de mogelijkheid om mee te

reizen met de gehandicapte tegen het tarief van openbaar vervoer geldende voor de Wvg-gerechtigde.

b. Verstrekkingen in natura

In artikel 3.1 onder b, worden andere vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:

  • 1.

    allereerst de (aangepaste) auto voor korte en lange afstand. Dit kan zowel een personenauto zijn als een aangepaste bus. Deze voorziening kan gecombineerd worden met een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van dit vervoermiddel zoals verderop onder tegemoetkomingen in vervoerskosten zal worden vermeld. Bedoeling van een voorziening als deze is dat hiermee alle vervoersbehoeften kunnen worden ingevuld, indien het openbaar vervoer en een aanvullend systeem niet in aanmerking komen. Hiervan zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn wanneer men woont op een plaats waar geen (aanvullend) openbaar vervoer komt of kan komen;

  • 2.

    een (aangepaste) gesloten buitenwagen. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning;

  • 3.

    een scootermobiel of een open elektrische buitenwagen (zie onder 2);

  • 4.

    andere verplaatsingsmiddelen. Deze groep voorzieningen dient vervangend voor of aanvullend op een collectief systeem te worden gezien. De hoogte van de daaruit voortvloeiende financiële tegemoetkoming(en) kan daarom afhankelijk worden gesteld van de mate waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien.

c. Een financiële tegemoetkoming in kosten van vervoer

Deze tweede groep voorzieningen bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

  • 1.

    aanpassingen aan de auto. Wanneer de gehandicapte een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto;

  • 2.

    gebruik van een bruikleenauto. Het betreft hier een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een bruikleenauto;

  • 3.

    gebruik van taxi of een eigen auto: voor dat deel waarin een collectief systeem onvoldoende verplaatsingsmogelijkheden biedt, kan aanvullend daarop een financiële tegemoetkoming worden gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of een taxi;

  • 4.

    gebruik van een rolstoeltaxi. Omdat de kilometerprijs van een rolstoeltaxi hoger is dan die van een gewone taxi worden hier aparte normbedragen voor opgevoerd;

5. een vergoeding als tegemoetkoming in de kosten van verstrekking van een ander verplaatsingsmiddel. Hierbij kan gedacht worden aan een drielwielfiets, specifieke aanpassingen aan een standaardfiets of andere voorzieningen, die in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt geleverd. Hierbij worden alleen de meerkosten vergoedt. Met andere woorden, de kosten van een algemeen gebruikelijk verplaatsingsmiddel worden in mindering gebracht op de daadwerkelijke kosten.

Deze groep voorzieningen moet worden gezien als vervangend voor of aanvullend op het gebruik van een collectief systeem.

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening

Artikel 3.2 lid 1 onder a geeft aan dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken.

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre, de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening ter zake. Doordat de streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening.

Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening worden getroffen, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Zo'n situatie valt niet onder bekostiging via de Wet Voorzieningen Gehandicapten. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden. Indien een psychische blokkade behandeld wordt en er geen uitzicht is op een therapeutische oplossing, is een verstrekking gerechtvaardigd.

Artikel 3.2. lid 4: vaststelling van de tegemoetkoming

Bij aanwezigheid van een collectief aanvullend vervoerssysteem is de mate waarin dit systeem in de vervoersbehoefte voorziet, bepalend voor de hoogte van de financiële tegemoetkomingen aan de gehandicapte.

In voorkomende gevallen kunnen gehandicapten geen gebruik maken van het collectief aanvullende vervoer, bijvoorbeeld in die gevallen waar het vervoer van de gehandicapte samen met anderen in één vervoermiddel medische of ernstige psychosociale problemen veroorzaakt bij de gehandicapte of bij de andere passagiers.

Te denken valt een ernstige gedragsstoornissen, infectierisico, ernstige psychiatrische stoornissen zoals ernstige fobieën en dergelijke.

Wanneer, zoals in artikel 3.2 lid 5 is bepaald, echtgenoten beide gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een financiële tegemoetkoming krijgt die niet in relatie staat tot de tegemoetkoming die anderen ontvangen.

Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt tot maximaal 1½ maal het normbedrag.

Artikel 3.3 Overgangsregeling vervoersvoorziening

Artikel 3.3 voorziet in een overgangsrecht. Vanwege de invoering van het collectief systeem wordt voor het merendeel van WVG-ers de verordening van toepassing.

Voor de volgende drie groepen is het zinnig een overgangsrecht in het leven te roepen:

-indien het collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer per 1 april 1994 nog niet operationeel is, wordt aan degenen die onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de wet, en die al een vervoersvergoeding ontvingen, een financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten verleend en worden de bedragen die zij ontvingen afgebouwd.

De bedragen zijn als volgt samengesteld:

  • -

    1994: (1 april tot en met december) € 774,15;

  • -

    per 1 januari 1995: € 884,87;

  • -

    per 1 januari 1996: € 737,39.

Bij de inwerkingtreding van een systeem van collectief aanvullend vervoer, wordt de vergoeding aan betrokkenen beëindigd. Toepassing van deze overgangsbepaling betekent dat aan gehandicapten die voor de eerste maal een verzoek om een vervoersvoorziening in het kader van de WVG indienen, een lager bedrag zal worden betaald dan aan hen op wie deze overgangsbepaling van toepassing is;

-de groep gehandicapten, die woonachtig is in een AWBZ-voorziening, die niet onder de werkingssfeer van de WVG valt en voor invoering van de WVG een vervoerskostenvergoeding ontving.

Het overgangsrecht voor deze groep, die op grond van artikel 2 lid 2 van de WVG niet meer in aanmerking komt voor een vervoerskostenvergoeding, zal worden vastgelegd in een ministeriële regeling. Deze nadere regeling zal bepalen, dat deze groep gehandicapten in 1994 eenzelfde vergoeding krijgen (op aanvraag) als zij hadden vóór in werking treden van de WVG. In 1995 zal deze vergoeding worden gehalveerd en in 1996 wordt deze vergoeding tenslotte beëindigd; Met ingang van 1 januari 1996 hebben de gemeenten eveneens de zorgplicht gekregen voor vervoersvoorzieningen voor personen die in een AWBZ instelling verblijven.

-de groep gehandicapten, die voor de invoering van de WVG een voorziening had in het kader van de AAW en die een inkomen heeft boven de nieuwe gedifferentieerde inkomensgrenzen van 1½ maal het norminkomen.

Voor deze groep zal nog voor een termijn van zes maanden de oude voorziening worden verstrekt, waarna de verstrekking wordt stopgezet.

HOOFDSTUK 4 ROLSTOELEN

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders een rolstoel kunnen verstrekken voor verplaatsing binnen- en/of buitenshuis. "Rolstoelen" die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn per definitie vervoersvoorzieningen (bijvoorbeeld een scootermobiel voor buitengebruik of een elektrische buitenwagen).

Zoals bij de begripsomschrijvingen reeds is aangegeven, valt onder het begrip "rolstoel" alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kan ook verstaan worden een duwwandelwagen.

Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend.

In het Verstrekkingenbesluit is een opsomming van de rolstoelen opgenomen, die door de verstrekker in huur worden gegeven.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

In dit artikel is in het eerste lid omschreven wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor verstrekking van een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de gehandicapte). Voorts moet men (om medisch-ergonomische redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Ten slotte moeten andere loop-hulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn.

In het tweede lid wordt bepaald dat gehandicapten voor sportrolstoelen in aanmerking komen, ook indien zij in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening.

Artikel 4.3 Huur en eigendom

Een rolstoel wordt in huur verstrekt aan de gehandicapte. De verstrekker blijft eigenaar van de rolstoel. De gemeente betaalt op basis van een contract een bedrag voor de verstrekking van de rolstoelen aan de verstrekker.

In de overeenkomst, die de verstrekker en de gehandicapte sluiten, worden afspraken opgenomen met betrekking tot onderhoud en reparatie.

De verstrekker kan besluiten de rolstoel voor verkoop aan te bieden aan de gehandicapte.

Voor wat betreft de sportrolstoel wordt een afkoopsom verstrekt. Met dat bedrag kan de gehandicapte zich een sportrolstoel aanschaffen. Dit bedrag is inclusief een bedrag ten behoeve van onderhoud en reparaties.

HOOFDSTUK 5 EIGEN BIJDRAGEN EN FINANCIËLE TEGEMOETKOMINGEN

Ministeriële Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG.

Op grond van de artikelen 5 en 6 van de Wet Voorzieningen Gehandicapten heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de hierboven genoemde regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdrage WVG nadere richtlijnen gegeven, waaraan gemeenten zich moeten houden wanneer zij eigen bijdragen wensen te heffen voor bepaalde voorzieningen. In het lokale beleid van de gemeente Gilze en Rijen, neergelegd in deze verordening, is met deze richtlijnen rekening gehouden.

Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in kosten van het gebruik van de eigen- of bruikleenauto of van de (rolstoel)taxi is in de verordening de draagkracht overigens niet van toepassing. Hierbij is uitgegaan van normbedragen die inkomensafhankelijk zijn.

Artikel 5.1 Eigen bijdragen voor voorzieningen in natura

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met ingang van 1 mei 2005 een eigen bijdrage ten bedrage van het in de Wet voorzieningen gehandicapten vastgestelde maximum op te leggen bij aanvragen voor een woonvoorziening. In dit geval kan een bijdrage worden verlangd van € 45,00 bij één of meerdere aanvragen op één formulier. Worden in hetzelfde jaar afzonderlijk meerdere aanvragen ingediend dan is men afzonderlijk een eigen bijdrage verschuldigd

Artikel 5.2 Financiële tegemoetkomingen woon- en vervoersvoorzieningen

In artikel 5.2 van de verordening is aangegeven dat de hoogte van de financiële tegemoetkomingen in de kosten van woonvoorzieningen (zowel de woonvoorzieningen van bouwkundige- en woontechnische aard), als de kosten van de vervoersvoorzieningen wordt geregeld in het door burgemeester en wethouders vast te stellen Verstrekkingenbesluit.

Artikel 5.3 en 5.4 (Inkomensafhankelijke) vervoerskostenvergoedingen

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in kosten van vervoer met een bruikleenauto, eigen auto, een taxi of rolstoeltaxi wordt in ieder geval afhankelijk gesteld van de mate waarin een aanvullend collectief vervoerssysteem in de vervoersbehoefte kan voorzien.

Voor de wijze waarop een collectief aanvullend vervoerssysteem en de vervoersbehoefte van de gehandicapte de hoogte van de financiële tegemoetkoming mede bepaalt is in het Verstrekkingenbesluit een afzonderlijke tabel opgenomen in kosten van gebruik van een (bruikleen)auto dan wel (rolstoel)taxi afhankelijk gesteld van een tweede factor, namelijk de hoogte van het inkomen.

De inkomensgrens voor auto- en taxikostenvergoedingen:

artikel 5.4 geeft aan dat er boven de inkomensgrens van 1½ maal het norminkomen geen financiële tegemoetkomingen in kosten van het gebruik van een (bruikleen)auto of (rolstoel)taxi wordt verstrekt. Ook in de Algemene Arbeidsongeschiktheids Wet (AAW) gold een inkomensgrens waarboven geen aanspraak op een vervoersvoorziening bestond. Deze grens lag op een (bruto) bedrag van rond de € 19.966,33. Deze inkomensgrens komt voor echtparen en eenoudergezinnen ongeveer overeen met de in dit besluit gehanteerde nettogrens van 1½ maal het norminkomen.

Artikel 5.5 Financiële tegemoetkoming voor sportrolstoelen

In artikel 5.5 tenslotte is aangegeven dat de financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel bestaat uit een forfaitair bedrag. Het hanteren van een normbedrag voor sportrolstoelen verdient de voorkeur boven een aan de werkelijke kosten gerelateerde financiële tegemoetkoming voor de aanschaf en het onderhoud van de sportrolstoel, omdat deze kosten, gezien de technische ontwikkelingen op dit terrein en de moeilijk te objectiveren specifieke eisen die de gehandicapte aan de sportrolstoel kan stellen, sterk kunnen oplopen.

Afdeling II: Procedures

HOOFDSTUK 6 HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING

De aanvraagprocedure wordt in de Algemene wet bestuursrecht (AWB) geregeld, met name in hoofdstuk 3, Algemene Bepalingen over besluiten en Hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten.

Al hetgeen in de AWB is geregeld, hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt blijft. Voor een goed begrip zullen hier een aantal toepasselijke artikelen van de AWB worden besproken.

Artikel 6.1 Aanvraagprocedure

De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een voorziening op aanvraag wordt toegekend. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de gehandicapte noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een gehandicapte kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen.

Wie een aanvraag in kan dienen en waar dat moet gebeuren kan ook nog verwarring opleveren. De aanvraag kan uiteraard ingediend worden door de gehandicapte. Maar het is ook mogelijk dat een ander namens de gehandicapte een aanvraag indient. In principe dient men een aanvraag in te dienen bij die gemeente waar men in het bevolkingsregister is ingeschreven. Alleen in de situatie dat men verhuist naar een andere gemeente, kan het voorkomen dat men een aanvraag indient bij een gemeente waar men (nog) niet in het bevolkingsregister staat ingeschreven.

De aanvrager kan aangeven dat zijn gegevens vertrouwelijk ter beschikking worden gesteld. Op grond van artikel 2.5 AWB3 dienen de gegevens vertrouwelijk te worden behandeld.

Artikel 3.4a.2.2. AWB bepaalt4 dat de datum van ontvangst direct op de aanvraag dient te worden aangetekend, terwijl de aanvrager hier per omgaande bericht van ontvangt.

Artikel 6.2 Eisen ten aanzien van de adviseur

Ook de procedure die voor het vragen van advies moet worden gevolgd is in deze verordening niet opgenomen.

Wat de adviesprocedure betreft inzake het vragen van advies aan een extern deskundige, bieden de bepalingen van de AWB voldoende uitkomst. Indien het gaat om een advies dat gevraagd wordt aan een intern gemeentelijk adviesorgaan (GGD of gemeentelijke indicatiecommissie) dan gelden de procedures die de gemeente hanteert voor het inwinnen van advies van haar eigen dienst.

Afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering.

Artikel 3.5 geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten moet een adviseur worden benoemd.

De Wet zelf vereist dat en wel op grond van artikel 5 lid 1 onder c daaronder begrepen het inwinnen van deskundigenadvies. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de WVG advies uit te brengen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen interne en externe adviseurs. De hierboven genoemde omschrijving van adviseur betreft alleen externe adviseurs. Op een interne adviseur, zoals bijvoorbeeld de GGD, is artikel 3.5 AWB niet van toepassing.

In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt. De WVG vereist vermelding ook niet. De wet noemt: "de procedure..., daaronder begrepen het inwinnen van deskundigenadvies". De eisen, te stellen aan een deskundigenadvies, zijn opgenomen in artikel 6.2.

Daarbij kan het volgende worden aangetekend:

onder medische kennis dient verstaan te worden het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beperking.

Onder sociale kennis wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van de afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen). De ervaring van de beperking in de leef-, woon- en werksituatie wordt met de handicap aangeduid.

De adviseur moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar handicaps. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en de rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen.

Onder ergonomische kennis wordt het volgende verstaan. De adviseur dient inzicht te hebben in de aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan de mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie, psychologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen.

De technische kennis betekent dat een adviseur "weet" moet hebben van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden.

De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in één adviesfunctie.

Beslistermijn

De AWB regelt in artikel 4.13 dat de beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. De WVG kent een dergelijke termijn niet. De AWB regelt dan dat, bij gebreke daarvan, dit binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag dient te gebeuren. In het tweede lid van artikel 4.13 geeft de AWB aan dat die redelijke termijn in ieder geval verstreken is wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken geen beschikking heeft gegeven noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4.145.

Dit betekent dat binnen acht weken na het indienen van de aanvraag, de aanvrager in ieder geval bericht van burgemeester en wethouders ontvangt. Dat bericht houdt ofwel een besluit (beschikking) in ofwel een kennisgeving van een termijn waarbinnen het besluit (de beschikking) kan worden verwacht.

Wat een redelijke termijn is, is in het kader van de WVG in zijn algemeenheid niet aan te geven. Zo zal een ingewikkelde woningaanpassing aanmerkelijk meer tijd vergen dan een betrekkelijk eenvoudige aanvraag voor een vervoersvoorziening. Het is aan de rechter, na een bezwaarschriftenprocedure, om in een concreet geval te bezien of de redelijke termijn inderdaad reeds verstreken was. De rechter kan dit doen op verzoek van betrokken gehandicapte in twee situaties:

  • 1.

    wanneer de acht weken verstreken zijn van artikel 4.13, lid 2, en geen beschikking is afgegeven;

  • 2.

    wanneer de termijn die burgemeester en wethouders volgens de regeling van artikel 4.14 ABW hebben genoemd als redelijke termijn, is verstreken, eveneens zonder dat beschikt is.

Omdat overschrijding van deze termijnen gelijkgesteld is met een uitdrukkelijk besluit kan de gehandicapte in deze gevallen de hulp inroepen van de rechter door eerst bezwaar te maken en daarna beroep in te stellen tegen het uitblijven van de beslissing.

Maakt een gehandicapte gebruik van de mogelijkheden tot bezwaar of beroep, dan behouden burgemeester en wethouders de mogelijkheid - ook na het verstrijken van de beslistermijn - tot het geven van een beschikking. Burgemeester en wethouders zijn hier zelfs toe verplicht.

Artikel 4.15 ABW tenslotte bepaalt dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop burgemeester en wethouders krachtens artikel 4.5 de aanvrager uitnodigen de aanvraag aan te vullen, welke opschorting voortduurt tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Motivering

Ingevolge artikel 4.16 AWB dient de beschikking te berusten op een deugdelijke motivering. De motivering dient vermeld te worden bij de bekendmaking van de beschikking (artikel 4.17, lid 1 AWB). Volgens lid 2 van artikel 4.17 AWB dient zo mogelijk vermeld te worden krachtens welk wettelijk voorschrift de beschikking wordt gegeven. In het kader van deze verordening is dat artikel 2 WVG (zorgplicht).

Artikel 4.17, lid 3 ABW bepaalt dat indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van de beschikking kan worden vermeld, het bestuursorgaan deze zo spoedig mogelijk daarna verstrekt.

Vermelding van de motivering kan achterwege blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat, zo bepaalt artikel 4.18, lid 1 AWB. Maar wordt dan om een motivering verzocht, dan dient die zo spoedig mogelijk te worden gegeven.

Artikel 4.19 AWB bepaalt dat, indien een advies zelf volledig de motivering bevat en het advies ter kennis van de gehandicapte is of wordt gebracht, kan worden volstaan met verwijzing naar dit advies.

Tot slot bepaalde de AWB nog in artikel 4.20 dat indien burgemeester en wethouders een beschikking geven die afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift (i.c. de WVG) met het oog daarop uitgebrachte advies, dit in de motivering wordt vermeld, met vermelding van de redenen voor de afwijking.

Artikel 6.3 Gronden voor weigering

In artikel 6.3 geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan:

  • -

    onder a wordt ingegaan op de mogelijkheid dat op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld dat recht op een voorziening bestaat. Dat kan zijn omdat, ondanks de mogelijkheid tot aanvulling, de gegevens onvolledig zijn, of omdat betrokkene weigert bepaalde gegevens beschikbaar te stellen waardoor het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld;

  • -

    onder b wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid.

Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Artikel 6.4 Bijzondere bepalingen

Artikel 6.4 bepaalt in lid 1 dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft, indien een financiële tegemoetkoming dan wel een forfaitaire vergoeding wordt verleend. Door deze vermelding kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de financiële tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvordering daarvan eenvoudiger.

Artikel 6.4, lid 2 bepaalt dat in de beschikking geldingsduur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing.

Een tweede doel is om voldoende duidelijkheid te scheppen bij de gehandicapte wat van hem verwacht wordt. Hiermee kan voorkomen worden dat de situatie ontstaat dat gehandicapte en gemeentebestuur beiden een initiatief van de ander afwachten, terwijl de gehandicapte actie dient te ondernemen.

Bezwaar en beroep

Artikel 11 WVG bepaalt dat tegen de beschikkingen tot toekenning, weigering of intrekking van een in artikel 2 WVG bedoelde voorziening voor de gehandicapte beroep openstaat. Dit beroep is mogelijk bij de administratieve kamers van de Arrondissementsrechtbanken; hoger beroep is mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep.

Artikel 7.1 AWB bepaalt dat, voordat een beroep gedaan kan worden op de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank, eerst bezwaar gemaakt dient te worden tegen dit besluit. Dit betekent, dat er altijd aan een beroepsprocedure eerst een bezwaarschriftenprocedure vooraf dient te gaan. Laat men de periode om bezwaar te maken ongebruikt passeren, dan verspeelt men daarmee in principe ook de mogelijkheid tot beroep.

Beroep op de rechter is dus pas mogelijk nadat via bezwaar het besluit aan een bestuurlijke heroverweging is onderworpen.

Een bezwaarschrift moet ingediend worden bij hetzelfde bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, i.c. burgemeester en wethouders.

Men kan een bezwaarschrift indienen na ontvangst van een beschikking en na verstrijken van de redelijke termijn voor de beslissing (artikel 4.13 AWB).

Het bezwaarschrift moet naam en adres van de indiener bevatten evenals de dagtekening en de omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Verder moet het bezwaarschrift de gronden voor het bezwaar bevatten. Daarbij kunnen ook de nieuwste feiten, ook die zich hebben voorgedaan na het nemen van het bestreden besluit, meegenomen worden.

De termijn waarbinnen een bezwaarschrift moet worden ingediend bedraagt zes weken (artikel 6.7 AWB) en deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6.8, lid 1 AWB). Wanneer een bezwaarschrift ingediend wordt tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit dan is het bezwaar niet aan een termijn gebonden, met dien verstande dat het niet onredelijk laat ingediend mag worden (bijvoorbeeld enkele jaren nadat het bestuursorgaan in gebreke is gebleven).

Wordt een bezwaarschrift ingediend bij een onbevoegd orgaan, dan dient dit orgaan het bezwaarschrift, nadat de datum van ontvangst er op is aangetekend, zo spoedig mogelijk door te zenden onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender (artikel 6.15, lid 1 AWB).

Burgemeester en wethouders dienen de ontvangst van een bezwaarschrift schriftelijk te bevestigen.

Burgemeester en wethouders beslissen binnen zes weken op een bezwaarschrift, tenzij een bezwaarschriftencommissie wordt ingeschakeld; in dat geval dient een beslissing te vallen binnen tien weken (artikel 7.10 AWB, lid 1).

In het kader van de procedure wordt aan de gehandicapte de gelegenheid geboden gehoord te worden (artikel 7.2 AWB en volgende artikelen).

De beslissing betekent dat burgemeester en wethouders ofwel het bezwaar ongegrond achten (hun eerder beslissing in stand laten) ofwel hun eerdere beslissing herroepen en een nieuwe beslissing nemen (artikel 7.11 lid 1 en 2 AWB).

Na een bezwaarschriftenprocedure kan men in beroep gaan bij de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank. Dit beroep moet ook weer binnen zes weken worden ingesteld.

Elke beschikking dient de mededeling te bevatten dat tegen het genomen besluit bezwaar c.q. beroep mogelijk is en waar dit mogelijk is. Dit kan bijvoorbeeld door opname van de volgende formulering:

"De belanghebbende kan ingevolge artikel 8.1 juncto artikel 7.1 AWB tot zes weken na de dag van bekendmaking tegen dit besluit bezwaar maken door het indienen van een bezwaarschrift bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. Van de beslissing op het bezwaarschrift staat voor de belanghebbende beroep open bij de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank van zijn woonplaats."

Tot slot bepaalt artikel 7.15 AWB dat voor de behandeling van het bezwaar geen recht verschuldigd is. Echter is bij beroep op de rechtbank wel griffierecht verschuldigd.

HOOFDSTUK 7 VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN VAN RECHTHEBBENDE EN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS

Artikel 7.1 Inlichtingen, onderzoek, advies

Lid 1 van dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de gehandicapte op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen.

Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Burgemeester en wethouders mogen dus geen gegevens (doen) opvragen waarin zij uit andere hoofde geïnteresseerd zijn.

Lid 2 geeft aan wanneer burgemeester en wethouders advies dienen te vragen. Ingevolge artikel 4, lid 2 onder c WVG is vermelding daarvan in de verordening verplicht.

Er moet onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe adviseurs. Een interne adviseur werkt onder het gezag van burgemeester en wethouders. Op een externe adviseur zijn de regels van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Wanneer het eenvoudige (goedkope) voorzieningen betreft zal in veel gevallen via een deskundige intakeprocedure voorkomen kunnen worden dat advies noodzakelijk is. Om die reden zal voor eenvoudige voorzieningen niet altijd advies behoeven te worden gevraagd.

Een adviesaanvraag wordt gedaan wanneer de aanvraag betrekking heeft op tenminste twee van de drie terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen of rolstoelen. Bij een dergelijke aanvraag kan immers een bepaalde combinatie van voorzieningen doelmatiger en/of goedkoper zijn. Het advies dient ertoe dit te kunnen beoordelen.

Verder vragen burgemeester en wethouders advies, indien zij dit gewenst achten. Het moge duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waar dit een rol bij zou kunnen spelen. Het kan van belang zijn in ieder geval advies te vragen wanneer het gaat om specifieke, individuele aanpassingen aan bijvoorbeeld een te verstrekken rolstoel of bruikleenauto.

Artikel 7.2 Wijzigingen in de situatie

Ingevolge artikel 7.2 is de gehandicapte die een voorziening heeft ontvangen verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders door te geven.

Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals verandering van de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomensafhankelijk bijdragen, de staat van een verdere voorziening, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing, wijziging medische conditie etc.

Artikel 7.3 Intrekking van een beschikking

Parallel aan artikel 4.2.6.1., lid 1 sub c AWB kunnen burgemeester en wethouders volgens het eerste lid de voorzieningen geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest burgemeester en wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan. Het moge duidelijk zijn dat hiervan sprake is wanneer opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt, bijvoorbeeld over inkomen en draagkracht.

Intrekking is, conform het gesteld onder b, ook mogelijk als de gehandicapte in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na de aanmaning te voldoen.

Volgens lid 2 kan de verlening van een periodieke al dan niet financiële vergoeding of het verstrekken van een middel worden ingetrokken indien blijkt dat niet meer aan de in de hoofdstukken 2 (woonvoorzieningen), 3 (vervoersvoorzieningen) en 4 (rolstoelen) genoemde voorwaarden wordt voldaan.

Wanneer blijkt dat een voorziening die bestaat uit een volledige vergoeding of een financiële tegemoetkoming binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de (gedeeltelijke) bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend, kan deze voorziening ook worden ingetrokken.

Afdeling III: Slot

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Afwijken van bepalingen c.q. hardheidsclausule

Artikel 8.1 bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies.

Dit afwijken kan uiteraard alleen maar ten gunste van de betrokken gehandicapte en nimmer ten nadele. Verder is het met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Burgemeester en wethouders moeten in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 8.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

Deze restclausule biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd te worden genomen.

Artikel 8.3 Wijzigingsbevoegheid van burgemeester en wethouders

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek

Artikel 8.4 Evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening.

Artikel 8.5 Wetswijzigingen

Deze bepaling is opgenomen met het oog op eventuele (inhoudelijke) veranderingen of wijzigingen van de Wet voorzieningen gehandicapten, die tot gevolg hebben, dat de verordening moet worden aangepast of ingetrokken. Vooruitlopend op de aanpassing of intrekking zijn burgemeester en wethouders bevoegd reeds te handelen conform de wijzigingen.

Gehandicaptenparkeerkaart en gehandicaptenparkeerplaats:

Bij BESLUIT van de minister van Verkeer en Waterstaat van 1 oktober 2001, nr. CDJZ/WBI/2001-829, Centrale Directie Juridische Zaken, is de Regeling Gehandicaptenparkeerkaart in werking getreden. Deze regeling is niet als bijlage in de Verordening voorzieningen gehandicapten opgenomen. Tevens wordt als bijlage het besluit van burgemeester en wethouders d.d. 25-09-2001 en het raadsbesluit d.d. 22 en 29 oktober 2001 betreffende genoemde regeling opgenomen.

Voorstel aan het college van burgemeester en wethouders

Datum:

20 september 2001

Onderwerp:

Invoering gehandicaptenparkeerkaart.

Voorstel:

1.In te stemmen met de voorstellen zoals deze in bijgaande notitie zijn verwoord.

2.De commissie inwonerszaken kennis laten nemen van uw besluit.

3.De nieuwe regeling in te laten gaan met ingang van 1 oktober waarbij nieuwe aanvragen van voor 1 oktober reeds als zodanig behandeld gaan worden.

Toelichting

Inleiding

Op 4 juni 1998 heeft de Raad van de Europese Unie een aanbeveling gedaan om te komen tot een parkeerkaart van uniform communautair model voor mensen met een handicap. In verband daarmee heeft het ministerie van Verkeer en Waterstaat in overleg en samenwerking met de VNG gezorgd voor aanpassing van relevante wet- en regelgeving. Daarbij is tevens van gebruik gemaakt om de regeling inzake de aanvraag en afgifte van invalidenparkeerkaarten opnieuw op te zetten.

Dit alles heeft geresulteerd in de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (GPK) van 2 juli 2001, die op 1 oktober 2001 in werking zal treden. Een kopie van deze regeling is hierbij ingesloten.

Wijzigingen

Hierna zullen de voornaamste veranderingen worden weergegeven alsmede de gevolgen die de wijziging van de regelgeving heeft voor de criteria om voor een GPK in aanmerking te komen waarbij u als college ook een standpunt cq besluit in moeten nemen.

·Het besluit invalidenparkeerkaart is grondig herzien en geresulteerd in de Regeling Gehandicaptenparkeerkaart

·De term “invalide” is in diverse regelingen vervangen door “gehandicapte”. Dit heeft tot gevolg dat invalidenparkeerkaarten en invalidenparkeerplaats gewijzigd moeten worden in gehandicaptenparkeerkaarten en gehandicaptenparkeerplaats. Ik stel u voor om bestaande en geldige invalidenparkeerkaarten en bestaande borden met de benaming “invalidenparkeerplaats” te handhaven en pas bij vervanging aan te passen. Nieuwe aanvragen voor een kaart of plaats moeten wel gelijk de nieuwe regelgeving uitgevoerd worden.

·In artikel 49, eerste lid van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) is bepaald dat de raad van een gemeente waar een gehandicapte is ingeschreven, een GPK kan verstrekken. Indertijd is deze

bevoegdheid al overgedragen aan het college van burgemeester en wethouders. Op basis daarvan kan het besluitvormingsproces zoals die momenteel loopt met de huidige invalidenparkeerkaarten.

·In het besluit BABW is de mogelijkheid opgenomen om een GPK te verstrekken aan instellingen als bedoeld van artikel 8 van de AWBZ. Degelijke instellingen hebben vaak de beschikking over een of meer voertuigen waarmee bewoners worden vervoerd.

Zodoende is het niet meer noodzakelijk om voor iedere bewoner afzonderlijk een GPK aan te vragen.

·De geldigheidsduur van een GPK is in beginsel 5 jaar. Deze geldigheidduur kan worden beperkt met een minimumgeldigheidsduur van 6 maanden. Wanneer men in verband met het verstrijken van de geldigheidsduur van de kaart een nieuwe GPK aanvraagt, dient in de regel een nieuw geneeskundig onderzoek plaats te vinden. Alleen de keurende instantie kan bepalen of een geneeskundig onderzoek achterwege kan worden gelaten. Uitzondering vormt de GPK die afgegeven is aan een instelling als bedoeld in artikel 8 AWBZ. Momenteel vinden de keuringen plaats bij het CIZ. Ik stel u voor deze instantie vooralsnog hiervoor te gebruiken. Gezien de ontwikkelingen en de doelstellingen van het STICHTING SAP TE BAVEL (integraal, objectief en onafhankelijk advies) zal in de toekomst de keuring uitsluitend plaatsvinden bij het STICHTING SAP TE BAVEL. Tevens stel ik u voor dat de houder van de kaart na afloop van de geldigheidsduur een nieuw aanvraagformulier moet indienen zodat tevens onderzocht kan worden of er gewijzigde omstandigheden zijn.

·De GPK moet voorzien worden van de letters B(van bestuurderkaart), P(van passagierskaart, of I (van instellingenkaart). In het laatste geval moet de naam van de directeur van de instelling worden vermeld en bij “Voornaam” de naam van de instelling.

·Voor houders van een passagierskaart zijn de voorwaarden aangescherpt. Een GPK voor een passagier kan alleen nog worden verstrekt als de passagier niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen EN die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder.

Legeskosten.

Bij de “oude invalidenparkeerkaarten” waren de legeskosten voor het aanvragen van een invalidenparkeerkaart vastgesteld op € 4,54. Voor verlengingen werden geen legeskosten gerekend.

Aangezien de GPK een geldswaardig document is geworden en diverse criteria zijn aangescherpt stel ik u voor dat bij elke afgifte van een GPK (hetzij door einde geldigheidsduur, hetzij door verlies, diefstal e.d.) legeskosten worden geheven. Vanuit de VNG worden daarover bedragen genoemd van € 27,23 waarmee dan een gedeelte van de kosten (de prijs voor een medisch advies is momenteel (€ 59,90) kunnen worden afgewenteld op de kaarthouder. Ik stel u derhalve voor om de legeskosten met ingang van 1 oktober vast te stellen op € 25,00.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de kosten van de keuring in het kader van de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart geheel of gedeeltelijk te verhalen op de aanvrager.

Overgangsregeling

Houders van bestaande invalidenparkeerkaarten mogen deze kaart blijven gebruiken totdat hun geldigheidsduur is verstreken. Houders van dergelijke kaarten die in aanmerking willen komen voor een GPK met een nieuwe geldigheidsduur, dienen in beginsel opnieuw gekeurd te worden en moeten voldoen aan de nieuwe criteria. Slechts de keurende instantie kan bepalen of een geneeskundig onderzoek achterwege gelaten kan worden.

Ingangsdatum.

De nieuwe regeling treedt inwerking op 1 oktober a.s. Ik stel u voor om de nieuwe aanvragen reeds als zodanig te behandelen voor een GPK aangezien de tijdsperiode dermate kort is dat voor 1 oktober geen besluiten meer kunnen worden genomen op aanvragen waarvan nog geen medisch advies is aangevraagd.

Voorstel

Samengevat stel ik u het volgende voor:

1.Kennis te nemen van de nieuwe Regeling gehandicaptenparkeerkaart en het gewijzigde Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer

2.De bestaande en geldige invalidenparkeerkaarten en bestaande borden met de benaming “invalidenparkeerplaats” te handhaven en pas bij vervanging aan te passen. Nieuwe aanvragen voor een kaart of plaats moeten wel gelijk de nieuwe regelgeving uitgevoerd worden.

3.De Stichting SAP de medische advisering laten uitvoeren.

4.De houder van de kaart na afloop van de geldigheidsduur een nieuw aanvraagformulier laten indienen .

5.De legeskosten met ingang van 1 oktober vast te stellen op € 25,00.

6.De keuringskosten (geheel of gedeeltelijk) door aanvrager te laten betalen naast de legeskosten die worden doorgerekend als de kaart worden verstrekt.

7.In te stemmen met de overgangsregeling zoals deze hierboven staat vermeld.

Eerdere besluitvorming

Niet van toepassing.

Integraal voorbereid met

Met betrekking tot de legeskosten is overleg gevoerd met de heer Van der Meijs. Indien B&W instemt met deze legeskosten, dan kunnen deze met ingang van 1 oktober 2001 ingaan. Bij de vaststelling van de nieuwe legesverordening aan het begin van het nieuwe jaar zullen deze legeskosten worden opgenomen.

Met betrekking tot het delegatiebesluit is overleg geweest met de heer J. Timmermans. Indertijd is het delegatiebesluit van raad aan het college van burgemeester en wethouders gezamenlijk met andere wegenverkeersbevoegdheden gedelegeerd aan college van burgemeester en wethouders.

Gevolgen

Niet van toepassing.

Bijlage(n)

Model nieuwe gehandicaptenparkeerkaart.

Regeling gehandicaptenparkeerkaart.

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer.