Regeling vervallen per 09-12-2022

Landsverordening op de inkomstenbelasting

Geldend van 10-10-2010 t/m 31-03-2014

Intitulé

Landsverordening op de inkomstenbelasting

Algemene Bepaling

Artikel A

[vervallen]

HOOFDSTUK I Belastingplichtigen

Artikel 1

  • 1. Onder de naam van "inkomstenbelasting" wordt een belasting geheven, waaraan onderworpen zijn, zij, die binnen Sint Maarten wonen.

  • 2. Of iemand binnen Sint Maarten woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld, met dien verstande, dat:

    • a.

      zij, die Sint Maarten tijdelijk verlaten, geacht worden nog binnen Sint Maarten te wonen, indien hun afwezigheid korter dan één jaar duurt;

    • b.

      zij, die Sint Maarten metterwoon verlaten, maar binnen één jaar zich aldaar weer metterwoon vestigen, geacht worden Sint Maarten tijdelijk te hebben verlaten, tenzij blijkt, dat zij tijdens hun afwezigheid op het grondgebied van Nederland, Aruba, of van een vreemde staat hebben gewoond;

    • c.

      zij, die tijdelijk binnen Sint Maarten verblijven en hetzij in Nederland, Aruba of Curaçao wonen, hetzij aldaar geacht worden te wonen volgens de daar geldende wetgeving inzake de belasting naar het inkomen, als niet binnen Sint Maarten wonend worden beschouwd indien hun verblijf niet langer dan een jaar duurt.

  • 3. Aan de inkomstenbelasting zijn mede onderworpen de niet binnen Sint Maarten wonende personen, die binnenlandse bronnen van inkomen hebben als bedoeld in artikel 17.

Artikel 2

De volgende verrichtingen van niet binnen Sint Maarten wonende personen worden, ook voor zover zij plaatsvinden binnen Sint Maarten, niet aangemerkt als uitoefening van een bedrijf of beroep binnen Sint Maarten:

  • a.

    het vervoer te water of door de lucht van personen en goederen tussen Nederland, Aruba,en het buitenland;

  • b.

    de werkzaamheden van personeel op vervoermiddelen, die het verkeer met Nederland, Aruba, en het buitenland onderhouden.

HOOFDSTUK II Binnen Sint Maarten wonende belastingplichtigen

Artikel 3

  • 1. De binnen Sint Maarten wonende personen zijn belastingplichtig naar hun belastbaar inkomen.

  • 2. Belastbaar inkomen is het in een belastingjaar genoten zuiver inkomen verminderd met de op grond van artikel 15 te verrekenen verliezen.

  • 3. Zuiver inkomen is het inkomen verminderd met de persoonlijke lasten en de buitengewone lasten.

  • 4. Onder inkomen wordt verstaan het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige zuiver geniet als opbrengst van:

    • a.

      onroerende goederen;

    • b.

      roerend kapitaal;

    • c.

      onderneming en arbeid;

    • d.

      rechten op periodieke uitkeringen.

Artikel 4

  • 1. Als opbrengst van onroerende goederen worden beschouwd de voordelen die, anders dan in de uitoefening van een bedrijf of beroep, van gebouwen, gronden, mijnen en wateren, dan wel van daarop gevestigde zakelijke rechten worden getrokken.

  • 2. Tot het inkomen uit onroerend goed wordt niet gerekend hetgeen zuiver wordt genoten uit de eigen woning.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de zuivere opbrengst van het ter beschikking stellen van onroerend goed aan derden gesteld op 65% van de ter zake van dat ter beschikking stellen verkregen voordelen en worden geen andere kosten in aanmerking genomen dan de rente en kosten van geldlening ter verkrijging of verbetering van het onroerend goed, alsmede de premies voor een aan die lening verbonden met de looptijd dalende overlijdensrisicoverzekering.

  • 4. Voor de toepassing van deze landsverordening wordt onder eigen woning verstaan een woning:

    • a.

      waarvan de belastingplichtige eigenaar is;

    • b.

      waarvan de belastingplichtige de grond in erfpacht of huur heeft;

    • c.

      die de belastingplichtige in vruchtgebruik heeft, dat verkregen is krachtens het erfrecht.

Artikel 5

  • 1. Als opbrengst van roerend kapitaal worden beschouwd de vruchten van kapitaal, dat niet in onroerende zaken of de rechten waaraan deze zijn onderworpen of in een eigen bedrijf of beroep is belegd, zoals:

    rente van inschrijvingen op de grootboeken der Nederlandse of andere schuld, dividenden en rente van aandeelbewijzen, obligaties of andere effecten;

    uitkeringen op geldschieting en commandite;

    rente van andere schuldvorderingen, uit welken hoofde ook, onverschillig of van de schuld een bewijs is afgegeven en of de betaling door hypotheek of op andere wijze is verzekerd;

    rente, begrepen in de aflossing van schuldvorderingen;

    altijddurende rente;

    liquidatieuitkeringen van vennootschappen, welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, voor zover zij het gestorte kapitaal te boven gaan.

  • 2. Aandeelbewijzen en obligaties, die aan aandeelhouders anders dan tegen storting van de volle nominale waarde worden uitgereikt, worden als dividenden beschouwd tot het bedrag, ten aanzien waarvan niet blijkt, dat storting heeft plaats gevonden of zal plaats vinden. Bijschrijving op aandeelbewijzen wordt met uitreiking van zodanige bewijzen gelijkgesteld.

  • 3. Gehele of gedeeltelijke teruggave van hetgeen op aandelen is gestort wordt als dividenduitkering aangemerkt, indien en voor zover deze teruggave kan geschieden uit de zuivere winst, tenzij tevoren het maatschappelijk kapitaal van het lichaam dat de teruggave doet, door wijziging in de akte van oprichting, dienovereenkomstig is verminderd.

  • 4. Het voordeel uit aandelen in een Vrijgestelde Vennootschap als bedoeld in artikel IA van de Landsverordening op de winstbelasting, alsmede uit aandelen in, lidmaatschapsrechten van en belangen bij een niet in Sint Maarten gevestigd lichaam waarvan de bezittingen volgens de geconsolideerde balans grotendeels bestaan uit kredietverstrekkingen en beleggingen of daarmee overeenkomende werkzaamheden, wordt jaarlijks gesteld op 4% van de waarde welke bij het begin van het kalenderjaar in het economische verkeer aan de aandelen, lidmaatschapsrechten en belangen kan worden toegekend.

  • 5. Ingeval het aandeelhouderschap, lidmaatschap of belang niet gedurende het gehele kalenderjaar heeft bestaan, wordt het percentage, bedoeld in het vierde lid, naar tijdsgelang berekend waarbij gedeelten van kalendermaanden worden verwaarloosd. Ingeval het lichaam eerst na het begin van het kalenderjaar is opgericht, treedt voor de toepassing van het vierde lid de datum van oprichting in de plaats van het begin van het kalenderjaar.

  • 6. Het vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het voordeel uit schuldvorderingen op en winstbewijzen en andere rechten in een lichaam als bedoeld in het derde lid.

  • 7. Voor de toepassing van het vierde lid worden, indien tot de onmiddellijke of middellijke bezittingen van het lichaam aandelen in, lidmaatschapsrechten van of belangen bij een ander lichaam behoren, de bezittingen van dat andere lichaam geacht te bestaan uit beleggingen indien geen geconsolideerde balans wordt overgelegd of anderszins blijkt op welke wijze de bezittingen van dat andere lichaam zijn samengesteld.

  • 8. Indien met betrekking tot een vennootschap artikel 3, vierde en vijfde lid, van de Landsverordening op de winstbelasting toepassing vindt, wordt voor de toepassing van deze landsverordening de vennootschap niet geacht te zijn ontbonden en het op aandelen gestorte kapitaal wordt daarbij niet geacht te zijn gewijzigd.

  • 9. Het bepaalde in het vierde lid vindt geen toepassing op het voordeel uit aandelen in kredietinstellingen, hypotheekbanken en verzekeringsmaatschappijen welke officieel zijn genoteerd op bij ministeriële regeling aan te wijzen effectenbeurzen, alsmede op het voordeel uit aandelen in vennootschappen waarvan de feitelijke werkzaamheden aanmerkelijk verschillen van beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden.

Artikel 6

  • 1. De opbrengst van onderneming en arbeid omvat de niet onder artikel 5 vallende voordelen, die als winst, honorarium, traktement, salaris, loon, vrije woning, vrije kost en inwoning, aandeel in winst of overwinst, tantième, gratificatie, vacatie- of presentiegeld of onder welke naam of vorm ook worden verkregen uit bedrijf of beroep (ambt, waardigheid, bediening en bestaande of vroegere dienstbetrekking door belastingplichtige zelf of door een ander vervuld daaronder begrepen) en uit handelingen, werkzaamheden en diensten van elke aard.

  • 2. Onder die voordelen worden mede begrepen:

    • a.

      het eigen gebruik van in het bedrijf voortgebrachte of verkregen vruchten in de ruimste zin of van waren die in het bedrijf worden vervaardigd, bewerkt of ten verkoop ingeslagen;

    • b.

      voordelen die verkregen worden uit vervreemding van in eigen bedrijf of beroep gebezigde goederen, die niet voor vervreemding bestemd waren, en in het algemeen elk met zodanige zaken verkregen voordeel;

    • c.

      verschillen tussen de verkoopwaarde of, indien deze niet is te bepalen, de geldswaarde en de fiscale boekwaarde van uit een bedrijfs- of beroepsvermogen naar het privévermogen van de belastingplichtige overgaande vermogensbestanddelen;

    • d.

      voordelen, behaald met of bij het overdragen of liquideren van een bedrijf of beroep, of een gedeelte daarvan;

    • e.

      verschillen tussen de verkoopwaarde of, indien deze niet is te bepalen, de geldswaarde en de fiscale boekwaarde van tot het bedrijfs- of beroepsvermogen behorende goederen welke blijken bij overlijden van een belastingplichtige, met dien verstande dat deze geacht worden te behoren tot het inkomen van het laatste in artikel 12 bedoelde jaar of tijdvak;

    • f.

      stortingen van de werkgever ten name van de werknemer in een spaar- of voorzieningsfonds, alsmede de op het tegoed bijgeschreven rente;

    • g.

      de uitkeringen ontvangen bij uittreding uit een pensioenfonds of bij afkoop of beëindiging van pensioenaanspraken, voor zover de aanspraken worden ontleend aan onder het zesde lid van artikel 9 of onder het eerste lid van artikel 16 letters d en e vallende bijdragen of premies;

    • h.

      de uitkeringen van ongevallengelden en ziekengelden ingevolge de Landsverordening ongevallenverzekering en de Landsverordening ziekteverzekering.

  • 3. De in het vorige lid onder b, c, d en e bedoelde voordelen worden gesteld op het verschil tussen de verkoopwaarde of, indien deze niet is te bepalen, de geldswaarde van de overgaande bestanddelen en de laatste fiscale boekwaarde daarvan.

  • 4. Onder "loon" en "dienstbetrekking" wordt in deze landsverordening verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 6 onderscheidenlijk artikel 3 van de Landsverordening op de loonbelasting.

  • 5. Bij het bepalen van de winst uit onderneming worden de aan het houden van een personenauto verbonden kosten geacht tot een bedrag van ten minste 15% van de nieuwwaarde van die auto niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming, tenzij de ondernemer aantoont dat die auto niet voor privé doeleinden, waaronder woon-werkverkeer, wordt gebruikt.

  • 6. Ingeval aan een belastingplichtige in verband met het verrichten van arbeid een personenauto ter beschikking is gesteld, wordt tot de inkomsten uit arbeid gerekend ten minste het bedrag waarmee 15% van de nieuwwaarde van die auto de vergoeding die de belastingplichtige ter zake van het gebruik, anders dan ten behoeve van het verrichten van arbeid, verschuldigd is, te boven gaat, tenzij de belastingplichtige aantoont dat die auto niet voor privé doeleinden, waaronder woon-werkverkeer, wordt gebruikt.

  • 7. Als personenauto in de zin van dit artikel wordt mede beschouwd een automobiel bestemd voor zowel personen- als goederenvervoer.

Artikel 7

  • 1. De opbrengst van rechten op periodieke uitkeringen omvat onderstanden, lijfrenten, alsmede de verschuldigde verstrekkingen van levensonderhoud, huisvesting of andere zaken, in het algemeen, alle verschuldigde uitkeringen en verstrekkingen, niet aan een ambt of dienstbetrekking verbonden, die bij overlijden van de gerechtigde of van een derde eindigen.

  • 2. Periodieke uitkeringen en verstrekkingen die de tegenwaarde van een prestatie vormen, worden slechts belast voor zover zij, tezamen met op grond van het betreffende recht van de verzekeraar reeds ontvangen uitkeringen en verstrekkingen, de waarde van de prestatie te boven gaan. Tot de waarde van de prestatie worden niet gerekend de bedragen die niet tot het inkomen zijn gerekend dan wel op het inkomen in mindering konden worden gebracht.

Artikel 8

Als inkomen of deel van het inkomen wordt niet beschouwd:

  • a.

    periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 7, gedaan aan bloed- en aanverwanten in de rechte linie of in de tweede graad van de zijlinie, tenzij zij de tegenwaarde van een prestatie vormen;

  • b.

    het aandeel in de winst van coöperatieve verenigingen, dat door de leden naar de maatstaf van de door hen bestede som wordt genoten, mits het doel van de vereniging niet met het bedrijf of beroep van haar leden in verband staat;

  • c.

    winst ontstaan door speculatie in fondsen en goederen, anders dan in de uitoefening van een bedrijf;

  • d.

    winsten ontstaan door vervreemding van goederen anders dan in de uitoefening van een bedrijf of beroep;

  • e.

    hetgeen verkregen wordt uit erfenis of legaat, schenkingen en uitkeringen terzake van loterijen, voor zover niet vallende onder artikel 7;

  • f.

    hetgeen bij inbreng van de activa en passiva van een bedrijf in een naamloze vennootschap, firma, commanditaire vennootschap of maatschap voor de waarde waarvoor deze activa en passiva zijn opgenomen in de laatste fiscale winstbepalende balans van de inbrenger, de geldswaarde van de verkregen aandelen of deelgerechtigdheid méér bedraagt dan het kapitaalsaldo volgens evengenoemde balans van de inbrenger, mits de naamloze vennootschap, firma, commanditaire vennootschap of maatschap zich verplicht de overgenomen activa en passiva met inbegrip van de goodwill van de onderneming in haar openingsbalans te boek te stellen voor dezelfde waarden als waarvoor deze zijn opgenomen in de laatste fiscale winstbepalende balans van de inbrenger en de naamloze vennootschap, firma, commanditaire vennootschap of maatschap zich tevens tegenover de Inspecteur verplicht van het stelsel van waarderen, dat door de inbrenger werd toegepast, alleen af te wijken in de gevallen waarin goed koopmansgebruik ook aan de inbrenger zou toestaan van stelsel te veranderen;

  • g.

    het voordeel bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder e, mits de nieuwe verkrijger zich verplicht de verkregen activa en passiva met inbegrip van de goodwill in de openingsbalans te boek te stellen voor dezelfde waarden als waarvoor deze zijn opgenomen in de laatste fiscale winstbepalende balans van de overledene en de nieuwe verkrijger zich tevens tegenover de Inspecteur verplicht van het stelsel van waarderen, dat door de overledene werd toegepast, alleen af te wijken in de gevallen waarin goed koopmansgebruik ook aan de overledene zulks zou toestaan;

  • h.

    de premies door de werkgever betaald ingevolge de Landsverordening ongevallenverzekering en de Landsverordening ziekteverzekering;

  • i.

    de toeslagen van de werkgever op het loon van de werknemer, ter compensering van de door de werknemer verschuldigde premies ingevolge de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering en de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering;

  • j.

    de verplichte bijdragen van de werkgever voor pensioenen en pensioenfondsen;

  • k.

    de door de werkgever ten behoeve van de werknemer gemaakte kosten in verband met geneeskundige behandeling en verpleging, alsmede de aanspraken van de werknemer op vrije geneeskundige behandeling en verpleging en op tegemoetkoming in ziektekosten;

  • l.

    het voordeel, verkregen uit de vrijstelling van de verschuldigde sociale lasten en de verplichting tot afdracht van ingehouden loonbelasting als bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening ter bevordering van de werkgelegenheid voor jeugdige werkzoekenden;

  • m.

    rente uit obligatieleningen uitgegeven doorSint Maarten;

  • n.

    rente uit obligatieleningen uitgegeven door een naamloze vennootschap als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de Landsverordening op de winstbelasting;

  • o.

    [vervallen]

  • p.

    de huurwaarde van de woning die tot het ondernemingsvermogen behoort voor zover deze aan de ondernemer als hoofdverblijf ter beschikking staat.

Artikel 9

  • 1. De opbrengst in de vorige artikelen omschreven wordt ter berekening van het zuiver bedrag verminderd met de kosten tot verwerving, inning, en behoud van de opbrengst en met de op de opbrengst rustende lasten, zoals: de bedrijfs- en beroepskosten, waaronder worden verstaan de kosten nodig voor de uitoefening van een bedrijf of beroep of rechtstreeks daartoe betrekking hebbende, met inbegrip van kosten van onderhoud, verschuldigde renten en belastingen, die op de opbrengst van het bedrijf of beroep drukken; de volgende kosten, voor zover zij niet reeds als bedrijfs- of beroepskosten in aanmerking komen: renten van schulden alsmede kosten van geldlening, kosten vallende op de verzilvering van coupons en kosten van beheer.

  • 2. Uitgaven tot het voeren van een zekere staat worden niet als bedrijfs- en beroepskosten doch als particuliere uitgaven aangemerkt, ook dan wanneer zij tevens worden gedaan in het belang van het bedrijf, dan wel ter bevordering van de beroepsuitoefening of van enig andere werkzaamheid van de belastingplichtige.

  • 3. Het bedrag van de op de gezamenlijke opbrengst van dienstbetrekking en andere opbrengst uit arbeid buiten bedrijf betrekking hebbende aftrekbare kosten wordt gesteld op NAƒ500,-. In plaats daarvan kan de belastingplichtige de werkelijke kosten in mindering brengen voor zover deze meer bedragen dan NAƒ 1.000,-. De aftrek bedraagt in beide gevallen echter niet meer dan de opbrengst.

  • 4. Van de onzuivere opbrengst van een bedrijf of beroep wordt bovendien afgetrokken hetgeen wegens vermindering van de gebruikswaarde moet worden afgeschreven op de aanschaffingskosten van zaken, die voor de uitoefening van het bedrijf of beroep worden gebezigd, op hetgeen bij overname van een bedrijf of beroep voor goodwill werd betaald, zomede hetgeen wegens onverhaalbaarheid moet worden afgeschreven op schuldvorderingen, die tot het bedrijf of beroep betrekking hebben, een en ander volgens goed koopmansgebruik.

  • 5.

    • 1e.

      In afwijking van het bepaalde in het vierde lid kan een belastingplichtige, die opbrengst uit onderneming geniet, een derde van de aanschaffingskosten of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen, die voor de uitoefening van een onderneming worden gebezigd, willekeurig, mits vervroegd, afschrijven.

    • 2e.

      Met betrekking tot gebouwen, is deze afschrijving reeds mogelijk, zodra ter zake van de verwerving of de verbetering verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt, met dien verstande dat voor ingebruikneming ter zake van aangegane verplichtingen niet meer vervroegd kan worden afgeschreven dan het bedrag dat ter zake van die verplichtingen is betaald.

    • 3e.

      De Minister van Financiën, hierna te noemen: de minister, kan in overeenstemming met de Minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie de hiervoren genoemde afschrijving in het algemeen of voor bepaalde groepen van bedrijfsmiddelen beperken of buiten toepassing stellen.

  • 6. Bovendien komt voor aftrek in aanmerking de afschrijving die nodig mocht zijn wegens het aflopen van een de belastingplichtige toekomend recht dat aan een termijn is gebonden.

  • 7. Onverminderd het bepaalde in het derde lid van dit artikel worden traktementen en andere beloningen alsmede verlofsbezoldigingen, nonactiviteitstraktementen, wachtgelden, onderstanden, pensioenen en gagementen verminderd met de daaraan verbonden verplichte bijdragen voor pensioen en pensioenfondsen, zomede voor spaar- en voorzieningsfondsen, met dien verstande, dat in het laatste geval niet meer in aftrek mag worden gebracht dan 5 % van de opbrengst van de betrekking waaraan de bijdrage is verbonden, tot een maximum van NAƒ 840,-. In het eerste geval mogen slechts de werknemersbijdragen in aftrek worden gebracht.

  • 8. Behoudens ten aanzien van de opbrengst van bedrijf of beroep worden de kosten tot verwerving, inning en behoud van de opbrengst in aanmerking genomen tot en voor zover in een jaar tegenover die kosten positieve opbrengsten staan. De kosten tot verwerving, inning en behoud van de opbrengst die op grond van het bepaalde in de vorige volzin buiten aanmerking zijn gebleven, kunnen slechts met de positieve opbrengsten van de vijf volgende kalenderjaren worden verrekend en wel in de volgorde waarin ze zijn ontstaan.

Artikel 9A

  • 1. In geval in een kalenderjaar een bedrag van meer dan NAƒ 5.000,- wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen, wordt 8 % van het investeringsbedrag ten laste gebracht zowel van de winst van dat jaar als van de winst van het daaropvolgende jaar. Onder investeren wordt verstaan het aangaan van verplichtingen ter zake van de aanschaffing of de verbetering van de bedrijfsmiddelen, die voor de uitoefening van een onderneming binnen Sint Maarten worden gebezigd, zomede het maken van voortbrengingskosten daarvoor. Indien niet alle verplichtingen ter zake op de belastingplichtige drukken, wordt slechts het bedrag dat wel op de belastingplichtige drukt in aanmerking genomen.

    Voor zover in een kalenderjaar in nieuwe gebouwen - de verbetering van bestaande gebouwen daaronder begrepen - wordt geïnvesteerd wordt het percentage genoemd in de eerste zin van dit lid verhoogd tot 12% van het investeringsbedrag.

  • 2. Ingeval in een kalenderjaar goederen, waarop het vorige lid toepassing heeft gevonden, worden vervreemd, wordt van de overdrachtsprijzen een gelijk percentage als ter zake van de investering in die goederen op de voet van het eerste lid ten laste van de winst over de aldaar genoemde jaren kon worden gebracht, ten bate van zowel de winst van dat jaar als van de winst van het daarop volgende boekjaar gebracht. Bijtelling heeft slechts plaats voor zover de vervreemding plaats vindt binnen zes jaar - voor zover betreft gebouwen binnen 15 jaar - na de aanvang van het jaar waarin de investering heeft plaatsgevonden. Bijtelling heeft plaats tot ten hoogste het bedrag waarvoor destijds aftrek is verleend.

  • 3. Tot de bedrijfsmiddelen worden niet gerekend:

    • a.

      gronden, daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen;

    • b.

      woonhuizen daaronder begrepen tot bewoning dienende gedeelten van bedrijfspanden, tenzij verhuur van deze woonhuizen ligt in de lijn van de normale bedrijfsuitoefening;

    • c.

      personenautomobielen, tenzij deze personenautomobielen bestemd zijn voor het bedrijfsmatig personenvervoer;

    • d.

      pleziervaartuigen;

    • e.

      effecten, vorderingen en goodwill;

    • f.

      flessen, kisten en andere verpakkingsmiddelen;

    • g.

      voorwerpen van geringe waarde, omschreven in artikel 10, tweede lid onder b.;

    • h.

      door de belastingplichtige aan te wijzen andere bedrijfsmiddelen.

  • 4. Buiten aanmerking blijven, tenzij de minister voor bepaalde gevallen het tegendeel bepaalt:

    • a.

      verplichtingen aangegaan tussen bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie;

    • b.

      verplichtingen aangegaan tussen gerechtigden tot een nalatenschap of huwelijksgemeenschap waartoe het bedrijfsmiddel behoort;

    • c.

      verplichtingen aangegaan tussen degene die voor meer dan een vierde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal middellijk of onmiddellijk aandeelhouder is in een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en deze vennootschap.

  • 5. Het onttrekken van een zaak aan de onderneming wordt met vervreemding gelijkgesteld, met dien verstande dat alsdan de verkoopwaarde of, indien deze niet is te bepalen, de geldswaarde, als overdrachtsprijs in aanmerking wordt genomen.

  • 6. Ingeval een investering ongedaan wordt gemaakt dan wel met betrekking tot een investering een vermindering, teruggaaf of vergoeding wordt genoten, geldt zulks als vervreemding van een zaak en het bedrag van die investering, vermindering, teruggaaf of vergoeding als overdrachtprijs. Ingeval een vervreemding ongedaan wordt gemaakt, dan wel met betrekking tot een vervreemding, een vermindering, teruggaaf of vergoeding wordt verleend, geldt zulks als een investering en het bedrag van die vervreemding, vermindering, teruggaaf of vergoeding als investeringsbedrag.

  • 7. De minister kan in overeenstemming met de Minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie:

    • a.

      de verminderingen in het algemeen of voor bepaalde groepen van bedrijfsmiddelen beperken;

    • b.

      de verminderingen in het algemeen of voor bepaalde groepen van bedrijfsmiddelen buiten toepassing stellen.

Artikel 9B

Het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, artikel 9A, eerste lid en artikel 10, vierde lid, vindt slechts toepassing, indien door de belastingplichtige een regelmatige boekhouding wordt gevoerd, met geregelde jaarlijkse afsluitingen. Houdt de belastingplichtige op aldus boek te houden dan wordt de reserve volgens artikel 10, vierde lid, opgenomen in de winst van het laatste kalenderjaar met regelmatige boekhouding.

Artikel 9C

  • 1. Op de opbrengst uit arbeid, bedrijf en beroep, komen niet in mindering de in artikel 9, eerste lid, bedoelde kosten welke verband houden met de volgende posten:

    • a.

      de werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning van de belastingplichtige als:

      • 1°.

        ingeval hij tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn opbrengst uit arbeid, bedrijf en beroep voor minder dan tweederde in de werkruimte in die woning verwerft dan wel;

      • 2°.

        ingeval hij niet tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn opbrengst uit arbeid, bedrijf en beroep voor minder dan tweederde in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft;

    • b.

      woon-werkverkeer;

    • c.

      vaartuigen die worden gebruikt voor representatieve doeleinden;

    • d.

      kleding, met uitzondering van werkkleding;

    • e.

      literatuur, met uitzondering van vakliteratuur;

    • f.

      telefoonabonnementen en internetaansluitingen op naam van de belastingplichtige in privé;

    • g.

      persoonlijke verzorging;

    • h.

      voedsel, drank en genotmiddelen, representatie – daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak alsmede excursies, studiereizen en dergelijke; een en ander met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf;

    • i.

      giften en relatiegeschenken;

    • j.

      geldboeten opgelegd door een strafrechter in Sint Maarten en geldsommen betaald aan Sint Maarten ter voorkoming van strafvervolging in Sint Maarten of ter voldoening aan een voorwaarde verbonden aan een besluit tot gratieverlening alsmede door een overheidsinstelling krachtens een landsverordening opgelegde boeten en verhogingen;

    • k.

      misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige door een strafrechter van Sint Maarten bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld, daaronder begrepen de misdrijven die zijn betrokken bij de bepaling van de hoogte van de opgelegde straf en ter zake waarvan het openbaar ministerie heeft verklaard te zullen afzien van strafvervolging;

    • l.

      misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige ter voorkoming van strafvervolging in Sint Maarten aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan;

    • m.

      de kosten en lasten van een tot het ondernemingsvermogen behorende woning, met uitzondering van afschrijving, voor zover deze kosten en lasten meer bedragen dan het bedrag dat ter zake van het gebruik ervan voor de berekening van de loon- of inkomstenbelasting bij de gebruiker als loon of winst in aanmerking wordt genomen, een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 16, eerste lid, onderdeel h, onder 2°;

    • n.

      steekpenningen.

  • 2. Het gezamenlijk bedrag van kosten als bedoeld in artikel 9, eerste lid, voor zover die verband houden met een hierna te noemen post, wordt, behalve voor zover de kosten ten laste komen van de winst uit bedrijf van de belastingplichtige, in aanmerking genomen met inachtneming van de daarbij gegeven normering:

    • a.

      muziekinstrumenten, geluidsapparatuur, gereedschap, tekstverwerkers, schrijf- en rekenmachines, computers, faxmachines, apparatuur voor telefoongesprekken, andere dergelijke apparatuur, alsmede beeldapparatuur: voor zover het gezamenlijk bedrag per jaar, op basis van afschrijving in drie jaar, uitgaat boven NAƒ 750,-;

    • b.

      cursussen, congressen, seminars, symposia en dergelijke met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf: voor 75%, tot ten hoogste NAƒ 2.500,-.

  • 3. Autokosten worden als volgt in aanmerking genomen:

    • a.

      ingeval het een auto betreft die niet behoort tot het bedrijfsvermogen van een ondernemer: tot een bedrag van NAƒ 0,35 per kilometer;

    • b.

      ingeval het een aan belastingplichtige ter beschikking gestelde auto betreft: het bedrag van de door hem betaalde brandstofkosten.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid, onderdelen h en i, en het tweede lid, onderdeel b, is , voor zover de aldaar bedoelde kosten ten laste komen van de winst uit bedrijf van de belastingplichtige, slechts van toepassing op 20% van die kosten. Het voorgaande is niet van toepassing met betrekking tot die kosten en lasten voor zover de onderneming direct is gericht op het vervaardigen of het verhandelen van de aldaar bedoelde goederen dan wel op het verrichten van daarmee verband houdende diensten, en deze deel uitmaken van de omzet.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, wordt kleding als werkkleding aangemerkt ingeval het:

    • a.

      uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om bij het verwerven van de inkomsten te dragen;

    • b.

      is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het verwerven van de inkomsten te dragen. De minister kan nadere regels geven om te bepalen wanneer dit het geval is.

  • 6. Voor zover kosten en lasten die verband houden met een misdrijf bij het bepalen van de winst in aanmerking zijn genomen in een of meer van de vijf jaren voorafgaande aan het jaar waarin de veroordeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel k, onherroepelijk is geworden, dan wel waarin aan de gestelde voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel l, is voldaan, wordt het bedrag ter grootte van de som van deze kosten en lasten gerekend tot de positieve voordelen van de winst uit bedrijf van het laatstbedoelde jaar.

  • 7. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen k en l, wordt met de belastingplichtige gelijk gesteld degene die ten behoeve van de belastingplichtige opdracht heeft gegeven tot het misdrijf dan wel aan het misdrijf feitelijk leiding heeft gegeven.

Artikel 10

  • 1. Uitgaven voor aankoop, stichting, verbetering of verandering van gronden, gebouwen, werktuigen, gereedschappen en andere goederen, die voor de uitoefening van het bedrijf of beroep worden gebruikt, uitgaven voor overneming, uitbreiding, verbetering of verandering van het bedrijf of beroep en andere uitgaven van die aard, worden niet als bedrijfs- of beroepskosten beschouwd.

  • 2. Uitgezonderd zijn:

    • a.

      de uitgaven nodig ter vervanging van goederen, waarop niet wordt afgeschreven, gebouwen niet daaronder begrepen;

    • b.

      de uitgaven tot aanschaffing van voorwerpen van geringe waarde, voor zover die uitgaven gewoonlijk tot de dagelijkse onkosten van het bedrijf of beroep worden gerekend.

  • 3. Voorts is geen aftrek toegelaten ter zake van:

    • a.

      het vormen of vergroten van een reservefonds;

    • b.

      interest van eigen kapitaal; en

    • c.

      10 % van de afgedragen belasting op bedrijfsomzetten als bedoeld in de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in de derde lid kan, ingeval vergoedingen wegens verlies of beschadiging van een niet in het tweede lid, letter b bedoeld bedrijfsmiddel of de opbrengst bij vervreemding van zodanig bedrijfsmiddel de boekwaarde van dat bedrijfsmiddel dan wel van het beschadigde gedeelte overtreffen, bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst in elk geval, indien en zolang het voornemen tot vervanging of herstel van het bedrijfsmiddel bestaat, het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen kosten van vervanging of herstel. Het bepaalde in de vorige volzin vindt overeenkomstige toepassing ingeval aan het voornemen tot vervanging van het bedrijfsmiddel reeds vóór de vervreemding gevolg is gegeven. De reserve wordt, voor zover zij het verschil tussen de kosten van vervanging of herstel en de boekwaarde van het verlorengegane of vervreemde bedrijfsmiddel dan wel het beschadigde gedeelte daarvan overtreft, in de winst opgenomen.

  • 5. De op de voet van het vierde lid gevormde reserve wordt uiterlijk in het vierde kalenderjaar volgende op dat waarin de reserve is ontstaan, in de winst opgenomen, tenzij voor de vervanging of het herstel een langer tijdvak vereist is dan wel de vervanging of het herstel, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere omstandigheden is vertraagd.

  • 6. Voor de toepassing van artikel 9 vijfde lid, blijft de vermindering van de kosten van vervanging of herstel ingevolge het vierde lid buiten aanmerking; het bedrag van die vermindering wordt geacht naar gelang van de op de voet van artikel 9, vijfde lid, mogelijke afschrijvingen te zijn afgeschreven.

  • 7. Bij het staken van een bedrijf of beroep dan wel bij overdracht of liquidatie van het gedeelte waartoe de in het vierde lid bedoelde reserve behoort, wordt deze reserve aangemerkt als een voordeel in de zin van artikel 6, letter d.

Artikel 10A

[vervallen]

Artikel 11

  • 1. Tot de bestanddelen van het in het vierde lid van artikel 3 omschreven inkomen behoren mede:

    • 1°.

      afkoopsommen, schadeloosstellingen en tegemoetkomingen welke toegekend zijn:

      • a.

        ter vervanging van gederfde of te derven beloningen, al dan niet ingegane periodieke uitkeringen en andere opbrengsten of inkomsten, dan wel

      • b.

        ter zake van het staken of niet verrichten van werkzaamheden in de ruimste zin, dan wel wegens het prijsgeven van een uitzicht op deelgerechtigdheid in een bedrijf of een zelfstandig uitgeoefend beroep;

    • 2°.

      hetgeen bij vervreemding van aandelen in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en die in liquidatie is getreden of waarschijnlijk binnenkort in liquidatie zal treden, ontvangen wordt boven het op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal; behoudens het bepaalde in het sub 3° van dit lid geldt deze bepaling niet, indien de nieuwe verkrijger een binnen Sint Maarten wonende belastingplichtige is, die bij de verkrijging niet in de uitoefening van een bedrijf of beroep heeft gehandeld;

    • 3°.

      de winst uit aanmerkelijk belang, zijnde het gezamenlijke bedrag van:

      • a.

        voordelen welke worden getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen verminderd met de aftrekbare kosten (reguliere voordelen);

      • b.

        voordelen die worden behaald bij de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen, alsmede bij de vervreemding van een gedeelte van de daarin besloten liggende rechten (vervreemdingsvoordelen).

  • 2. Bestaat de afkoopsom, schadeloosstelling, tegemoetkoming dan wel het in het eerste lid onder 2° bedoelde bedrag in de toekenning van een recht, dat periodieke opbrengsten oplevert (zoals het recht op een lijfrente of op een winstaandeel) dan worden slechts deze periodieke opbrengsten, doch niet het eraan ten grondslag liggende recht (stamrecht), tot het inkomen gerekend.

  • 3. De belastingplichtige heeft een aanmerkelijk belang indien hij al dan niet tezamen met zijn echtgenoot:

    • a.

      voor ten minste 5% van het geplaatste kapitaal onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is geweest in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

    • b.

      rechten heeft om direct of indirect aandelen te verwerven tot ten minste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal;

    • c.

      winstbewijzen heeft die betrekking hebben op ten minste 5% van de jaarwinst van een vennootschap dan wel op ten minste 5% van wat bij liquidatie wordt uitgekeerd.

  • 4. Voor de belastingplichtige behoren mede tot een aanmerkelijk belang;

    • a.

      indien hij een aanmerkelijk belang heeft: zijn overige winstbewijzen van en schuldvorderingen op die vennootschap;

    • b.

      indien hij geen aanmerkelijk belang heeft: de tot zijn vermogen behorende aandelen in, winstbewijzen van en schuldvorderingen, alsmede daarop betrekking hebbende koopopties, op een vennootschap waarin hij geen, maar zijn echtgenoot of een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn wel een aanmerkelijk belang heeft.

  • 5. Onder vervreemding van aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen wordt mede begrepen:

    • a.

      het inkopen van aandelen;

    • b.

      het afkopen en inkopen van winstbewijzen;

    • c.

      het betaalbaar stellen van liquidatie-uitkeringen;

    • d.

      het aflossen van schuldvorderingen;

    • e.

      het brengen in het vermogen van een onderneming;

    • f.

      het niet langer aanwezig zijn van een aanmerkelijk belang;

    • g.

      het anders dan door overlijden ophouden binnen Sint Maarten te wonen, hieronder begrepen de situatie waarin de belastingplichtige ingevolge het bepaalde in de Belastingregeling voor het Koninkrijk dan wel een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting voor de toepassing van die regeling, onderscheidenlijk dat verdrag, geacht wordt geen inwoner van Sint Maarten meer te zijn.

  • 6. De vervreemdingsvoordelen worden gesteld op de overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs. Ingeval een overdrachtsprijs of verkrijgingsprijs ontbreekt of is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst wordt als overdrachtsprijs, onderscheidenlijk verkrijgingsprijs, aangemerkt de waarde die ten tijde van de vervreemding, onderscheidenlijk de verkrijging, in het economische verkeer aan de aandelen of winstbewijzen kan worden toegekend. Ten aanzien van aan het vermogen van een onderneming onttrokken aandelen of winstbewijzen geldt als verkrijgingsprijs de waarde die daaraan ten tijde van de onttrekking in het economische verkeer kan worden toegekend. Ten aanzien van krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht opgekomen aandelen of winstbewijzen geldt als verkrijgingsprijs die welke geldt voor de erflater, onderscheidenlijk degene van wiens zijde de aandelen in de gemeenschap zijn gevallen.

  • 7. Ingeval de belastingplichtige zich metterwoon in Sint Maarten vestigt en op dat tijdstip aandelen in of winstbewijzen van een vennootschap heeft, wordt de verkrijgingsprijs van die aandelen of winstbewijzen gesteld op de waarde die op dat tijdstip in het economische verkeer aan die aandelen of winstbewijzen kan worden toegekend. De vorige volzin vindt geen toepassing ingeval de belastingplichtige zich metterwoon in Sint Maarten vestigt binnen tien jaren na deze metterwoon te hebben verlaten. Indien reeds een belastingaanslag is opgelegd bij vertrek van de belastingplichtige uit Sint Maarten, dan wordt deze belastingaanslag kwijtgescholden en wordt de verkrijgingsprijs gesteld op het bedrag van de verkrijgingsprijs voorafgaande aan zijn vertrek. De eerste volzin vindt voorts geen toepassing ingeval het aandelen of winstbewijzen van een in Sint Maarten gevestigde vennootschap betreft behoudens voor zover blijkt dat de belastingplichtige in verband met het metterwoon verlaten van een ander land belasting verschuldigd is over de waarde-aangroei van die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen.

  • 8. Het vijfde lid, onderdeel g, vindt met betrekking tot een aanmerkelijk belang in een niet in Sint Maarten gevestigde vennootschap geen toepassing indien het in dat lid bedoelde ophouden binnen Sint Maarten te wonen plaatsvindt binnen acht jaren nadat de belastingplichtige zich metterwoon in Sint Maarten heeft gevestigd en hij sedert de laatste 25 jaar in totaal niet langer dan tien jaren in Sint Maarten heeft gewoond.

  • 9. Winst uit aanmerkelijk belang wordt beschouwd te zijn genoten ten aanzien van:

    • a.

      reguliere voordelen: op het tijdstip bepaald overeenkomstig artikel 16B;

    • b.

      vervreemdingsvoordelen: op het tijdstip van de vervreemding, met dien verstande dat in geval van het ophouden van de binnenlandse belastingplicht als tijdstip van genieten wordt aangemerkt het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het ophouden van de binnenlandse belastingplicht.

  • 10. Het tweede lid is niet van toepassing op afkoop van pensioen, behoudens voor zover het betreft een overgang als bedoeld in artikel 6B, tweede lid, tweede volzin, van de Landsverordening op de loonbelasting.

  • 11. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op afkoop van een recht op lijfrente als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel e, behoudens voor zover het recht wordt omgezet in een ander recht op een soortgelijke lijfrente.

Artikel 12

  • 1. De belasting wordt geheven over het in enig kalenderjaar genoten belastbaar inkomen. Heeft de belastingplicht slechts gedurende een gedeelte van het kalenderjaar bestaan, dan treedt dit gedeelte (belastingtijdvak) daarvoor in de plaats. Ter berekening van de dan verschuldigde belasting wordt het in het belastingtijdvak genoten zuiver inkomen, voor zover hierop het bepaalde in artikel 24, tweede lid, niet wordt toegepast en met uitzondering van het inkomen, bedoeld in artikel 11, tiende en elfde lid, herleid tot een voljaarsinkomen. Van de hierover volgens het eerste lid van artikel 24 verschuldigde belasting, na vermindering van de in artikel 24A bedoelde bedragen, is zoveel driehonderdzestigsten verschuldigd als het aantal dagen bedraagt waarover in het kalenderjaar belastingplicht heeft bestaan.

    Bij de toepassing van het bovenstaande wordt iedere volle maand op dertig dagen en het jaar op 360 gesteld, terwijl de dag waarop een belastingtijdvak begint voor een volle dag wordt gerekend en de dag waarop een belastingtijdvak eindigt wordt verwaarloosd.

  • 2. Is het in het vorige lid bedoelde herleide voljaarinkomen naar het oordeel van de Inspecteur aanzienlijk hoger dan het inkomen dat, had de belastingplicht het gehele kalenderjaar bestaan, naar schatting in dat jaar zou zijn genoten, dan bepaalt evengenoemde autoriteit de verschuldigde belasting in afwijking van het bepaalde in het eerste lid aan de hand van de formule:

    verschuldigde bedrag =

    belastbaar inkomen genoten in het belastingtijdvak x de belasting van geschat jaarinkomen

    het geschatte jaarinkomen volgens het tarief van het eerste lid van artikel 24.

  • 3. Bij de toepassing van dit artikel worden de bedragen, genoemd in de artikelen 9, derde lid, 16, eerste lid, onderdelen c en h, en het vierde lid, en artikel 16A, eerste lid, onderdeel e, tweede lid, onderdeel c, en het vijfde lid, onderdeel a, evenredig toegepast voor het belastingtijdvak waarover de belastingplicht heeft bestaan.

Artikel 13

  • 1. Aandelen in de opbrengst van een bedrijf of beroep, dat niet door de belastingplichtige zelf wordt uitgeoefend, worden beschouwd als baten van het kalenderjaar waarin hun bedrag wordt vastgesteld.

  • 2. Heeft die vaststelling plaats nadat de belastingplichtige Sint Maarten metterwoon heeft verlaten dan wel na diens overlijden, dan wordt deze geacht plaats te hebben gehad in het jaar waarin de belastingplichtige Sint Maarten verliet dan wel overleed, doch in ieder geval vóór dit vertrek of overlijden.

Artikel 14

[vervallen]

Artikel 15

  • 1. Indien de berekening van het zuiver inkomen leidt tot een negatief bedrag wordt dit aangemerkt als een verlies. Een verlies wordt verrekend met de zuivere inkomens van de volgende vijf belastingjaren, te beginnen bij het eerste van die jaren.

  • 2. Ingeval het huwelijk door overlijden van de belastingplichtige wordt ontbonden wordt diens verlies voor zover dat is voortgevloeid uit andere bestanddelen van het zuiver inkomen dan zijn bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid, verrekend met zuivere inkomens van de echtgenoot. De vorige volzin is slechts van toepassing indien zowel de belastingplichtige als zijn echtgenoot op het tijdstip van ontbinding van het huwelijk binnenlands belastingplichtig was.

  • 3. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden anders dan door overlijden wordt het verlies van een belastingplichtige voor zover dit is voortgevloeid uit bestanddelen van zijn zuiver inkomen welke van de zijde van zijn echtgenoot zijn opgekomen en niet kan worden verrekend met zuiver inkomen van de jaren waarin het huwelijk heeft bestaan, uitsluitend verrekend met zuivere inkomens van de gewezen echtgenoot. Met ontbinding van een huwelijk wordt gelijkgesteld het duurzaam gescheiden gaan leven.

Artikel 15A

[vervallen]

Artikel 16

  • 1. Persoonlijke lasten zijn:

    • a.

      lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 7, met dien verstande dat:

      • 1°.

        indien zij de tegenwaarde van een prestatie vormen zij slechts aftrekbaar zijn voor zover zij, tezamen met de ter zake van de desbetreffende verplichting reeds betaalde uitkeringen, de waarde van de prestatie te boven gaan;

      • 2°.

        in de niet onder 1° bedoelde gevallen geen aftrek is toegestaan ter zake van uitgaven gedaan aan bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn;

    • b.

      pensioenen;

    • c.

      de niet als kosten tot verwerving, inning, en behoud van de opbrengst en op de opbrengst rustende lasten aan te merken renten van schulden en kosten van geldleningen tot een bedrag van NAƒ 2.500,-;

    • d.

      premies ingevolge de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering en de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering, uitgezonderd het gedeelte van de premie, dat door de werkgever ter compensering van de door de werknemer verschuldigde premie als toeslag op het loon wordt betaald;

    • e.

      premies van levensverzekeringen, lijfrente of pensioenverzekering, met uitzondering van de premies als bedoeld onder d;

    • f.

      giften aan binnen Sint Maarten gevestigde kerkelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke en het algemeen nut beogende instellingen, mits deze giften met schriftelijke bewijsstukken worden aangetoond, indien en voor zover zij in totaal 1% van het inkomen en tevens NAƒ 100,- te boven gaan, met dien verstande dat het in mindering te brengen bedrag ten hoogste 3% van het inkomen beloopt;

    • g.

      premies als bedoeld in artikel 5 van de Regeling tegemoetkoming ziektekosten overheidsgepensioneerden;

    • h.

      de volgende kosten welke verband houden met de eigen woning die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat:

      • 1°.

        rente van schulden en kosten van geldlening aangegaan ter verkrijging, onderhoud of verbetering van de eigen woning, alsmede de premies voor een aan die lening verbonden met de looptijd dalende overlijdensrisicoverzekering, tot ten hoogste een bedrag van NAƒ 27.500,- alsmede het onbenut gebleven deel van het bedrag, genoemd in onderdeel c;

      • 2°.

        kosten van onderhoud van de eigen woning tot een bedrag van 2% van de waarde van de woning voor de toepassing van de grondbelasting met een maximum van NAƒ 3.000,-;

      • 3°.

        kosten van onderhoud van de eigen woning die volgens de Monumentenlandsverordening is aangewezen tot beschermd monument;

      • 4°.

        premies voor brand- en natuurrampenverzekeringen. Voor de toepassing van dit onderdeel worden onder eigen woning, die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat, mede begrepen andere eigen woningen, die de belastingplichtige ter beschikking staan.

  • 2. Voor de premies, bedoeld onder letter e van het vorige lid, kan niet meer dan 5 % van het inkomen en niet meer dan NAƒ 1.000,- worden afgetrokken. Voor hen op wie het bepaalde in artikel 9, zevende lid, van toepassing is, kunnen die premies slechts voor aftrek in aanmerking komen, indien en voor zover de volgens dat voorschrift toegelaten aftrek beneden evengenoemde grens blijft. Als giften worden voor de toepassing van het vorige lid onder f uitsluitend aangemerkt bevoordelingen uit vrijgevigheid en niet verplichte bijdragen, indien en voor zover aan deze bevoordelingen en bijdragen geen op geld waardeerbare aanspraak wordt ontleend, alsmede kerkelijke belastingen.

  • 3. Het maximum bedoeld in het eerste lid onder c en tweede lid van dit artikel en in het derde en zesde lid van artikel 9 gelden voor een aanslag over een vol jaar; indien er sprake is van een belastingtijdvak, worden deze maxima naar evenredigheid verminderd naar gelang het aantal dagen van het belastingtijdvak.

  • 4. In geval een woning aan twee of meer belastingplichtigen tegelijkertijd als hoofdverblijf ter beschikking staat, worden in afwijking van het eerste lid, onderdeel h, de aldaar genoemde maximale bedragen voor elk van hen naar evenredigheid toegepast.

  • 5. Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 20, tweede en derde lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend:

    • 1°.

      wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, verhoogd tot NAƒ 5.000,-;

    • 2°.

      geldt voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, en het tweede lid, in plaats van het inkomen van de belastingplichtige het gezamenlijke bedrag van het inkomen van de belastingplichtige en dat van zijn echtgenoot.

Artikel 16A

  • 1. Buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven:

    • a.

      ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling en overlijden van de belastingplichtige, diens echtgenoot, diens eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen en van diens bloed- of aanverwanten in de rechte linie of in de tweede graad van de zijlinie;

    • b.

      ter zake van opleiding of studie voor een beroep van hemzelf of zijn echtgenoot;

    • c.

      tot voorziening in het noodzakelijke levensonderhoud van eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen die 27 jaar of ouder zijn en van andere bloed- of aanverwanten in de rechte linie of in de tweede graad van de zijlinie, voor zover die personen niet bij machte zijn zelf inkomsten ter voorziening in hun levensonderhoud te verwerven;

    • d.

      tot voorziening in het noodzakelijke levensonderhoud van kinderen tot 27 jaar die tengevolge van ziekte of gebreken buiten staat zijn om de helft te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen, voor zover die kinderen niet bij machte zijn zelf inkomsten ter voorziening in hun levensonderhoud te verwerven;

    • e.

      ter zake van de kosten van studie van een middelbaar beroeps-, hoger beroeps-, universitaire of daarmee vergelijkbare opleiding voor eigen kinderen, kinderen van de echtgenoot en pleegkinderen tot 27 jaar tot een bedrag van ten hoogste NAƒ 10.000,- per kind.

  • 2. De gezamenlijke uitgaven voor zover verband houdend met een hierna te noemen post worden in aanmerking genomen met inachtneming van de daarbij gegeven normering:

    • a.

      de met de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde uitgaven verband houdende kosten van vervoer per auto tot een bedrag van NAƒ 0,35 per kilometer, of, indien het betreft een ter beschikking gestelde auto, de brandstofkosten;

    • b.

      de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde uitgaven: 75% van de kosten van verblijf buiten Sint Maarten;

    • c.

      de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde uitgaven: ten hoogste NAƒ 2.500,- per ondersteunde met dien verstande dat het totaal in aanmerking te nemen bedrag niet meer bedraagt dan 10% van het inkomen van de belastingplichtige.

  • 3. Tot de buitengewone lasten worden niet gerekend:

    • a.

      ter zake van studiekosten: andere kosten dan school- of collegegeld, kosten van boeken en ander verplicht lesmateriaal niet zijnde voorwerpen als omschreven in artikel 9C, tweede lid, onderdeel a, alsmede kosten van internationaal vervoer, met dien verstande dat in geval van het eerste lid, onderdeel e, ten hoogste aftrekbaar is de met één reis per jaar per kind gemoeide kosten van vervoer;

    • b.

      de premie die verschuldigd is ingevolge de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten.

  • 4. De in het eerste lid, onderdelen a, c en d, bedoelde uitgaven worden in aanmerking genomen voor zover zij gezamenlijk meer bedragen dan 5 % van het inkomen, doch ten minste NAƒ 1.500,-.

  • 5. Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 20, tweede en derde lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend:

    • a.

      wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel e, verhoogd tot NAƒ 20.000,-;

    • b.

      geldt voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, en het vierde lid in plaats van het inkomen van de belastingplichtige het gezamenlijke bedrag van het inkomen van de belastingplichtige en dat van zijn echtgenoot.

  • 6. De minister kan nadere regels stellen op grond waarvan ingeval van twee ongehuwde ouders het recht op aftrek, bedoeld in het vijfde lid, kan worden overgeheveld naar de andere ouder dan wel in geval van één-ouderschap de aftrek kan worden verdubbeld.

Artikel 16B

  • 1. Opbrengsten, andere dan winst uit bedrijf of beroep, worden beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop zij:

    • a.

      ontvangen of verrekend zijn, ter beschikking van de belastingplichtige zijn gesteld of rentedragend zijn geworden; dan wel

    • b.

      vorderbaar en tevens inbaar zijn geworden.

  • 2. Op die opbrengsten in mindering te brengen kosten en lasten, alsmede de persoonlijke lasten en de buitengewone lasten, worden in aanmerking genomen op het tijdstip waarop zij betaald of verrekend zijn, door de belastingplichtige ter beschikking zijn gesteld of rentedragend zijn geworden.

HOOFDSTUK III Niet binnen Sint Maarten wonende belastingplichtigen

Artikel 17

  • 1. De niet binnen Sint Maarten wonende personen bedoeld in artikel 1, derde lid, zijn belastingplichtig naar hun gehele belastbaar inkomen genoten in het kalenderjaar of belastingtijdvak, voor zover dit werd verkregen uit de opbrengst van:

    • a.

      binnen Sint Maarten gelegen onroerende zaken of de rechten waaraan deze zijn onderworpen;

    • b.

      schuldvorderingen, welke, wat de hoofdsom betreft, verzekerd zijn door hypotheek, gevestigd op binnen Sint Maarten gelegen onroerende zaken of de rechten waaraan deze zijn onderworpen;

    • c.

      andere bestanddelen van het roerend kapitaal, geen effecten zijnde, waarvan de opbrengst afhankelijk is hetzij van de opbrengst van een bedrijf of beroep, dat en voor zover het binnen Sint Maarten wordt uitgeoefend, hetzij van de hoeveelheid of de opbrengst van enig product, binnen Sint Maarten gewonnen, bewerkt of verwerkt;

    • d.

      bedrijven en beroepen (ambt, waardigheid, bediening en bestaande of vroegere dienstbetrekking door henzelf of door een ander vervuld daaronder begrepen), die en voor zover zij persoonlijk of door vaste vertegenwoordigers of gemachtigden binnen Sint Maarten worden uitgeoefend. Indien die uitoefening slechts tijdelijk geschiedt en korter dan drie maanden achtereen duurt, kan bij landsbesluit gehele of gedeeltelijke ontheffing van belasting worden verleend;

    • e.

      aandelen in, of winstbewijzen, obligaties of schuldvorderingen ten laste van een binnen Sint Maarten gevestigde vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, met uitzondering van vennootschappen zoals bedoeld in artikel 9A van de Landsverordening op de winstbelasting en van lichamen die krachtens de Landsverordening op de scheepstonnagebelasting niet onderworpen zijn aan de winstbelasting, indien de genieter in de vennootschap een aanmerkelijk belang heeft in de zin van artikel 11, eerste lid , onder 3°;

    • f.

      vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen in of winstbewijzen van een vennootschap waarbij het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, met uitzondering van vennootschappen zoals bedoeld in artikel 9A van de Landsverordening op de winstbelasting en van lichamen die krachtens de Landsverordening op de scheepstonnagebelasting niet onderworpen zijn aan de winstbelasting;

    • g.

      een bestaande of vroegere dienstbetrekking door henzelf of door een ander vervuld als bestuurder of commissaris van een binnen Sint Maarten gevestigd lichaam als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening op de winstbelasting, ook in het geval van beperking van de bevoegdheid tot buiten Sint Maarten gelegen gedeelten van de onderneming van dat lichaam;

    • h.

      uit de Landskas bezoldigde ambten, terwijl de aan deze ambten verbonden werkzaamheden buiten Sint Maarten werden verricht.

    • i.

      [vervallen]

  • 2. Het eerste lid, onderdelen e en f, is slechts van toepassing op niet binnen Sint Maarten wonende natuurlijke personen die in de loop van de laatste tien jaren voorafgaande aan het verkrijgen van de opbrengst uit de aandelen, winstbewijzen, obligaties en schuldvorderingen, bedoeld in onderdeel e van genoemd lid dan wel de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen, bedoeld in onderdeel f van genoemd lid inwoner van Sint Maarten zijn geweest.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, wordt de verkrijgingsprijs van aandelen en winstbewijzen die tot een aanmerkelijk belang behoren en ter zake waarvan bij het door de belastingplichtige metterwoon verlaten van Sint Maarten vervreemdingsvoordelen in aanmerking zijn genomen, gesteld op de waarde in het economische verkeer waarvan is uitgegaan voor de berekening van die voordelen.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een lichaam waarvan de oprichting heeft plaatsgevonden naar Sint Maartens recht steeds geacht binnen Sint Maarten te zijn gevestigd.

Artikel 18

  • 1. De zuivere opbrengst van de in artikel 17 genoemde bronnen van inkomen wordt bepaald met inachtneming van de beginselen van de artikelen 4, 5, 6, 7, 9, 9B en 10.

  • 2. De artikelen 11, 15 en 16 eerste lid letter f zijn op de in dit hoofdstuk bedoelde belastingplichtigen van toepassing.

  • 3. Aftrek volgens artikel 16 is verder slechts toegelaten voor de renten van schulden waarvoor binnen Sint Maarten gelegen of onroerende zaken of de rechten waaraan deze zijn onderworpen hypothecair zijn verbonden.

  • 4. De artikelen 16A en 23A zijn niet op de in dit hoofdstuk bedoelde belastingplichtigen van toepassing.

Artikel 19

[vervallen]

HOOFDSTUK IV Gehuwde belastingplichtigen

Vrijstellingen

Artikel 20

  • 1. Dit artikel is van toepassing op een belastingplichtige die het gehele kalenderjaar gehuwd is geweest zonder duurzaam gescheiden te hebben geleefd, mits zowel de belastingplichtige als zijn echtgenoot binnen Sint Maarten woonde. Indien de belastingplichtige en zijn echtgenoot duurzaam gescheiden gaan leven en binnen zes maanden nadien de samenleving hervatten, worden zij voor de toepassing van dit artikel geacht niet duurzaam gescheiden te hebben geleefd.

  • 2. De bestanddelen van het zuiver inkomen van een belastingplichtige, anders dan het persoonlijk inkomen en de persoonlijke verminderingen, worden aangemerkt als zuiver inkomen van zijn echtgenoot indien:

    • a.

      zijn persoonlijk inkomen lager is dan dat van zijn echtgenoot;

    • b.

      de belastingplichtige niet, maar zijn echtgenoot wel persoonlijk inkomen geniet;

    • c.

      beider persoonlijk inkomen gelijk is of beiden geen persoonlijk inkomen genieten, en belastingplichtige jonger is dan zijn echtgenoot.

  • 3. Het persoonlijk inkomen bestaat uit het gezamenlijk bedrag van:

    • a.

      zuivere opbrengst van een voor eigen rekening gedreven onderneming;

    • b.

      zuivere opbrengst van arbeid;

    • c.

      zuivere opbrengst van rechten op periodieke uitkeringen:

      • 1°.

        ingevolge de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering en de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering;

      • 2°.

        genoten ter zake van studie;

      • 3°.

        verkregen in verband met invaliditeit, ziekte of ongeval;

      • 4°.

        bedongen in rechtstreeks verband met of bij het staken van een onderneming;

      • 5°.

        verkregen ter zake van echtscheiding of scheiding van tafel en bed.

  • 4. De persoonlijke verminderingen van het inkomen zijn de premies als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdelen d, e en g.

  • 5. Bij de scheiding van goederen blijft op verzoek van een dan wel van beide echtgenoten het tweede lid buiten toepassing. In dat geval wordt de belasting berekend als ware het tweede lid wel van toepassing. Vervolgens wordt de door beide echtgenoten tezamen verschuldigde belasting omgeslagen in verhouding van ieders zuiver inkomen.

Artikel 20A

  • 1. Het persoonlijk inkomen van een minderjarig kind, alsmede de persoonlijke verminderingen van zijn inkomen, wordt aangemerkt als inkomen van dat kind.

  • 2. Het zuiver inkomen van een minderjarig kind, anders dan dat bedoeld in het eerste lid, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 20, tweede lid, aangemerkt als zuiver inkomen van de belastingplichtige die het gezag over dat kind uitoefent.

Artikel 21

Indien ingevolge de artikelen 20 en 20A inkomensbestanddelen van een derde zijn toegerekend aan de belastingplichtige is die derde, onverminderd zijn aansprakelijkheid uit andere hoofde, aansprakelijk voor een evenredig deel van de verschuldigde belasting, bepaald naar verhouding van de zonder toepassing van dat artikel berekende belastbare inkomens.

Artikel 22

Van de belasting zijn vrijgesteld de consulaire en andere vertegenwoordigers van vreemde mogendheden, de hun toegevoegde ambtenaren en de bij hen inwonende in hun dienst zijnde personen; allen mits zij vreemdeling zijn en overigens binnen Sint Maarten geen bedrijf of beroep uitoefenen en onder voorwaarde van wederkerigheid.

Artikel 23

  • 1. De vrijstelling volgens het vorig artikel strekt zich niet uit tot buiten het ambt of de betrekking verworven opbrengsten als bedoeld in artikel 17.

  • 2. Ook voor hen die binnen Sint Maarten wonen, is hierbij het bepaalde in artikel 18 van toepassing.

Artikel 23A

  • 1. De binnen Sint Maarten wonende belastingplichtige geniet voor een eigen kind, een kind van zijn echtgenoot en een pleegkind tot 27 jaar een kindertoeslag op de basiskorting, bedoeld in artikel 24A, afhankelijk van de categorie waartoe het kind behoort.

  • 2. Ingedeeld wordt:

    • a.

      in categorie I: een kind van 16 tot 27 jaar dat elders verblijft:

      • 1.

        om een middelbaar beroeps-, hoger beroeps-, universitaire of daarmee vergelijkbare opleiding te volgen; dan wel

      • 2.

        om een niet in Sint Maarten aanwezige andere inrichting van onderwijs te bezoeken;

    • b.

      in categorie II: een kind van 16 tot 27 jaar dat in Sint Maarten verblijft om een middelbaar beroeps-, hoger beroeps-, universitaire of daarmee vergelijkbare opleiding te volgen;

    • c.

      in categorie III: een kind van 16 tot 27 jaar dat tot het huishouden van de belastingplichtige behoort en wiens voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding anders dan die bedoeld in onderdelen a en b;

    • d.

      in categorie IV: een kind jonger dan 16 jaar dat tot het huishouden van de belastingplichtige behoort.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is de toestand bij het begin van het kalenderjaar of, indien de belastingplicht in de loop van het kalenderjaar aanvangt, bij het begin van de belastingplicht beslissend.

Artikel 23B

  • 1. De belastingplichtige, bedoeld in artikel 1, eerste lid, die voldoet aan de in artikel 23D gestelde voorwaarden, kan bij aangifte over enig jaar verzoeken dat over zijn zuiver inkomen in dat jaar en de volgende jaren voor zover het betreft de zuivere opbrengst van buitenlandse bronnen, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk V van deze landsverordening, de belasting geheven wordt naar een tarief van 10%, opcenten daarbij inbegrepen.

  • 2. Indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan door een belastingplichtige ten aanzien van wie op een verzoek als bedoeld in artikel 23C, eerste lid, gunstig is beslist, en die reeds eerder een verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft ingediend waarop gunstig is beslist, vindt het eerste lid geen toepassing.

Artikel 23C

  • 1. In afwijking van artikel 23B kan de belastingplichtige, bedoeld in artikel 1, eerste lid, die voldoet aan de in artikel 23D gestelde voorwaarden, bij aangifte over enig jaar verzoeken dat in dat jaar en de volgende jaren over zijn zuiver inkomen hetzij voorzover het betreft de zuivere opbrengst van buitenlandse bronnen, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk V van deze landsverordening, de belasting wordt geheven naar een tarief van 10 %, opcenten daarbij inbegrepen, hetzij, indien dit in een lagere belasting resulteert, zijn zuiver inkomen voor zover het betreft de zuivere opbrengst van buitenlandse bronnen wordt gesteld op NAƒ 500.000,- en wordt belast op de voet van artikel 24, eerste lid.

  • 2. Indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan door een belastingplichtige ten aanzien van wie in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor het verzoek is ingediend, het tarief, genoemd in artikel 23B, eerste lid, van toepassing is, vindt het tarief, genoemd in het eerste lid, niet eerder toepassing dan met ingang van het derde jaar volgende op het eerste jaar waarop het tarief, genoemd in artikel 23B, eerste lid, van toepassing is.

  • 3. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, kan worden gewijzigd bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Artikel 23D

  • 1. Een verzoek als bedoeld in artikel 23B of artikel 23C kan worden gedaan indien de belastingplichtige:

    • a.

      direct voorafgaand aan het jaar waarin artikel 23B of artikel 23C voor het eerst op hem van toepassing wordt, in het buitenland woonachtig is geweest voor een aaneengesloten periode van tenminste 60 maanden,

    • b.

      op het moment van inschrijving in het bevolkingsregister de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt,

    • c.

      binnen twee maanden na inschrijving in het bevolkingsregister zich bij de bevoegde Inspecteur der Belastingen heeft aangemeld als belastingplichtige die in aanmerking wil komen voor toepassing van artikel 23B of 23C, alsmede

    • d.

      binnen 18 maanden na inschrijving in het bevolkingsregister een woning als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, in gebruik heeft genomen.

  • 2. Artikel 23B of artikel 23C vindt slechts toepassing ten aanzien van de belastingplichtige die:

    • a.

      een persoon is als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening toelating en uitzetting, of krachtens die landsverordening in Sint Maarten is toegelaten, tenzij het betreft een toelating tot tijdelijk verblijf; alsmede

    • b.

      voor eigen gebruik een woning in Sint Maarten in eigendom onverhuurd ter beschikking heeft welke op het tijdstip van verkrijging een waarde heeft van minstens NAƒ 450.000,-.

  • 3. Artikel 23B of artikel 23C mist toepassing indien de belastingplichtige of zijn niet duurzaam gescheiden van hem levende echtgenoot voordelen verkrijgt uit het hier te lande: - vervullen van een dienstbetrekking;

    • -

      zelfstandig uitoefenen van een beroep; of

    • -

      verrichten van handelingen, werkzaamheden of diensten van elke aard.

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid wordt niet als het vervullen van een dienstbetrekking aangemerkt:

    • a.

      de arbeidsverhouding tussen de belastingplichtige en een lichaam als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening op de winstbelasting, waarin de belastingplichtige voor tenminste 40 % van het nominaal gestorte kapitaal onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is;

    • b.

      het als commissaris bekleden van een toezichthoudende functie in een lichaam als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a of b, van de Landsverordening op de winstbelasting.

  • 5. Het bedrag, genoemd in het tweede lid, onderdeel b, kan bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden gewijzigd.

Artikel 23E

  • 1. Onder opbrengst van buitenlandse bronnen wordt voor toepassing van de artikelen 23B en 23C verstaan de som van de volgende zuivere inkomsten:

    • a.

      opbrengst van bestaande of vroegere dienstbetrekking of van overige werkzaamheden uitgeoefend buiten Sint Maarten, tenzij het betreft de opbrengst van bestaande dienstbetrekking als bestuurder of commissaris van een lichaam dat feitelijk of statutair in Sint Maarten is gevestigd als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening op de winstbelasting;

    • b.

      opbrengst van onderneming, voor zover deze persoonlijk met behulp van een vaste inrichting, of door vaste vertegenwoordiger of gemachtigden, buiten Sint Maarten wordt gedreven;

    • c.

      opbrengst van buiten Sint Maarten gelegen onroerende goederen of op zodanige goederen gevestigde rechten;

    • d.

      opbrengst van banktegoeden en overige schuldvorderingen, met uitzondering van:

      • 1°.

        schuldvorderingen, verzekerd door hypotheek, gevestigd op in Sint Maarten gelegen onroerende zaken;

      • 2°.

        schuldvorderingen, niet zijnde banktegoeden, ten laste van een natuurlijke of rechtspersoon die woonachtig of statutair dan wel feitelijk gevestigd is in Sint Maarten;

    • e.

      opbrengst van rechten op aandelen in de winst, anders dan als aandeelhouder, van een niet in Sint Maarten uitgeoefend bedrijf;

    • f.

      opbrengst van aandelen in, of winstbewijzen ten laste van een vennootschap welke niet feitelijk of statutair in Sint Maarten is gevestigd en waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

    • g.

      voordeel uit vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen in of winstbewijzen van een vennootschap welke niet feitelijk of statutair in Sint Maarten is gevestigd en waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

    • h.

      opbrengst van rechten op periodieke uitkeringen ten laste van een natuurlijke of rechtspersoon die niet woonachtig of gevestigd is in Sint Maarten;

    • i.

      de kapitaalsuitkering uit levensverzekering welke wordt betaald ten laste van een natuurlijke of rechtspersoon die niet woonachtig of gevestigd is in Sint Maarten.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder opbrengst van een vroegere dienstbetrekking verstaan de opbrengst uit een recht op periodieke uitkering, die ter zake van een vroegere dienstbetrekking aan de belastingplichtige is toegekend mits dit hoofdzakelijk buiten Sint Maarten is opgebouwd.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen d, onder 2°, f, g, h en i, worden lichamen wier winst wordt belast op grond van artikel 9A van de Landsverordening op de winstbelasting, en lichamen die krachtens de Landsverordening op de scheepstonnagebelasting, niet onderworpen zijn aan de winstbelasting als niet statutair of feitelijk in Sint Maarten gevestigd beschouwd.

  • 4. Voor de toepassing van de artikelen 23B en 23C blijven de artikelen 5, vierde lid, 12, 16, 16A, 23A en 24A, tweede, derde en zesde lid, buiten aanmerking.

  • 5. Ten aanzien van de belastingplichtige, bedoeld in artikel 23B of artikel 23C, die in gebreke blijft tijdig volledige aangifte te doen, wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, tweede volzin, de in de aanslag te begrijpen belasting verhoogd met de helft van het verschuldigde belastingbedrag.

  • 6. Artikel 23B respectievelijk artikel 23C vindt geen toepassing met ingang van het in de onderdelen a en b bedoelde tweede belastingjaar respectievelijk met ingang van het jaar waarin de in onderdeel c bedoelde termijn van zes maanden wordt overschreden, ten aanzien van de belastingplichtige, bedoeld in artikel 23B of artikel 23C:

    • a.

      die voor twee achtereenvolgende belastingjaren in gebreke blijft tijdig volledige aangifte te doen; of

    • b.

      op wie overeenkomstig het bepaalde in artikel 23D, derde lid, voor twee achtereenvolgende jaren artikel 23B respectievelijk 23C geen toepassing vindt; of

    • c.

      die, behalve in het geval, bedoeld in artikel 23D, eerste lid, onderdeel d, gedurende een tijdvak van meer dan zes maanden niet voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 23D, tweede lid, onderdeel b.

  • 7. Indien een niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtige al dan niet samen met zijn echtgenoot een woning in eigendom heeft als bedoeld in artikel 23D, tweede lid, onderdeel b, wordt ten aanzien van beiden aan deze voorwaarde geacht te zijn voldaan.

  • 8. De overige artikelen van deze landsverordening en in het bijzonder artikel 37 blijven onverkort van kracht voor zover niet uitdrukkelijk in dit artikel hiervan is afgeweken.

  • 9. Het inkomen waarop niet het tarief, bedoeld in artikel 23B, eerste lid, dan wel artikel 23C, eerste lid, van toepassing is, wordt belast op basis van artikel 24, eerste lid, met dien verstande dat de belasting ten minste 10% bedraagt van dat inkomen. Bij de berekening van de belasting over het inkomen waarop het tarief van artikel 23B onderscheidenlijk artikel 23C niet van toepassing is, worden de inkomsten waarop dit tarief wel van toepassing is, buiten beschouwing gelaten.

Artikel 23 F

[vervallen]

HOOFDSTUK V Bedrag van de belasting

Artikel 24

  • 1. Het bedrag van de belasting inclusief opcenten wordt bepaald aan de hand van de navolgende tabel. Bij een belastbaar inkomen van

    Meer dan

    doch niet meer dan

    bedraagt de belasting

    alsmede voor elk bedrag bovendat in kolom I

    I

    II

    III

    IV

    0

    24.000

    0

    10,00%

    24.000

    36.000

    2.400

    16,00%

    36.000

    50.000

    4.320

    21,00%

    50.000

    75.000

    7.260

    27,00%

    75.000

    106.000

    14.010

    32,00%

    106.000

    -

    23.930

    38,00%

  • 2. Op verzoek van de belastingplichtige wordt, in afwijking van het eerste lid, het zuivere bedrag van de voordelen bedoeld in artikel 5, eerste lid, laatste zinsnede, artikel 6, tweede lid, onderdelen d en e, alsmede de onder het eerste lid, onder 1° en 2°, van artikel 11 vallende bedragen, voor zover deze niet onder het eerste lid, onder 3°, dan wel het tweede, tiende of elfde lid van dat artikel vallen, belast naar 80% van het verschil tussen de op de voet van de tabel verschuldigde belasting over het belastbaar inkomen en dat over het belastbaar inkomen zonder deze voordelen. Het tarief bedraagt exclusief opcenten niet minder dan 13% en niet meer dan 26%.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt bij de toepassing van het eerste lid op een werknemer van een bedrijf dat volledig of gedeeltelijk sluit en op een overheidsdienaar die een Lumpsumregeling overheidsdienaren heeft genoten, in de aldaar genoemde percentages begrepen de landelijke opcenten op de belasting op inkomen, tenzij de betrokken werknemer houder van een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 11, eerste lid, onder 3°, is geweest.

  • 4. Op verzoek van de belastingplichtige wordt, in afwijking van het eerste lid, het zuivere bedrag van de voordelen, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder 3°, belast naar een tarief van 15% exclusief opcenten.

  • 5. In afwijking van het eerste lid wordt het zuivere bedrag uit rente, bedoeld in artikel 5, eerste lid, belast naar een tarief van 5% exclusief opcenten. De in de vorige zin bedoelde rente wordt beperkt tot renten van binnenlandse bank- en spaartegoeden, die door de in Sint Maarten gevestigde banken en andere erkende financiële instellingen worden betaald.

  • 6. Indien het bedrag van het belastbaar inkomen gelijk is aan of minder dan het bedrag op jaarbasis van het geldende minimumloon, wordt over dat belastbaar inkomen geen belasting geheven. Onder minimumloon wordt verstaan het minimumloon, bedoeld in de Landsverordening minimumlonen.

Artikel 24A

  • 1. De verschuldigde belasting exclusief opcenten is de belasting berekend volgens artikel 24, eerste lid, minus de basiskorting en de daarop van toepassing zijnde alleenverdienertoeslag, ouderentoeslag en kindertoeslag.

  • 2. De belastingplichtige geniet een basiskorting ten bedrage van NAƒ 1.249,-.

  • 3. De alleenverdienertoeslag bedraagt NAƒ834.

  • 4. De in Sint Maarten wonende belastingplichtige die het gehele kalenderjaar gehuwd is geweest zonder duurzaam gescheiden te leven heeft recht op de alleenverdienertoeslag indien het belastbaar inkomen van zijn echtgenoot in het kalenderjaar gelijk is aan of kleiner is dan nihil.

  • 5. De belastingplichtige die niet binnen Sint Maarten woont, komt in een kalenderjaar waarin hij tevens als binnen Sint Maarten wonende persoon belastingplichtig is, voor zijn periode van buitenlandse belastingplicht in aanmerking voor de basiskorting voor zover deze in de periode van binnenlandse belastingplicht onbenut is gebleven.

  • 6. De in Sint Maarten wonende belastingplichtige geniet een ouderentoeslag, indien hij bij aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, ten bedrage van NAƒ629,-. Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 20, tweede en derde lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend wordt dit bedrag op gezamenlijk verzoek van beide echtgenoten verhoogd met het bedrag van de ouderentoeslag van zijn echtgenoot verminderd met diens verschuldigde belasting, tot ten hoogste een bedrag van NAƒ 315,-.

  • 7. De kindertoeslag, bedoeld in artikel 23A, bedraagt:

    • a.

      voor categorie I: NAƒ 445,-;

    • b.

      voor categorie II: NAƒ 222,-;

    • c.

      voor categorie III: NAƒ56,-;

    • d.

      voor categorie IV: NAƒ44,-.

  • 8. Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 20, tweede en derde lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend, kan op gezamenlijk verzoek het bedrag aan kindertoeslag van de echtgenoot aan de andere worden toegerekend. De echtgenoot heeft dan geen recht meer op die kindertoeslag. De minister kan nadere regels stellen op grond waarvan bij twee ongehuwde ouders het recht op kindertoeslag kan worden toegerekend aan de andere ouder dan wel in geval van één-ouderschap de toeslag kan worden verdubbeld.

Artikel 25

  • 1. Bij het begin van het kalenderjaar vervangt de minister de belastingbedragen van de tabel, bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, en 24 A, door andere. Deze bedragen worden berekend door de te vervangen bedragen te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor en vervolgens de nodige geachte afrondingen aan te brengen.

  • 2. De tabelcorrectiefactor is één gedeeld door prijsindexverhouding. De prijsindexverhouding is de verhouding van het gemiddelde van de prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie, zoals berekend door deDienst Statistiek, betrekking hebbende op de achttiende tot en met de zevende aan het kalenderjaar voorafgaande maand en het gemiddelde van die prijsindexcijfers, betrekking hebbende op de dertigste tot en met de negentiende aan het kalenderjaar voorafgaande maand.

  • 3. Ingeval de basis voor vorenbedoelde prijsindexcijfers wordt verlegd, geeft de minister regels hoe bij toepassing van de vorige volzin wordt overgegaan van de oude op de nieuwe reeks prijsindexcijfers.

  • 4. De minister kan, mits de desbetreffende ministeriële regeling tot stand is gekomen tenminste twee maanden voor het begin van het kalenderjaar, bepalen dat, in afwijking in zoverre van het eerste lid, bij het begin van de in die ministeriële regeling aangewezen kalenderjaren de bedragen van de tabel, bedoeld in artikel 24, eerste lid, worden vervangen door bedragen die hij berekent met een in die ministeriële regeling aangewezen factor, die tenminste de helft van de tabelcorrectiefactor uitmaakt.

Artikel 25A

[vervallen]

Artikel 26

[vervallen]

HOOFDSTUK VI Belastingjaar

Artikel 27

Het belastingjaar is het kalenderjaar.

HOOFDSTUK VII Aangifte

Artikel 28

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 29

[vervallen]

Artikel 30

[vervallen]

Artikel 31

[vervallen]

Artikel 32

[vervallen]

Artikel 33

[vervallen]

Artikel 34

[vervallen]

Artikel 35

[vervallen]

HOOFDSTUK VIII Aanslagregeling

Artikel 36

  • 1. De binnen Sint Maarten wonende belastingplichtigen worden aangeslagen bij het begin van het belastingjaar of bij de aanvang van hun belastingplichtigheid in de loop van het jaar.

  • 2. [vervallen]

  • 3. [vervallen]

  • 4. [vervallen]

Artikel 37

[vervallen]

Artikel 38

[vervallen]

Artikel 39

Bij ministeriële regeling worden, in afwijking van de artikelen 9, derde lid, en 11, zesde lid, onderdeel b, van de Algemene landsverordening landsbelastingen, regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaren - te rekenen vanaf de laatste dag van het kalenderjaar waarin de belastingplichtige Sint Maarten metterwoon heeft verlaten - mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen en winstbewijzen waarbij artikel 11, vijfde lid, toepassing heeft gevonden, alsmede met betrekking tot het beëindigen van het uitstel van betaling. Tevens worden bij evengenoemde ministeriële regeling regels gesteld krachtens welke ter zake van de belasting waarvoor op de voet van de vorige volzin uitstel van betaling is verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend en tot welke bedragen.

HOOFDSTUK IX Aanslagen

Artikel 40

[vervallen]

Artikel 41

[vervallen]

Artikel 41A

Als voorheffing op de inkomstenbelasting wordt aangemerkt de geheven belasting, daaronder niet begrepen de bij naheffing toegepaste verhoging, ingevolge de:

  • a.

    Landsverordening op de loonbelasting;

  • b.

    Landsverordening op de dividendbelasting;

  • c.

    de spaarvermogensheffing, bedoeld in de Landsverordening spaarvermogensheffing overeenkomend met bronheffing die ten aanzien van binnen Sint Maarten wonende belastingplichtigen wordt ingehouden door een land waarmee het Koninkrijk der Nederlanden ten behoeve van Sint Maarten een overeenkomst heeft gesloten betreffende automatische gegevensuitwisseling inzake inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling.

Artikel 41B

  • 1. Een aanslag wordt niet vastgesteld en verrekening van voorheffingen blijft achterwege tenzij:

    • a.

      de verschuldigde belasting de totale voorheffingen met meer dan NAƒ 300,- te boven gaat;

    • b.

      op grond van artikel 8, vijfde lid, van de Landsverordening op de loonbelasting vermindering van loonbelasting is verleend;

    • c.

      de belastingplichtige binnen 18 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte heeft gedaan.

  • 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de aanslag vastgesteld op nihil en blijft verrekening van voorheffingen achterwege indien het totaal van die voorheffingen de verschuldigde belasting met niet meer dan NAƒ 150,- te boven gaat.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid vindt restitutie op of invordering van een belastingaanslag slechts plaats indien het te restitueren of te vorderen bedrag meer bedraagt dan NAƒ 50,-.

Artikel 42

[vervallen]

HOOFDSTUK X Bezwaren tegen de aanslag

Artikel 43

[vervallen]

Artikel 44

[vervallen]

Artikel 45

[vervallen]

Artikel 46

[vervallen]

Artikel 47

[vervallen]

HOOFDSTUK XI Navordering

Artikel 48

[vervallen]

Artikel 49

[vervallen]

Artikel 50

[vervallen]

Artikel 51

[vervallen]

HOOFDSTUK XII Vermindering van de voorlopige aanslagen

Artikel 52

[vervallen]

HOOFDSTUK XIII

Artikel 53

[vervallen]

HOOFDSTUK XIV Bijzondere bepalingen

Artikel 54

[vervallen]

Artikel 55

[vervallen]

Artikel 56

[vervallen]

Artikel 56A

[vervallen]

Artikel 57

[vervallen]

Artikel 58

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels ter uitvoering van deze landsverordening worden vastgesteld, tenzij bij landsverordening anders is bepaald.

  • 2. [vervallen]

Artikel 59

[vervallen]

Artikel 60

[vervallen]

Artikel 61

[vervallen]

Artikel 62

[vervallen]

Artikel 63

[vervallen]

HOOFDSTUK XV Strafrechtelijke bepalingen

Artikel 64

[vervallen]

Artikel 65

[vervallen]

Artikel 66

[vervallen]

Artikel 67

[vervallen]

Artikel 68

[vervallen]

Artikel 69

[vervallen]

Artikel 70

[vervallen]

Artikel 71

[vervallen]

Artikel 72

[vervallen]

HOOFDSTUK XVI Slot- en overgangsbepalingen

Slotbepalingen

Artikel 73

[vervallen]

Artikel 74

[vervallen]

Artikel 74A

  • 1. Een ieder die op grond van een landsverordening of een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, als inhoudingsplichtige is aangewezen voor personen die bij of voor hem in dienstbetrekking werkzaam zijn of zijn geweest, bestuurders, commissarissen en personen die niet anders dan op provisiebasis werken, hieronder begrepen, is aansprakelijk voor de niet of niet volledig ingehouden en afgedragen inkomstenbelastingbedragen vermeld op de aan hem toegezonden aanslagbiljetten of afdrachtlijsten.

  • 2. Hij die niet of niet volledig voldoet aan het bepaalde in het eerste lid is aansprakelijk als ware hij zelf voor de in het eerste lid bedoelde belastingbedragen aangeslagen.

  • 3. Betreft het een lichaam, hetzij privaatrechtelijk, hetzij publiekrechtelijk dan is mede aansprakelijk de bij dat lichaam met de leiding van de loonadministratie belaste persoon.

  • 4. De invordering van de in de vorige leden bedoelde belastingbedragen of het totaal van deze belastingbedragen geschiedt door middel van een dwangschrift.

Artikel 74B

[vervallen]

Artikel 74C

[vervallen]

Artikel 74D

[vervallen]

Artikel 75

Deze landsverordening kan worden aangehaald onder de titel: "Landsverordening op de inkomstenbelasting".

Artikel 76

[vervallen]

Overgangsbepalingen

Artikel 77

  • [vervallen]

Artikel 78

[vervallen]

Artikel 79

  • [vervallen]

Artikel 80

  • [vervallen]

Artikel 81

  • [vervallen]

Artikel 82

  • [vervallen]