Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR153405
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR153405/3
Algemene Plaatselijke Verordening Kaag en Braassem 2012, tweede wijziging
Geldend van 20-11-2014 t/m 02-01-2017
De raad van de gemeente Kaag en Braassem;gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders vangelet op de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet;overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde;
B E S L U I T:vast te stellen de volgende verordening:Algemene plaatselijke verordening Kaag en Braassem 2012
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;
b. weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 ;
c. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
d. bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994;
e. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
f. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;
g. gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;
h. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
i. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 1.2 Beslistermijn
-
1 Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
-
2 Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.
-
3 In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.10, zesde lid, artikel 2.11 of artikel 2.12.
Artikel 1.3 Indiening aanvraag
-
1 Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
-
2 Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.
Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen
-
1 Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
-
2 Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
e. indien de houder dit verzoekt.
Artikel 1.7 Termijnen
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1.8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
Artikel 1.9 Lex silencio positivo niet van passing
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:
- Artikel 2:25: Vergunning evenementen;
- Artikel 3:4: Vergunning seksinrichtingen en escortbedrijven;
- Artikel 4:18: Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.
Hoofdstuk 2 Openbare orde
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden
-
1 Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
-
2 Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
-
3 Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
-
4 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
-
5 Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Artikel 2.1a Verstoring van de openbare orde e.d.
-
1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis en 431 van het Wetboek van Strafrecht is het verboden op of aan een openbare plaats, op enigerlei wijze:
a. de orde te verstoren;
b. zich hinderlijk te gedragen;
c. personen lastig te vallen;
d. te vechten;
e. deel te nemen aan een samenscholing;
f. onnodig op te dringen; of
g. door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.
-
2 Het is verboden om in het geval van wanordelijkheden of indien er ernstig gevaar voor het ontstaan daarvan dreigt, op de in het eerste lid genoemde plaatsen een voorwerp of stof kennelijk meegebracht om die orde te verstoren, bij zich te hebben.
-
3 Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen of openbare plaatsen, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.
-
4 Het is verboden een voorwerp dat ter afzetting of afsluiting van een gedeelte van de weg of vanwege het bevoegde gezag is aangebracht, te verplaatsen, te verwijderen of omver te halen.
Artikel 2.1b Verblijfsontzegging
-
1 De burgemeester kan gebieden aanwijzen waar hij aan personen een verblijfsontzegging kan opleggen.
-
2 De burgemeester gaat alleen over tot aanwijzing van een gebied als bedoeld in het eerste lid, indien naar zijn oordeel sprake is van ernstige verstoring van de openbare orde.
-
3 De burgemeester kan een verblijfsontzegging opleggen aan personen die in hetaangewezen gebied de openbare orde verstoren door:
a. handelen in strijd met het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:47 eerste lid onder b, 2:48 of 2:74 van deze verordening;
b. het bezit, de handel of het gebruik van in de Opiumwet verboden middelen;
c. het bezit van wapens, messen en andere voorwerpen die als steek- of slagwapen kunnen worden gebruikt;
d. diefstal, inbraak, heling, vernieling of andere vermogensdelicten of
e. geweldpleging of bedreiging.
-
4 De burgemeester bepaalt in de verblijfsontzegging de termijn waarvoor deze geldt.
-
5 De burgemeester kan indien de belanghebbende een aantoonbaar belang heeft om zich binnen het aangewezen gebied te begeven de verblijfsontzegging naar tijd en plaats beperken.
-
6 Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegde verblijfsontzegging.
Afdeling 2 Betoging
Artikel 2.2 Optochten
(niet opgenomen: zie artikel 2.25)
Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
-
1 Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
-
2 De kennisgeving bevat:
a. naam en adres van degene die de betoging houdt;
b. het doel van de betoging;
c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
d. de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
e. voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;
f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
-
3 Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
-
4 Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.
-
5 De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
Artikel 2.4 Nieuw Artikel
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Artikel 2.5 Te verstrekken gegevens
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
(niet opgenomen)
Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2.7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
(niet opgenomen: zie artikel 2.25)
Artikel 2.8 Dienstverlening
(Vervallen)
Artikel 2.9 Straatartiest
-
1 Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.
