LANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van de 21ste december 1965 ter uitvoering van de artikelen 29, 30, 32 en 33 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964, no. 159)

Geldend van 24-12-1980 t/m heden

Intitulé

LANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van de 21ste december 1965 ter uitvoering van de artikelen 29, 30, 32 en 33 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964, no. 159)

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In dit landsbesluit wordt verstaan onder:

  • a.

    ambtenaar: ambtenaar in dienst van de Nederlandse Antillen;

  • b.

    bezoldiging: bezoldiging bedoeld in artikel 17 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964, no. 159).

Artikel 2

De toelagen, bedoeld in de paragrafen 2 en 4 worden aan de ambtenaar toegekend door het gezag, dat bevoegd is de bezoldiging aan de ambtenaar toe te kennen of in de toegekende bezoldiging wijziging te brengen.

§ 2. Kindertoelage

Artikel 3

  • 1. De kindertoelage bedraagt per jaar f. 120,— voor één kind, f 180,-- voor twee kinderen en f 240,-- voor meer dan 2 kinderen, vermeerderd met het in onderstaande kolom 1 aangegeven percentage van bezoldiging en met inachtneming van de in de onderstaande kolommen 2 en 3 aangegeven minima en maxima:

    Aantal

    kinderen

    1

    percentage

    2

    minima

    3

    maxima

    1

    5

    f 156,--

    f 660,--

    2

    9,5

    f 312,--

    f 1.260--

    3

    13,5

    f 468,--

    f 1.800--

    4

    16,5

    f 624,--

    f 2.100,--

    5

    19

    f 780,--

    f 2.400--

    6

    21,5

    f 936,--

    f 2.700,--

    7

    24

    f 1.092,--

    f 3.000,--

    8

    26,5

    f 1.248,--

    f 3.300,--

    9

    29

    f 1.404,--

    f 3.600,--

    10

    31,5

    f 1.560,--

    f 3.900,--

  • 2. Wanneer het aantal kinderen meer dan 10 bedraagt, wordt het in kolom 1 vermeld percentage van 31½ verhoogd met 2½, voor elk kind boven het getal 10 en worden de in de kolommen 2 en 3 vermelde bedragen van f 1.560,-- en f 3.900,-- verhoogd met f 156 onderscheidenlijk f. 300,-- voor elk kind boven het getal 10.

  • 3. Het totaal bedrag aan kindertoelage wordt naar boven afgerond tot het naaste bedrag in guldens, dat een veelvoud is van twaalf.

Artikel 4

Het genot van kindertoelage vangt aan met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die, waarin het recht op kindertoelage is ontstaan en eindigt met ingang van de eerste van de maand, volgende op die, waarin het recht op kindertoelage verloren is gegaan.

Artikel 5

  • 1. De kindertoelage wordt aan de ambtenaar uitbetaald tegelijk met zijn bezoldiging.

  • 2. De kindertoelage kan, indien gegrond vermoeden bestaat, dat zij niet ten goede komt of zal komen aan het kind ten behoeve waarvan zij is toegekend, aan een ander dan aan de ambtenaar betaalbaar gesteld.

Artikel 5a

  • 1. Indien beide ouders ambtenaar zijn, heeft slechts de ouder, tot wiens huisgezin het kind behoort, recht op het genot van de kindertoelage.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid wordt bij de vaststelling van de kindertoelage rekening gehouden met de ouder, die de hoogste bezoldiging geniet.

§ 3. Kostwinnerstoelage

Artikel 6

  • 1. De kostwinnerstoelage bedraagt per jaar het verschil tussen de bezoldiging, welke de ambtenaar zou genieten, indien hij als gehuwd in de zin van artikel 31 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964, no. 159) zou zijn aangemerkt en de bezoldiging, welke hij geniet.

  • 2. Zij kan worden genoten door de ambtenaar, die als enig kostwinner in de zin van het volgende artikel wordt aangemerkt.

Artikel 7

Als enig kostwinner wordt aangemerkt:

  • a.

    de ambtenaar die krachtens de in artikel 17 lid 1 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht bedoelde regelen als ongehuwd wordt aangemerkt en op wie een wettelijke alimentatieplicht rust anders dan ten aanzien van een natuurlijk kind of natuurlijke kinderen dan wel die voorziet in het levensonderhoud van broeder of zuster, die hetzij jonger is dan 18 jaar dan wel ouder dan 50 jaar, hetzij wegens ziels- of lichaamsgebreken blijvend niet in staat is in zijn of haar eigen levensonderhoud te voorzien;

  • b.

    de gehuwde vrouwelijke ambtenaar, wier echtgenoot wegens ziels- of lichaamsgebreken blijvend niet in staat is in het levensonderhoud van zich en zijn gezin te voorzien.

Artikel 8

Het genot van kostwinnerstoelage vangt aan met ingang van de dag van toekenning en eindigt in ieder geval met ingang van de eerste dag, van de maand volgende op die, waarin de omstandigheden, welke tot toekenning aanleiding hebben gegeven, hebben opgehouden te bestaan.

Artikel 9

Geen kostwinnerstoelage wordt toegekend, wanneer degene ten aanzien van wie de ambtenaar als enig kostwinner is aangemerkt uit andere hoofde inkomsten geniet of redelijkerwijs zou kunnen genieten, welke gelijk zijn aan of meer bedragen dan het bedrag bedoeld in artikel 6 lid 1.

Artikel 10

  • 1. De inkomsten, welke degene ten aanzien van wie de ambtenaar als enig kostwinner is aangemerkt, uit andere hoofde geniet of gaat genieten dan wel redelijkerwijs zou kunnen genieten, worden op de kostwinnerstoelage, welke wordt of is toegekend, in mindering gebracht.

  • 2. Voor de berekening van het bedrag van de vermindering worden de inkomsten, over een tijdvak van 6 maanden afgerond naar beneden tot het naaste bedrag in guldens, dat een veelvoud is van zes, vergeleken met de kostwinnerstoelage over hetzelfde tijdvak.

Artikel 11

  • 1. De kostwinnerstoelage wordt aan de ambtenaar uitbetaald tegelijk met zijn bezoldiging.

  • 2. De kostwinnerstoelage kan, indien gegrond vermoeden bestaat, dat zij niet ten goede komt of zal komen aan degene ten behoeve van wie zij is toegekend aan een ander dan aan de ambtenaar betaalbaar worden gesteld.

Artikel 12

De ambtenaar, aan wie een kostwinnerstoelage is toegekend, is gehouden de Minister, die de toelage heeft toegekend, uit eigen beweging en desgevraagd onverwijld schriftelijk in kennis te stellen van alles wat op de grootte van het bedrag van de toelage van invloed kan zijn, met uitzondering van wijzigingen in zijn bezoldiging.

§ 4. Standplaats- en detacheringstoelage

Artikel 13

[vervallen]

Artikel 14

  • 1. De ambtenaar, die tijdelijk buiten zijn standplaats te werk wordt gesteld, wordt ter bestrijding van de daaruit voortvloeiende onvermijdelijke uitgaven in het genot gesteld van een detacheringstoelage.

  • 2. De toelage wordt van geval tot geval en als regel voor een tijdvak van ten hoogste drie maanden vastgesteld, mede aan de hand van de door de ambtenaar verstrekte gegevens.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 15

De ambtenaren, die op grond van wettelijke regelingen, welke vervallen bij de inwerkingtreding van dit landsbesluit, toelagen genieten als bedoeld in de voorgaande artikelen worden voor het verdere genot dier toelagen geacht die toelagen te genieten op grond van toekenning krachtens de onderscheiden artikelen van dit landsbesluit en met inachtneming overigens van de onderscheiden bepalingen van dit landsbesluit.

Artikel 16

Dit landsbesluit, dat kan worden aangehaald als „Regeling kinder-, kostwinners- en detacheringstoelagen", treedt in werking met ingang van 1 januari 1966.