LANDSVERORDENING van de 25ste september 1961 nopens de beëdiging en legitimatie van opsporingsambtenaren

Geldend van 01-10-1997 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 25steseptember 1961 nopens de beëdiging en legitimatie van opsporingsambtenaren

Artikel 1

De ambtenaren of personen, die krachtens de artikelen 184 en 185 van het Wetboek van Strafvordering, belast zijn met de opsporing der strafbare feiten en in wier beëdiging als opsporingsambtenaar niet in enige andere wettelijke regeling is voorzien, leggen bij de aanvaarding van hun bediening in handen van het plaatselijk hoofd van de politie van het eilandgebied, waarin zij woonachtig zijn, de volgende eed of de met deze eed gelijkgestelde belofte af:

"Ik zweer (beloof), dat ik geen enkele gift, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, zal aannemen van iemand, die - naar ik kan weten of vermoeden - is of zal worden betrokken bij een rechtszaak, waarbij mijn ambtsverrichtingen te pas zouden kunnen komen; dat ik mijn post zal waarnemen met eerlijkheid, nauwgezetheid, onzijdigheid en zonder aanzien van personen en dat ik mij in de uitoefening van mijn bediening gedragen zal zoals het aan eerlijke ambtenaren, belast met het opsporen van strafbare feiten, betaamt. Zo waarlijk helpe mij God almachtig. (Dat beloof en verklaar ik).".

Artikel 2

  • 1. Aan de ambtenaren of personen, belast met de opsporing der strafbare feiten, wordt zo spoedig mogelijk een door of namens de Minister van Justitie ondertekend legitimatiebewijs uitgereikt.

  • 2. De vorm en de inrichting van het legitimatiebewijs worden bij beschikking van de Minister van Justitie vastgesteld.

  • 3. De Minister van Justitie stelt bij beschikking bepalingen vast betreffende de wijze van afgifte en administratie der legitimatiebewijzen.

  • 4. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde ambtenaren en personen zijn verplicht hun legitimatie-bewijs bij de uitoefening van hun opsporingstaak desgevraagd duidelijk zichtbaar te tonen.

Artikel 3

De ambtenaren of personen, die reeds beëdigd zijn op grond van de Landsverordening van de 12de december 1947 (P.B. 1947, no. 171), leggen bij de inwerkingtreding van deze landsverordening niet opnieuw de in artikel 1 bedoelde eed of belofte af.

Artikel 4

  • 1. Deze landsverordening treedt in werking met ingang van een bij landsbesluit te bepalen dag.

  • 2. Met ingang van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde dag vervalt de Landsverordening van de 12de december 1947 (P.B. 1947, no. 171), houdende vaststelling van een eedsformulier voor bepaalde opsporingsambtenaren.