-
2 De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
-
3 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
-
4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2.10 Voorwerpen op of aan de weg
-
1 Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:
a. het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of
b. het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
-
2 Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1,5 m wordt gelaten op voetpaden.
-
3 Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.
-
4 Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.
-
5 Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
-
6 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:19; enc. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
-
7 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.
Artikel 2.11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
-
1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
-
2 De vergunning wordt verleend:
a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
b. door het college in de overige gevallen.
-
3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.
-
4 Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg
-
1 Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:
a. een uitweg te maken naar de weg;
b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
-
2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
-
3 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
-
4 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening Zuid-Holland van toepassing is.
-
5 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid is zaaksgebonden.
Afdeling 6 Veiligheid op de weg
Artikel 2.13 Veroorzaken van gladheid
(Vervallen)
Artikel 2.14 Winkelwagentjes
(Niet opgenomen)
Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2.16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2.17 Kelderingangen e.d.
(Niet opgenomen)
Artikel 2.18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
(Niet opgenomen)
Artikel 2.19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
-
1 Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.
-
2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.
-
3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
-
4 Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2.20 Vallende voorwerpen
(Vervallen)
Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
-
1 De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
-
2 Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn
(Niet opgenomen)
Artikel 2.23 Veiligheid op het ijs
-
1 Het is verboden:
a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
-
2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.
Afdeling 7 Evenementen
Artikel 2.24 Begripsbepaling
-
1 In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
a. bioscoopvoorstellingen;
b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 van deze verordening.
-
2 Onder evenement wordt mede verstaan:
a. een herdenkingsplechtigheid;
b. een braderie;
c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
e. een snuffelmarkt.
Artikel 2.25 Evenementen
-
1 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren en/of ten behoeve van een evenement een tent, een kermisattractie of een ander toestel op te richten.
-
2 De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen, waarvoor het verbod in het eerste lid niet geldt.
-
3 De burgemeester kan met betrekking tot de categorieën evenementen als bedoeld in het tweede lid algemene en specifieke voorschriften stellen.
-
4 De burgemeester kan te allen tijde besluiten een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden mits in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
-
5 Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2.26 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2.27 Begripsbepalingen
a. openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden;
b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Artikel 2.28 Exploitatie openbare inrichting
(Niet opgenomen)
Artikel 2.29 Sluitingstijd
-
1 Het is de houder van een bij een openbare inrichting behorend terras verboden dit terras geopend te hebben of daarop bezoekers toe te laten of te hebben tussen 23.00 en 08.00 uur, tenzij een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 is verleend.
-
2 Het tweede lid is niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.
Artikel 2.30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
-
1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
-
2 Het eerste lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
Artikel 2.31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een openbare inrichting:
a. de orde te verstoren;
b. zich te bevinden gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30 eerste lid;
c. zich te bevinden op het terras van een openbare inrichting gedurende de tijd dat dit terras gesloten dient te zijn op grond van artikel 2:29 eerste lid.
Artikel 2.32 Handel binnen openbare inrichtingen
-
1 In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
-
2 De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
Artikel 2.33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 2.34 Handel in horecabedrijven
(Vervallen)
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft
Artikel 2.36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2.37 Nachtregister
(Vervallen)
Artikel 2.38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.39 Speelgelegenheden
(niet opgenomen: aparte verordening)
Artikel 2.40 Kansspelautomaten
(niet opgenomen: aparte verordening)
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal
-
1 Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
-
2 Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
-
3 Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 2.42 Plakken en kladden
-
1 Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
-
2 Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
-
3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
-
4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
-
5 Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor bet aanbrengen van handelsreclame.
-
6 Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
-
7 De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschap e.d.
-
1 Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.
-
2 Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen
-
1. Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben inbrekerswerktuigen en/of andere voorwerpen of middelen, zoals geprepareerde jassen, geprepareerde tassen, jerrycans, hevels, slangen e.d. die bij inbraken en/of (winkel)diefstallen kunnen worden gebruikt.
