Regeling vervallen per 01-10-2023

Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden

Geldend van 27-02-2020 t/m 03-02-2021

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen(3)

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

b. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

c. bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening Leeuwarden daaronder wordt verstaan;

d. college: het college van burgemeester en wethouders;

e. gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

f. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

g openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

h. openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

i. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

j. weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan,.

Artikel 1:2 Beslistermijn

1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

vervallen

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2 Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

e. indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1. De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

- de openbare orde;

- de openbare veiligheid;

- de volksgezondheid;

- de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daarvoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 1:9 Experimenteerartikel

1. In dit artikel wordt verstaan onder experimenteren: het door middel van het houden van één of meerdere pilots tijdelijk afwijken van een of meer bepalingen in deze verordening met het oog op het verzamelen van gegevens om te beoordelen of de afwijking permanent of algemeen kan worden gemaakt.

2. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten tot het houden van een pilot.

3. Het college kan, bij wijze van experiment en in het kader van een pilot, afwijken van de volgende onderdelen van deze verordening:

a. artikel 2:10 (Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan);

b. artikel 4:15 (Vergunningsplicht handelsreclame).

4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van een pilot.

5. In het besluit, zoals genoemd in het tweede lid, wordt in ieder geval opgenomen:

  • a.

    het doel van de pilot;

  • b.

    de tijdsduur van de pilot;

  • c.

    van welke regels wordt afgeweken;

  • d.

    voor welk gebied de pilot geldt; en

  • e.

    de voorwaarden die het college verbindt aan de pilot.

6. De gemeenteraad wordt voor aanvang van een pilot door het college geïnformeerd over de pilot.

7. Een pilot heeft een looptijd van ten hoogste twee jaar.

8. Iedere gehouden pilot wordt geëvalueerd door het college. De uitkomsten van een dergelijke evaluatie worden ter kennis gebracht van de gemeenteraad. Als de evaluatie aanleiding geeft tot het aanpassen van deze verordening, kan het college besluiten, in afwijking van het zevende lid, een pilot met ten hoogste een jaar te verlengen met het oog op het aanpassen van deze verordening of de daarop gebaseerde beleidsregels.

Hoofdstuk 2 Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu (3)

Afdeling 1 Voorkomen en bestrijden van ongeregeldheden (3)

Artikel 2:1 Gereserveerd

Artikel 2:1a Samenscholing en ongeregeldheden (3)

1. Het is verboden op openbare plaatsen of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig deel te nemen aan een samenscholing of in groepsverband dan wel afzonderlijk onnodig op te dringen, anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de orde te verstoren.

2. Het is verboden op openbare plaatsen of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig een zaak bij zich te hebben waarvan aannemelijk is dat deze is meegebracht of aanwezig is om de orde te verstoren dan wel schade aan zaken of letsel aan personen toe te brengen.

3. Degene die op openbare plaatsen bij een gebeurtenis die tot toeloop van publiek aanleiding geeft of bij enig voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan aanwezig is dan wel zich in de richting van die gebeurtenis of dat voorval begeeft, vervolgt op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie direct zijn weg in de aangegeven richting.

4. Het is verboden zich te begeven of zich te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het vierde lid gestelde verbod.

6. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1b Vermommingen

1. Het is verboden zich vermomd, gemaskerd of op andere wijze onherkenbaar gemaakt op een openbare plaats te bevinden met het doel de openbare orde te verstoren.

2. De burgemeester kan in verband met de openbare orde en veiligheid rondom voetbalwedstrijden een gebied aanwijzen en/of een tijdspanne bepalen waarin het verboden is gemaskerd of op andere wijze onherkenbaar gemaakt aanwezig te zijn.

Artikel 2:1c Messen en andere voorwerpen als steekwapen

1. De burgemeester kan wegen aanwijzen met inbegrip van daaraan voor het publiek toegankelijke gebouwen waar het verboden is, messen of andere voorwerpen, die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.

2. Dit verbod geldt niet voor wapens, behorende tot de categorieën I, II, III en IV van de Wet wapens en munitie, en niet voor voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op messen en andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt en die zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.

Artikel 2:1d Openlijk gebruik en handel van drugs

1. Het is verboden op of aan de weg in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben ten behoeve van gebruik van middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

2. Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan de wegen in of op een voertuig te bevinden indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

3. Het in het eerste lid en tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing op voorwerpen of activiteiten die in het belang van de Volksgezondheid, in het bijzonder de preventie, de bestrijding van drugsverslaving of de hulpverlening aan de verslaafden, van overheidswege worden bevorderd of zijn goedgekeurd.

Artikel 2:1e Aanwijzing Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:1f Gebiedsontzeggingen (3)

1. De burgemeester kan aan een persoon die:

a. het verbod tot samenscholen als bedoeld in artikel 2:1a eerste lid;

b. het verbod om steekwapens bij zich te hebben als bedoeld in artikel 2.1c eerste lid;

c. het verbod als bedoeld in artikel 2:1d eerste of tweede lid om op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw of vaartuig openlijk stoffen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet voor handen te hebben of om post te vatten of zich heen en weer te bewegen of in /op een voertuig plaats te nemen en/of andere activiteiten uit te voeren zoals omschreven in artikel 2:1d tweede lid;

d. het verbod om de orde te verstoren bij een evenement als bedoeld in artikel 2.25i;

e. het verbod als bedoeld in artikel 3.9 eerste lid om diensten als prostituee aan te bieden;

f. het verbod als bedoeld in artikel 2:48 om op een openbare plaats alcoholhoudende drank te nuttigen of flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben met het kennelijke doel deze geheel of ten dele op de weg te nuttigen of laten nuttigen;

g. het verbod als bedoeld in artikel 2.49 zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden of in, op of tegen een raamkozijn of drempel van een gebouw te zitten of te liggen, dan wel zich zonder redelijk doel bevinden in de gemeenschappelijke ruimte van de in dat artikel aangegeven gebouwen;

h. het verbod als bedoeld en omschreven in artikel 2:50 zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor deze bestemd is;

i. het verbod als bedoeld en omschreven in artikel 2:65 om in aangewezen gebieden op een openbare plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen;

j. het verbod, zoals bedoeld en omschreven in artikel 4:8 om zijn natuurlijke behoefte op een openbare plaats te doen;

overtreedt, of

k. harddrugs in strijd met artikel 2 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst koopt of verkoopt;

l. een wapen van categorie I als bedoeld in artikel 13 eerste lid van de Wet wapens en munitie over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen en te vervoeren

m. een wapen van categorieën II, III en IV te dragen als bedoeld in artikel 27 van de Wet wapens en munitie;

n. feiten pleegt die strafbaar zijn gesteld bij het Wetboek van Strafrecht waaronder in ieder geval de artikelen 138 (huisvredebreuk), 138a (kraken), 141 (openlijke geweldpleging), artikel 180 (zich met geweld verzetten tegen een ambtenaar in functie), artikel 185 (belemmeren ambtsbediening), artikel 186 (samenloop), artikel 246 (aanranding van de eerbaarheid, artikel 285 (bedreiging dan wel openlijke geweldpleging), artikel 285b (belaging), artikelen 300, 301, 302 en 303 (mishandeling), artikel 312 (diefstal met geweld of bedreiging), artikel 350 (vernieling en beschadiging), artikel 426 (om staat van dronkenschap de openbare orde dan wel het verkeer verstoren) worden begrepen;

o. in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht;

een bevel geven om zich gedurende de in lid 2 onder a, b of c omschreven periode niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

2. Het bevel als bedoeld in lid 1 geldt voor de duur van ten hoogste:

a. 24 uur;

b. de duur van het evenement indien er sprake is van het verstoren van de openbare orde bij een evenement; of

c. het tijdvak van donderdag 18.00 uur tot en met zondag 24.00 uur indien één of meer van de bovengenoemde overtredingen zijn begaan of strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen zijn verricht die horeca gerelateerd zijn en gedurende dit tijdvak hebben plaatsgevonden.

3. Bij overtredingen als bedoeld in het eerste lid of met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw één of meer van de bovengenoemde overtredingen begaat of strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

4. Een bevel als bedoeld in het derde lid kan slechts worden gegeven als de overtreding of het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of derde lid, plaatsvindt.

5. De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of derde lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Artikel 2:2 Optochten

(Vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2. De kennisgeving bevat:

a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

b. het doel van de betoging;

c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d. de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

e. voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen, opgenomen in 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen, opgenomen in 2:3)

Artikel 2:6 Beperking geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen (3)

1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college van burgemeester en wethouders aangewezen openbare plaatsen.

2. Het college van burgemeester en wethouders kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(Gereserveerd)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(Gereserveerd)

Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaatsen (3)

1 Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest op te treden of muziek ten gehore te brengen op een openbare plaats.

2. De burgemeester kan openbare plaatsen aanwijzen waar het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt met ten hoogste 6 personen opgetreden;

b. er worden geen draaiorgels, geluidversterkende apparatuur of slaginstrumenten gebruikt;

c. het optreden duurt niet langer dan één uur achtereen op dezelfde plaats;

d. het optreden vindt plaats op meer dan 50 meter afstand van een andere straatartiest;

e. het optreden vindt niet plaats op maandag tot en met zaterdag tussen 21.00 uur en 8.00 uur en op zondag vóór 13.00 uur en na 21.00 uur;

f. het optreden vindt niet plaats op een markt of een evenement.

3. Onder dezelfde plaats als bedoeld in het tweede lid, onder c., wordt verstaan iedere plaats die ligt op minder dan 100 meter afstand van een plaats die eerder die dag door de betreffende straatartiest is ingenomen.

4. Door het optreden mag het voetgangers- en ander verkeer niet belemmerd worden en mag de toegang tot winkels en andere gebouwen niet geblokkeerd worden.

5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod.

6. De burgemeester kan beperkingen stellen aan het aantal optredens van straatartiesten of aan het aantal straatartiesten dat gelijktijdig optreedt. Hij kan daarbij onderscheid maken naar categorieën straatartiesten.

7. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen (3)

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg en openbare plaats (3)

1. Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders de weg, een weggedeelte of een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

a. het plaatsen van voorwerpen of voertuigen op of aan de weg voorzover dit voldoet aan de voorwaarden gesteld in de door het college vastgestelde nadere regels;

b. vlaggen, wimpels en vlaggenstokken indien ze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

c. zonneschermen, voor zover ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en voor zover:

- elk onderdeel zich hoger dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt, en

- elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, zich op meer dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt, en

- elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, minder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

d. uitstallingen en losse reclameborden voorzover deze voldoen aan de voorwaarden gesteld in de door het college vast te stellen nadere regels;

e. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

f. terrassen als bedoeld in artikel 2:34b;

g. verkoopstandplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

h. een vaste plaats op een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet.

3. Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

a. deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg;

b. gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of;

c. een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

4. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

5. a. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Friesland.

b. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

c. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

d. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

6. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

7. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. De vergunning wordt verleend:

a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

b. door het college in de overige gevallen.

3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

4 Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, het Provinciaal wegenreglement Friesland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Leeuwarden.

5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het leggen, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels en buizen met toebehoren in wegen door een bedrijf dat zich in het kader van de openbare voorzieningen bezighoudt met de levering van gas, elektriciteit, water en/of warmte.

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

a. een uitweg te maken naar de weg;

b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

a. de bruikbaarheid van de weg;

b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

c. het behoud van openbare parkeerplaatsen;

d. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

e. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;

f. indien op eigen erf niet minimaal over een ruimte voor het parkeren van een auto van 2,30meter breed en 5 meter diep kan worden beschikt;

g. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze:

a. te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

b. terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

2. Het is verboden met een winkelwagentje, als bedoeld in het eerste lid, op een openbare plaats te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van die winkel of, indien de winkel is gelegen in een winkelcomplex buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcomplex. Als onmiddellijke omgeving van een winkel of winkelcomplex wordt aangemerkt de openbare plaats, grenzend aan die winkel of dat winkelcomplex en tevens een aan die openbare plaats aansluitende parkeerplaats.

3. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

4. Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 (Gereserveerd)

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

3. Het verbod in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2:20a Gevaarlijke voorwerpen

1. Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens die behorend tot categorie I, II, III en IV van de Wet wapens en munitie en voorzover door het bij zich dragen van de voorwerpen, bedoeld in het eerste lid, de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Het college van burgemeester en wethouders maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:21a Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

2. Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

1. Het is verboden:

a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

2. De gebruiker - of bij het ontbreken daarvan de rechthebbende - van een inrichting voor afvoer van water is, wanneer het ijs in of nabij een ijsbaan of ijsweg door uitstorting van dit water onbetrouwbaar is, verplicht onverwijld de gevaarlijke plaats aan te duiden door bakens, planken, palen of anderen voorwerpen op opvallende wijze langs de rand daarvan te plaatsen.

3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Vaarwegenverordening Friesland.

Afdeling 3 Evenementen(3)

Artikel 2:24 Begripsomschrijving

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek, al dan niet met enige beperkingen, toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoop-, theater- of muziekvoorstellingen, voor zover deze worden gehouden in gebouwen die daarvoor zijn bestemd of overwegend worden gebruikt;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. activiteiten in horecabedrijven die in de uitoefening van het bedrijf gebruikelijk zijn;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9, 2:39 en 2:26f van deze verordening;

g. voetbalwedstrijden als bedoeld in artikel 2:26 en verder van deze verordening.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid

b. een braderie;

c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op de weg;

d. een feest of wedstrijd op of aan de weg

3. In deze afdeling wordt onder organisator verstaan een natuurlijke persoon of in geval van een rechtspersoon, de bestuurder van deze rechtspersoon dan wel diens gevolmachtigde(n), die een evenement als bedoeld in het eerste lid houdt of doet houden.

Artikel 2:25 Evenement (1)

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:4 van deze verordening kan aan de vergunning het voorschrift verbonden worden dat de organisator een verzekering tegen aansprakelijkheid met een toereikende dekking afsluit.

4. Met het oog op de in artikel 2:25g en de in artikel 1:8 genoemde belangen, kan de burgemeester over de uitoefening van de bevoegdheden in deze paragraaf nadere regels vaststellen.

5. Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet1994.

6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25a Buitenevenement

1. Geen vergunning is vereist voor ééndaagse evenementen tot 300 bezoekers op een openbare plaats, indien dit past binnen de door de burgemeester vastgestelde nadere regels en de organisator van het evenement minimaal vier weken voor het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

2. De burgemeester kan binnen 14 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Artikel 2:25b Binnenevenement

1. Bij een evenement in een gebouw of een gedeelte daarvan dat bestemd is voor dat evenement, is vergunning vereist indien het totaal aantal van 2000 bezoekers in dat gebouw wordt overschreden, gerekend over een aaneengesloten periode van 24 uur.

2. Bij een evenement in een gebouw of een gedeelte daarvan dat niet bestemd is voor dat evenement, is vergunning vereist indien er meer dan 50 bezoekers komen gerekend over een aaneengesloten periode van 24 uur.

3. Geen vergunning is vereist bij een evenement in een gebouw of een gedeelte daarvan dat niet bestemd is voor dat evenement, indien er meer dan 50 bezoekers en minder dan 300 bezoekers komen gerekend over een aaneengesloten periode van 24 uur en de organisator van het evenement minimaal vier weken voor het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

4. De burgemeester kan binnen 14 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het derde lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

5. De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen waarop het in de vorige leden gestelde niet van toepassing is.

Artikel 2:25c Indienen aanvraag

1. De aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid, dient te geschieden door middel van een door of namens de burgemeester vastgesteld formulier minimaal 16 weken voor het evenement.

2. In de aanvraag om een vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

a. de gegevens van de organisator;

b. de geplande datum, tijdstip en locatie van het evenement;

c. een omschrijving van de aard en karakter van het evenement;

d. het te verwachten aantal bezoekers.

e. een omschrijving van de activiteiten en handelingen die in het kader van het evenement plaatsvinden;

3. De burgemeester kan bepalen dat de aanvraag vergezeld dient te gaan van een door de organisator opgesteld veiligheidsplan.

4. De burgemeester kan wegens bijzondere omstandigheden besluiten af te wijken van de in lid 1 genoemde termijn.

Artikel 2:25d Vereisten organisator

1. Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid dient de organisator aan de volgende eisen te voldoen:

a. hij mag niet onder curatele staan dan wel uit de ouderlijke macht of voogdij zijn ontzet;

b. hij mag niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

c. hij moet de leeftijd van éénentwintig jaar hebben bereikt en

d. hij moet aantoonbare ervaring hebben in het organiseren van vergelijkbare evenementen als het evenement waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid onder a., c. en d. gestelde vereiste.

Artikel 2:25e Evenementenkalender (1)

1. De burgemeester stelt jaarlijks in december een Evenementenkalender vast voor het volgende kalenderjaar.

2. Degene die voornemens is een evenement van meer dan 2000 bezoekers te organiseren dient de burgemeester jaarlijks vóór 1 september te verzoeken het betreffende evenement te plaatsen op de Evenementenkalender van het volgende jaar. Het verzoek dient te geschieden door middel van een door of namens de burgemeester vastgesteld formulier. Een dergelijk verzoek is geen aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:25c.

3. Indien twee of meer evenementen als bedoeld in lid 2 samenvallen qua tijd en locatie of anderszins met elkaar concurreren, zullen de evenementen beoordeeld worden aan de hand van de door de burgemeester vastgestelde criteria. 

4. Aan de plaatsing van een evenement op de Evenementenkalender kunnen geen rechten worden ontleend met uitzondering van het bepaalde in artikel 2:25g, tweede lid onder e.

5. De burgemeester kan tot het moment waarop de in lid 2 bedoelde Evenementenkalender is vastgesteld, wegens bijzondere omstandigheden besluiten af te wijken van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 2:25f Samenvallen van evenementen (1)

(vervallen)

Artikel 2:25g Weigeringsgronden

1. De vergunning wordt geweigerd, indien:

a. niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 2:25c of

b. niet wordt voldaan aan de ingevolge artikel 2:25d gestelde eisen;

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd, indien:

a. onevenredig veel beslag wordt gelegd op de ruimte of op de gemeentelijke - of hulpdiensten;

b. de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement;

c. de aard van het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie;

d. in de door de burgemeester vastgestelde Evenementenkalender als bedoeld in artikel 2:25e reeds een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd, locatie of in de nabijheid daarvan.

e. het een evenement van meer dan 2000 bezoekers betreft en niet voldaan is aan de eisen van artikel 2:25e.

Artikel 2:25h Schorsende werking andere vergunningen

Bij het verlenen van de vergunning als bedoeld in artikel 2:25 juncto artikel 2:25a kan bepaald worden dat de werking van reeds geldende vergunningen voor het gebruik van de openbare plaats of het openbaar water in het gebied waar het evenement plaatsvindt wordt geschorst zolang dit noodzakelijk is in het belang van het evenement.

Artikel 2:25i Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2:25j Wanordelijkheden bij evenementen

1. Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

2. Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor wapens die behoren tot categorie I, II, III en IV Wet wapens en munitie.

4. Eenieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer en de bij de evenementen ingeschakelde functionarissen van beveiligingsorganisaties en toezichthouders in het belang van de openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Afdeling 3a Betaald voetbalwedstrijden (3)

Artikel 2:26 Begripsomschrijvingen

In de navolgende bepalingen wordt verstaan onder:

a. organisator: Betaald Voetbal Organisatie (BVO), Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) of een andere rechtspersoon dan wel een natuurlijke persoon die een voetbalwedstrijd organiseert;

b. voetbalwedstrijd: een wedstrijd waarbij één van de spelende teams een Nederlandse of een buitenlandse BVO dan wel een vertegenwoordigend elftal van de KNVB is;

c. supporter:

1. persoon die door kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maakt bij de aanhang van een BVO te horen;

2. dan wel een persoon die bij deskundigen als zodanig bekend is;

3. dan wel een persoon die een wezenlijke of significante bijdrage levert aan de verstoring van de openbare orde, direct gerelateerd aan de plaats te vinden, plaatshebbende c.q. plaatsgevonden wedstrijd van de BVO;

d. stadiongebiedsverbod: het verbod om zich gedurende een aangewezen periode op de dag van een voetbalwedstrijd te bevinden in een gebiedsgedeelte van de gemeente waarbinnen de kans op voetbal gerelateerde verstoringen van de openbare orde groot is hierbij rekening houdend met de woning of werkgebied of specifieke voorzieningen van en voor diegene aan wie het stadiongebiedsverbod is opgelegd;

e. stadsverbod: het verbod voor supporters van een bezoekende club om zich op de speeldag van een voetbalwedstrijd en indien hiervoor gerede aanleiding bestaat een deel van de aan de wedstrijd voorafgaande dag te bevinden binnen de gemeentegrenzen dan wel een gebied binnen de gemeentegrenzen.

Artikel 2:26a Melding wedstrijden

1. De organisator is verplicht ten minste dertig dagen voor de vastgestelde speeldag van een voetbalwedstrijd een melding te doen aan de burgemeester;

2. Indien een melding, gelet op het tijdstip waarop de speeldatum wordt vastgesteld, niet vier weken tevoren kan worden gedaan, dient de organisator van de na de vaststelling van de speeldatum hiervan de burgemeester schriftelijk in kennis te stellen, maar in ieder geval één week voor de speeldatum.

3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in de in het eerste lid bepaalde termijn.

4. De melding bedoeld in het eerste lid kan meerdere wedstrijden betreffen.

5. De melding vindt uitsluitend schriftelijk en/of elektronisch plaats en bevat in elk geval:

a. naam en adres van de organisator;

b. dag, tijd en plaats van de voetbalwedstrijd

c. namen van de deelnemende ploegen;

d. verwachte risico’s voor verstoring van de openbare orde.

e. maatregelen van de organisaties om verstoring van de openbare orde te voorkomen.

6. De aanvrager strekt de burgemeester op diens verzoek aanvullende informatie.

Artikel 2:26b Aanwijzingen aan de organisator

De burgemeester kan ter voorkoming van de verstoring van de openbare orde aanwijzingen geven verband houdende met de voetbalwedstrijd, zoals o.a. de aanvang van de wedstrijd, toeloop en vertrek van het publiek, aantallen bezoekers, inzet en inrichting van verlichting, parkeren. Indien de organisator die aanwijzingen niet opvolgt of blijk geeft die niet op te volgen kan de burgemeester overgaan tot het verbieden, zoals bedoeld in artikel 2:26c, van de wedstrijd.

Artikel 2:26c Verbod van wedstrijden

De burgemeester kan de wedstrijd verbieden indien:

a. de melding niet tijdig is ingediend of indien naar zijn oordeel onvoldoende informatie is verstrekt;

b. er gegronde vrees bestaat dat de organisator de opgelegde voorschriften niet zal naleven;

c. hij gegronde vrees heeft de openbare orde niet te kunnen handhaven.

Artikel 2:26d Aanwijzingen aan supporters

1. De burgemeester kan aanwijzingen geven aan een supporter.

2. Een aanwijzing voor een supporter die in het bezit is van een geldig toegangsbewijs kan inhouden onmiddellijk en rechtstreeks naar het stadion te gaan na aankomst in de gemeente en, indien hij niet in de gemeente woont, onmiddellijk en rechtstreeks na afloop van de wedstrijd de gemeente te verlaten en indien hij wel in de gemeente woont, zich niet te begeven naar/ in een omschreven gebiedsdeel van de gemeente, tenzij hij daar woont.

3. Een aanwijzing aan een supporter die niet in het bezit is van een geldig toegangsbewijs kan inhouden onmiddellijk en volgens een aangegeven route naar een aangewezen plaats te gaan en, indien hij niet in de gemeente woont, onmiddellijk de gemeente volgens een aangegeven route te verlaten.

4. Een aanwijzing aan supporters van een bezoekende BVO kan inhouden om binnen de gemeente in georganiseerd groepsverband te reizen.

Artikel 2:26e Algemene verboden

1. Het is een supporter verboden het voetbalveld voor, tijdens of na afloop van de voetbalwedstrijd zonder toestemming van de rechthebbende te betreden, of daarop voorwerpen te gooien.

2. Het is een supporter verboden alcohol bij zich te hebben dan wel te gebruiken op weg naar of van een voetbalwedstrijd.

3. Het is anderen dan de organisator verboden op of aan de weg toegangskaarten voor de voetbalwedstrijd met een commercieel doel aan te bieden of voor verkoop voorhanden te hebben.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.6.van het Vuurwerkbesluit is het een supporter verboden pyrotechnische voorwerpen bedoeld om licht, rook of lawaai te produceren, bij zich te hebben dan wel te gebruiken op weg naar of van een voetbalwedstrijd, dan wel in het voetbalstadion.

Artikel 2:26f Verstoring openbare orde

1. Het is verboden de openbare orde te verstoren.

2. Onder het verstoren van de openbare orde wordt verstaan het veroorzaken van onrechtmatige hinder of onrechtmatig gevaar voor één of meer personen dan wel goederen.

3. Van een voetbal gerelateerde verstoring van de openbare orde is sprake indien een supporter of een groep van supporters in de hoedanigheid van supporter de openbare orde verstoort, dan wel hieraan een bijdrage levert.

4. Deze verordening onderscheidt al naar gelang de ernst van de veroorzaakte hinder of de gevaarzetting een geringe, beperkte, ernstige, gewelddadige en voor personen gevaarlijke, zeer gevaarlijke of fatale verstoring van de openbare orde.

5. Een poging tot een van de in de artikelen 2:26j, 2:26k, en 2:26l genoemde gedragingen levert eveneens een verstoring van de openbare orde op.

Artikel 2:26g Geringe verstoringen

Als geringe verstoringen van de openbare orde worden in ieder geval beschouwd de volgende gedragingen:

a. natuurlijke behoefte doen op plekken die hiervoor niet zijn bedoeld;

b. plegen van baldadigheid met gevaar of nadeel voor goederen;

c. hinderen van het verkeer;

d. zich op verboden terrein, anders dan het voetbalveld bevinden;

e. gebruiken of onder invloed verkeren van een middel als verboden in de Opiumwet;

f. bij zich hebben van alcohol dan wel gebruiken op weg naar of van een voetbalwedstrijd;

g. bij zich hebben dan wel gebruiken op weg naar of van het voetbalstadion van pyrotechnische voorwerpen.

Artikel 2:26h Beperkte verstoringen

Als beperkte verstoringen van de openbare orde worden in ieder geval beschouwd de volgende gedragingen:

a. een ander in zijn vrijheid van bewegen belemmeren;

b. zich aan iemand tegen diens wil opdringen of hem op hinderlijke wijze volgen;

c. plegen van baldadigheid tegenover een andere persoon;

d. niet voldoen aan de wettelijke verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden;

e. een valse naam of van een valse hoedanigheid aannemen om iemand te bewegen tot de afgifte van een goed;

f. plegen van valsheid in geschrifte;

g. veroorzaken van gevaar op de weg;

h. niet voldoen aan een bevel van de burgemeester, dan wel een ambtenaar van politie of een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

i. beletten, belemmeren of verijdelen van enige handeling van een ambtenaar van politie of een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

j. opgeven van verkeerde persoonsgegevens aan een bevoegd persoon;

k. beledigen van een ambtenaar van politie of een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

l. zich beledigend uitlaten over een groep mensen, of het aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap;

m. openbare dronkenschap;

n. illegale verkoop van toegangskaarten.

Artikel 2:26i Ernstige verstoringen

Als ernstige verstoringen van de openbare orde worden in ieder geval beschouwd de volgende gedragingen:

a. niet naleven van een stadiongebiedsverbod;

b. huisvredebreuk dan wel een poging hiertoe;

c. lokaalvredebreuk dan wel een poging hiertoe;

d. opruien tegen een ambtenaar van politie of tegen een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

e. dragen van een wapen;

f. vernielen van werken van openbaar nut;

g. vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken of weg maken van andermans goed;

h. veroorzaken van verkeersongeval;

i. niet naleven van een noodbevel;

j. overtreden van noodverordening;

k. diefstal of heling dan wel een poging hiertoe;

l. brandstichten of ontploffing teweegbrengen met gevaar voor goederen;

m. gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van vernielen van goederen;

n. illegale handel;

o. betreden van het voetbalveld voor, tijdens of na afloop een wedstrijd;

p. gooien van al dan niet pyrotechnische voorwerpen op het voetbalveld.

Artikel 2:26j Gewelddadige en voor personen gevaarlijke verstoringen

Als zeer ernstige verstoringen van de openbare orde worden in ieder geval beschouwd de volgende gedragingen:

a. zich met geweld dan wel het dreigen met geweld verzetten tegen een ambtenaar van politie of tegen een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

b. een ander met geweld of het bedreigen met geweld dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden;

c. huisvredebreuk met geweld dan wel het dreigen met geweld;

d. lokaalvredebreuk met geweld dan wel het dreigen met geweld;

e. openlijke geweldpleging;

f. oproepen tot gewelddadig gedrag;

g. gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van geweld;

h. mishandelen;

i. vechterij;

j. aanwenden van een wapen tegen een persoon;

k. plegen van diefstal met geweld of het dreigen met geweld;

l. brandstichten of ontploffing teweegbrengen met gevaar voor personen.

Artikel 2:26k Gewelddadige en voor personen zeer gevaarlijke verstoringen

Als buitengewoon ernstige verstoringen van de openbare orde worden in ieder geval beschouwd de volgende gedragingen die zwaar lichamelijk letsel veroorzaken:

a. openlijk geweld plegen;

b. gebruik van een wapen;

c. mishandelen;

d. zich met geweld verzetten tegen een ambtenaar van politie of tegen een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

e. brandstichten of een ontploffing teweegbrengen.

Artikel 2:26l Voor personen fatale verstoringen

Als buitengewoon zeer ernstige verstoringen van de openbare orde worden in ieder geval beschouwd de volgende gedragingen met de dood van een ander ten gevolge:

a. openlijk geweld plegen;

b. gebruik van een wapen;

c. mishandeling;

d. zich met geweld verzetten tegen een ambtenaar van politie of tegen een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

e. brandstichten of ontploffing teweegbrengen.

Artikel 2:26m Stadiongebiedsverbod

1. De burgemeester kan aan een supporter die zich schuldig maakt aan een voetbal gerelateerde verstoring van de openbare orde een stadiongebiedsverbod opleggen van:

a. zes wedstrijden in geval van een geringe verstoring;

b. 6 maanden tot een jaar in geval van een beperkte verstoring.

2. De burgemeester legt aan een supporter die zich schuldig maakt aan een voetbal gerelateerde verstoring van de openbare orde een stadiongebiedsverbod van:

a. twee jaren in geval van een ernstige verstoring;

b. drie jaren in geval van een gewelddadige en voor personen gevaarlijke verstoring;

c. vijf jaren in geval van een gewelddadige en voor personen zeer gevaarlijke verstoring;

d. tien jaren in geval van een voor personen fatale verstoring.

3. Om dringende redenen kan de burgemeester (deels) ontheffing verlenen van het stadiongebiedsverbod.

Artikel 2:26n Stadiongebiedsverbod bij vrees

1. De burgemeester kan aan een supporter een stadiongebiedsverbod opleggen indien hij vreest voor een voetbal gerelateerde verstoring van de openbare orde door die supporter.

2. Van vrees is in ieder geval sprake indien een persoon zich in een andere gemeente in Nederland dan wel in een ander land heeft schuldig gemaakt aan ten minste een ernstige voetbal gerelateerde verstoring van de openbare orde.

3. De termijn van dit stadiongebiedsverbod wordt bepaald door de ernst van de verstoring van de openbare orde.

4. Om dringende redenen kan de burgemeester (deels) ontheffing verlenen van het stadiongebiedsverbod.

Artikel 2:26o Aantoonplicht en kwijtschelding stadiongebiedsverbod

1. De burgemeester kan bij het opleggen van een stadiongebiedsverbod aan een supporter de plicht opleggen om op een door hem voorgeschreven wijze aan te tonen dit stadiongebiedsverbod na te leven.

2. De burgemeester kan op verzoek van de betrokkene de termijn van een stadiongebiedsverbod met een derde bekorten, indien de betrokkene aantoont het verbod gedurende twee derde van de termijn zorgvuldig te hebben nageleefd.

Artikel 2:26p Recidive

1. Indien de betrokkene tijdens de looptijd van het stadiongebiedsverbod of binnen een periode van twee jaren erna de openbare orde opnieuw verstoort, kan de burgemeester voor die gedraging een stadiongebiedsverbod opleggen van de dubbele tijdsduur van de categorie waarbinnen de verstoring van openbare orde valt.

2. De termijn van dit stadiongebiedsverbod begint te lopen de dag nadat de termijn van het eerdere stadiongebiedsverbod is verstreken.

3. Om dringende redenen kan de burgemeester ontheffing verlenen van het stadiongebiedsverbod.

Artikel 2:26q Stadsverbod

1. De burgemeester kan aan een supporter dan wel aan supporters van een bezoekende voetbalclub een verbod opleggen om zich binnen de gemeentegrenzen te begeven, indien er vrees bestaat voor ten minste ernstige voetbal gerelateerde verstoring van de openbare orde.

2. De lengte van een zodanig stadsverbod bedraagt maximaal 48 uren.

3. In individuele gevallen van dringende aard kan de burgemeester ontheffing verlenen van het stadsverbod.

Afdeling 4 Toezicht op horecabedrijven (3)

Artikel 2:27 Begripsomschrijvingen (3)

1. In deze afdeling wordt verstaan onder horecabedrijf de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was:

a. logies wordt verstrekt:

b. dranken worden geschonken;

c. etenswaren of rookwaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

d. hoofdzakelijk etenswaren worden bereid om te worden afgehaald.

Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis.

2. Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

3. Een terras in de zin van deze afdeling is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

4. Onder leidinggevende wordt in deze afdeling verstaan:

a. de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt geëxploiteerd;

b. de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin de openbare inrichting wordt geëxploiteerd in een of meer inrichtingen;

c. de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van zodanige openbare inrichting in een inrichting.

5. Deze afdeling verstaat onder bezoekers eenieder behalve:

a. leidinggevenden;

b. personen die dienst doen in de inrichting;

c. personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester:

a. tenzij voor het horecabedrijf een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend;

b. indien voor het horecabedrijf een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend en exploitatie plaats vindt in strijd met een categorale vrijstelling als genoemd in artikel 2:28c.

2. Indien de exploitatie van een horecabedrijf, waarvoor een vergunning als bedoeld in het eerste lid is verleend, wordt uitgebreid of (ingrijpend) wordt gewijzigd, dient een nieuwe vergunning als bedoeld in het eerste lid te worden aangevraagd.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 weigert de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien:

a. de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

b. de aanvrager geen verklaring omtrent het gedrag overlegt, die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

4. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

5. De burgemeester vermeldt in de vergunning:

a. de vergunninghouder;

b. tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

c. de plaats waar de inrichting zich bevindt;

d. de situering en de oppervlakten van de horeca- of slijtlokaliteiten en terrassen;

e. de voorschriften of beperkingen welke aan de vergunning zijn verbonden.

6. De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden.

7. De vergunning en het daarbij behorende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag en de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 2:28f, tweede lid, of een afschrift daarvan, zijn in de inrichting aanwezig.

8. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:28a Nadere eisen

1. Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2:28:

  • a.

    dient de leidinggevende:

- minimaal de leeftijd van 21 jaar te hebben bereikt, met dien verstande dat leidinggevenden in bedrijven waar uitsluitend etenswaren en niet alcoholhoudende dranken worden verstrekt minimaal de leeftijd van 18 jaar is bereikt;

- te voldoen aan de eisen gesteld in het Besluit eisen zedelijkheid gedrag Drank- en Horecawet 1999;

- niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn;

- niet onder curatele te staan;

  • b.

    dient het horecabedrijf waar uitsluitend etenswaren en niet alcoholhoudende dranken worden verstrekt één lokaliteit met een oppervlakte van ten minste 15 m² te hebben;

  • c.

    dienen overige horecabedrijven één lokaliteit met een oppervlakte van ten minste 35 m² te hebben.

2. Van het gestelde in het eerste lid onder a, met betrek­king tot de leeftijdseis kan de burge­mees­ter ontheffing verle­nen voor maximaal een jaar, mits sprake is van een bij­zonder geval, dan wel indien gewich­tige belangen daar­toe aan­lei­ding geven.

3. Van het gestelde in het eerste lid onder b, met betrekking tot de oppervlakte van 15 m², kan de burgemeester ontheffing verlenen voor bestaande horecabedrijven, waarvan de oppervlakte kleiner is dan 15 m², aan de vergunninghouder of zijn rechtsopvolger.

4. De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in arti­kel 2:28, indien niet wordt voldaan aan de nadere eisen als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28a, en daarvan geen ontheffing kan worden ver­leend.

Artikel 2:28b Aanwezigheid van en toezicht door de leidinggevende

1. Het is verboden een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de op het aanhangsel vermelde leidinggevende in het horecabedrijf aanwezig is.

2. Het in lid 1 genoemde verbod geldt niet voor een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich richt op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.

3. De leidinggevenden zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in het horecabedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie.

Artikel 2:28c Categorale vrijstelling

De burgemeester kan bij openbare bekendmaking:

a. bepalen dat het exploiteren van categorieën horecabedrijven, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van vergunningplicht is vrijgesteld;

b. voorschriften stellen aan de onder a. genoemde vrijstelling.

Artikel 2:28d Indienen aanvraag

Uiterlijk 8 weken voor de start of wijziging van de exploitatie van het horecabedrijf dient de vergunninghouder een aanvraag als bedoeld in artikel 2:28 ingediend te hebben middels een vastgesteld formulier.

Artikel 2:28e Vervallen vergunning

De vergunning vervalt:

a. sedert haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen, zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

b. gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

c. de verlening van de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden;

d. zodra de vergunninghouder kenbaar maakt de exploitatie van het horecabedrijf feitelijk te hebben beëindigd. Uiterlijk binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie geeft de vergunninghouder daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester.

Artikel 2:28f Wijziging leidinggevende

1. Indien een leidinggevende, als bedoeld in artikel 2:27, lid 4, zijn taak feitelijk heeft beëindigd, geeft de vergunninghouder daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2. De leiding kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende, indien deze door de vergunninghouder is gemeld bij de burgemeester en de burgemeester de ontvangst van deze melding onverwijld elektronisch of schriftelijk heeft bevestigd. Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel en wordt getoetst aan de in artikel 2:28 en 2:28a gestelde eisen.

Artikel 2:29 Openings- en sluitingstijden

1. Het is de leidinggevende van een horecabedrijf toegestaan dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

a. van 08.00 uur tot 05.00 uur in gebied 1, met dien verstande dat het tussen 03.00 uur en 05.00 uur verboden is nieuwe of komende bezoekers toe te laten in horecabedrijven, waarin alcoholhoudende drank of softdrugs worden verstrekt of verkocht;

b. van 08.00 uur tot 03.00 uur in gebied 2, met dien verstande dat het tussen 02.00 uur en 03.00 uur verboden is nieuwe of komende bezoekers toe te laten in horecabedrijven, waarin alcoholhoudende drank of softdrugs worden verstrekt of verkocht;

c. van 08.00 uur tot 01.00 uur in gebied 3, met dien verstande dat het tussen 00.00 uur en 01.00 uur verboden is nieuwe of komende bezoekers toe te laten in horecabedrijven, waarin alcoholhoudende drank of softdrugs worden verstrekt of verkocht;

zoals aangegeven op bijbehorende kaarten.

2. In afwijking van het vorige lid geldt voor daghoreca en afhaalbedrijven in de gebieden 1 en 2 een openingstijd van 07.00 uur tot 22.00 uur en in gebied 3 een openingstijd van 08.00 uur tot 22.00 uur.

3. Het is de leidinggevende van een horecabedrijf, zoals genoemd in lid 1, onder c, toegestaan om op Oudjaarsnacht, Nieuwjaarsnacht, beide Paasnachten, beide Kerstnachten, beide Pinksternachten, in de nacht volgend op 5 mei en in de nacht volgend op Koningsdag toegestaan het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers te laten verblijven tot 02:00 uur.

4. Het is de leidinggevende van een horecabedrijf als bedoeld in lid 1, onder a en b van dit artikel toegestaan een terras geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven van 08:00 uur tot 01:00 uur, met dien verstande dat het in de maanden juni, juli, augustus en september toegestaan is het terras in de nachten van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag tot 02:00 uur geopend te hebben.

5. Het is de leidinggevende van een horecabedrijf als bedoeld in lid 1, onder c, van dit artikel toegestaan een terras geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven van 08:00 uur tot 24:00 uur.

6. De in het eerste en tweede lid genoemde verboden gelden niet voor de leidinggevende van een bedrijf waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt geboden voor zover het betreft activiteiten en handelingen die betrekking hebben op het vertrekken van logies.

7. De burgemeester kan door middel van een ontheffing voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras een ander sluitings- en/of toelatingsuur vaststellen.

8. Het in de vorige leden bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

9. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:29a Overgangsrecht

1. Voor horecabedrijven, gelegen in gebied 3, waarvoor op 15 januari 1998 andere sluitingstijden golden, blijft de toen geldende situatie van kracht, met uitsluiting van de bepalingen voor de sluitingstijden van terrassen;

2. Voor horecabedrijven waarvoor op 1 mei 2017 latere sluitingstijden golden, blijft de toen geldende situatie nog vijf jaar na vaststelling van deze wijziging van het sluitingsuur van kracht.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, ingeval van exploitatie zonder vergunning of in strijd met de vergunning of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 of 2:29a geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

3. De burgemeester kan door middel van een ontheffing andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

1. Het is verboden in een openbare inrichting:

a. de orde te verstoren;

b. zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

c. op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van de zitplaatsen die aanwezig zijn op het terras;

d. messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

2. Eenieder is verplicht in een horecabedrijf alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

2. De leidinggevende van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college van burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college van burgemeester en wethouders op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2:28 tot en met 2:30.

Artikel 2:34 Gereserveerd

Artikel 2:34a Overige bepalingen

Bij overlijden van een vergunninghouder kan het bedrijf worden voortgezet tot drie maanden na het overlijden, of indien binnen die termijn een nieuwe vergunning is aange­vraagd, tot het tijdstip waarop op de desbetreffende aan­vraag onherroepe­lijk is beslist.

Artikel 2:34b Terrasvergunning horecabedrijf

1. Het is verboden bij een horecabedrijf een terras te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

2. Indien de vergunningaanvraag mede betrekking heeft op één of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen op de weg, beslist de burgemeester over de ingebruikneming van die weg ten behoeven van het terras. De burgemeester kan over de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vaststellen.

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet indien het terras zich geheel op eigen grond bevindt en onderdeel is van een horecabedrijf waar geen alcohol geschonken wordt.

4. Onverminderd het gestelde in artikel 1.8 kan de burgemeester de in het tweede lid bedoelde ingebruikneming van de weg weigeren:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

b. indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

c. in het belang van voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak;

d. ingeval van strijd met de op grond van lid 2 vastgestelde nadere regels

5. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:34c Gereserveerd

Afdeling 5 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit Drank- en Horecawet (3)

Artikel 2:34d Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommerciële rechtspersoon die zich (voornamelijk) richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:

- maandag tot en met zondag, vanaf een uur voor de activiteiten en uiterlijk twee uren na de activiteiten/bijeenkomsten/wedstrijden/trainingen.

  • 2.

    Een paracommerciële rechtspersoon die zich (voornamelijk) richt op het organiseren van activiteiten van sociaal-culturele aard kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:

- maandag tot en met zondag vanaf 10.00 uur tot 01.00 uur (eindtijd is gekoppeld aan de geldende sluitingstijden).

  • 3.

    Een paracommerciële rechtspersoon die zich (voornamelijk) richt op het organiseren van activiteiten van educatieve aard kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:

- maandag tot en met zondag vanaf 10.00 uur tot 05.00 uur (eindtijd is gekoppeld aan de geldende sluitingstijden).

  • 4.

    Een paracommerciële rechtspersoon die zich (voornamelijk) richt op het organiseren van activiteiten van levensbeschouwelijke of godsdienstige aard kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:

- maandag tot en met zondag vanaf 16.00 uur tot 23.00 uur (eindtijd is gekoppeld aan de geldende sluitingstijden).

  • 5.

    Overige paracommerciële rechtspersonen kunnen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:

maandag tot en met zondag van 18.00 uur tot 20.00 uur.

  • 6.

    Een paracommerciële rechtspersoon die zich (voornamelijk) richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens jeugdactiviteiten, jeugdwedstrijden en jeugdbijeenkomsten, waaraan jeugd tot 15 jaar deelneemt.

  • 7.

    Een paracommerciële rechtspersoon mag alcoholhoudende drank verstrekken tijdens ten hoogste 4 bijeenkomsten van persoonlijke aard of die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, waarbij fiscale wet- en regelgeving dienen te worden gerespecteerd.

  • 8.

    De paracommerciële rechtspersoon doet uiterlijk 3 weken voor een bijeenkomst als bedoeld in het zevende lid, hiervan melding aan de burgemeester door middel van een meldingsformulier.

Artikel 2:34e Beperking verstrekking sterke drank

Het is tevens verboden anders dan om niet sterke drank te verstrekken in een inrichting:

waarin uitsluitend of in hoofdzaak onderwijs wordt gegeven;

b. welke uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een of meer jeugd- of jongerenorganisaties of- instellingen. Hieronder wordt in ieder geval een jongerencentrum verstaan.

Afdeling 6 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf(3)

Artikel 2:35 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

Gereserveerd.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, woonplaats, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 7 Toezicht op speelgelegenheden (3)

Artikel 2:39 Begripsomschrijvingen

1. In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid, waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

b. speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen; en

c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

3. De burgemeester weigert de vergunning:

a. indien na zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beinvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Speelautomaten

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. Wet: de Wet op de kansspelen

b. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

c. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

d. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 8 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade (3)

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf een openbare plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf een openbare plaats zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken , te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b. met kalk, teer of een kleur‑ of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3. Het in het tweede lid gestelde verbod is tevens van toepassing op straatmeubilair, verkeersmeubilair en andere tot de inrichting van de weg behorende voorzieningen.

4. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

5. Het college van burgemeester en wethouders kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

6. Het is verboden de in het vijfde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

7. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

8. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur‑ of verfstof of verfgereedschap.

2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

2. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas of andere voorwerpen die er kennelijk toe zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

3. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Gereserveerd

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Friesland.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47a Liggen of slapen op openbare plaatsen (1)

1. Het is verboden een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken en verder op een openbare plaats een voertuig, woonwagen, tent of een soortgelijk of ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

2. Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid voorschriften verbinden, onder andere ter voorkoming en beperking van hinder, overlast en ontsiering van het uiterlijk aanzien van de omgeving.

3. Het verbod geldt niet op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

Artikel 2:47b Verplichte route

1. Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik(2)

1. Het is verboden voor personen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben, met het kennelijke doel deze geheel of ten dele op de weg te nuttigen of te laten nuttigen.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2:27, eerste en tweede lid;

b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank‑ en Horecawet.

Artikel 2:49 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden:

a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of de ingang van een portiek indien:

a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of die portiek;

b. daardoor de doorgang ernstig belemmerd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt‑ en kermisterrein e.d.

Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(Gereserveerd)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

Het is verboden zonder dat daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat de politie, de brandweer of enig andere overheidsinstelling op welke wijze dan ook te alarmeren.

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(Gereserveerd)

Artikel 2:57 Loslopende honden (2)

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

b. op recreatieterreinen, natuurgebieden dan wel stranden in de periode van 1 maart tot 1 november;

c. op de weg zonder dat de hond aangelijnd is; of

d. op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

2. Het in het eerste lid vervatte losloopverbod onder c geldt niet op de door het college aangewezen plaatsen, mits de hond losloopt onder voldoende geleide of toezicht.

3. Het eerste lid vervatte verbod onder a en b, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond; of

c. die wordt ingezet ten behoeve van het hoeden van een schaapskudde.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden, paarden en pony’s(2)

1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

3. Degene die zich met een paard of pony op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat in de openbare ruimte, voor zover gelegen binnen de bebouwde kommen van de gemeente Leeuwarden, de uitwerpselen van het paard of de pony terstond worden opgeruimd.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden(2)(3)

1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

  • a.

    vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

  • b.

    door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein (3)

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid of heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk  leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

a. aanwezig te hebben; dan wel

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen plaats die een krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61 Wilde dieren

(Gereserveerd)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

Het is verboden op de openbare weg (stads)duiven of andere overlastveroorzakende vogels te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren.

Artikel 2:64 Gereserveerd

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op een openbare plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw (winkels daaronder begrepen) om geld of andere zaken te bedelen.

Afdeling 9 Bestrijding van heling van goederen (3)

Artikel 2:66 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voorzover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2. van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

3. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 4 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).

Afdeling 10 Consumentenvuurwerk

Artikel 2:71 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Gereserveerd

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:73a Carbidschieten

1. Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus/container/opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

2. Carbidschieten is verboden.

3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet indien het carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar, mits daarbij wordt voldaan aan de volgende voorschriften:

a. er worden geen handelingen verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren kunnen optreden voor mens en milieu;

b. er wordt gebruik gemaakt van melkbussen met een maximale inhoud van 50 liter;

c. de plek waar het carbidschieten plaatsvindt ligt buiten de bebouwde kom.

d. de plaats vanwaar geschoten wordt is gelegen:

- op een afstand van tenminste 75 meter van woonbebouwing en;

- op een afstand van tenminste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren;

e. het vrijschootsveld bedraagt tenminste 75 meter en hierin bevinden zich geen openbare wegen of paden en er wordt geschoten in een richting die is afgewend van woonbebouwing;

f. indien het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang dient het terrein te worden verlicht.

4. De burgemeester kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast, of in het belang van natuurbescherming, plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het gestelde in het derde lid niet van toepassing is.

5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

6. Dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Wetboek van Strafrecht.

7. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 11 Drugsoverlast (3)

Artikel 2:74 Verzameling van personen in verband met drugs of heling

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, danwel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 12 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester (3)

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 154a van de Gemeentewet, besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, indien deze personen het bepaalde in de volgende artikelen groepsgewijs niet naleven: artikel 2:1a, 2:2, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:20a, 2:25j, 2:47, 2:47b, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 en 5:34.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

(Gereserveerd)

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Afdeling 13 Voor publiek openstaande gebouwen (3)

Artikel 2:78 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.

2. Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.

3. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

4. Het is de rechthebbende op het gebouw en/of het erf, verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

5. Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangegeven wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf als bezoeker te verblijven.

6. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet (3)

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht, kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij:

a. ernstige en herhaaldelijke geluid- of geurhinder;

b. ernstige en herhaaldelijke hinder van dieren;

c. ernstige en herhaaldelijke hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in de woning of op het erf aanwezig zijn;

d. ernstige en herhaaldelijke intimidatie van derden vanuit de woning of het erf.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3:1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen erotische massage, al dan niet in combinatie met elkaar;

d. erotische massagesalon: een seksinrichting, waar uitsluitend erotische massages plaatsvinden;

e. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

1. de exploitant;

2. de beheerder;

3. de prostituee;

4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2;

6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

i. hygiëne rapport: rapport van de GGD waaruit blijkt dat de hygiëne binnen de seksinrichting voldoet aan de op grond van 3:3 gestelde nadere regels.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

1. Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college van burgemeester en wethouders over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

2. Het college kan voor seksinrichtingen nadere regels stellen in het belang van de vrijheid, de veiligheid, de gezondheid of de arbeidsomstandigheden van de prostituees, de volksgezondheid, het voorkomen van strafbare feiten, het voorkomen of beperken van overlast of het voorkomen van aantasting van het woon- en leefklimaat.

3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van prostituees.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

2. Het college van burgemeester en wethouders kan gebieden aanwijzen waar uitsluitend vergunning kan worden verleend voor een seksinrichting.

3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan het bevoegd bestuursorgaan buiten de aangewezen gebieden vergunning verlenen voor ten hoogste 2 erotische massagesalons.

4. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

a. de persoonsgegevens van de exploitant;

b. de persoonsgegevens van de beheerder;

c. het aantal werkzame prostitué (e) s;

d. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

e. de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

f. de plattegrond van de inrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

g. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

h. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting of het escortbedrijf;

i. het door de GGD afgegeven hygiëne-rapport dat niet ouder is dan 3 maanden.

Artikel 3:4a Verplicht bedrijfsplan

1. Bij het indienen van een aanvraag voor een vergunning voor een seksinrichting wordt naast het aanvraagformulier een bedrijfsplan overgelegd, waarin het bedrijfsbeleid wordt beschreven ten aanzien van de hygiëne, de gezondheid, het zelfbeschikkingsrecht, de zelfredzaamheid, de veiligheid en de arbeidsomstandigheden van de in het bedrijf werkzame prostituees, alsmede de veiligheid en de gezondheid van klanten.

2. Uit het bedrijfsplan blijkt in ieder geval:

a. welke maatregelen de exploitant neemt om te voorkomen dat in het bedrijf prostituees werkzaam zijn die het slachtoffer zijn van mensenhandel of andere vormen van uitbuiting;

b. welke maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de in het bedrijf werkzame prostituees voldoende zelfredzaam zijn;

c. welke maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de in het bedrijf werkzame prostituees niet worden verplicht tot het verrichten van seksuele handelingen tegen hun wil en tot het gebruik van drugs of tot het nuttigen van alcoholhoudende dranken;

d. welke maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de in het bedrijf werkzame prostituees klanten kunnen weigeren;

e. welke maatregelen worden genomen om te waarborgen dat er voldoende toezicht plaatsvindt op de seksinrichting;

f. welke maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de gezondheid en veiligheid van klanten voldoende wordt beschermd;

g. dat de geneeskundige zorg en voorlichting met betrekking tot beroepsgerelateerde ziektes ten behoeve van de prostituees beschikbaar is;

h. dat gewaarborgd is dat de prostituees vrij worden gelaten in het contact met organisaties die van belang zijn voor hun lichamelijke of geestelijke gezondheid en

i. onder welke arbeids- en verhuurvoorwaarden de in de seksinrichting werkzame prostituees werken.

3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van hetgeen in het bedrijfsplan wordt opgenomen.

4. Als de exploitant het bedrijfsplan wil wijzigen, doet hij hiervan vooraf mededeling aan de burgemeester. De wijziging wordt als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder (3)

1. De exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso (o)n (en) - en de beheerder:

a. staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

c. heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso (o)n (en) - en de beheerder niet:

a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

3. artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

4. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

5. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

6. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt;

b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

5. De exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso (o)n (en) - of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met zondag tussen 03.00 uur en 10.00 uur.

2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

3. Het is bezoekers van een seksinrichting, alsmede prostituees werkzaam in de seksinrichting, verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

1. Met het oog op de in artikel 3:13, eerste lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder(4)

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting:

a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

c. vermoedens van mensenhandel of andere vormen van uitbuiting worden gemeld bij de politie;

d. in het bedrijf geen prostituees werkzaam zijn die de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet hebben bereikt;

e. in het bedrijf geen prostituees werkzaam zijn die niet ingeschreven staan in het Handelsregister en die geen Burgerservicenummer hebben;

f. het bedrijfsplan wordt nageleefd.

Artikel 3:8a Verplichtingen van de exploitant of beheerder

1. De exploitant draagt er zorg voor dat een actuele bedrijfsadministratie wordt bijgehouden waarin in ieder geval gegevens zijn opgenomen van de in de seksinrichting werkzame prostituees en de verhuuradministratie.

2. De exploitant en de beheerder dragen er zorg voor dat de bedrijfsadministratie van de laatste drie maanden in het bedrijf beschikbaar is voor toezichthouders en opsporingsambtenaren.

3. De exploitant draagt er zorg voor dat de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard.

4. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud van de bedrijfsadministratie.

5. De exploitant of de beheerder van een seksinrichting draagt er zorg voor dat in advertenties voor het bedrijf de naam van het bedrijf en het nummer van de exploitatievergunning worden vermeld.

6. Het is de exploitant of de beheerder van een seksinrichting verboden in advertenties onveilige seks aan te bieden of daarin te garanderen dat de in het bedrijf werkzame prostituees vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

1. Het is verboden op een openbare plaats, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze te trachten als prostituee de aandacht van passanten op zich te vestigen.

2. Het is verboden zich op een openbare plaats op enigerlei wijze dwingend te bemoeien met een prostituee.

3. Het verbod in het tweede lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis, 431 of 273f Wetboek van Strafrecht dan wel artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

4. Met het oog op de naleving van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

5. Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de openbare plaatsen bedoeld in het eerste of tweede lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

6. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het vijfde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de in dat besluit aangegeven openbare plaats(en).

7. De burgemeester beperkt het in het zesde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

8. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het zesde lid.

Artikel 3:10 Gereserveerd

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Geldigheidsduur; weigeringsgronden; nadere regels

Artikel 3:12 Geldigheidsduur

1. Een vergunning als bedoeld in artikel 3:4 heeft, in afwijking van artikel 1:7, een geldigheidsduur van vijf jaar.

2. Uiterlijk 8 weken voor het verstrijken van de hierboven genoemde termijn dient de vergunninghouder een nieuwe aanvraag als bedoeld in artikel 3:4 ingediend te hebben.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

a. de exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso (o)n (en) - of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

d. de aanvrager niet door het overleggen van een door het college van burgemeester en wethouders afgegeven hygiënerapport kan aantonen dat het bedoelde pand voldoet aan de ex 3:3 gestelde nadere regels.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostitué (e).

Artikel 3:13a Bijzondere intrekkingsgronden

De burgemeester kan een vergunning voor een seksinrichting intrekken als:

a. in het bedrijf prostituees werkzaam zijn in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

b. in het bedrijf prostituees werkzaam zijn die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt;

c. aannemelijk is dat in het bedrijf prostituees werkzaam zijn die het slachtoffer zijn van mensenhandel, dan wel onvoldoende zelfredzaam zijn;

d. de exploitant of beheerder niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 3:5 gestelde eisen.

e. het bedrijfsplan onvoldoende garanties geeft voor de bescherming van de prostituees of niet voldoet aan bij of krachtens artikel 3:4a gestelde regels;

f. de exploitant of de beheerder het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk niet of onvoldoende naleeft;

g. in de seksinrichting strafbare feiten plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de orde of veiligheid in of om de seksinrichting;

h. de openbare orde of het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting;

i. in strijd wordt gehandeld met door het college gestelde nadere regels als bedoeld in artikel 3:3;

j. de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

k. in de seksinrichting een escortbedrijf is gevestigd waarvan de vergunning is ingetrokken dan wel dat met toepassing van artikel 3:7 van deze verordening dan wel artikel 13b van de Opiumwet is gesloten.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:4, derde lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting (3)

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (kortweg: Activiteitenbesluit milieubeheer);

b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan een inrichting.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer gebieden

3. Het college maakt de aanwijzing voor zover mogelijk ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

4. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

5. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk op het sluitingstijdstip van het betreffende horecabedrijf te worden beëindigd.

6. Op de collectieve dagen geldt de mogelijkheid om meer mechanisch of akoestisch muziekgeluid te mogen produceren alleen voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor het terras.

7. Op Koningsdag en Bevrijdingsdag kan op aanvraag tot 22:00 uur muziek worden toegestaan op terrassen, waarvoor een terrasvergunning is verleende, met als bijbehorend geluidsniveau (Lar,LT) maximaal 75 dB(A) op de gevel van gevoelige gebouwen.

Artikel 4:3 Ontheffing incidentele festiviteiten (1)

1. De houder van een inrichting kan maximaal 12 keer per kalenderjaar ontheffing krijgen om van de voor de inrichting geldende geluidsnormen af te wijken voor een incidentele festiviteit. Met ontheffing mogen de geluidsniveaus (Lar,LT) uit afdeling 2.8. Geluidhinder van het Activiteitenbesluit milieubeheer met maximaal 10 dB(A) worden overschreden.

2. Voor horeca-inrichtingen geldt dat een ontheffing kan worden verleend als met een akoestisch onderzoek is aangetoond wat het binnenniveau in de inrichting kan zijn.

3. Livemuziek kan worden toegestaan als het binnenniveau in de inrichting tijdens de normale bedrijfsvoering, binnen de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer, meer dan 80 dB(A) kan zijn.

4. De houder van een inrichting kan maximaal 12 keer per kalenderjaar ontheffing krijgen om af te wijken van de tijden zoals genoemd in artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

5. Een aanvraag hiervoor dient schriftelijk uiterlijk zes weken voor de aanvang van de activiteit te worden ingediend.

6. Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere situaties besluiten geen rekening te houden met hetgeen in lid 5 is bepaald.

7. Een aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten: locatie, begin/eindtijdstip, nauwkeurige beschrijving festiviteit en contactpersoon namens de inrichting.

8. Het besluit van het college van burgemeester en wethouders dient gedurende de tijdsduur van de incidentele festiviteit binnen de inrichting aanwezig te zijn.

9. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

e. Tabel

afbeelding binnen de regeling

2. Voor de duur van 15 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder (3)

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Onder hinder in de zin van dit artikel wordt in ieder geval verstaan elektrisch versterkte muziek afkomstig van een evenement.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit of de Provinciale milieuverordening.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6a Geluidhinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een onwonende of overigens voor de omgeving geluidshinder veroorzaakt.

Artikel 4:6b Mosquito

1. In dit artikel wordt onder een mosquito verstaan: een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

3. De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

4. Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

5. Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste zes maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste zes maanden verlengen.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Gereserveerd

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet‑openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet‑openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4:9a Oplaten van ballonnen (1)

1. Het is verboden om ballonnen op te laten in de open lucht.

2. Onder een ballon als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: elke onbemande ballon bestaand uit rubber of kunststof gevuld met een gas dat lichter is dan lucht of uit papier, gevuld met hete lucht, verwarmd met een vlam (zogenaamde wensballonnen) en waarvan de richting en/of hoogte niet door menselijk ingrijpen wordt bepaald.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden (3)

Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen (3)

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. boom: een houtachtig, overblijvend gewas, vitaal of afgestorven, met een stamomtrek van minimaal 63 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de stamomtrek van de dikste stam. In afwijking hiervan, geldt het bepaalde over de stamomtrek niet, als er sprake is van:

- een monumentale houtopstand of waardevolle houtopstand, als bedoeld in artikel 4:11a;

- een houtopstand in het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht, als bedoeld in de artikelen 4:12a en 4:12b;

b. monumentale houtopstand: is een beschermwaardige houtopstand met een leeftijd van minimaal 80 jaar en/of met een unieke of zeer bijzondere meerwaarde en functie of status voor de omgeving, zoals vermeld op de door het bevoegd gezag vastgestelde lijst met monumentale bomen; 

c. waardevolle houtopstand: is een beschermwaardige houtopstand met een leeftijd van minimaal 40 jaar en/of met een, als structuur of individuele boom of bomengroep, belangrijke meerwaarde en functie of status voor de omgeving, zoals vermeld op de door het bevoegd gezag vastgestelde lijst met waardevolle bomen.

d. houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;

e. hakhout: één of meer bomen, die nadat ze zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

f. vellen: rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan vijfentwintig procent van de kroon van de boom of het wortelgestel, met inbegrip van de eerste keer kandelaberen/kandelaren en het verrichten van handelingen, die leiden tot de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand;

g. knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

h. jaar: 12 maanden na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning;

i. gebied: locatie/project zoals aangegeven op de verplicht bij te voegen kaart bij een vergunningaanvraag waaruit blijkt welke bomen de aanvrager wil kappen;

j. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, als bedoeld in artikel 4.1a, van de Wet natuurbescherming;

k. onherstelbaar beschadigde/zieke houtopstand: hiervan is sprake als een houtopstand door het treffen van (beheer)maatregelen, naar deskundigen oordeel, niet meer in staat is een voor de omgeving verantwoorde restlevensduur te verkrijgen van minimaal 2 jaar. Dit uitsluitend ter beoordeling en verantwoording door aangewezen gemeentelijke deskundigen.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen of doen vellen van houtopstanden(3)

  • 1.

    U heeft een omgevingsvergunning nodig voor het vellen of het doen vellen van houtopstand, als:

    • a.

      het aantal te vellen houtopstand 10 of meer is in een gebied per jaar;

    • b.

      de te vellen houtopstand een waardevolle of monumentale houtopstand is, die is opgenomen op de lijst zoals bedoeld in artikel 4.11a.

2. U heeft geen omgevingsvergunning nodig voor het vellen of het doen vellen van houtopstand als het gaat om:

a. fruitbomen, met uitzondering van hoogstamfruitbomen, en windschermen om boomgaarden;

b. naaldbomen, bedoeld om te dienen als kerstboom, als ze niet ouder zijn dan twintig jaar;

c. kweekgoed;

d. uit populieren of niet geknotte wilgen bestaande:

  • 1.

    wegbeplantingen;

  • 2.

    beplantingen langs waterwegen, en

  • 3.

    één rijige beplantingen langs landbouwgronden;

e. het dunnen van bomen;

f. uit populieren, wilgen, essen of elzen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld voor de productie van houtige biomassa als zij:

  • 1.

    ten minste eens per 10 jaar worden geoogst;

  • 2.

    bestaan uit minstens tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid, zijnde een aaneengesloten beplanting die niet wordt doorsneden door onbeplante stroken breder dan twee meter, en

  • 3.

    zijn aangelegd na 1 januari 2013.

3. Buiten de bebouwde kom geldt het gestelde in het eerste lid verder niet voor houtopstand buiten erven en tuinen, als ze staan in een zelfstandige eenheid van:

a. meer dan 10 are of;

b. rijbeplanting van houtopstand van meer dan 20 gerekend over het totaal aantal rijen.

4. Ook heeft u geen omgevingsvergunning nodig voor:

a. Het vellen van een houtopstand die moet worden geveld volgens de Plantenziektenwet of op aanschrijving van het bevoegd gezag; 

b. houtopstand die onherstelbaar ziek of beschadigd zijn;

c. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

d. het periodiek beknotten of kandelaberen bij daarvoor geschikte boomsoorten, als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen, ter uitvoering van het reguliere onderhoud. 

5. De burgemeester kan, in afwijking van het eerste lid, toestemming geven tot direct vellen als er sprake is van acuut gevaar of een vergelijkbaar spoedeisend belang.

 

Artikel 4:11a Monumentale en waardevolle bomen (3)

1. Het college stelt een Bomenlijst vast waarop de monumentale en waardevolle houtopstanden in de gemeente staan.

2. Op de bomenlijst staan in ieder geval de houtopstanden die in het landelijk Register van Monumentale Bomen van de landelijke Bomenstichting staan. Op de lijst wordt per houtopstand in ieder geval een herkenbare omschrijving, de standplaats, de kadastrale aanduiding en de reden van registratie vermeld.

3. Er worden door het bevoegd gezag nadere regels vastgesteld voor het (doen) vellen van monumentale of waardevolle bomen, die vermeld staan op de bomenlijst.

 

Artikel 4:11b Weigeringsgronden (3)

De omgevingsvergunning kan niet worden verleend als dit in ieder geval nadelig is voor:

a. de natuurwaarde van de houtopstand; 

b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;

g. als velling in strijd is met het geldende bestemmingsplan of de Wet natuurbescherming.

 

Artikel 4:12 Termijnen (3)

1. Het college kan aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbinden dat de omgevingsvergunning, als deze betrekking heeft op het vellen van houtopstanden, één jaar geldig is na het onherroepelijk worden van de vergunning.

2. Als het om een omgevingsvergunning tot het gefaseerd vellen van houtopstanden over meerdere jaren gaat, is de omgevingsvergunning geldig tot 12 maanden na de afgesproken tijdsfasen van vellen.

 

Artikel 4:12a Bijzondere vergunningsvoorschriften (3)

1. Het college kannadere verplichtingen opnemen in de omgevingsvergunning, zoals:

  • a.

    een herplantplicht;

  • b.

    aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna;

  • c.

    het financieel compenseren van groen als er niet wordt of kan worden voldaan aan de verplichtingen om te herplanten. Het college is bevoegd om hierover nadere regels op te stellen.

2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid onder a gegeven, dan kan worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting, en op welke wijze, niet-aangeslagen beplanting moet worden vervangen.

Artikel 4:12b Herplant-/instandhoudingsplicht (3)

1. Ook als een houtopstand waarvoor een vergunning nodig is om te vellen, wordt geveld of vernietigd zonder vergunning kan het college aan de rechthebbende een verplichting opleggen tot herplant en/of het betalen van een vergoeding. Het college is bevoegd hier nadere regels over op te stellen.

2. Wordt een herplantplicht als bedoeld in het eerste lid opgelegd dan kan daarbij worden bepaald wanneer na de herbeplanting, en op welke wijze, niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

3. Als houtopstand, waarvoor een vergunning nodig is om te mogen vellen, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aanwijzingen geven die opgevolgd moeten worden.

4. Als een verplichting als bedoeld in dit artikel wordt opgelegd moet hier verplicht aan voldaan worden. Dit geldt ook voor de rechtsopvolger.

Artikel 4:12c Afstand tot de erfgrens (3)

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek, tot de grens tussen percelen in privaat eigendom, wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen. De afstand tot de grens tussen percelen in privaat en gemeentelijk eigendom wordt vastgesteld op nihil voor bomen, heesters en heggen.

Artikel 4:12d Bestrijding iepziekte (3)

1. Als zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, als hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

a. als de iepen in de grond staan, te vellen;

b. de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

c. of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zo te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

2. a. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter.

b. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 4:12e Bescherming publieke houtopstand (3)

1. Het is verboden om houtopstanden, die publiek eigendom zijn:

* te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

* daaraan snoeiwerk te verrichten behalve door bevoegde deskundige boomverzorgers ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak.

2. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke houtopstand of boom aan te brengen of te bevestigen zonder vergunning van het bevoegd gezag.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke (3)

1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

c. kampeermiddelen of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

4. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening Friesland.

Artikel 4:14 Gereserveerd

Artikel 4:15 Vergunningsplicht handelsreclame (3)

1. Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

2. Het verbod geldt niet voor onverlichte:

a. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

b. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

c. opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,5 m² en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

- openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

- het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

d. opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

e. opschriften en aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

a. van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijke kennisgeving is gedaan aan het college van burgemeester en wethouders;

b. het college van burgemeester en wethouders niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

4. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede of derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

5. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing voor zover de Woningwet, de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor zover betrekking hebbend op bouwactiviteiten, of de Provinciale landschapsverordening van toepassing is.

6. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a. als de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

b. in het belang van de verkeersveiligheid;

c. in het belang van cameratoezicht op openbare plaatsen; 

d. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak, tenzij in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

7. Het college van burgemeester en wethouders kan ten aanzien van handelsreclame nadere regels stellen.

Artikel 4:16 Gereserveerd

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Gereserveerd

Artikel 4:18 Gereserveerd

Artikel 4:19 Gereserveerd

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente(3)

Afdeling 1 Parkeerexcessen en stopverbod (3)

Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

3 Tot de voertuigen bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

b. voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

4. Het college van burgemeester en wethouders kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

1. Het is verboden op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing van dit verbod verlenen.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.d.

1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal Wegenreglement Friesland.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2. Het college van burgemeester en wethouders kan van dit verbod ontheffing verlenen.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

4. Het college van burgemeester en wethouders kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2. Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen met stankverspreidende stoffen (3)

1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren of te laten stilstaan waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

2. Dit verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1. Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

2. Dit verbod is niet van toepassing:

a. op de weg;

b. op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college van burgemeester en wethouders kan van het verbod ontheffing verlenen.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

1. Het is verboden om fietsen of bromfietsen, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, in door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebieden op de weg te laten staan buiten de daarvoor bestemde ruimten of vakken.

2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

3. Het is verboden om fietsen of bromfietsen, in het belang van het beheer van de openbare ruimte, langer dan veertien dagen onafgebroken in door het college van burgemeester en wethouders aangewezen openbare (brom -) fietsstallingsgebieden te stallen.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

1. Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden:

a. in besloten kring, of;

b. door een instelling met een CBF-keurmerk, opgenomen in het CBF collecterooster, of;

c. door plaatselijke verenigingen of stichtingen met de statutaire zetel in de gemeente Leeuwarden, die collecteren voor de liefdadigheids- of ideeel doel of voor het algemeen belang;

mits de inzameling niet op zondag plaatsvindt en de collectant kan zich op aanvraag legitimeren.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsomschrijving

1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op of aan de weg of op of aan een openbaar water, aan huis dan wel op een andere voor het publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats, dan wel diensten aan te bieden.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22 van deze verordening;

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op een verkoopstandplaats bedoeld in artikel 5:17 van deze verordening.

Artikel 5:15 Ventverbod (3)

1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid in gevaar komt.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 22.00 en 08.00 uur.

3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:16 Gereserveerd

Afdeling 4 Verkoopstandplaatsen

Artikel 5:17 Begripsomschrijving

1. In deze afdeling wordt verstaan onder het innemen van een verkoopstandplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

2. Onder verkoopstandplaats wordt niet verstaan:

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24;

c. een standplaats in de zin van de Wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen.

Artikel 5:18 Verkoopstandplaatsen

1. Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een verkoopstandplaats in te nemen of te hebben

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

3. Het college kan categorieën van standplaatsen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid niet geldt. In het belang van de openbare orde en de woon- en leefomgeving kunnen ten aanzien van deze categorieën nadere regels worden gesteld.

4. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

b. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

c. vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan;

d. ingeval van strijd met de beleidsregel verkoopstandplaatsen.

5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel niet zijnde een woning of een school, toegestaan dat daarop zonder verkoopstandplaats-vergunning van het college van burgemeester en wethouders maximaal twee verkoopstandplaatsen worden of zijn ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Friesland.

2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, vierde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21 Gereserveerd

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Gereserveerd

Artikel 5:23 Snuffelmarkten e.d.

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

a. in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

b. toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 6 Openbaar water en waterstaatswerken (3)

§1 Algemene bepalingen

Artikel 5:24 Begripsomschrijvingen (3)

In deze afdeling wordt verstaan onder:

- Aanlegplaats: een formeel door de gemeente als zodanig aangewezen plaats in het water, die bestemd is voor het tijdelijk afmeren van een vaartuig, voor zowel recreatie- als beroepsvaart;

- Ankeren: het doen of laten liggen van een vaartuig anders dan aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig;

- Doorgaande route van de Elfstedenvaarroute: de gehele doorgaande route langs het traject van de Elfstedenvaarroute in de gemeente Leeuwarden, met uitzondering van de insteekhaven, inhammen, opvaarten dan wel andere (doodlopende) vaargeulen langs of naast de route.

- Erfopvolger: onder erfopvolger wordt verstaan de partner van de eigenaar van het schip die minimaal 6 maanden op het hetzelfde adres staat ingeschreven. Of kinderen boven de 18 jaar die woonachtig zijn op hetzelfde adres als de eigenaar van het schip en hier ook feitelijk ingeschreven staan.

- Historisch woonschip: Dit zijn voormalig (bewoonde) beroepsvrachtschepen, sleepboten en vissersschepen, die zowel behoren tot de binnenvaart als de zeevaart die oorspronkelijk gebouwd zijn door middel van klinkverbindingen en niet langer dan 40 meter waren. De schepen hebben een historisch karakter en een authentieke romp en worden nu uitsluitend gebruikt voor permanente bewoning. Ook moet vaststaan dat het schip zelfstandig nautisch kan varen.

- Ligplaats: een formeel door de gemeente als zodanig aangewezen plaats in het water, al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein of een gedeelte daarvan, dat bestemd is voor het permanent afmeren van een woon-, bedrijfsmatige- of voor recreatieve doeleinden geschikt vaartuig;

- Meetbrief : Een door Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) afgegeven document met het volledige signalement van het vaartuig.

- Openbaar water: alle wateren die al of niet met enige beperking voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

Pleziervaartuig: vaartuig dat is bestemd voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding.

- Rietkraag: de met riet, biezen, lisdodden of soortgelijke planten (helofyten) begroeide oppervlakte;

- Vaartuig: naast het begrip vaartuig in de gebruikelijke zin van het woord een vaartuig zonder waterverplaatsing, een casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren, dan wel de overblijfselen daarvan.

- Vergunning: persoonsgebonden vergunning, voor een specifieke locatie, die op basis van deze afdeling door het college is verstrekt;

- Zeebrief: Een zeebrief is een nationaliteitsbewijs (een soort paspoort) van een zeegaand schip. Uit dit document blijkt, dat een schip voor zee- of kustvaart gebruikt mag worden

Artikel 5:25 Voorwerpen op, in of boven openbaar water (3)

1. In verband met de veiligheid op het openbaar water is het verboden om zonder vergunning van het college een voorwerp, uitgezonderd een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan of een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, de Vaarwegenverordening Friesland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Leeuwarden.

Artikel 5:26 Gereserveerd

Artikel 5:27 Gevaar, schade of hinder in gemeentelijk water (3)

1. Het college kan een verbod opleggen om met een vaartuig de gemeentelijke wateren binnen te varen, een lig- of aanlegplaats in te nemen of in de gemeentelijke wateren of op een lig- of aanlegplaats te verblijven, als het van oordeel is dat een zodanige handeling gevaar, schade of hinder voor de gemeentelijke wateren of voor de omgeving met zich meebrengt of met zich mee kan brengen.

2. Aan wie een in het eerste lid bedoeld verbod is opgelegd, is verplicht daaraan onmiddellijk gevolg te geven.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken (3)

1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Vaarwegenverordening Friesland.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen (3)

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel of voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water (3)

1. Het is verboden om als bader of zwemmer in het openbaar water je op te houden of je te begeven als het scheepvaart­verkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

2. Het is verboden in een vaarweg binnen een afstand van 25 meter gemeten vanaf een brug, sluis of ander beweegbaar kunstwerk, alsook dukdalven en bijkomende werken te zwemmen of te surfen anders dan voor passage.

3. Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaart­politieregle­ment, de Waterwet of het Vaarwegenverordening Friesland.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen (3)

1. Het is verboden om zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

§2 Aanleggen en lig- of aanlegplaats innemen

Artikel 5:31.1 Aanleggen en lig- of aanlegplaats innemen (3)

1. Het is verboden met een vaartuig:

a. aan te leggen binnen de bebouwde kom van de gemeente Leeuwarden;

b. lig- of aanlegplaats in te nemen of te hebben of deze beschikbaar te stellen voor een vaartuig;

2. Het verbod uit lid 1 geldt niet voor het aanleggen of innemen van een lig- of aanlegplaats met een vaartuig met een door het college vergunning aan een:

a. een door het college aangewezen wal of kade, en/of;

b. bij een geldend bestemmingsplan aangewezen gelegenheid die bestemd is om een vaartuig onder te brengen.

3. a. Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing op het innemen van een lig- of aanlegplaats aan een wal of kade met een pleziervaartuig die niet in eigendom is van de overheid maar eigendom is bij de eigenaar van die wal of kade.

b. een uitzondering op hetgeen vermeld onder a is van toepassing als het een wal of kade betreft gelegen aan de doorgaande vaarroute van de Noordelijke Elfstedenvaarroute en de doorvaarbreedte van minimaal 10 meter niet behouden blijft.

4. Bij de aanwijzing als bedoeld in het tweede lid onder a, kan door het college worden bepaald dat de aanwijzing slechts gedurende een bepaalde periode van kracht is, slechts voor één of meer categorieën vaartuigen geldt en/of een vergunning als bedoeld in het tweede lid is vereist.

5. Voor zover niet opgenomen op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan, zijn in het aanwijzingsbesluit ligplaatsen, kaden en wallen de in het tweede lid onder a bedoelde ligplaatsen opgenomen.

6. De vergunning als bedoeld in lid 2 kan alleen worden aangevraagd door de eigenaar van het betreffende vaartuig.

7. Het is niet toegestaan om een vaartuig te gebruiken voor de verhuur van één of meerdere (on)zelfstandige woonruimten;

8. Op de voorbereiding van het aanwijzen van een wal of kade als bedoeld in artikel 5:31.1 lid 2 onder a is de Inspraakverordening Leeuwarden van toepassing.

9. Het college is bevoegd de in artikel 5.31.2 lid 5 genoemde redelijke eisen van welstand nader uit te werken.

10. Het college kan een tijdelijke ontheffing verlenen voor het verbod als bedoeld in het eerste lid, voor zover er een ligplaats wordt ingenomen voor een evenement. 

Artikel 5:31.1a Aanvraag vergunning (3)

1. In de aanvraag vermeldt de aanvrager in ieder geval:

a. de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, als de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

b. (voorlopig) koopcontract;

c. een bij het schip behorende geldige of verlopen oorspronkelijke meetbrief dan wel een zeebrief in geval van een voormalig beroeps zeevaart schip of een foto van het oorspronkelijke brandmerk welke aanwezig is op het huidige schip;

d. foto’s van het schip.

2. Voor schepen die hier tijdelijk aanleggen in verband met een evenement geldt dat zij in ieder geval een CVO of brandveiligheidsrapport van de brandweer moeten overleggen om aan te tonen dat het schip veilig is.

Artikel 5:31.1b Houder vergunning (3)

De ligplaatsvergunning geldt zowel voor de aanvrager als voor de erfopvolger die deze ligplaatsvergunning verkrijgt.

Artikel 5:31.1c Weigeringsgronden

1. De vergunning als bedoeld in artikel 5:31:1 lid 2 kan worden geweigerd:

a. als voor de ligplaats al een vergunning is verleend;

b. in een geval van een museaal of historisch woonschip of ander vergelijkbaar schip: als de aanvrager geen natuurlijk persoon is van tenminste 18 jaar, en ook geen eigenaar van het schip is;

c. in het geval van een historisch schip, rondvaart schip of zeilend bedrijfsvaartuig of ander vergelijkbaar schip: als de aanvrager geen natuurlijk persoon is van tenminste 18 jaar en/of aanvrager geen rechtsgeldige vertegenwoordiger is van een rechtspersoon en/of geen eigenaar is van het schip;

d. als vergunningverlening leidt tot afwijken van het bestemmingsplan of aanwijzingsbesluit ligplaatsen, kaden en wallen;

e. als het vaartuig niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

f. als blijkt dat door de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

g. als het niet aannemelijk is dat de aanvrager binnen 12 weken na de datum van vergunningverlening de betreffende ligplaats met een vaartuig in kan nemen;

h. als aannemelijk is dat het vaartuig in strijd met artikel 5:31.1 lid 7 wordt of zal worden gebruikt.

i. als het vaartuig niet wordt of zal worden gebruikt voor permanente bewoning door de vergunninghouder.

j. als het vaartuig niet over een meetbrief of zeebrief beschikt.

2. De weigeringsgronden genoemd in lid 1 zijn ook van toepassing voor de wachtlijstregeling als bedoeld in artikel 5.31.8.

Artikel 5:31.2 Intrekken vergunning (3)

Naast de in artikel 1:6 genoemde gronden kan het college een vergunning zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 5.31.1 intrekken als:

a. als het vaartuig wordt gebruikt in strijd met de voorschriften uit de vergunning;

b. als het historische woonschip langer dan zes maanden niet in gebruik is geweest als hoofdverblijf van de vergunninghouder;

c. als het vaartuig langer dan zes maanden niet op de in de vergunning genoemde ligplaats heeft gelegen;

d. als de vergunninghouder het betreffende vaartuig gebruikt of laat gebruiken in strijd met artikel 5:31.1 lid 7

e. als het uiterlijk van het vaartuig of de lig- of aanlegplaats waarop de vergunning betrekking heeft in strijd is met de redelijke eisen van welstand.

f. ter verkrijging van de ligplaatsvergunning onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt.

Artikel 5:31.3 Aanwijzing lig- of aanlegplaats (3)

1. Het college kan aan de eigenaar van een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruiken van een lig- of aanlegplaats.

2. De eigenaar van een vaartuig moet de door het college gegeven aanwijzingen, als bedoeld in het eerste lid, direct op volgen.

Artikel 5:31.4 Varen (3)

1. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college een vaartuig dat beschikt over een vergunning zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 5.31.1 te verbouwen.

2. Bij een aanvraag om een vergunning zoals bedoeld in het eerste lid, wordt tenminste gevoegd foto’s van de bestaande situatie en een toereikende omschrijving van de te verrichten werkzaamheden en bouwtekeningen van de bestaande (foto’s) en beoogde situatie.

3. De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van of op basis van de artikel 5.31.1c genoemde weigeringsgronden.

Artikel 5:31.5 Aanleggen buiten de bebouwde kom (3)

1. Het is een ieder verboden met een vaartuig aan te leggen in of aan een rietkraag, of aan of op een door het college aangewezen wal.

2. Het is een ieder verboden met een vaartuig verboden langer dan gedurende maximaal drie achtereenvolgende dagen of gedeelten daarvan op dezelfde plaats aan te leggen.

3. Het in lid 2 genoemde is van toepassing als dat vaartuig op die plaats door een met het toezicht op de naleving van deze bepaling belaste ambtenaar wordt aangetroffen op enig tijdstip van de eerste van de drie dagen en op enig tijdstip van de eerste dag na die drie dagen.

4. Er wordt ook geacht met een vaartuig gedurende drie achtereenvolgende dagen op dezelfde plaats te zijn verbleven, als dat vaartuig binnen een straal van hemelsbreed 500 meter gerekend vanaf de in het tweede lid bedoelde aanlegplaats wordt aangetroffen.

5. Het is verboden met een vaartuig binnen vijf dagen nadat het is verplaatst op de in het tweede lid bedoelde plaats opnieuw aan te leggen.

Artikel 5:31.6 Ankeren (3)

1. Het is verboden met een vaartuig te ankeren in of op een afstand van minder dan vijf meter vanuit een rietkraag.

2. Het college is bevoegd wateren aan te wijzen waar het in het eerste lid gestelde verbod ook van toepassing is.

3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:31.7 Varen (3)

1. Het is verboden om met een vaartuig door of in een rietkraag te varen.

2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:31.8 Wachtlijst (3)

College houdt, voor de verschillende categorieën vaartuigen een wachtlijst aan en stellen voor de uitvoering daarvan nadere regels.

Artikel 5:31.9 Overgangsbepaling (3)

Een rechtmatige situatie die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze afdeling aanwezig of in uitvoering is, dan wel gerealiseerd kan worden krachtens een vergunning, ontheffing of toestemming en afwijkt van deze in deze afdeling gestelde regels, mag, als deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, blijven voortbestaan.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Gereserveerd

Artikel 5:33 Gereserveerd

Artikel 5:33a Aanwijzing gebieden niet toegankelijk voor ruiterverkeer

1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen en recreatiegebieden aan te wijzen ten behoeve waarvan zij verklaren dat het rijden op of meevoeren van een paard of pony aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan natuur- dan wel milieuwaarden.

2. Het is verboden zich met een paard of pony te bevinden in de op basis van het eerste lid aangewezen gebieden.

3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van paarden en pony’s ten dienste van politie, andere handhavers, hulpverleners en aanwonenden, alsmede ten aanzien van paarden en pony’s die ingezet worden voor het beheer van het betreffende gebied of voor trouwpartijen en andere plechtigheden.

Afdeling 8 Vuurverbod (3)

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels of dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

3. Het college van burgemeester en wethouders kan van dit verbod ontheffing verlenen.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en de fauna.

5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 9 Asverstrooiing (3)

Artikel 5:35 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

a. verharde delen van de weg;

b. begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

c. speelterreinen/speelweiden

2. Het college van burgemeester en wethouders kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

3. Het college van burgemeester en wethouders kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

1. Overtreding van het bij of krachtens de artikelen van deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen alsmede de aanwijzingen op grond van de artikelen 2:26b en 2.26d wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, zesde lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid, en 4:11, eerste lid.

3. (gereserveerd)

4. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6:2 Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

a. de ambtenaren aangesteld in dienst van de eenheid Stadstoezicht van de gemeente Leeuwarden;

b. de havenmeester(s) en marktmeester(s), en;

c. de ambtenaren die werkzaam zijn in het domein Milieu, welzijn en infrastructuur en zijn aangesteld in dienst van de Provinciale vereniging voor natuurbescherming It Fryske Gea, voor zover het de gebieden betreft die in beheer zijn bij It Fryske Gea, te weten Nationaal Park de Alde Feanen en recreatiegebied de Grote Wielen;

2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Van een binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner wordt binnen 48 uur schriftelijk verslag gedaan aan de burgemeester.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding en intrekking oude verordening

1. Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

2. De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Leeuwarden, vastgesteld op 19 februari 2014 en laatstelijk gewijzigd op 29 mei 2017, wordt ingetrokken, met uitzondering van hoofdstuk 4, afdeling 3.

3. De Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarderadeel, zoals vastgesteld op 12 december 2013 en de Ligplaatsverordening Leeuwarderadeel, zoals vastgesteld op 16 februari 2012, worden ingetrokken.

4. De Algemene Plaatselijke Verordening Littenseradiel, zoals vastgesteld op 14 december 2015, de Ligplaatsenverordening Littenseradiel, zoals vastgesteld op 18 september 2000, en de Woonschepenverordening Littenseradiel, zoals vastgesteld op 16 oktober 2000, worden ingetrokken.

5. Het intrekken van de in het vorige lid genoemde verordeningen geldt voor zover deze van kracht zijn voor het gebied binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Leeuwarden, zoals dat per 1 januari 2018, op grond van de Wet van 8 maart 2017 tot herindeling van de gemeenten Franekeradeel, Het Bildt, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Littenseradiel, Menameradiel en Sudwest Fryslan, is ontstaan.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

1. Besluiten, genomen krachtens de verordeningen bedoeld in artikel 6:4, tweede, derde en vierde lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag op grond van een verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede, derde en vierde lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.

3. Op een aanhangig beroep‑ of bezwaarschrift, betreffende een besluit, bedoeld in het eerste lid, dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede, derde en vierde lid.

4. Gebods‑ of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6:4, tweede, derde of vierde lid, zijn niet van toepassing:

a. gedurende acht weken na het in werking treden van deze verordening;

b. ook na de onder a. bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

5. Het vervallen van de verordeningen bedoeld in artikel 6:4, tweede, derde en vierde lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordeningen genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden.

Vastgesteld in de raadsvergadering van 7 februari 2018 .

Bekendgemaakt op 22 februari 2018.

(1) Gewijzigd bij Raadsbesluit d.d. 10 oktober 2018, punt 4; inwerking getreden op 25 oktober 2018

(2) Gewijzigd bij Raadsbesluit d.d. 24 april 2019, punt 3.6; in werking getreden op 2 mei 2019

(3) Gewijzigd bij Raadsbesluit d.d. 18 december 2019, punt 3.2; in werking getreden op 24 december 2019

(4) Gewijzigd bij Raadsbesluit d.d. 12 februari 2020, punt 3.1; in werking getreden op 27 februari 2020