Beleidsnotitie permanente bewoning recreatieverblijven

Geldend van 23-12-2004 t/m 24-04-2013

Inhoudsopgave

Samenvatting p. 3

  • 1.

    Achtergronden beleidsnotitie p. 5

  • 2.

    Planologisch regime p. 5

  • 3.

    Definitie permanente bewoning p. 6

  • 4.

    Omvang problematiek/onderzoeksgegevens p. 6

    • 4.1

      Inschrijvingen in de GBA p. 6

    • 4.2

      Voorlopige conclusies omvang permanente bewoning p. 8

  • 5.

    Achtergronden gebruik recreatiewoningen voor permanente bewoning p. 8

    • 5.1

      Effecten van permanente bewoning p. 8

    • 5.2

      Rijksbeleid p. 9

    • 5.3

      Provinciaal beleid p. 11

    • 5.4

      Conclusie rijks- en provinciaal beleid p. 11

    • 5.5

      Beleid van gemeenten in de regio p. 11

    • 5.6

      Gemeentelijke beleidskeuzes p. 12

    • 5.7

      Randvoorwaarden voor handhaving p. 14

  • 6.

    Beleid handhaving permanente bewoning p. 15

    • 6.1

      Inleiding p. 15

    • 6.2

      Indeling in categorieen p. 17

    • 6.3

      Overzicht categorieen p. 21

    • 6.4

      Vestiging van buitenlandse werknemers p. 22

  • 7.

    Instrumentarium/toezichtsactiviteiten p. 23

    • 7.1

      Inzet algemeen instrumentarium p. 23

    • 7.2

      Toezichtsactiviteiten/bewijsverzameling p. 25

  • 8.

    Uitvoeringsprogramma beleid p. 26

    • 8.1

      Fasering van de beleidsuitvoering p. 26

    • 8.2

      Contrôleactiviteiten per categorie p. 26

  • 9.

    (Bestuursrechtelijke) sanctiemiddelen p. 28

    • 9.1

      Bestuursdwang en dwangsom p. 28

    • 9.2

      Modaliteiten, hoogte van de bedragen en begunstigingstermijn p. 28

  • 10.

    Privacyaspecten p. 29

  • 11.

    Communicatie p. 29

    • 11.1

      Algemene informatievoorziening p. 29

    • 11.2

      Specifieke informatievoorziening p. 30

  • 12.

    Capaciteit en financiele middelen p. 30

  • 13.

    Bijlagen p. 30

Samenvatting

Minister Dekker van het ministerie van VROM heeft in november 2003 een brief gestuurd naar de voorzitter van de Tweede Kamer op welke wijze zij wenst om te gaan met permanente bewoning van recreatieverblijven. Dit beleid is verwerkt in de nieuwe Nota Ruimte. De minister zegt in haar brief dat gemeenten vóór 31 december 2004 duidelijkheid moeten geven naar hun burgers hoe zij om willen gaan met de permanente bewoning van recreatieverblijven. Deze brief van minister Dekker is vastgesteld door de Tweede Kamer. In het kort komt de inhoud van de brief hier op neer.

Gemeenten en provincies wordt de mogelijkheid geboden om bepaalde complexen van recreatiewoningen de bestemming woondoeleinden te geven. Dit geldt voor de complexen:

·          die op 31 oktober 2003 in grote mate onrechtmatig worden bewoond;

·          die zijn gelegen buiten waardevolle en/of kwetsbare gebieden;

·          die thans niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd;

·          waarvan de woningen voldoen aan het bouwbesluit;

·          en waarvan de bestemmingsplanwijziging niet in strijd is met de toepasselijke milieuwetgeving.

Een tweede optie voor de gemeente is het afgeven van persoonsgebonden gedoogbeschikkingen. Deze beschikking is aan een persoon verbonden en is niet overdraagbaar aan een andere persoon. Dit wil zeggen dat als de betreffende persoon niet meer in het recreatieverblijf woont dit recreatieverblijf niet meer voor permanente bewoning gebruikt mag worden en alleen nog maar gebruikt mag worden voor verblijfsrecreatieve doeleinden. Een dergelijke beschikking kan alleen worden afgegeven aan mensen die vóór 31 oktober 2003 in een recreatieverblijf woonden. Deze datum is als uiterste peildatum door de Minister van VROM gesteld.

In alle andere gevallen moet de gemeente handhavend gaan optreden. Dit kan zij doen door de bewoners aan te schrijven het permanent bewonen te beëindigen onder oplegging van een last onder dwangsom.

De gemeente Gilze en Rijen heeft MB-ALL B.V. opdracht gegeven een beleidsnotitie op te stellen waarin het beleidskader van de minister wordt uitgewerkt voor de situatie in de gemeente Gilze en Rijen.

Het beleid van de gemeente houdt in dat legalisatie van de permanente bewoning daar waar mogelijk wordt nagestreefd. Concreet betekent dit dat zal worden bekeken in hoeverre de permanente bewoning van recreatiewoningen in de gemeente kan worden gelegaliseerd. Belangrijk daarbij is dat moet worden voldaan aan de voorwaarden die de minister aan legalisatie stelt (zie hiervoor). Als legalisatie niet mogelijk blijkt zal ofwel handhavend moeten worden opgetreden ofwel een persoonsgebonden gedoogbeschikking worden verstrekt.

Voor de stacaravans geldt dat legalisatie überhaupt niet mogelijk is omdat nu al duidelijk is dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden die de minister hieraan stelt.

Voor bestaande gevallen van permanente bewoning heeft de gemeente een overgangsregeling gemaakt. Deze overgangsregeling houdt in dat iedereen die een recreatieobject voor 31 oktober 2003 gebruikt voor permanente bewoning een zogenaamde persoonsgebonden gedoogbeschikking krijgt. Dit houdt in dat de gedoogstatus geldt echter alleen voor die persoon en zijn huishouden en alleen voor die recreatiewoning. De gedoogstatus is niet overdraagbaar. Wanneer de huidige bewoner met zijn gezin het object verlaat, vervalt de gedoogstatus. Op deze manier komt op termijn een einde aan de permanente bewoning. Daarnaast worden aan de gedoogbeschikking nadrukkelijk eisen gesteld met betrekking tot de veiligheid van het object. Alleen als het object voldoet aan minimale eisen van veiligheid kan een gedoogbeschikking worden afgegeven. De toepassing van de gedoogregeling is bovendien afhankelijk gesteld van de aanwezigheid van een convenant tussen de gemeente en de recreatieondernemer. In dit convenant worden

eveneens afspraken vastgelegd omtrent onder andere de veiligheid van het recreatieterrein.

Iedereen die na 31 oktober 2003 het recreatieobject permanent is gaan bewonen komt niet in aanmerking voor een gedoogstatus en moet de permanente bewoning beëindigen. Als deze bewoners dit niet doen, danzal de gemeente een dwangsom opleggen. Deze dwangsom is een financiële prikkel, die iemand ertoe moet bewegen een einde te maken aan de permanente bewoning. Feitelijk komt dit er op neer dat iemand gedurende een aantal maanden de gelegenheid krijgt de permanente bewoning te beëindigen. Wanneer de permanente bewoning niet op de door de gemeente aangegeven datum is beëindigd, zal de opgelegde dwangsom worden verbeurd en kan de gemeente besluiten tot inning over te gaan. Op elke overtreding staat een maximale dwangsom € 20.000,-.

Voor uitzonderingssituaties zoals echtscheiding of calamiteit is het mogelijk om een tijdelijke gedoogbeschikking te krijgen voor het gebruiken van een recreatieobject voor permanente bewoning (overbruggingshuisvesting). De tijdelijke gedoogbeschikking geldt voor maximaal 1 jaar en kan alleen worden verstrekt als wordt voldaan aan alle voorwaarden die hiervoor gelden.

De gemeente gaat toezicht houden op de naleving van het verbod op permanente bewoning. Dit toezicht bestaat uit zowel controles op de parken zelf als uit administratieve controles zoals de Gemeentelijke Basisadministratie, belastinggegevens en kentekengegevens. Ook de personen die een gedoogstatus hebben gekregen worden periodiek gecontroleerd om te kijken of de situatie nog ongewijzigd is.

1.Achtergrond beleidsnotitie In juli 2004 heeft de gemeente Gilze en Rijen opdracht gegeven aan MB-ALL B.V. om een beleidsnotitie op te stellen voor de aanpak van permanente bewoning van recreatieobjecten in de gehele gemeente. Deze beleidsnotitie is bedoeld om duidelijkheid te bieden aan zowel bewoners als gemeentelijke diensten over de vraag wat onder permanente bewoning moet worden verstaan en over de wijze waarop de gemeente optreedt tegen permanente bewoning van recreatieverblijven. Ook biedt de beleidsnotitie de gewenste duidelijkheid aan de bestaande gevallen van permanente bewoning die soms al vele jaren voortduren zonder dat daardoor in het verleden door de gemeente Gilze en Rijen is opgetreden.

De aanleiding voor de opdracht aan MB-ALL is mede gelegen in het feit dat de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu in oktober 2003 per brief aan alle gemeenten heeft gevraagd voor het einde van 2004 een beleidskader voor permanente bewoning vast te stellen. Deze beleidsnotitie is dan ook het beleidskader waar de minister om vraagt.

Dit document heeft betrekking op alle in de gemeente Gilze en Rijen gelegen recreatieterreinen en campings, te weten:

Tabel 1 Overzicht campings en parken in de gemeente Gilze en Rijen

Naam terrein

Adres

Aantal standplaatsen

Aantal recreatiewoningen

Kampeerterrein Altena

Altenaweg ong

9

--

Kampeerterrein De Zwerm

Alphensebaan 22

20

--

Kampeerterrein Heidelust

Heideweg 2 t/m 6

232

20

Kampeerterrein Linberg Park

Molenschotsebaan 21

750

--

Kampeerterrein D’n Mastendol

Oosterhoutseweg 7-13

390

--

Recreatieterrein Wouwerdries

Raakeindse kerkweg 65

360

8

Kampeerterrein De Vossenberg

Spoelstraat 7

40

1

Kampeerhoeve De Ark

Alphensebaan 14

--

--

Het aantal standplaatsen en recreatiewoningen is gebaseerd op de in het bestemmingsplan Buitengebied toegelaten aantallen. In de praktijk zijn hierbij een aantal opmerkingen te maken:

  • ·

    Op het recreatieterrein Wouwerdries zijn op dit moment circa 9 recreatieobjecten gerealiseerd. Dit terrein wordt op dit moment heringericht. Het aantal objecten zal derhalve in de toekomst verder toenemen.

  • ·

    Op Linberg Park zijn er in de praktijk veel ‘caravans’ aan te merken als recreatiewoning, omdat deze qua maatvoering niet voldoen aan de definitie van stacaravan zoals vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan.

2. Planologisch regime

De kampeerterreinen en recreatieparken vallen allemaal binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1998’

Begrippenkader

Het bestemmingsplan verstaat onder een kampeerterrein: ‘een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en bedrijfsmatig geëxploiteerd en blijkens die inrichting en exploitatie bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.’

Onder een kampeermiddel wordt verstaan:

  • 1.

    een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

  • 2.

    enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerken zijnde.

Het bestemmingsplan definieert een recreatiewoning als: ‘een gebouw, dat dient als recreatieverblijf waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben (niet-permanente bewoning).’

Doeleindenomschrijving

Alle recreatieterreinen hebben de bestemming ‘recreatieve doeleinden.’ Volgens de doeleindenomschrijving bij deze bestemming mogen deze gronden worden gebruikt voor recreatieve doeleinden zoals omschreven in de Staat van recreatieve voorzieningen, met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen. Voorzover de gronden conform de Staat van recreatieve voorzieningen zijn aangeduid als ‘kampeerterrein’ zijn deze gronden bestemd voor de uitoefening van een recreatiebedrijf, waar personen die hun vaste verblijfplaats elders hebben, voor recreatieve doeleinden verblijf kunnen houden in kampeermiddelen c.q. recreatiewoningen.

3.Definitie permanente bewoning

Het bestemmingsplan geeft geen begripsomschrijving van permanente bewoning. Wel is in de doeleindenomschrijving bij de bestemming ‘recreatieve doeleinden’ omschreven dat de gronden bestemd zijn voor recreatief verblijf door personen die hun vaste verblijfplaats elders hebben. Permanente bewoning wordt dan ook gedefinieerd als: ‘bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.’

Conform de algemeen in de jurisprudentie aanvaarde definitie wordt ‘Hoofdverblijf’ door de gemeente Gilze en Rijen gedefinieerd als: ‘de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, dat tenminste bestaat uit een keuken, woon-, was-, en slaapgelegenheid.

4.Omvang problematiek/onderzoeksgegevens

4.1. Inschrijvingen in de Gemeentelijke Basisadministratie

Uit de beschikbare gegevens op grond van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) kan een globale indruk worden verkregen van de omvang van de permanente bewoning in de gemeente Gilze en Rijen. Een inventarisatie op de parken zal uiteindelijk een completere inschatting van de totale omvang moeten opleveren.

In de navolgende tabel zijn de gegevens uit de GBA weergegeven per park. Tevens is een uitsplitsing gemaakt naar de in het kader van deze nota van belang zijnde data (zie hierover ook paragraaf 6.1. Tijdlijn en categorisering).

Tabel 2 Inschrijvingen in de Gemeentelijke Basisadministratie per 23 augustus 2004

Park

Altena

De Zwerm

Heidelust

Linberg Park

D’n Mastendol

Wouwerdries

De Vossenberg

De Ark

Totaal

Aantal personen in GBA

0

4

92

310

7

17

0

0

430

Waarvan:

Inschrijvingen na 31 oktober 2003

0

2

8

10

0

9

0

0

29

Aantal inschrijvingen voor 31 oktober 2003

0

2

84

300

7

8

0

0

401

Waarvan:

Aantal inschrijvingen voor 27 april 1987

0

2

1

2

0

0

0

0

5

Aantal inschrijvingen tussen 27 april 1987 en 3 november 1998

0

0

57

152

3

0

0

0

212

Aantal inschrijvingen tussen 3 november 1998 en 31 oktober 2003

0

0

26

146

4

8

0

0

184

Op basis van de GBA is geen onderscheid te maken tussen het aantal ingeschreven personen en het aantal objecten waar 1 of meerdere personen staan ingeschreven. De reden hiervan is dat alle personen staan ingeschreven op het adres van het recreatieterrein en er in de GBA geen subnummering voor de objecten is aangebracht. Op dit moment is daarom niet aan te geven hoeveel objecten (op basis van de GBA) permanent worden bewoond. Bij de inventarisatie zal de koppeling tussen objecten en personen alsnog worden aangebracht.

4.2.Voorlopige conclusies omvang permanente bewoning

De voorlopige conclusies over de omvang van de permanente bewoning in de gemeente Gilze en Rijen zijn:

  • ·

    Op basis van de GBA zijn er 430 personen waarvan het sterke vermoeden bestaat dat zij permanent wonen in een recreatieobject.

  • ·

    Het aantal objecten dat permanent wordt bewoond is op basis van de GBA niet te bepalen omdat een subnummering van objecten in de GBA ontbreekt.

  • ·

    Er zijn 5 personen die onder het overgangsrecht vallen. Hoeveel objecten dit zijn is op basis van de GBA echter niet te bepalen. Dit zal tijdens de inventarisatie moeten blijken.

  • ·

    Na 31 oktober hebben zich 29 personen ingeschreven.

  • ·

    Permanente bewoning komt vooral voor op Heidelust en Linberg Park.

  • ·

    De permanente bewoning heeft vooral in de periode tussen 1987 en 1998 een grote vlucht genomen.

De gegevens uit de GBA vormen nog geen compleet beeld van de omvang van de permanente bewoning op de parken. De nog uit te voeren inventarisatie op de parken en de aanvullende administratieve inventarisatie zullen een totaalbeeld van omvang van de permanente bewoning in de gemeente Gilze en Rijen opleveren.

5.Achtergronden gebruik recreatiewoningen voor permanente bewoning

Alvorens in te gaan op het beleidskader zoals dat in de gemeente Gilze en Rijen zal worden gehanteerd, worden in dit hoofdstuk enkele algemene achtergronden geschetst die betrekking hebben op de problematiek rondom permanente bewoning. Deze achtergronden vormen de legitimatie van het handhavingsbeleid en geven inzicht in het kader waarbinnen de handhaving van permanente bewoning zich beweegt.

5.1 Effecten van permanente bewoning

Permanente bewoning van recreatieobjecten heeft zowel negatieve als positieve gevolgen. Bij de afweging van het maatschappelijke belang van handhaving van het verbod op permanente bewoning tegenover de belangen van de betrokken permanente bewoners spelen deze effecten een rol.

Negatieve effecten van permanente bewoning zijn:

a.aantasting van het buitengebied

Het buitengebied is een publiek bezit waar iedereen in de gelegenheid moet zijn vrij te recreëren, te ontspannen en van natuur en landschap te genieten. Het gebruik van recreatieobjecten voor permanente bewoning staat haaks op deze doelstellingen.

b.onttrekking van de bestaande hoeveelheid recreatieverblijven.

Permanente bewoning leidt tot onttrekking van de betreffende objecten aan de recreatieve doeleinden. Hierdoor ontstaat er mogelijk elders in het gebied of ergens anders meer behoefte aan recreatieterreinen. Dit kan leiden tot een grotere ruimteclaim in het buitengebied.

  • c.

    visuele verloedering Visuele verloedering ontstaat doordat van oorsprong natuurlijk ogende recreatieterreinen worden aangekleed met schuren, hekken, terrassen e.d.. Hierdoor krijgt het terrein steeds meer het aanzicht van een woonwijk. Een woonwijk die als zodanig ontwikkeld moet voldoen aan de stedenbouwkundige eisen die hieraan mogen worden gesteld, zoals ontsluiting en wijkvoorzieningen. Bij recreatieterreinen gelden echter andere stedenbouwkundige uitgangspunten, zodat het vereiste voorzieningenniveau ontbreekt.

  • d.

    groter beslag op maatschappelijke voorzieningen Voor de zorg- en welzijnsinstellingen kan permanente bewoning nadelige gevolgen hebben. Er zal een groter beslag worden gelegd op collectieve voorzieningen zoals de Wet voorzieningen gehandicapten, sociale uitkeringen en de thuiszorg.

Permanente bewoners doen ook een beroep op algemene voorzieningen als verwijdering van huishoudelijk afval, straatverlichting, wegverharding, gemeentereiniging. Wanneer zij zich niet hebben ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) van de gemeente staat hier geen bijdrage uit het Gemeentefonds tegenover.

  • e.

    problemen van sociale aard Op een recreatieterrein kunnen spanningen ontstaan tussen permanente bewoners en vakantiegangers, doordat de leefpatronen van beide groepen verschillen.

  • f.

    negatieve gevolgen voor de lokale economie

Toeristen en recreanten hebben een ander uitgavenpatroon dan permanente bewoners. Recreanten besteden in het algemeen meer dan permanente bewoners. Vooral de horecasector ondervindt negatieve gevolgen van permanente bewoning.

Naast de genoemde negatieve gevolgen zijn er ook enkele positieve aspecten te verbinden aan permanente bewoning van recreatieobjecten.

a.extra inkomsten uit het Gemeentefonds

Indien permanente bewoners zich laten inschrijven in de GBA neemt de uitkering uit het Gemeentefonds toe.

  • b.

    (tijdelijke) opvang van woningzoekenden De bewoning van recreatieobjecten kan ruimte bieden voor op opvang van woningzoekenden.

  • c.

    sociale controle op de recreatieterreinen

De continue aanwezigheid van bewoners op de recreatieterreinen kan vandalisme, inbraak of diefstal op een recreatieterrein verminderen.

d.toename van draagvlak voor maatschappelijke verenigingen

Doordat het aantal inwoners toeneemt ontstaat er meer draagvlak voor verenigingen en instellingen met een maatschappelijke functie (te denken valt hierbij aan sportverenigingen e.d.).

e.toename van draagvlak voor de school in Molenschot

Door het aanzienlijk aantal kinderen dat permanent woont op de camping in Molenschot is er een groter draagvlak voor de school.

5.2 Rijksbeleid

Net als in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) blijft het uitgangspunt in de Nota Ruimte dat permanente bewoning van recreatiewoningen verboden is. Vooruitlopend op de Nota Ruimte heeft de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu aan gemeenten en provincies haar standpunt kenbaar gemaakt over permanente bewoning1. In de onlangs gepresenteerde Nota Ruimte is de inhoud van deze brief bevestigd. Aan provincies en gemeenten wordt meer ruimte geboden voor woningbouw in het buitengebied, niet zijnde gebieden die in de Nota Ruimte als waardevol en/of kwetsbaar worden aangemerkt. Dit betreft niet alleen het bouwen van nieuwe woningen maar ook het realiseren van functieveranderingen en herbestemming van bestaande bebouwing. Het wijzigen van een recreatiebestemming naar een woonbestemming is in dit kader bezien dan ook niet per definitie bezwaarlijk, mits aan de gebruikelijke voorwaarden die van toepassing zijn op de reguliere woningbouw wordt voldaan.

Gezien de beleidsverruiming wordt gemeenten en provincies de mogelijkheid geboden om voor complexen van recreatiewoningen waar nu feitelijk in grote mate onrechtmatig wordt gewoond een bestemmingswijziging door te voeren.

Dit geldt voor complexen:

  • -

    die op 31 oktober 2003 in grote mate onrechtmatig worden bewoond;

  • -

    die zijn gelegen buiten de hierboven genoemde waardevolle en/of kwetsbare

gebieden;

  • -

    die thans niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd;

  • -

    waarvan de woningen voldoen aan het Bouwbesluit voor reguliere woningen;

  • -

    en waarvan de bestemmingswijziging niet in strijd is met de toepasselijke milieuwetgeving.

Over de voorwaarden voor legalisatie kan het volgende worden opgemerkt. Ten aanzien van het criterium ‘in grote mate onrechtmatig worden bewoond’ heeft de minister in antwoord op vragen van de Tweede Kamer opgemerkt dat hiermee wordt bedoeld dat het betreffende park voor meer dan de helft permanent wordt bewoond.

De verdere aanduiding van hetgeen wordt bedoeld met kwetsbare en/of waardevolle gebieden kan worden gevonden in de onlangs vastgestelde Nota Ruimte. Onder andere worden hiermee bedoeld natuurgebieden, bufferzones en gebieden die zijn aangewezen in de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Het criterium ‘bedrijfsmatige exploitatie’ moet worden uitgelegd als het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de recreatieobjecten daadwerkelijk recreatief nachtverblijf word geboden en plaatsvindt. Indien een park derhalve is verkaveld en de eigenaren van een recreatieobject zonder belemmeringen (bijvoorbeeld in de vorm van een verhuurverplichting) over het object kunnen beschikken er geen sprake is van bedrijfsmatige exploitatie.

Alleen bouwwerken die voldoen aan de technische eisen voor een woning (Bouwbesluit), komen in aanmerking voor legalisatie. Alle andere typen recreatieverblijven zijn logiesverblijven welke niet gebruikt mogen worden voor permanente bewoning en derhalve geen woonbestemming kunnen krijgen.

Bij belemmeringen in het kader van de milieuwetgeving kan gedacht worden aan de ligging van objecten binnen hindercirkels van (agrarische) bedrijven. In de situatie van de gemeente Gilze en Rijen moet echter specifiek worden gedacht aan de geluidszones van het vliegveld Gilze en Rijen (zie verder paragraaf 5.6).

Wanneer een wijziging van het bestemmingsplan niet mogelijk is of een gemeente daartoe niet bereid is, kan voor bestaande situaties een persoonsgebonden beschikking worden verleend. Deze uitzondering is alleen van toepassing voor de desbetreffende woning. De beschikking is ook niet overdraagbaar en vervalt op het moment dat de huidige bewoner verhuist of overlijdt. Voor de beoordeling of een persoonsgebonden gedoogbeschikking kan worden afgegeven moet de gemeente een peildatum vaststellen. Deze peildatum kan bijvoorbeeld de dag zijn dat de gemeente actief is begonnen met handhaving. Het kabinet heeft de uiterste peildatum vastgesteld op 31 oktober 2003. Situaties van permanente bewoning die na deze datum ontstaan, komen niet in aanmerking voor de persoonsgebonden beschikking.

Een persoonsgebonden gedoogbeschikking kon volgens de brief van de minister van 14 november 2003 ook alleen worden afgegeven indien de recreatiewoning voldoet aan de eisen voor reguliere woningen in het Bouwbesluit. Dit betekent dat alleen recreatiewoningen in aanmerking kunnen komen voor een persoonsgebonden beschikking.

Onlangs heeft de minister, mede naar aanleiding van opmerkingen van gemeenten omtrent de toepassing van het Bouwbesluit de mogelijkheden om een persoonsgebonden beschikking te verlenen indien het object niet aan het Bouwbesluit voldoet, verruimt. In een brief van 17 november 2004 geeft de minister gemeenten de ruimte om een persoonsgebonden beschikking voor een recreatiewoning af te geven indien de recreatiewoning niet voldoet aan het Bouwbesluit. Een voorwaarde hierbij is dat er geen onaanvaardbare inbreuk op de veiligheids- en gezondheidsrisico’s mag ontstaan. Dit laatste is ter afweging en beoordeling van het gemeentebestuur.

In de brief van 17 november 2004 stelt de minister nog eens nadrukkelijk dat de beleidsverruiming (legalisatie en persoonsgebonden beschikking) alleen betrekking heeft op recreatiewoningen en niet op stacaravans en chalets. Dit betekent dat er binnen het rijksbeleid geen ruimte is voor legalisatie en/of de afgifte van persoonsgebonden beschikkingen bij stacaravans en handhaving feitelijk de enig overgebleven weg is.

5.3 Provinciaal beleid

5.3.1 Provincie Noord-Brabant

In het huidige streekplan spreekt de provincie zich in zijn algemeenheid uit tegen permanente bewoning van recreatieverblijven te zijn. Daarom toets de provincie bij de goedkeuring van bestemmingsplannen nadrukkelijk op de handhaafbaarheid van de voorschriften. De bestemmingsplannen moeten een duidelijk verbod op permanente bewoning bevatten.

Volgens het streekplan Noord-Brabant 2002 werkt de provincie alleen mee aan omzetting van een recreatiewoning in een burger- of bedrijfswoning als deze in een woonwijk of een bedrijventerrein is of wordt opgenomen.

5.4 Conclusie rijks- en provinciaal beleid

Zowel het rijk als de provincie spreekt zich uit tegen permanente bewoning van recreatieverblijven. Het rijksbeleid laat aan gemeenten en provincies een aantal beleidskeuzemogelijkheden, zij het onder strikte voorwaarden. In de volgende paragrafen worden de beleidskeuzes voor de gemeente Gilze en Rijen nader ingevuld.

5.5.Beleid van gemeenten in de regio

De permanente bewoning van recreatieverblijven is een landelijk probleem. In de regio Midden en West Brabant zijn er dan ook meerdere gemeenten die zich gesteld zien voor een handhavingsopgave op dit gebied. Bij de ontwikkeling van het handhavingsbeleid is het goed om rekening te houden met de beleidskeuzes die door de omliggende gemeenten zijn of worden gemaakt, ten einde bij de aanpak van permanente bewoning een voor de burger zo eenduidig mogelijk handhavingskader te creëren. Uiteraard kan de plaatselijke situatie wel leiden tot accentverschillen in het beleid. Dit is niet te voorkomen. Wel kunnen de onderlinge verschillen door een goede afstemming van het beleid zoveel mogelijk worden beperkt.

Een rondgang bij de omliggende gemeenten levert het volgende beeld op:

Gemeente Alphen-Chaam

In november of december 2004 wordt een beleidsnotitie inzake de aanpak van permanente bewoning van recreatieverblijven vastgesteld. Ten aanzien van de beleidsopties die de minister van VROM biedt kiest de gemeente Alphen-Chaam voor een persoonsgebonden gedoogstelsel en niet voor legalisatie. Hierbij wordt voortgeborduurd op een uitsterfregeling die de voormalige gemeente Nieuw-Ginneken reeds kende. Alleen situaties van permanente bewoning die voor de (nog niet vastgestelde) peildatum zijn ontstaan, kunnen in aanmerking komen voor een persoons- en objectgebonden gedoogverklaring.

De inventarisatie naar de omvang van de permanente bewoning is nog bezig, zodat nog geen duidelijkheid is over het aantal objecten dat permanent wordt bewoond. Ook is nog onbekend of de gemeente bij de handhaving kiest voor een fasering. Tevens is nog niet duidelijk hoe het toekomstige controleregime er uit zal zien.

Gemeente Breda

De gemeente Breda heeft slechts enkele recreatiewoningen binnen haar grenzen. Er is nog geen inzicht in de omvang van de permanente bewoning. Ook is er nog geen beleid ontwikkeld. Het is de bedoeling hiermee in het najaar te beginnen.

Gemeente Drimmelen

Het probleem komt in deze gemeente op kleine schaal voor. Er is alleen een recreatieterrein in Lage Zwaluwe. Dit terrein maakt deel uit van een groter recreatiegebied waar momenteel allerlei ruimtelijke ontwikkelingen spelen. Het recreatieterrein past niet meer in de nieuwe ruimtelijke visie voor het gebied en zal waarschijnlijk uiteindelijk worden wegbestemd. Hierdoor wordt er geen grote inzet op de bestrijding van permanente bewoning gepleegd. Wel zijn er diverse handhavingsacties op het gebied van veiligheid.

Gemeente Goirle

De gemeente Goirle heeft slechts enkele recreatiewoningen en voert geen actief beleid. Tevens zijn er op de korte termijn geen plannen voor het ontwikkelen van een specifiek handhavingsbeleid.

Gemeente Loon op Zand

De gemeente Loon op Zand kent wel een verbod op permanente bewoning in de bestemmingsplannen. Er is echter geen specifiek handhavingsbeleid ontwikkeld en er zijn tevens geen concrete plannen hiervoor.

Gemeente Oisterwijk

De gemeente Oisterwijk beschikt al sinds 1998 over een handhavingsbeleid. Dit beleid gaat uit van een persoonsgebonden gedoogstelsel voor de permanente bewoning die is begonnen voor de peildatum van 9 april 1998 (de datum van bekendmaking van het beleid). De gedoogverklaring is in principe voor onbeperkte duur en eindigt als de persoon vertrekt of overlijdt. Tevens kent het beleid een systeem van tijdelijke gedoogverklaringen voor speciale maatschappelijke omstandigheden (zoals echtscheiding).

De aanpak van de permanente bewoning is in die zin gefaseerd dat er per park wordt gecontroleerd en aangeschreven. Er is 1 fulltime toezichthouder aangesteld voor de controles op de parken.

Gemeente Oosterhout

Onlangs is er een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied vastgesteld, waarin een expliciet verbod op permanente bewoning is opgenomen. De ontwikkeling van het handhavingsbeleid bevindt zich nog in de beginfase. Waarschijnlijk zal de gemeente Oosterhout kiezen voor een persoonsgebonden gedoogstelsel voor de bestaande gevallen. Er is nog geen duidelijkheid over de omvang van de permanente bewoning. Tot nu toe heeft er alleen een papieren inventarisatie plaatsgevonden. De controles op de parken moeten nog starten.

Gemeente Tilburg

In de gemeente Tilburg is het onderwerp permanente bewoning niet actueel omdat binnen de gemeentegrenzen geen recreatiewoningen aanwezig zijn.

Gemeente Waalwijk

De gemeente Waalwijk heeft in maart 2004 een conceptbeleidsnotitie ontwikkeld. In dit conceptbeleid is eveneens voor bestaande situaties een persoonsgebonden gedoogstelsel geïntroduceerd. Als peildatum heeft de gemeente de uiterste datum van 31 oktober 2003 aangehouden. Hierbij is overigens wel aangetekend dat een persoonsgebonden gedoogbeschikking alleen kan worden afgegeven voor objecten die voldoen aan de eisen van het bouwbesluit voor reguliere woningen.

5.6 Gemeentelijke beleidskeuzes

5.6.1 Legalisatie

Bij beantwoording van de vraag of legalisatie tot de mogelijkheden behoort zijn de voorwaarden die de minister stelt aan legalisatie in eerste instantie bepalend. Daar waar mogelijk streeft de gemeente Gilze en Rijen naar legalisatie van bestaande gevallen van permanente bewoning. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt in enerzijds stacaravans en anderzijds recreatiewoningen.

Voor stacaravans kan legalisatie op voorhand worden uitgesloten. Voor alle stacaravans geldt immers dat niet voldaan kan worden aan de eis van de minister dat moet worden voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit voor reguliere woningen. Dit maakt omzetting van de recreatieve bestemming in een woonbestemming voor stacaravans onmogelijk.

Voor recreatiewoningen wordt legalisatie op voorhand niet uitgesloten. Bezien zal worden in hoeverre de recreatiewoningen binnen de gemeente, die ten tijde van peildatum permanent worden bewoond, in aanmerking kunnen komen voor omzetting van de recreatieve bestemming naar een woonbestemming. Uiteraard geldt hier dat voldaan moet worden aan de voorwaarden die de minister stelt, waaronder de voorwaarde dat de recreatiewoningen moeten voldoen aan de eisen van het bouwbesluit voor reguliere woningen.

Bij de vraag of omzetting van de recreatieve bestemming naar een woonbestemming bij recreatiewoningen mogelijk is vormen de geluidszones en geluidscontouren van het vliegveld Gilze-Rijen in een aantal gevallen een belemmering. Binnen de geluidsbelaste gebieden gelden op grond van de Luchtvaartwet beperkingen voor de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van gebouwen. Daarnaast heeft het vliegveld proefdraai-installaties die geluidscontouren kennen. De aanwezigheid van geluidszones en geluidscontouren heeft tot gevolg dat legalisatie van de permanente bewoning van recreatiewoningen (concreet: het omzetten van de recreatieve bestemming in een woonbestemming) niet mogelijk is bij die recreatiewoningen die binnen de in het bestemmingsplan Buitengebied vastgestelde zones en contouren vallen.

5.6.2 Persoonsgebonden gedogen

Zoals al eerder geconstateerd biedt het rijksbeleid geen mogelijkheid voor een overgangsregeling voor bestaande situaties van permanente bewoning in het geval van bewoning van stacaravans c.q. chalets. In de gemeente Gilze en Rijen is juist in grote mate sprake van permanente bewoning in stacaravans. Dit zou met zich mee brengen dat het afgeven van een persoonsgebonden gedoogbeschikking niet mogelijk is. Binnen de door de minister genoemde keuzemogelijkheden resteert dan ook geen andere optie dan ‘handhaven’ van het verbod op permanente bewoning. Wel zal bij de uitvoering van deze keuze rekening gehouden moeten worden met de belangen van hen die op 31 oktober 2003 al permanent in een recreatievoorziening woonden. Voor die groep wordt een specifieke gedoogregeling in het leven geroepen. Hieraan liggen de volgende motieven ten grondslag:

  • 1.

    Binnen de gemeente Gilze en Rijen is sprake van een al vele jaren bestaande situatie vraagt om ‘maatwerk’ teneinde de handhavingactiviteiten goed en doelmatig te kunnen inzetten;

  • 2.

    De bestaande situatie is al vele jaren geleden ontstaan. Uit de beschikbare informatie kan worden opgemaakt dat een groot deel van de huidige bewoners al langer dan 10 jaar is ingeschreven;

  • 3.

    De betrokken bewoners hebben op basis van de verwachtingen investeringen gepleegd in de vorm van aankoop van woonverblijven e.d. Overgaan tot ‘handhaving’ in onverkorte zin zou voor deze categorie betrokkenen leiden tot ernstige financiële gevolgen, waarvoor geen compensatie mogelijk is;

  • 4.

    Gelet op de bestaande krapte op de markt en de wachtlijsten bij bijvoorbeeld de woningbouwvereniging, kan niet worden aangenomen dat de betrokken bewoners binnen afzienbare tijd een andere (reguliere) woning kunnen verkrijgen.

  • 5.

    De vrees bestaat dat vele bestaande bewoners zonder aanvullende regeling in de ‘illegaliteit’ zullen verdwijnen waardoor onderlinge communicatie en oplossing van het probleem ernstig bemoeilijkt zal worden;

  • 6.

    Op basis van natuurlijk verloop – rekening houdend met de leeftijd van de bewoners – kan de problematiek uiteindelijk binnen 5 tot 10 jaar grotendeels opgelost zijn;

  • 7.

    De eis van de minister om de voldoen aan het Bouwbesluit is mede ingegeven door de behoefte aan verbetering van de veiligheid van recreatieobjecten. Daarom zullen bij de gedoogregeling nadrukkelijk eisen worden gesteld aan de veiligheid van het recreatieobject.

Hierbij wordt nog opgemerkt dat een persoonsgebonden gedoogstelsel, ook in geval de objecten niet aan het Bouwbesluit voor reguliere woningen voldeden, meerdere malen in de jurisprudentie is geaccepteerd. Uitgangspunt daarbij is dat het gedoogstelsel er op gericht moet zijn dat de strijdige situatie (i.c. permanente bewoning) wordt beëindigd. Met andere woorden, handhaving blijft het uitgangspunt en gedogen is beperkt tot uitzonderingsgevallen. In twee uitspraken (AbRvS 22 juli 1999, gemeente Dalfsen en AbRvS 15 september 2000, gemeente Diepenheim) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geoordeeld dat het gedoogbeleid te verstrekkend is. De Afdeling stelt in beide uitspraken dat burgemeester en wethouders die met de handhaving van bestemmingsplannen zijn belast niet een zodanig algemeen gedoogbeleid mogen voeren dat in feite daarmee planologische maatregelen worden getroffen buiten het stelsel van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om.

In hoofdstuk 6 zal nader worden ingegaan op de inhoud van de gedoogregeling.

5.6.3Peildatum handhavingsbeleid

Bij het opstellen van een handhavingsbeleid zal nadrukkelijk rekening moeten worden gehouden met bestaande gevallen van permanente bewoning. In de vorige paragraaf is al aangegeven dat een stelsel van persoonsgebonden gedogen hiervoor de door de minister aangewezen weg is. Ten einde te kunnen bepalen welke situaties als bestaand kunnen worden gekwalificeerd is het nodig een zogenaamde peildatum te bepalen. Deze peildatum kan als ijkpunt worden beschouwd bij de handhaving van het verbod op permanente bewoning. Vanaf deze datum is het voor iedereen duidelijk dat permanente bewoning is verboden en dat tegen overtredingen door de gemeente zal worden opgetreden.

De keuze van een peildatum kan de gemeente in beginsel zelf bepalen met dien verstande dat op grond van hetgeen in de brief van de minister is gesteld de peildatum uiterlijk 31 oktober 2003 mag zijn. Er kan voor een eerdere peildatum worden gekozen indien daar aanleiding voor is. Een aanleiding voor een eerdere peildatum kan onder andere zijn dat de gemeente al eerder handhavingsbeleid heeft vastgesteld of op andere wijze heeft aangegeven permanente bewoning niet toe te staan en hiertegen te zullen optreden.

In het verleden heeft de gemeente niet consequent handhavend opgetreden tegen permanente bewoning van recreatieobjecten. Dat wil niet zeggen dat er in het verleden niets is gebeurd. Allereerst kent het bestemmingsplan Buitengebied al lange tijd een verbod op permanente bewoning. Daarnaast zijn de eigenaren van campings en recreatieparken regelmatig aangesproken op het verbod op permanente bewoning. Doordat de complexiteit van de bewijslast is het in het verleden echter niet (stelselmatig) gekomen tot handhaving van het verbod op permanente bewoning.

Gelet op het voorgaande is er tot op heden nog geen sprake van een duidelijk beleidskader voor de handhaving van het verbod op permanente bewoning. Gezien het feit dat handhaving van het verbod op permanente bewoning tot op heden ook niet heeft geleid tot concrete handhavingsacties dient bij de keuze voor een peildatum hiermee rekening te worden gehouden. Daarom zal de gemeente Gilze en Rijen als peildatum 31 oktober 2003 aanhouden.

5.7.Randvoorwaarden voor handhaving

Bij het formuleren van handhavingsbeleid is er een aantal randvoorwaarden die van belang zijn om tot succesvolle uitvoering van het beleid over te kunnen gaan:

  • -

    Handhaving moet juridisch mogelijk zijn.

  • -

    Handhaving moet recht doen aan de aard en omvang van de problematiek.

  • -

    De vorm en uitvoering van de handhaving mag niet leiden tot een juridisch onaanvaardbare inbreuk op de rechten van bewoners (overgangsrechtelijke situaties worden gerespecteerd).

  • -

    Handhaving moet sociaal en maatschappelijk aanvaardbaar zijn. Dit betekent dat voor langdurig bestaande situaties en in specifieke, vooraf vastgelegde situaties uitzonderingen moeten worden gemaakt.

  • -

    Van handhaving moet een preventieve werking uitgaan.

  • -

    Handhaving moet beheersbaar en uitvoerbaar zijn.

  • -

    Handhaving mag niet onmogelijk worden door te complexe regelgeving.

  • -

    Handhaving moet kostenefficiënt zijn en minimale ambtelijke inspanning vergen.

    6. Beleid handhaving permanente bewoning

  • 6.

    1 Inleiding

Rekening houdend met de randvoorwaarden voor handhaving is het in sommige gevallen niet (meer) mogelijk (direct) handhavend op te treden. Gezien het feit dat de gemeente lange tijd niet actief heeft opgetreden tegen permanente bewoning is het in juridisch opzicht redelijk om aan de groep personen die lange tijd permanent in een recreatieobject woont een bijzondere positie toe te kennen. Daarnaast moet worden beoordeeld of wijzigingen in het planologische regime leiden tot gevallen van permanente bewoning die onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan zijn komen te vallen. Bij de beoordeling in hoeverre handhaving rechtens mogelijk is moet immers ook met dergelijke omstandigheden rekening worden gehouden.

Op de volgende pagina is in een tijdlijn weergegeven welke momenten in de tijd een rol spelen bij het bepalen van de categorieën van beleid.

6.2 Indeling in categorieën

Op basis van de hiervoor weergegeven tijdlijn is een aantal categorieën van permanente bewoning te onderscheiden. Voor elk van deze categorieën is in de volgende subparagrafen de rechtspositie en het toepasselijke beleidsregime weergegeven.

6.2.1 Categorie 1 Overgangsrechtelijke situaties

Situaties van permanente bewoning ontstaan voor 27 april 1987

In het vorige bestemmingsplan Buitengebied (goedgekeurd door gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 27 april 1987) was permanente bewoning van recreatieverblijven al uitdrukkelijk verboden (artikel 40, lid C, onder 1). In de overgangsbepaling van dit bestemmingsplan is het strijdige gebruik dat is begonnen voor inwerkingtreding van dit bestemmingsplan niet uitgezonderd van het overgangsrecht (de zogenaamde Etten-Leur clausule ontbreekt, zie ook hieronder). Dit betekent dat het strijdige gebruik dat voor inwerkingtreding van het vorige bestemmingsplan is begonnen daarom onder het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan is komen te vallen en bescherming geniet op grond van dat overgangsrecht.

De bescherming van het overgangsrecht betekent dat niet handhavend kan worden opgetreden tegen de permanente bewoning van het object. Aangezien het overgangsrecht een objectgebonden karakter heeft mag het object ook door eventuele rechtsopvolgers van de gerechtigde permanent worden bewoond.

Het feit dat een object onder de bescherming van het overgangsrecht valt wil niet zeggen dat het strijdige gebruik voor altijd mag worden voortgezet. Er zijn omstandigheden op grond waarvan de overgangsrechtelijke situatie eindigt. Dit is het geval indien door wijziging van het object de strijdige situatie wordt vergroot of verzwaard. Hiervan is in ieder geval sprake indien het object op ingrijpende wijze is gewijzigd of vergroot. Daarnaast moet worden gezegd dat het overgangsrecht eveneens komt te vervallen indien het object wordt verwijderd of het strijdige gebruik gedurende langere tijd wordt onderbroken. Hiervan is volgens de jurisprudentie en literatuur in ieder geval sprak bij een onderbreking van ten minst anderhalf jaar.

Bij de beoordeling of een object onder het overgangsrecht valt of door ingrijpende wijziging, verwijdering of onderbreking van het strijdige gebruik van het overgangsrecht moet worden uitgezonderd hanteert de gemeente Gilze en Rijen als peildatum 1 september 2004. Dit betekent dat objecten in deze categorie die na deze peildatum ingrijpend zijn of worden gewijzigd, zijn of worden verwijderd of het strijdige gebruik voor langere tijd is of wordt onderbroken niet langer onder de bescherming van het overgangsrecht zullen vallen.

Uit de gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie kan worden opgemaakt dat er voor 27 april 1987 5 personen stonden ingeschreven op het adres van een recreatieterrein, zodat vooralsnog kan worden aangenomen dat er maximaal 5 objecten zijn die onder de bescherming van het overgangsrecht vallen. Indien er andere personen zijn die menen toch onder bescherming van het overgangsrecht te vallen zullen zij dit moeten aantonen door middel van het overleggen van overtuigend bewijs. Indien overtuigend bewijs is geleverd zullen de rechten van deze bewoners worden gerespecteerd.

Situaties van permanente bewoning ontstaan tussen 27 april 1987 en 3 november 1998

Op 3 november 1998 is het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ in werking getreden. Voor beantwoording van de vraag of situaties van permanente bewoning onder het overgangsrecht van het vigerende bestemmingsplan vallen is de formulering van de overgangsrechtbepalingen in het bestemmingsplan doorslaggevend.

In het bestemmingsplan Buitengebied 1998 is ten aanzien van strijdig gebruik bepaald (artikel 37,sub B, onder 1):

‘Het gebruik van de grond en/of opstallen, dat strijdig is met het plan op het tijdstip waarop het plan van kracht wordt, mag worden gehandhaafd; dit geldt echter niet indien het betreft een gebruik dat strijdig met de in het vorige bestemmingsplan aangewezen bestemming was en welk strijdig gebruik een aanvang heeft genomen, nadat dit vorige bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.’

Dit betekent dat het gebruik van recreatieobjecten dat is begonnen tussen 27 april 1987 en 3 november 1998, op basis van de formulering van de bepalingen in het vigerende bestemmingsplan niet onder het overgangsrecht valt. Permanente bewoning die in genoemde tijdsperiode is ontstaan wordt daarom gelijk gesteld met de gevallen van permanente bewoning zoals beschreven in de volgende paragraaf.

6.2.3 Categorie 2 Situaties van permanente bewoning ontstaan tussen 3 november

1998 en 31 oktober 2003 (persoonsgebonden gedogen)

6.2.3.1 Inleiding

Zoals hiervoor is geconstateerd heeft de gemeente Gilze en Rijen in het verleden niet opgetreden tegen permanente bewoning. Hierdoor zijn er in de loop der jaren situaties van permanente bewoning ontstaan. Er is daarom sprake van situaties van permanente bewoning die gedurende langere tijd impliciet zijn gedoogd. Dit betekent dat voor bestaande situaties die niet onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen, een overgangsregeling in het leven moet worden geroepen, ten einde recht te kunnen doen aan de positie van diegenen die al vele jaren permanent wonen. Met een overgangsregeling wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het ontstaan van de overtreding en het moment waarop de beleidswijziging van de gemeente is ingezet.

6.2.3.2 Inhoud gedoogregeling

Als peildatum wordt gehanteerd 31 oktober 2003. Deze datum is de laatst mogelijke peildatum conform het beleid van de minister. Vanaf deze datum kan een ieder weten dat permanente bewoning niet is toegestaan en dat de gemeente hiertegen kan gaan optreden. Een ieder die kan aantonen voor de bewuste peildatum het recreatieobject voor permanente bewoning te gebruiken komt in aanmerking voor een gedoogbeschikking voor onbepaalde tijd

Het bewijs dat de bewoning voor de peildatum is begonnen kan worden geleverd door een inschrijving in de GBA van voor de peildatum. Is een inschrijving in de GBA niet voorhanden dan kan door middel van schriftelijke bewijsstukken alsnog worden aangetoond dat het recreatieobject door betrokken persoon als hoofdverblijf werd gebruikt. Een en ander is ter beoordeling aan de gemeente.

Een gedoogbeschikking wordt alleen verstrekt als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden en condities:

  • 1.

    Het recreatieverblijf waarop de gedoogbeschikking betrekking heeft moet voldoen aan de door de gemeente gestelde eisen van veiligheid, zoals omschreven in paragraaf 6.2.3.3;

  • 2.

    De gedoogbeschikking is persoons-en objectgebonden en is niet overdraagbaar;

  • 3.

    De gedoogbeschikking geldt in principe voor onbepaalde tijd, met in acht name van het hierna volgende maar komt te vervallen indien degene(n) aan wie deze is (zijn) verstrekt verhuisd (verhuizen). De gedoogbeschikking geldt dus niet voor eventuele rechtsopvolgers;

  • 4.

    Het is niet mogelijk de gedoogbeschikking over te laten schrijven op een ander recreatieobject;

  • 5.

    De gedoogbeschikking wordt op naam verstrekt aan de in de GBA ingeschreven hoofdbewoner en de op de peildatum volgens de GBA bij hem/haar inwonende partner. Eventuele op het moment van verstrekking van de gedoogbeschikking inwonende kinderen worden niet apart op de beschikking vermeld. Dit betekent dat eventuele kinderen slechts in het recreatieverblijf mogen wonen indien een van de beide ouders/verzorgers daar ook wonen;

  • 6.

    Personen die na de peildatum zijn komen inwonen bij de hoofdbewoner vallen niet onder de gedoogbeschikking. Dit geldt ook voor eventuele kinderen ouder dan 18 jaar die na de peildatum (opnieuw) zijn komen inwonen bij de hoofdbewoner;

  • 7.

    Personen met een gedoogbeschikking moeten ingeschreven staan in de GBA van de gemeente Gilze en Rijen. Indien men zich uitschrijft komt de gedoogbeschikking te vervallen. Het opnieuw inschrijven in de GBA geeft geen recht op een (hernieuwde) gedoogbeschikking;

  • 8.

    Degenen aan wie een gedoogbeschikking is verleend aanvaardt door het gebruikmaken daarvan alle risico’s die daaraan verbonden zijn en vrijwaart de gemeente van mogelijke schadeclaims als gevolg van of in verband met gebruikmaking van de gedoogbeschikking.

  • 9.

    De persoonsgebonden gedoogbeschikking zal pas worden verleend nadat de exploitant/eigenaar van het terrein een convenant met de gemeente heeft gesloten zoals beschreven in paragraaf 6.2.3.4. Eventuele tussentijdse opzegging van het convenant door exploitant/eigenaar zal er toe leiden dat de voor het betreffende terrein afgegeven gedoogbeschikkingen zullen worden ingetrokken.

  • 10.

    De gedoogbeschikkingen worden in eerste instantie verleend voor maximaal 1 jaar. Voor afloop van dat jaar moet door de houder van de beschikking worden aangetoond dat aan de gestelde voorwaarden is respectievelijk wordt voldaan. Tevens dient de eigenaar/exploitant aan te tonen dat aan de voorwaarden van het convenant is voldaan. Indien dat niet wordt aangetoond zal geen verdere verlenging plaatsvinden.

  • 11.

    Eenmaal afgegeven gedoogbeschikkingen kunnen worden ingetrokken indien niet voldaan wordt aan de aan de gedoogbeschikking en convenant gestelde voorwaarden en bepalingen.

Bij het vaststellen van de datum waarop een persoon permanent in het recreatieobject is gaan wonen is de GBA in eerste instantie leidend. Indien personen van mening zijn dat ondanks de datum van inschrijving in de GBA of het ontbreken daarvan er toch sprake is van permanente bewoning die is begonnen voor 31 oktober 2003 kunnen zij hiertoe bewijsmiddelen overleggen aan het college van burgemeester en wethouders.

De eigenaar/verhuurder van een object zal, indien hij niet zelf de permanente bewoner is, door de gemeente schriftelijk op de hoogte worden gesteld van de afgifte van een

gedoogbeschikking aan de bewoner. Tevens zal hem worden bericht dat bij verkoop of

verhuur uitdrukkelijk dient te worden vermeld dat het recreatieobject niet permanent bewoond mag worden of in gebruik mag worden gegeven aan een andere bewoner. De gedoog-beschikking treedt uiteraard niet in een eventuele privaatrechtelijke overeenkomst en daaruit voortvloeiende verplichtingen tussen eigenaar/verhuurder en huurder, een en ander voor zover niet in strijd met de wet.

6.2.3.3 Eisen van veiligheid

In zijn algemeenheid is het gewenst, dat een hoofdverblijf voldoet aan de wettelijke eisen, i.c. het Bouwbesluit 2003, teneinde veilige bewoning te kunnen garanderen. Ten aanzien van permanente bewoning in het kader van de gedoogregeling is evenwel een uitzondering op die regel aanvaardbaar, gelet op de specifieke omstandigheden en het feit dat die bewoning op persoonsgebonden niveau slechts tijdelijk is. Het voorgaande wil niet zeggen dat er in het geheel geen eisen dienen te worden gesteld aan de veiligheid van een recreatieobject bij de verstrekking van persoonsgebonden gedoogbeschikkingen. De eisen dienen echter wel haalbaar en realistisch te zijn. Het heeft immers geen zin persoonsgebonden gedoog-beschikkingen af te geven onder het stellen van eisen, waaraan in redelijkheid in heel veel gevallen niet voldaan zal kunnen worden. Door bij de te stellen eisen aan de veiligheid van het object aansluiting te zoeken bij de gebruiksvergunning voor het kampeerterrein kan dit voorkomen worden.

Gelet op het voorgaande zijn de eisen die de gemeente stelt aan de veiligheid van het recreatieobject de volgende:

Eisen aan de buitenruimte:

1.Minimaal geldt als onderlinge afstand tussen objecten een afstand van 3m.

deze afstand moet in acht genomen worden tussen bewoonde objecten, inclusief eventueel aanwezige aan- en bijgebouwtjes

2.Binnen die afstand van 3 meter mag geen enkel bouwwerk of opslag van goederen e.d aanwezig zijn. Parkeren van voertuigen binnen die afstand is niet toegestaan.

Tussen de bewoonde objecten geldt als het ware een ‘vrije zone’ om brandoverslag te voorkomen dan wel te beperken en bereikbaarheid voor de hulpverlening bij brand te garanderen.

Opslag of stalling van goederen in welke vorm dan ook in deze zone is niet toegestaan.

3.De woonruimte dient te allen tijde bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Blokkades door geparkeerde auto’s e.d. is niet toegestaan

De bewegwijzering moet optimaal zijn inclusief aanbrengen huisnummers.

4.Binnen een afstand van 10 m. van woonverblijven mogen geen stookplaatsen of vuurplaatsen aanwezig zijn.

Eisen aan de binnenruimte:

  • 5.

    Iedere woonruimte dient in een goede staat van onderhoud te verkeren, dit ter beoordeling van het gemeentebestuur. Aanwijzingen op dat gebied dienen stipt en onmiddellijk te worden opgevolgd.

  • 6.

    Iedere woonruimte dient te beschikken over een deugdelijke rookmelder die op een deugdelijke wijze en op een deugdelijke plaats is gemonteerd; de werking moet jaarlijks worden gecontroleerd.

  • 7.

    Iedere woonruimte dient te beschikken over een draagbaar brandblusapparaat voor huishoudelijke branden met een inhoud van minimaal 6 liter.

Dit apparaat dient jaarlijks ter worden gekeurd op bruikbaarheid door een daarvoor erkende instantie;

  • 8.

    De installatie van gas- en elektra dient jaarlijks te worden gekeurd door een erkend installatiebedrijf;

  • 9.

    De bewijzen van keuring dienen jaarlijks aan de gemeente te worden toegezonden.

6.2.3.4 Convenant

Het hiervoor omschreven gedoogbeleid kan uitsluitend goed worden uitgevoerd in samenwerking met de bewoners en de eigenaren/exploitanten van de betreffende terreinen. Dat betekent, dat iedere eigenaar/exploitant van een recreatieterrein zal worden uitgenodigd een convenant met de gemeente te sluiten. In dit convenant worden in ieder geval de navolgende afspraken vastgelegd:

  • 1.

    De eigenaar/exploitant onderschrijft ons beleid en ondersteunt en faciliteert uitvoering van dat beleid en spant zich daartoe optimaal in zonder daarbij een beroep te kunnen doen op financiële ondersteuning vanwege de gemeente;

  • 2.

    De eigenaar/exploitant neemt het verbod op permanente bewoning op in het reglement van het terrein en wijst nieuwe bewoners nadrukkelijk op dit verbod. Nieuwe permanente bewoning wordt nadrukkelijk geweerd door de eigenaar/exploitant;

  • 3.

    De eigenaar/exploitant neemt die maatregelen die nodig zijn om te kunnen voldoen aan de door ons gestelde veiligheidseisen en ondersteunt en faciliteert uitvoering daarvan zonder enig voorbehoud;

  • 4.

    De bluswatervoorziening moet te allen tijde aangegeven, bereikbaar en in werking zijn en

    overigens voldoen aan de door de brandweer te stellen eisen;

  • 5.

    De eigenaar/exploitant draagt zorg voor

  • -

    jaarlijkse keuring van gas-en electra aansluitingen op het terrein door een daarvoor erkende instantie. De keuringsbewijzen worden aan de gemeente toegezonden;

  • -

    goede bereikbaarheid van het terrein in combinatie met een goede bewegwijzering en adequate berijdbaarheid en toegankelijkheid van wegen en paden ten dienste van hulpverleningsvoertuigen.

  • 6.

    In afwijking van de hierboven genoemde afstandseis van 3m. wordt door de eigenaar/exploitant een afstand van 5m. in acht genomen indien sprake is van het plaatsen van nieuwe bouwwerken.

Indien de betreffende eigenaar/exploitant niet binnen twee maanden na vaststelling van dit beleid een convenant met de gemeente heeft gesloten zal de gedoogregeling voor bewoners van de betreffende inrichting niet worden toegepast.

6.2.4. Categorie 3 Personen die na 31-10-2003 permanent in een recreatieverblijf

zijn gaan wonen (handhaafbare overtredingen)

Permanente bewoning na de peildatum van 31 oktober 2003 komt niet in aanmerking voor een gedoogbeschikking, uitgezonderd de hieronder genoemde situaties waarin tijdelijke ontheffing kan worden verleend van het verbod op permanente bewoning. Zodra permanente bewoning wordt geconstateerd zal direct door de gemeente handhavend worden opgetreden, conform het bepaalde in hoofdstuk 7 e.v.

6.2.5 Categorie 4 Overbruggingshuisvesting

In incidentele gevallen verleent het gemeentebestuur een tijdelijke ontheffing van het verbod tot het permanent bewonen van recreatieverblijven. Een tijdelijke gedoogbeschikking geldt voor een periode van ten hoogste één jaar en wordt alleen verstrekt indien wordt voldaan aan alle navolgende criteria:

  • a.

    de aanvrager moet inwoner van of economisch gebonden zijn aan de gemeente Gilze en Rijen; van economische binding is sprake indien de persoon een vaste aanstelling heeft bij een bedrijf in Gilze en Rijen voor minimaal 50% per week van een gangbare werkweek (36 uur);

  • b.

    de aanvrager moet kunnen aantonen dat er dringende omstandigheden zijn, die ertoe noodzaken om tijdelijk in een recreatieverblijf te gaan wonen;

Als dringende omstandigheden worden slechts beschouwd:

    • ·

      echtscheidingskwesties waarbij het noodzakelijk is dat een van de beide personen (tijdelijk) andere woonruimte betrekt;

    • ·

      situaties waarbij er sprake is van een calamiteit waardoor de eigen woning tijdelijk niet kan worden bewoond (brand-, water of stormschade);

    • ·

      situaties van overbruggingshuisvesting. De aanvrager dient op een aantoonbare wijze binnen één jaar in aanmerking te komen voor een reguliere woning in de gemeente Gilze en Rijen. Bijvoorbeeld door het overleggen van een urgentie van de Woningstichting of door het overleggen van een koop- of huurovereenkomst van een onlangs aangekochte of gehuurde woning;

  • c.

    het recreatieverblijf, waarop de aanvraag betrekking heeft moet naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoen aan de eisen van veiligheid zoals omschreven in paragraaf 6.2.2.3;

  • d.

    een tijdelijke gedoogbeschikking wordt alleen verstrekt indien met de betreffende recreatieondernemer een convenant is afgesloten als bedoeld in paragraaf 6.2.3.4.

  • e.

    ingeval de aanvraag geen betrekking heeft op een eigen recreatieverblijf op koopgrond dient de aanvrager toestemming te hebben voor het permanent bewonen van het recreatieverblijf van de eigenaar van het object en/of de exploitant van het recreatieterrein.

De beoordeling van aanvragen om een tijdelijke ontheffing van het verbod op permanente bewoning is voorbehouden aan het college van burgemeester en wethouders.

6.3 Overzicht categorieën

Op basis van het voorgaande zijn dus de volgende categorieën van beleid te onderscheiden:

·Categorie 1: Overgangsrecht:

Situaties van permanente bewoning die zijn ontstaan voor 27 april 1987

·Categorie 2: Persoonsgebonden gedogen:

Situaties van permanente bewoning die zijn ontstaan tussen 27 april 1987 en 31 oktober 2003

·Categorie 3: Handhaafbare overtredingen:

Situaties van permanente bewoning die zijn ontstaan na 31 oktober 2003

·Categorie 4: Tijdelijke overbruggingssituaties

Situaties van permanente bewoning ontstaan na 31 oktober 2003 die op basis van maatschappelijke omstandigheden gedurende korte tijd kunnen worden gedoogd.

In schematische vorm leidt dit tot de volgende indeling:

6.4 Vestiging van buitenlandse werknemers

Vooral op Camping De Zwerm wonen veel bewoners van buitenlandse afkomst. Deze personen zijn vaak voor kortere of langere tijd werkzaam in de omgeving en verblijven permanent in een recreatieverblijf op het park.

De huisvesting van deze categorie van personen vormt een specifiek probleem. Gelet op de vaak tijdelijke verblijfsduur van deze personen is reguliere huisvesting vaak niet voorhanden. Daarom wijken deze personen veelal uit naar een (betaalbaar) recreatieverblijf. Het verblijf van buitenlandse werknemers in recreatieverblijven varieert van enkele maanden tot een jaar of zelfs langer.

De huisvesting van buitenlandse werknemers in stacaravans en op

bungalowparken brengt een aantal problemen met zich mee. Los van het feit dat de

regelgeving dit soort huisvesting niet toestaat, kan er sprake zijn van

onverantwoorde en onveilige huisvesting, maar ook van verstoring van de openbare

orde. De betreffende bouwwerken zijn vaak niet afgestemd op langdurige

huisvesting van personen. Het onderbrengen van de medewerkers in bungalowparken

levert daarnaast vaak spanningen op met de recreanten, aangezien de leefpatronen van beide groepen niet overeenkomen.

Het verlenen van toestemming aan buitenlandse werknemers om een recreatieverblijf (tijdelijk) als hoofdverblijf te gebruiken is niet wenselijk. In de praktijk wordt het verblijf van buitenlandse werknemers echter vaak gedoogd omdat er geen andere (acceptabele) huisvestingsmogelijkheden bestaan.

De gemeente Gilze en Rijen verleent geen toestemming om buitenlandse werknemers (tijdelijk) te huisvesten op de recreatieterreinen. Dit betekent dat de huidige werknemers die op de parken verblijven geen bijzondere gedoogstatus krijgen en de bestaande gevallen van permanente huisvesting van buitenlandse werknemers zullen moeten worden beëindigd. De gemeente wil in de nabije toekomst bezien in hoeverre een structurele oplossing van de huisvestingsproblematiek van (legale) buitenlandse werknemers kan worden gevonden die past binnen de wettelijke regels voor huisvesting en de voorschriften op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, Woningwet en Wet op de Openluchtrecreatie.

7. Instrumentarium/toezichtsactiviteiten

7.1 Inzet algemeen instrumentarium

Bij het voorkomen en bestrijden van permanente bewoning is de inzet van een aantal instrumenten van belang. Deze instrumenten kunnen de handhaving van overtredingen vergemakkelijken. In dit hoofdstuk worden deze instrumenten beschreven en tevens inzicht gegeven in de wijze waarop de gemeente Gilze en Rijen deze instrumenten inzet.

7.1.1 Het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan vormt het juridische uitgangspunt voor de aanpak van permanente bewoning. Indien in strijd met de (gebruiks)voorschriften van het bestemmingsplan wordt gehandeld kan de gemeente hiertegen handhavend optreden. In de voorschriften van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1998’ is permanente bewoning nadrukkelijk als strijdig gebruik gedefinieerd. Hiermee is de juridische basis voor handhaving voldoende verankerd in de bestemmingsplanvoorschriften.

7.1.2 Vergunning op grond van Wet Openluchtrecreatie (WOR)

Via de vergunningplicht op grond van de WOR kan de exploitant van een recreatieterrein mede verantwoordelijk gemaakt worden voor het tegengaan van permanente bewoning op zijn terrein. Bij de aanvraag om vergunning dient de exploitant een reglement te overleggen dat voorwaarden bevat met betrekking tot het gebruik van het recreatieobject. Indien een reglement niet voldoet kan een vergunning worden geweigerd. Als een exploitant niet weet te verhinderen dat er permanent op het recreatieterrein wordt gewoond heeft de gemeente de mogelijkheid de vergunning (deels) in te trekken. Intrekking leidt dan feitelijk tot sluiting van het terrein.

De gemeente Gilze en Rijen zal in voorkomende gevallen de ondernemer aanspreken op zijn verantwoordelijkheid om permanente bewoning te voorkomen. In het geval de ondernemer weigert – bijvoorbeeld via de algemene voorwaarden - op te treden tegen situaties van permanente bewoning kan tegen de ondernemer handhavend worden opgetreden op grond van de kampeerexploitatievergunning.

De WOR wordt binnen afzienbare tijd afgeschaft. De intrekking zal gefaseerd plaatsvinden. Vooral de bepalingen over het stelsel van vergunningen, vrijstellingen en ontheffingen voor kampeerterreinen zullen niet meteen vervallen. Zo hebben gemeenten de tijd na te gaan of door het vervallen van de WOR aanpassingen van bestemmingsplannen of gemeentelijke verordeningen nodig zijn. De gemeente Gilze en Rijen zal te zijner tijd bezien in hoeverre aanpassing van de bestemmingsplannen en verordeningen noodzakelijk is.

7.1.3 Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA)

Het weigeren van inschrijving in de GBA door de gemeente, wanneer het betreffende adres een recreatieve bestemming heeft, is in strijd met de Wet GBA. Het uitgangspunt van deze wet is dat in de GBA alleen gegevens worden geregistreerd die een feitelijke weergave zijn van de persoonlijke omstandigheden van de ingeschrevenen.

Uit de jurisprudentie blijkt dat aan de inschrijving in de GBA een grote waarde wordt toegekend als het gaat om de bewijsvoering dat iemand permanent in een recreatieverblijf woont.

Op het moment dat een bewoner staat ingeschreven op het adres van de recreatiewoning mag de gemeente ervan uitgaan dat deze inschrijving juist is. Een GBA inschrijving samen met bijvoorbeeld controles maken voldoende aannemelijk dat er sprake is van permanente bewoning.

Ook artikel 75 van de Wet GBA kan een bijdrage leveren aan de bestrijding van permanente bewoning. Dit artikel biedt gemeenten de mogelijkheid bedrijven in de gemeente aan te wijzen die zich bezighouden met verblijfsrecreatie waarvan het hoofd verplicht is om op bepaalde tijdstippen mededeling te doen over personen die voor onbepaalde tijd verblijf zullen houden, dan wel gedurende drie maanden daar tenminste tweederde van de tijd zullen overnachten.

Tot slot kan met behulp van de wet GBA informatie van betrokkenen worden verlangd indien er een redelijk vermoeden bestaat dat hij in gebreke is met het doen van aangifte.

Het feit dat een persoon zich op een adres van een recreatiewoning kan inschrijven kan door deze persoon niet worden opgevat als toestemming van de gemeente om een recreatieverblijf permanent te bewonen. Dit geldt ook als bij de inschrijving niet is gewezen op het verbod op permanente bewoning. Dit standpunt wordt gesteund in de jurisprudentie.

In voorkomende gevallen zal op basis van de Wet GBA onderzoek gedaan worden naar de juistheid van GBA inschrijvingen.

Ook de inzet van artikel 75 van de Wet GBA zal verder worden vormgegeven. In eerste instantie zal getracht worden via overleg met de exploitanten van de recreatieparken informatie te verkrijgen over permanent verblijvende personen. Indien gewenst kunnen de afspraken hieromtrent in een convenant met de betreffende ondernemer worden vastgelegd.

7.1.4 De bouwvergunning

Het instrument van de bouwvergunning kan in sommige gevallen bijdragen in het voorkomen van permanente bewoning of althans permanente bewoning van recreatieobjecten minder aantrekkelijk maken. Opgemerkt wordt dat bij stacaravans meestal geen bouwvergunning noodzakelijk is. Indien echter een recreatieverblijf als bouwvergunningplichtig kan worden aangemerkt zal bij de toetsing van de aanvraag nadrukkelijk worden gekeken naar de aard van het gebruik dat van het bouwwerk gemaakt gaat worden. Het is vaste jurisprudentie dat bij de toetsing van bouwaanvragen aan de voorschriften van het bestemmingsplan niet slechts moet worden bezien of het bouwwerk in overeenstemming met de bestemming kan worden gebruikt maar ook of het bouwwerk met het oog op het gebruik dat het bestemmingsplan toestaat wordt opgericht. Dit betekent dat een bouwvergunning moet worden geweigerd indien het beoogde gebruik van het bouwwerk is gericht op permanente bewoning. Bij personen die beschikken over een gedoogbeschikking is het beoogde gebruik volstrekt helder. Hoewel er sprake is van een gedoogsituatie is er wel sprake van met de bestemming strijdig gebruik, waardoor de bouwvergunning moet worden geweigerd.

Ook in andere situaties moet de bouwvergunning worden geweigerd indien er sterke vermoedens zijn dat het bouwwerk in strijd met de bestemming zal worden gebruikt.

Bij de verlening van bouwvergunningen op de recreatieterreinen zal het beoogde gebruik expliciet worden getoetst. Indien een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat het gebruik dat van het object wordt gemaakt in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan zal bouwvergunning worden geweigerd. Indien na vergunningverlening blijkt dat er sprake is van strijdig gebruik zal worden bezien in hoeverre intrekking van de vergunning tot de mogelijkheden behoord.

7.1.5 Nachtregister

Iedere ondernemer die nachtverblijf verschaft, is op grond van artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht verplicht hiervan een register bij te houden. De registratie van personen die op een recreatiepark verblijven, kan de bewijsvoering van permanente bewoning vergemakkelijken. In eerste instantie is het nachtregister bedoeld om de

opsporing of aanhouding van door de politie of justitie gezochte personen te vergemakkelijken. In de Algemene Plaatselijke Verordening kan de gemeente de verplichting opnemen om een register bij te houden met het oog op toeristische doeleinden.

Op dit moment wordt het nachtregister nog niet ingezet als bewijsmiddel voor permanente bewoning. Het inzetten van het nachtregister als instrument bij de bestrijding van permanente bewoning is lastig, omdat dit veel eisen stelt aan de recreatieondernemer. Deze zal een registratiesysteem moeten aanleggen dat tevens voor vaste (jaar)plaatsen de aanwezigheid exact registreert (bijvoorbeeld door middel van een slagboom met toegangspas).

7.2 Toezichtsactiviteiten/bewijsverzameling

Om voldoende bewijs te hebben dat iemand permanent in een recreatieobject verblijft, zal de gemeente feiten en omstandigheden moeten verzamelen die de conclusie rechtvaardigen dat het betreffende object voor permanente bewoning wordt aangewend. Het criterium hierbij is zoals eerder opgemerkt het feit of de betrokkene het recreatieobject als hoofdwoonverblijf gebruikt. De bewijslast ligt primair bij gemeente vervolgens is het aan de overtreder om een gerechtvaardigd vermoeden te weerleggen.

Bij de bewijsverzameling maakt de gemeente ten minste gebruik van de volgende bronnen:

  • ·

    Informatie uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Gilze en Rijen en andere gemeenten.

  • ·

    Waarneming ter plaatse (visuele controles)

  • ·

    Informatie van de belastingdienst.

  • ·

    Informatie uit de leerplichtadministratie/registratie gemeentelijke belastingen van de eigen en andere gemeenten.

  • ·

    Openbare bestanden.

  • ·

    Gegevens uit het Kadaster.

  • ·

    Gegevens uit kentekenregistratie (RDW)

  • ·

    Verklaringen van de ondernemers.

  • ·

    Verklaringen van betrokkenen.

  • ·

    Gegevens van energie-, waterleiding- en telecombedrijven.

In de bijlage bij deze notitie is een overzicht van de jurisprudentie en publicaties opgenomen ten aanzien van de toelaatbaarheid van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.

8.Uitvoeringsprogramma beleid

8.1 Fasering van de beleidsuitvoering

Na de vaststelling van het beleid wordt uitvoering gegeven aan de afwikkeling per beleidscategorie. Bij de afwikkeling van het beleid zal een fasering worden aangebracht ten einde de werklast en daarmee het beslag op de ambtelijke capaciteit beheersbaar te houden.

De fasering van de uitvoering van het beleid omvat de volgende onderdelen. Daarbij is tevens de wijze van uitvoering aangegeven:

Statusbepaling

Aan de hand van de GBA en de gegevens die nog worden verkregen uit de inventarisatie op de recreatieterreinen kan per object worden vastgesteld in welke categorie deze valt. Deze zogenaamde eerste statusbepaling vormt het startpunt van de verdere uitvoering van het beleid. De bewoners zullen naar aanleiding van de statusbepaling een brief ontvangen waarin de rechtspositie van de betrokkene wordt meegedeeld.

Afgifte van gedoogbeschikkingen

Op basis van de GBA wordt bepaald welke personen in principe in aanmerking komen voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Deze personen krijgen ambtshalve een gedoog-beschikking toegezonden. De afgifte van gedoogbeschikkingen zal gefaseerd plaatsvinden.

Gefaseerde aanpak permanente bewoning

Een ieder die permanent woont en niet onder het overgangsrecht valt of op basis van de GBA niet in aanmerking komt voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking wordt opgenomen in het aanschrijvingstraject.

Indien er op basis van de inventarisatie en controles sprake is van een verdenking van permanente bewoning worden eventueel andere bewijzen verzameld (zoals beschreven in paragraaf 7.2) om het vermoeden van permanente bewoning verder te onderbouwen. Bij voldoende bewijs van permanente bewoning krijgt de betrokkene een vooraankondiging van een aanschrijving met een last onder dwangsom. Indien betrokkene meent in aanmerking te komen voor een gedoogstatus of meent onder het overgangsrecht te vallen kan hij hiertoe een aanvraag doen. Daarbij dient tevens bewijs te worden overlegd.

Bij de vooraankondiging wordt tevens de mogelijkheid geboden om een zienswijze tegen de voorgenomen aanschrijving in te dienen. Daarbij wordt ook de mogelijkheid geboden om mondeling te worden gehoord.

Indien er op basis van de zienswijzenprocedure geen aanleiding is om af te zien van het voornemen tot aanschrijving wordt de definitieve aanschrijving verzonden. Deze staat uiteraard open voor bezwaar en beroep.

Bij de afwikkeling van overtredingen zal een gefaseerde aanpak worden gehanteerd. Dit betekent dat niet alle overtredingen tegelijkertijd zullen worden opgepakt, maar dat jaarlijks de handhavingslast zal worden bepaald aan de hand van de beschikbare capaciteit en middelen. De fasering in de afhandeling van overtredingen zal jaarlijks door het college van burgemeester en wethouders worden vastgesteld in de vorm van een uitvoeringsprogramma ‘aanpak permanente bewoning.’

8.2 Controleactiviteiten per categorie

Categorie 1

Objecten die onder het (objectgebonden) overgangsrecht vallen worden gecontroleerd aan de hand van een controle aan de hand van luchtfoto´s en eventueel een controle ter plaatse. Hierbij zal naast de vraag of er nog sprake is van bewoning tevens aandacht worden besteed aan de vraag of het object is vergroot of (geheel) vernieuwd.

Categorie 2

Objecten in deze categorie worden gecontroleerd aan de hand van de GBA om mutaties in de bewoningssituatie te controleren en verificatiebezoek aan het object. Daarbij wordt een vragenlijst ingevuld en door de bewoner ondertekend voor juistheid.

Categorie 3

Er worden controles op het gehele park verricht waarbij nieuwe gevallen van permanente bewoning worden opgespoord en gecontroleerd. De waarnemingen worden schriftelijk vastgelegd. Tevens worden administratieve bronnen geraadpleegd, ten einde mutaties in de bewoningssituatie op het park te monitoren. Gedacht kan dan onder andere worden aan mutaties in de GBA, het kadaster, informatie van de recreatieondernemers en informatie over de verkoop van recreatieobjecten.

Indien op basis van de maandelijkse controles de verdenking rijst dat een object permanent wordt bewoond zal een eerste inventarisatiegesprek worden gevoerd met de bewoner. Daarbij wordt een vragenlijst ingevuld en door de bewoner ondertekend voor juistheid. De controles van het object worden verder ondersteund door gegevensverzameling uit de bronnen genoemd in hoofdstuk 7.

Tijdelijke ontheffingen

De gevallen waarin een tijdelijke ontheffing is verleend worden na afloop van de ontheffingsperiode gecontroleerd door middel van een controle van het object op bewoning en controle van de GBA.

De controlefrequentie voor alle categorieën zal jaarlijks worden bepaald aan de hand van een op te stellen uitvoeringsprogramma.

Hierna is een stroomschema opgenomen waarin voorgaande paragrafen 8.1 en 8.2 schematisch zijn weergegeven.

9.(Bestuursrechtelijke) sanctiemiddelen

9.1 Bestuursdwang en dwangsom

In situaties van permanente bewoning die zijn ontstaan na de peildatum van 31 oktober 2003 en na afloop van (tijdelijke) gedoogsituaties zal handhavend worden opgetreden, waarbij bestuursrechtelijke sanctiemiddelen, in de vorm van een dwangsom of bestuursdwang worden toegepast.

De gemeente kan bij overtredingen van het bestemmingsplan bestuursdwang toepassen of een dwangsom opleggen om de overtreding te beëindigen. Het is niet toegestaan beide instrumenten tegelijkertijd toe te passen. Vooraf moet daarom worden bepaald welk instrument het meest effectief zal zijn. Bij optreden tegen permanente bewoning van recreatieverblijven ligt het toepassen van een dwangsom het meest voor de hand. Een dwangsom is effectief om een einde te maken aan een voortdurende overtreding en functioneert als financiële prikkel om het verboden gedrag te beëindigen. Omdat de gemeente niet verplicht is zelfstandig een einde te maken aan de overtreding is het opleggen van een dwangsom eveneens minder belastend voor de ambtelijke organisatie dan het toepassen van bestuursdwang.

Gelet op het voorgaande wordt bij de toepassing van sanctiemiddelen bij overtredingen van het verbod op permanente bewoning door de gemeente Gilze en Rijen gekozen voor het opleggen van een dwangsom. De toepassing van bestuursdwang wordt echter in specifieke gevallen niet uitgesloten. Met name wanneer het opleggen van een dwangsom niet effectief is gebleken kan er voor worden gekozen alsnog bestuursdwang toe te passen, bijvoorbeeld in de vorm van verzegeling van het object.

9.2 Modaliteiten, hoogte van de bedragen en begunstigingstermijn

Ingevolge artikel 5:32, vierde lid van de Awb kan het bevoegde gezag de dwangsom

vaststellen op:

• een bedrag ineens;

• een bedrag per tijdseenheid waarbinnen de last niet is uitgevoerd;

• of een bedrag per overtreding.

Bij de twee laatste gevallen wordt in de dwangsombeschikking - conform de wettelijke eis - een maximumbedrag vastgesteld waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.

Bij de keuze tussen deze ‘modaliteiten van vaststelling’ bestaat een redelijke vrijheid. Wel kan de aard van de overtreding de keuze van modaliteit beïnvloeden: als de overtreding bestaat uit het laten voortduren van een niet gewenste toestand, kan uiteraard niet worden gekozen voor de verbeurte per overtreding maar is de verbeurte per tijdseenheid aangewezen.

De wet noemt geen maximumhoogte van het te verbeuren bedrag, maar geeft

wel criteria voor de vaststelling van de hoogte. Zo moeten de bedragen ‘in een redelijke verhouding staan tot de ernst van het geschonden belang en tot de beoogde werking van het opleggen van de dwangsom’ (art. 5:32, vierde lid Algemene wet bestuursrecht). De dwangsom zal echter steeds zodanig effectief moeten zijn als nodig is om de overtreder de overtreding te doen beëindigen. Voorts moet in de last onder dwangsom de termijn worden vermeld waarbinnen de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Deze begunstigingstermijn is te vergelijken met de begunstigingstermijn bij bestuursdwang. Uit de toelichting op de wet blijkt dat de termijn bij een dwangsombeschikking ‘zo kort mogelijk’ moet worden gesteld.

Het voorgaande in acht nemende wordt ten aanzien van overtredingen van het verbod op permanente bewoning een dwangsom opgelegd van maximaal € 20.000,-. De dwangsom wordt per tijdseenheid van vier weken verbeurd, waarbij het bedrag per tijdseenheid op € 4.000,- wordt gesteld. Voorgaande bedragen zijn gelet op de elders in het land gehanteerde dwangsommen niet onredelijk hoog ten opzichte van de aard van de overtreding.

De begunstigingstermijn in de aanschrijving wordt in zijn algemeenheid gesteld op 1 jaar. Deze termijn wordt redelijk geacht om de belanghebbende in de gelegenheid te stellen aan de overtreding een einde te maken. Uiteraard kan er in bijzondere gevallen aanleiding zijn om de begunstigingstermijn te verlengen indien de omstandigheden van het geval hiertoe aanleiding geven.

10.Privacyaspecten

Bij de handhaving van het verbod op permanente bewoning is enige vorm van registratie onontkoombaar. Persoonsgegevens van betrokken zullen worden verzameld en worden geregistreerd, enerzijds om zicht te houden op eigenaren en bewoners van de recreatieobjecten en anderzijds in het kader van de bewijsverzameling.

Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens geldt voor elke vorm van verwerking van persoonsgegevens een meldingsplicht bij het College bescherming persoonsgegevens. In deze melding moet opgave worden gedaan over het doel van de gegevensverwerking en worden aangemeld welke gegevensbronnen daarbij worden geraadpleegd. De gemeente Gilze en Rijen heeft een dergelijke melding inmiddels gedaan.

Bij de bewijsvoering van permanente bewoning maakt de gemeente Gilze en Rijen gebruik van eigen bestanden en registraties. Hieronder vallen in ieder geval de GBA, de leerplichtregistratie en de gegevens van de gemeentelijke belastingen. Voor deze registraties is een afzonderlijke melding gedaan bij het College bescherming persoonsgegevens. In deze meldingen is het gebruik van de gegevens en registraties voor de aanpak van de permanente bewoning van recreatieverblijven in de doeleindenomschrijving opgenomen.

De verstrekking en het gebruik van de gegevens is voorbehouden aan daartoe aangewezen personen binnen de gemeente.

11.Communicatie

11.1 Algemene informatievoorziening

Bewonersbrieven Direct na bekendmaking van vaststelling van deze notitie door de raad, worden de individuele bewoners in een brief geïnformeerd over de consequenties dat dit beleid voor hen zal hebben.

Persbericht Er wordt een persbericht opgesteld dat pas uitgaat nadat de bewoners de bovenstaande brief hebben ontvangen.

Gemeentelijke dienstenAlle betrokken gemeentelijke diensten en afdelingen worden geïnformeerd over het beleid door middel van een intern memo. Hierin zal aandacht worden besteed aan de wijze waarop de gemeentelijke voorlichting aan burgers moet worden gegeven en welke afdeling(en) verantwoordelijk zijn voor de informatieverstrekking. Hiermee wordt binnen de gemeentelijke organisatie duidelijkheid verschaft over de wijze waarop en door wie informatie over het beleid op het gebied van permanente bewoning wordt verstrekt.

Informatie bij inschrijving in de GBAIndien personen zich inschrijven in de GBA op het adres van een recreatieverblijf wordt een standaardbrief meegegeven waarin informatie wordt verstrekt over het verbod op permanente bewoning en het gemeentelijke beleid voor de aanpak van permanente bewoning. Tevens wordt in deze brief gewezen op het feit dat in het kader van de bestrijding van permanente bewoning persoonsgegevens worden verzameld en geregistreerd. De ontvanger van deze brief wordt gevraagd voor ontvangst te tekenen.

Folder Eveneens zal er een gemeentelijke folder (in de huisstijllijn) verschijnen met de huidige regelgeving en het gemeentelijke beleid. Deze folder zal worden verspreid onder VVV-kantoren, de recreatieparken, makelaars, hypotheekverstrekkers en bankinstellingen die betrokken kunnen zijn bij de overdracht van recreatieverblijven. Bovendien zal de folder in het infocentrum van de gemeente beschikbaar zijn. De folder is ook via internet te downloaden. Ook zal hij worden meegezonden met de hierboven genoemde informatiebrieven en persberichten.

Artikel huis-aan-huisblad

Nadat de bewoners geïnformeerd zijn zal er een uitgebreid artikel op de gemeentepagina gepubliceerd worden, waarin alle onderdelen van het beleid worden toegelicht.

Internet Er wordt voor uitgebreide informatievoorziening over het beleid op internet gezorgd.

11.2 Specifieke informatievoorziening

Naast algemene informatie in de lokale media zal de gemeente alle huidige eigenaars en/of bewoners van recreatiewoningen schriftelijk op de hoogte stellen van het in deze nota neergelegde beleid, evenals van de individuele rechtspositie die uit dat beleid voor deze personen voortvloeit, een en ander conform hetgeen is verwoord in hoofdstuk 8

12.Capaciteit en financiële implicaties

PM

  • 13.

    Bijlagen

  • ·

    Brief van de minister van VROM, d.d. 14 november 2003, inzake rijksbeleid permanente bewoning;

  • ·

    Brief van de minister d.d. 17 november 2004, inzake toepassing Bouwbesluit bij persoonsgebonden beschikkingen;

  • ·

    Overzicht jurisprudentie en literatuur bewijsmiddelen;

  • ·

    Uittreksel bestemmingsplan Buitengebied gemeente Gilze en Rijen;

  • ·

    Model gedoogbeschikking;

  • ·

    Model vooraankondiging/aanschrijving;

  • ·

    Publicatie en bekendmaking vaststelling (PM).