-
2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de bedoelde handelingen.
Artikel 2.45 Betreden van plantsoenen e.d.
(niet opgenomen)
Artikel 2.46 Rijden over bermen e.d.
(niet opgenomen)
Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
-
1 Het is verboden op een openbare plaats:
a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
b. zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.
-
2 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2.48 Verboden drankgebruik
-
1 Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
-
2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
b. de plaats niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.
-
3 Dit verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Drank- en Horecawet.
Artikel 2.49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
(niet opgenomen)
Artikel 2.50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.51 Neerzetten van fietsen e.d.
(niet opgenomen)
Artikel 2.52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2.53 Bespieden van personen
(niet opgenomen)
Artikel 2.54 Bewakingsapparatuur
(vervallen)
Artikel 2.55 Nodeloos alarmeren
(vervallen)
Artikel 2.56 Alarminstallaties
(vervallen)
Artikel 2.57 Loslopende honden
-
1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of gemeentelijke zwemplek of op een andere door het college aangewezen plaats;
b. binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd; of
c. op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
-
2 Het verbod in het eerste lid aanhef en onder b is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
-
3 De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:
a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of
b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2.58 Verontreiniging door honden
-
1 Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.
-
2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
-
3 De in het eerste lid gestelde verplichting geldt niet voor degene die zich vanwege zijn handicap laat begeleiden door een geleidehond of hulphond die aantoonbaar als zodanig gekwalificeerd is, of degene die aantoonbaar gekwalificeerd is voor het opleiden van de hond.
-
4 Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht een plastic of papieren zak bij zich te hebben die geschikt is voor het opruimen van de uitwerpselen van de hond.
-
5 Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht deze zak op eerste vordering van een toezichthoudend ambtenaar te laten zien.
Artikel 2.59 Gevaarlijke honden
-
1 Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
-
2 Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
-
3 Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
-
4 Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2.60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
-
1 Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij het aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
a. aanwezig te hebben, of
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of
c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.
-
2 Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.
-
3 Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
Artikel 2.61 Wilde dieren
(vervallen)
Artikel 2.62 Loslopend vee
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2.63 Duiven
(niet opgenomen)
Artikel 2.64 Bijen
(niet opgenomen)
Artikel 2.65 Bedelarij
(niet opgenomen)
Artikel 2.65a Slapen op of aan de weg
-
1 Het is verboden op de weg, al dan niet in een voertuig, te overnachten, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten, dan wel gelegenheid daartoe te bieden.
-
2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid opgenomen verbod.
Artikel 2.65b Nachtelijk verblijf
Het is verboden zich te bevinden in door burgemeester en wethouders in het belang van het voorkomen van overlast aangewezen voor het publiek toegankelijke of bij de gemeente in beheer zijnde recreatieterreinen, zwemstrandjes, parken, speelweiden e.d. gedurende de daarbij door het college vastgestelde tijden.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.66 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2.67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
-
1 De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;
c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;
d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
-
2 De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.
Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar af een voor hem handelend persoon is verplicht:
a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen: 1° dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;2° van een verandering van de onder a, sub l°, bedoelde adressen;3° als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;4° dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;
b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
Artikel 2.69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
(vervallen)
Artikel 2.70 Handel in horecabedrijven
(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).
Afdeling 13 Consumentenvuurwerk
Artikel 2.71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit ) van toepassing is.
Artikel 2.72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
(niet opgenomen)
Artikel 2.73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
-
1 Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
-
2 Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
-
3 De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Afdeling 14 Drugsoverlast
Artikel 2.74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg of op een openbaar water post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen of op een openbaar water in of op een voertuig of een vaartuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden of te varen, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2.74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te treffen of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2.75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:16, 2:47; 2:48; 2:73 of 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2.77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
Artikel 2.77a Exploitatievergunning growshop
-
1 Het is verboden een growshop te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
-
2 Als growshop wordt aangemerkt een bedrijf dat middelen verkoopt of verhuurd waarmee softdrugs kunnen worden geproduceerd en door middel van de presentatie via reclame en/of andere communicatie, de mogelijkheden van de productie van softdrugs uitdrukkelijk vernoemt of aanprijst.
-
3 De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk weigeren, indien:
a. de exploitant of de leidinggevende(n) binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde, dan wel aantasting van het woon- en leefklimaat, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gesloten is geweest;
b. de vestiging of de exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan;
c. naar het oordeel van de burgemeester het woon- en leefklimaat in de omgeving van het bedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het bedrijf;
d. in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
-
4 4. De exploitatievergunning vervalt ná de feitelijke beëindiging van de exploitatie.
-
5 De exploitatievergunning kan worden ingetrokken als blijkt dat de woon- en leefsituatie door het bedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie
Afdeling 1 Begripsbepalingen
Artikel 3.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;
f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;
g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;
h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
1. de exploitant;
2. de beheerder;
3. de prostituee;
4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;
6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Artikel 3.3 Nadere regels
Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.
Artikel 3.4 Seksinrichtingen; escortbedrijven
-
1 Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
-
2 In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
a. de persoonsgegevens van de exploitant;
b. de persoonsgegevens van de beheerder; en
c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;
d. een plattegrond van de seksinrichting of het escortbedrijf (schaal 1:100);
e. het aantal werkzame prostituees;
f. een bewijs van het feit dat de exploitant zelfstandig gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte die bestemd is voor de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf;
g. een bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder
-
1 De exploitant en de beheerder: a. staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; enc. heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
-
2 Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
- bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet , de Opiumwet , de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
- de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
- de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
- de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
- de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
- de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
-
3 Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld: a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
-
4 De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt: a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
-
5 De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3.6 Sluitingstijden
-
1 Het is de houder van een seksinrichting verboden na 01.30 uur en voor 06:00 uur bezoekers toe te laten tot zijn bedrijf. Het is wel toegestaan bezoekers die voor dit tijdstip reeds aanwezig waren na dit tijdstip in het bedrijf te laten verblijven.
-
2 Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.
-
3 Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.
-
4 Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
-
1 Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:
a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;
b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
-
2 Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
-
1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.
-
2 De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht , in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel 3.9 Straatprostitutie
-
1 Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:
a. op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;
b. gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.
-
2 3Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
-
3 Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
-
4 De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid hij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
-
5 De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
-
6 Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.
Artikel 3.10 Sekswinkels
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotische-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.
-
1 Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;
b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
-
2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3 Beslissingstermijn: weigeringsgronden
Artikel 3.12 Beslissingstermijn
-
1 Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
-
2 Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.
Artikel 3.13 Weigeringsgronden
-
1 De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;
b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of
c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
-
2 Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:
a. het voorkomen of beperken van overlast;
b. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;
c. de veiligheid van personen of goederen;
d. de verkeersvrijheid of -veiligheid;
e. de gezondheid of zedelijkheid; of
f. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3.14 Beëindiging exploitatie
-
1 De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.
-
2 Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 3.15 Wijziging beheer
-
1 Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
-
2 Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
-
3 In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.
Afdeling 5 Overgangsbepaling
Artikel 3.16 Overgangsbepaling
(niet opgenomen)
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluidshinder en verlichting
Artikel 4.1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;
b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit ;
c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzon-dering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
g. geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van tenminste 11 m2;
h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
i. HRMI-99: handleiding meten en rekenen industrielawaai van het ministerie van VROM, uitgave 1999;
Artikel 4.2 Aanwijziging collectieve festiviteiten
-
1 De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
-
2 De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
-
3 In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer dorpen.
-
4 Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
-
5 Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
-
6 Het equivalente geluidsniveau Leq,T veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 80 dB(A) en 95 dB(C) gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen.
-
7 Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.
-
8 In een aanwijzing bedoeld in het eerste lid kan het college afwijken van de in het zesde lid genoemde geluidsnormen en van de in het zevende lid genoemde eindtijd.
-
9 Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid binnen het gebouwde gedeelte van de inrichting blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
-
1 Het is een inrichting toegestaan maximaal 9 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
-
2 Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 9 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
-
3 Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.
-
4 De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
-
5 De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
-
6 Het equivalente geluidsniveau Leq,t , veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 80 dB(A) en 95 dB(C), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen;
-
7 In geval er in- of aanpandige woningen zijn mag het equivalente geluidsniveau Leq,t veroorzaakt door de inrichting, niet meer bedragen dan 60 dB(A) in een geluidsgevoelige ruimte van de woning.
-
8 Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het binnen het bebouwde gedeelte van de inrichting ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.
-
9 Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
-
10 Het college kan gemotiveerd afwijken van de in het zesde en zevende lid genoemde geluidnormen en van de in het achtste lid genoemde eindtijd.
-
11 De houder van een inrichting waar een incidentele festiviteit plaatsvindt, licht omwonenden binnen een straal van vijftig meter uiterlijk 48 uur voor het begin van de festiviteit in over de voor genomen festiviteit op de wijze zoals aangegeven op het meldingsformulier.
-
12 Het gebruik van de aanwezige omroepinstallatie beperkt zich tot het aankondigen van het starten en beëindigen van wedstrijd- of feestonderdelen.
Artikel 4.3a Wijze van geluidmeten
-
1 Metingen en berekeningen ter controle van de in artikel 4:2 en 4:3 genoemde geluidniveaus vinden plaats overeenkomstig de HRMI-99.
-
2 In tegenstelling tot de HRMI-99 worden op het gemeten signaal in dB(A) of dB(C) geen correcties meer toegepast.
-
3 In tegenstelling tot de HRMI-99 mogen metingen ook uitgevoerd worden met een, volgens de specificaties van IEC-publicatie 651: 1979, type 2 geluidsniveaumeter.
-
4 Metingen in de buitenlucht vinden plaats op een hoogte van minimaal 1,5 m en maximaal 2 m boven plaatselijk maaiveld.
-
5 In geval het geluidniveau op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw wordt vastgesteld, wordt de gevel op de begane grond ook als gevel van het geluidsgevoelig gebouw gezien, als geluidsgevoelige ruimten slechts op de hoger gelegen etages aanwezig zijn.
-
6 Bij het vaststellen van het geluidsniveau van versterkte muziek wordt ook een daarbij aanwezig aandeel van onversterkte muziek meegenomen.
Artikel 4.4 Verboden incidentele festiviteiten
(vervallen)
Artikel 4.5 Onversterkte muziek
(niet opgenomen)
Artikel 4.6 Overige geluidhinder
-
1 Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
-
2 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
-
3 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
-
4 Het verbod geldt niet indien wordt voldaan aan door het college vastgestelde nadere regels ten aanzien van bepaalde soorten van geluidhinder.
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4.7 Straatvegen
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4.8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 2a Onkruidbescherming en gewasbescherming
Artikel 4.9a Onkruidbescherming en gewasbescherming
De eigenaar of gebruiker van gronden is verplicht deze van onkruid te zuiveren en gezuiverd te houden, indien ten gevolge van de vervuiling van deze gronden met onkruid aan gronden die bij anderen in eigendom of gebruik zijn schade wordt toegebracht of zou kunnen worden toegebracht.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
(niet opgenomen: zie kapverordening)
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.
-
1 Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of
d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
-
2 Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.
-
3 Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Verordening.
Artikel 4.14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
(vervallen)
Artikel 4.15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.
Artikel 4.16 Vergunningsplicht lichtreclame
(vervallen)
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4.17 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig, waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
-
1 Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.
-
2 Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
-
3 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
-
4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
a. de bescherming van natuur en landschap;
b. de bescherming van een stadsgezicht.
Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen
-
1 Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
-
2 Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Afdeling 1 Parkeerexcessen
Artikel 5.1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990).
Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
-
1 Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
-
2 Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend: a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.
-
3 Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 500 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;
b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
-
4 Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen
-
1 Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
-
2 Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
Artikel 5.4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5.5 Voertuigwrakken
-
1 Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
-
2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5.6 Caravans, aanhangwagens e.d.
-
1 Het is verboden een caravan, aanhangwagen, boottrailer, kampeerwagen of een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
-
2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.
-
3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Zuid-Holland of de Verordening bescherming landschap en natuur Zuid-Holland.
Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen
-
1 Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
-
2 (niet opgenomen)
Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen
-
1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
-
2 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
-
3 Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
-
4 Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
-
5 (Vervallen)
Artikel 5.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
(niet opgenomen: zie artikel 5.8)
Artikel 5.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
(vervallen)
Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
-
1 Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
-
2 Dit verbod is niet van toepassing:
a. op de weg;
b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;
c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
-
3 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5.12 Overlast van fiets en bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5.12a Parkeren op eigen erf
Het is verboden een voertuig binnen een straal van 200 meter van een perceel te parkeren, indien dit voertuig toebehoort aan de eigenaar en/of bewoner van het betreffende perceel, en voor dit perceel de verplichting geldt op eigen erf (een) parkeerplaats(en) te hebben.
Afdeling 2 Collecteren
Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen
-
1 Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.
-
2 Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
-
3 Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.
-
4 (vervallen: wordt in de praktijk nooit gebruikt)
-
5 (vervallen: zie artikel 1.8)
-
6 (vervallen: wordt in de praktijk nooit gebruikt)
Afdeling 3 Venten
Artikel 5.14 Begripsbepaling
-
1 In deze afdeling wordt onder venten verstaan:
a. het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;
b. het aan huis verkopen van goederen door verenigingen of stichtingen ten behoeve van de kas van de stichting of vereniging (ideëel venten).
-
2 Onder venten wordt niet verstaan:
a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;
c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.
Artikel 5.15 Ventverbod
-
1 Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
-
2 Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 20.00 en 9.00 uur.
-
3 Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
-
4 Het bepaald in lid 2 geldt niet voor de ambulante handel op het water en de straatverkoop van voor directe consumptie geschikte eet- en drinkwaren.
Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting
-
1 Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
-
2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevolgens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:
a. op door het college aangewezen openbare plaatsen; of
b. op door het college aangewezen dagen en uren.
-
3 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.
Afdeling 4 Standplaatsen
Artikel 5.17 Begripsbepaling
-
1 In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
-
2 Onder standplaats wordt niet verstaan:
a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
-
1 Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
-
2 Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.
-
3 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
-
4 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op standplaatsen voor koek en zopie in het winterseizoen.
Artikel 5.19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen
-
1 Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer , de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland.
-
2 De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.
Artikel 5.21 Aanhoudingsplicht
(vervallen)
Afdeling 5 Snuffelmarkten
Artikel 5.22 Snuffelmarkten
(vervallen: zie artikel 2.25)
Afdeling 6 Openbaar water
(niet opgenomen: zie Schepenverordening)
Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
(niet opgenomen)
Afdeling 8 Verbod vuur te stoken
Artikel 5.34 Nieuw Artikel
-
1 Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
-
2 Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
c. vuur voor koken, bakken en braden.
-
3 Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
-
4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
-
5 Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
Afdeling 9 Verstrooiing van as
Artikel 5.35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5.36 Verboden plaatsen
-
1 Incidentele asverstrooiing is verboden op:
a. verharde delen van de weg;
b. gemeentelijke begraafplaatsen.
-
2 Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen en dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.
-
3 Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen.
Artikel 5.37 Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6.1 Strafbepaling
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 6.2 Toezichthouders
-
1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast opsporingsambtenaren van de politie, personen werkzaam voor de gemeente en als zodanig belast met toezicht en handhaving en de buitengewoon opsporingsambtenaren die hiertoe zijn aangewezen door het college.
-
2 Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.
Artikel 6.3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
-
1 De Algemene Plaatselijke Verordening Kaag en Braassem 2009 wordt ingetrokken.
-
2 Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die waarop zij is bekendgemaakt.
Artikel 6.5 Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Artikel 6.6 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: APV Kaag en Braassem
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van deraad van de gemeente Kaag en Braassem gehouden op
de griffier, de voorzitter,
drs. B.S.M. Sepers mr. K.M. van der Velde-Menting
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl