Regeling vervallen per 31-07-2019

LANDSVERORDENING regelende het toezicht op beleggingsinstellingen en administrateurs

Geldend van 28-03-2018 t/m 30-07-2019

Intitulé

LANDSVERORDENING regelende het toezicht op beleggingsinstellingen en administrateurs

HOOFDSTUK I Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a) beleggingsmaatschappij

:

een rechtspersoon die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of heeft verkregen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;

b) beleggingsfonds

:

een niet in een rechtspersoon ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;

c) beleggingsinstelling

:

beleggingsmaatschappij of beleggingsfonds;

d) deelnemer

:

aandeelhouder in een beleggingsmaatschappij dan wel de deelgerechtigde in een beleggingsfonds;

e) beheerder

:

beleggingsmaatschappij respectievelijk degene die geheel of ten dele belast is met het beheer van het beleggingsfonds;

f) bewaarder

:

degene die belast is met de bewaring van de activa van de beleggingsinstelling;

g) administratieve diensten

:

het al dan niet tegen vergoeding verlenen van diensten ten behoeve van beleggingsinstellingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

1.

het voeren van het bestuur van beleggingsinstellingen, waaronder in ieder geval het beschikbaar stellen van natuurlijke personen of rechtspersonen als directeur, vertegenwoordiger of andere leidinggevende functionaris van een beleggingsinstelling die onder meer belast zijn met het nemen van beslissingen;

2.

het administreren, waaronder in ieder geval, het voeren van  boekhouding alsmede het verkrijgen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen of doen functioneren van een beleggingsinstelling, respectievelijk het  verkrijgen, vastleggen en verwerken van inschrijvingen, het inleveren van effecten en dergelijke in beleggingsinstellingen en het verstrekken van informatie aan de gerechtigden tot die effecten;

3.

het verlenen van domicilie en kantoorfaciliteiten ten behoeve van beleggingsinstellingen;

h) administrateur

:

een rechtspersoon die het verrichten van administratieve diensten ten doel heeft;

i) Bank

:

Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten;

j) gerecht

:

Gerecht in eerste aanleg;

k) minister

:

Minister van Financiën;

l) externe deskundige

:

een externe deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

m)dwangbevel

:

een schriftelijk bevel van de Bank dat ertoe strekt de betaling van een geldschuld af te dwingen;

n) toezichthoudende instantie

:

een overheidsinstantie respectievelijk een van overheidswege aangewezen instantie die belast is met het toezicht op financiële markten of op rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen die op die markten werkzaam zijn, alsmede een overheidsinstantie, respectievelijk een van overheidswege aangewezen instantie die belast is met het toezicht op de naleving van wettelijke regelingen ter zake van de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme.

HOOFDSTUK II Algemene bepaling

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen ten aanzien van een beleggingsinstelling die een beleggingsfonds is, zijn gericht tot de beheerder.

  • 2. Waar in deze landsverordening wordt gesproken van bewaarder, wordt bedoeld de bewaarder voorzover verbonden aan de beleggingsinstelling.

HOOFDSTUK III Het vergunningsstelsel voor beleggingsinstellingen

§ 1 De vergunning

Artikel 3

Het is een ieder verboden in of vanuit Sint Maarten gelden of andere goederen ter deelneming in een beleggingsinstelling waaraan geen vergunning is verleend door de Bank, te vragen of te verkrijgen dan wel rechten van deelneming in een dergelijke beleggingsinstelling aan te bieden.

Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op de aanbieding van rechten van deelneming door natuurlijke personen anders dan in de uitoefening van hun beroep of bedrijf.

§ 2 Vergunningsvereisten

Artikel 4

  • 1. De Bank verleent een beleggingsinstelling, op verzoek, een vergunning indien de aanvrager aantoont dat de beleggingsinstelling en de bewaarder, indien aan de beleggingsinstelling verbonden, voldoen aan de bij algemeen verbindende voorschriften van de Bank te stellen eisen met betrekking tot:

    • a.

      deskundigheid en integriteit;

    • b.

      financiële waarborgen;

    • c.

      bedrijfsvoering, waaronder maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering en de administratieve organisatie van de beleggingsinstelling, daaronder begrepen de financiële administratie en de interne controle; en,

    • d.

      aan de Bank, aan de deelnemers in de beleggingsinstelling en aan het publiek te verstrekken informatie.

    Deze voorschriften houden tevens in dat het dagelijks beleid van de beleggingsinstelling door niet minder dan twee natuurlijke personen wordt bepaald en dat, indien aanwezig, de Raad van Commissarissen uit ten minste drie leden bestaat.

  • 2. Indien een vergunning voor een beleggingsfonds wordt gevraagd, dient de aanvrager bovendien aan te tonen dat:

    • a)

      de beheerder een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is;

    • b)

      de activa van het beleggingsfonds in bewaring worden gegeven bij een van de beheerder onafhankelijke bewaarder; en

    • c)

      de activa van het beleggingsfonds worden afgescheiden van het vermogen van de beheerder, van de bewaarder alsmede van elke natuurlijke persoon of andere rechtspersoon.

  • 3. De Bank neemt een beslissing omtrent het verzoek tot vergunning binnen 60 dagen na ontvangst van de volledige aanvraag en deelt deze bij aangetekende brief mee.

  • 4. De Bank kan aan een aanvrager een vergunning verlenen indien de aanvrager aantoont dat redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan aan eisen gesteld bij of krachtens het eerste en tweede lid, en hij tevens aantoont dat de doeleinden die deze landsverordening beoogt te bereiken anderszins voldoende bereikt zijn. De Bank kan een besluit als hiervoor bedoeld wijzigen of intrekken, indien naar haar oordeel de omstandigheden waaronder het besluit is  genomen zodanig zijn gewijzigd dat de doeleinden die deze landsverordening beoogt te bereiken niet langer worden bereikt.

  • 5. De Bank draagt zorg voor openbaarmaking van de voorschriften bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4a

De Bank kan de vergunning weigeren, indien:

  • a)

    zij gronden heeft om aan te nemen dat de beleggingsinstelling de vergunning heeft aangevraagd om zich te onttrekken aan de regelgeving inzake het toezicht op beleggingsinstellingen in een andere Staat;

  • b)

    de structuur van de groep waarvan de beleggingsinstelling deel uitmaakt zodanig is dat de Bank onvoldoende adequaat en effectief toezicht kan uitoefenen op de beleggingsinstelling; of,

  • c)

    zij van oordeel is dat het verlenen van de vergunning in strijd is of zou kunnen zijn met de adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten.

Artikel 5

Aan een vergunning kunnen te allen tijde beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten, indien feiten en omstandigheden die betrekking hebben op degene voor wie de vergunning geldt dit vereisen.

Artikel 5a

Een beleggingsinstelling waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, is verleend en de bewaarder, zijn gehouden aan het bepaalde in artikel 4, eerste en tweede lid, alsmede aan de voorschriften verbonden aan en de beperkingen gesteld bij de vergunning te blijven voldoen.

Artikel 5b

  • 1. De Bank kan bij overtreding van artikel 3, eerste lid, en 14 een openbare waarschuwing uitvaardigen, indien nodig onder vermelding  van de overwegingen die tot die waarschuwing hebben geleid.

  • 2. De bevoegdheid om een openbare waarschuwing als bedoeld in het eerste lid uit te vaardigen laat onverlet de bevoegdheid van de Bank om openbare waarschuwingen van internationale of intergouvernementele organisaties, in Sint Maarten te publiceren.

  • 3. Indien de Bank besluit een openbare waarschuwing als bedoeld in het eerste lid uit te vaardigen, stelt zij de betrokken persoon of instelling in kennis van het besluit.

  • 4. Het besluit vermeldt in ieder geval de geconstateerde overtreding, de inhoud van de openbaarmaking, de gronden waarop het besluit berust alsmede de wijze waarop en de termijn waarna de openbare waarschuwing zal worden uitgevaardigd.

  • 5. Het uitvaardigen van een openbare waarschuwing geschiedt niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop de betrokken persoon of instelling overeenkomstig het vierde en vijfde lid in kennis is gesteld van het besluit.

  • 6. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak wordt de werking van het besluit opgeschort totdat er een uitspraak is van het gerecht.

  • 7. Indien bescherming van de belangen die deze landsverordening beoogt te beschermen geen uitstel toelaat, kan de Bank, in afwijking van de voorgaande leden, onverwijld een openbare waarschuwing uitvaardigen.

  • 8. De uitvaardiging van een openbare waarschuwing als bedoeld in dit artikel, geschiedt digitaal op de website van de Bank dan wel op een  andere door de Bank te bepalen wijze.

Artikel 6

Als bewaarder mag slechts optreden een rechtspersoon die in belangrijke mate zijn bedrijf maakt van het bewaren en administreren van beleggingsobjecten ten behoeve van derden.

Artikel 7

  • 1. Indien de Bank van oordeel is dat van de in Sint Maarten gevoerde of te voeren naam van de beleggingsinstelling gevaar voor verwarring is te duchten, verlangt zij van de beleggingsinstelling een verklarende vermelding aan de naam toe te voegen.

  • 2. Handelen in strijd met een aanwijzing van de Bank als bedoeld in het eerste lid, is verboden.

§ 3 Rapportage aan de Bank en voorschriften voor beleggingsinstellingen

Artikel 8

  • 1. Iedere beleggingsinstelling is verplicht jaarlijks binnen een door de Bank vast te stellen termijn een jaarrekening ten minste bevattend een balans en een verlies- en winstrekening met bijbehorende toelichting over het afgelopen boekjaar in een door de Bank vast te stellen vorm bij de Bank in te dienen. Hierbij dienen ook een verklaring van de externe deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de directiebrieven te zijn gevoegd.

  • 2. Iedere beleggingsinstelling is verplicht bij de Bank periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen rapportagestaten inzake haar bedrijf in te dienen.

  • 3. De vorm waarin de in het tweede lid bedoelde staten moeten worden opgemaakt, de achtereenvolgende tijdstippen waarop zij betrekking hebben, en de termijnen binnen welke zij moeten worden ingediend, worden door de Bank bepaald na overleg met de representatieve organisaties, indien deze zijn aangewezen conform artikel 31.

  • 4. Indien de Bank dit in het belang van een doelmatig toezicht nodig acht, kan zij een beleggingsinstelling opdragen:

    • a)

      staten als bedoeld in het tweede lid bij haar in te dienen die betrekking hebben op tijdstippen met een kortere tussenpoos of op kortere termijnen dan ingevolge het tweede lid is bepaald;

    • b)

      een verklaring van een externe deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over te leggen inzake de in het tweede lid bedoelde staten.

  • 5. De Bank kan de beleggingsinstelling van bepaalde hoofdafdelingen, onderscheidenlijk onderafdelingen geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid. Aan de ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden. De beleggingsinstelling is gehouden aan de voorschriften verbonden aan en de beperkingen gesteld bij de ontheffing, bedoeld in de eerste volzin, te blijven voldoen.

  • 6. De Bank kan bepalen dat de jaarrekening van een beleggingsinstelling van een bepaalde hoofdafdeling, onderscheidenlijk onderafdeling, die   niet voldoet aan de definitie van grote vennootschap, bedoeld in afdeling 4 van titel 5 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt beoordeeld, onderscheidenlijk gecontroleerd door een andere deskundige dan de externe deskundige.

  • 7. [vervallen]

Artikel 8a

  • 1. Het is een beleggingsinstelling verboden zonder voorafgaande toestemming van de Bank:

    • a.

      haar statuten of reglementen te wijzigen; of,

    • b.

      personen die het dagelijks beleid van de beleggingsinstelling bepalen en, indien aanwezig, de leden van de raad van commissarissen te benoemen.

  • 2. Een wijziging van de statuten of reglementen, in strijd met het verbod, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is nietig. Op verzoek van de Bank benoemt het gerecht een bewindvoerder met de macht om de gevolgen van de nietige handeling ongedaan te maken.

  • 3. Bij het ongedaan maken van de nietige handeling handelt de bewindvoerder mede in het belang van de deelnemers in de beleggingsinstelling.

Artikel 8b

  • 1. Iedere beleggingsinstelling is verplicht binnen een door de Bank te  stellen termijn haar jaarrekening over het afgelopen boekjaar, in een  door de Bank vast te stellen vorm, te publiceren.

  • 2. De Bank kan nadere algemeen verbindende voorschriften vaststellen  met betrekking tot het publiceren van de in de eerste volzin bedoelde jaarrekening en de wijze waarop de publicatie dient te geschieden. Op de voorschriften, bedoeld in dit artikel, is artikel 9, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1. De Bank heeft verordenende bevoegdheid voor het stellen van regels omtrent de invoering,  uitvoering en handhaving door vergunninghouders van passende procedures voor controle, communicatie en andere te treffen maatregelen ter uitvoering van deze landsverordening. De Bank stelt bij verordening ten behoeve van de ingevolge deze landsverordening onder haar toezicht staande beleggingsinstellingen en de daaraan verbonden bewaarders algemeen verbindende voorschriften vast met betrekking tot:

    • a)

      deskundigheid en integriteit;

    • b)

      financiële waarborgen;

    • c)

      bedrijfsvoering, waaronder maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering; en,

    • d)

      informatieverschaffing aan de Bank.

  • 2. Onder algemeen verbindende voorschriften als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden in ieder geval verstaan regels ter zake van:

    • a)

      het tegengaan van verstrengeling van tegenstrijdige belangen;

    • b)

      het voorkomen van betrokkenheid van de beleggingsinstelling en van haar werknemers bij strafbare feiten die het vertrouwen in de beleggingsinstelling of in de financiële markten in het algemeen schaden;

    • c)

      het voorkomen van betrokkenheid van de beleggingsinstelling en van haar werknemers bij handelingen die anderszins in het maatschappelijk verkeer zodanig onaanvaardbaar zijn, dat deze het vertrouwen in de beleggingsinstelling of in de financiële markten in het algemeen schaden;

    • d)

      het vaststellen van de identiteit, de aard en de achtergrond van de cliënten van de beleggingsinstelling;

    • e)

      ordelijke en transparante financiële marktprocessen; en,

    • f)

      zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten of consumenten, zoals het waarborgen van de informatieverstrekking aan cliënten of consumenten.

  • 3. De Bank kan ter uitvoering van aanbevelingen en regelingen van internationale of intergouvernementele organisaties, bij verordening  algemeen verbindende voorschriften van technische en organisatorische aard uitvaardigen ten behoeve van de ingevolge deze landsverordening onder haar toezicht staande instellingen.

  • 4. Een beleggingsinstelling waaraan een vergunning is verleend, is verplicht zich te houden, alsmede zich te blijven houden aan de voorschriften, bedoeld in het eerste en derde lid.

  • 5. De voorschriften, bedoeld in het eerste en derde lid, treden in werking op een in die voorschriften te bepalen tijdstip doch niet eerder dan de bekendmaking, bedoeld in artikel 98, tweede lid, van de Staatsregeling. De Bank plaatst de voorschriften digitaal op de website van de Bank.

  • 6. De Bank kan op verzoek van de beleggingsinstelling besluiten dat de  beleggingsinstelling of de bewaarder, niet hoeft te voldoen aan alle krachtens het eerste lid vastgestelde voorschriften, indien de beleggingsinstelling aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze landsverordening beoogt te bereiken anderszins voldoende zijn bereikt. De Bank kan het hiervoor bedoelde besluit wijzigen of intrekken, indien naar haar oordeel de omstandigheden waaronder het besluit is genomen zodanig zijn gewijzigd dat de doeleinden die deze landsverordening beoogt te bereiken niet langer worden bereikt.

Artikel 9a

  • 1. De Bank legt de algemeen verbindende voorschriften, bedoeld in deze landsverordening, ter goedkeuring voor aan de minister.

  • 2. De voordracht tot publicatie van de algemeen verbindende voorschriften wordt niet eerder gedaan dan nadat deze zijn goedgekeurd door de minister.

  • 3. De minister kan in het geval dat de algemeen verbindende voorschriften in strijd zijn met het recht en de Bank de geconstateerde onvolkomenheid na overleg niet heeft weggenomen, weigeren de goedkeuring te verlenen. Het besluit tot onthouding van goedkeuring is met redenen omkleed en bepaalt de gevolgen daarvan.

  • 4. De goedkeuring wordt geacht te zijn gegeven indien de minister binnen vier weken na het overleggen van de algemeen verbindende voorschriften, niet heeft gereageerd.

  • 5. Indien een door de Bank vastgestelde verordening naar het oordeel van de minister in strijd is met het recht, kan de regering de verordening geheel of gedeeltelijk vernietigen wegens strijd met het recht, de Raad van Advies gehoord. Het landsbesluit tot vernietiging is met redenen omkleed en bepaalt de gevolgen daarvan.

Artikel 9b

  • 1. De externe deskundige die op grond van artikel 8, eerste lid, de jaarrekening van een beleggingsinstelling van een verklaring moet voorzien en die op grond van artikel 8, vierde lid, onderdeel b, de staten van een verklaring moet voorzien, meldt de Bank zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden kennis heeft gekregen en die:

    • a)

      in strijd is met de eisen die voor het verkrijgen van de vergunning zijn gesteld;

    • b)

      in strijd is met de bij of krachtens deze landsverordening opgelegde verplichtingen;

    • c)

      het voortbestaan van de beleggingsinstelling bedreigt; of,

    • d)

      de afgifte van een goedkeurende verklaring omtrent de getrouwheid in gevaar zou kunnen brengen.

  • 2. Bij een melding als bedoeld in het eerste lid zendt de externe  deskundige onverwijld aan de Bank een afschrift van zijn rapport, de  directiebrieven en de correspondentie die rechtstreeks betrekking heeft op de verklaring bij de jaarrekening, respectievelijk van enig van de periodiek bij de Bank in te dienen staten, indien en voor zover de Bank bij deze staten een verklaring van een externe deskundige nodig heeft geacht. Indien de Bank zulks noodzakelijk acht, geeft de externe deskundige de Bank een mondelinge toelichting op de jaarrekening en de voornoemde stukken.

  • 3. Op de externe deskundige die naast zijn werkzaamheden voor de beleggingsinstelling ook werkzaamheden uitvoert voor een andere onderneming of instelling, is de meldingsplicht, bedoeld in het derde lid, van overeenkomstige toepassing, indien de beleggingsinstelling dochtermaatschappij is van die andere onderneming of instelling dan  wel indien de andere onderneming of instelling dochtermaatschappij is van de beleggingsinstelling.

  • 4. De externe deskundige die op grond van het eerste of derde lid tot een melding aan de Bank is overgegaan, is niet aansprakelijk voor de schade  die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt  dat gelet op alle feiten en omstandigheden in redelijkheid niet tot melding had mogen worden overgegaan.

Artikel 9c

  • 1. Tot het afgeven van een verklaring als bedoeld in artikel 8, eerste en  vierde lid, onderdeel b, is slechts bevoegd een externe deskundige tegen wie de Bank geen bezwaar heeft gemaakt.

  • 2. De Bank kan tegen de aanstelling of handhaving van een externe deskundige bezwaar maken, indien de externe deskundige naar haar  oordeel niet of niet meer de nodige waarborgen biedt dat deze de hem toevertrouwde taak met betrekking tot de beleggingsinstelling naar behoren zal vervullen.

  • 3. Het bezwaar, bedoeld in het tweede lid, wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de betrokken beleggingsinstelling en van de betrokken  externe deskundige.

  • 4. Een beleggingsinstelling is verplicht gebruik te maken van de diensten van een externe deskundige, waartegen de Bank geen bezwaar heeft gemaakt.

§ 4 Vrijstelling

Artikel 10

  • 1. De Bank kan vrijstelling verlenen van het in artikel 3 vervatte verbod.

  • 2. Aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten. De beperkingen kunnen uitsluitend worden gesteld ten aanzien van de reikwijdte van de vrijstelling.

§ 5 De intrekking van de vergunning

Artikel 11

  • 1. De Bank trekt de vergunning in, indien:

    • a)

      de beleggingsinstelling de intrekking daarvan verzoekt. Binnen 60 dagen na ontvangst van een zodanig verzoek wordt daarop door de Bank beslist;

    • b)

      de beleggingsinstelling of de bewaarder kennelijk de in artikel 3 bedoelde werkzaamheden niet meer uitvoert;

    • c)

      de beleggingsinstelling niet binnen een door de Bank vast te stellen termijn met haar bedrijf daadwerkelijk een aanvang heeft gemaakt;

    • d)

      de beleggingsinstelling of de bewaarder niet of niet genoegzaam uitvoering heeft gegeven aan een aanwijzing of een aanzegging van de Bank als bedoeld in de artikelen 33 en 34, eerste lid;

    • e)

      de beleggingsinstelling kennelijk niet meer voldoet aan de in artikel 1, onderdeel c, gegeven definitie;

    • f)

      de beleggingsinstelling van de vergunning misbruik of oneigenlijk gebruik maakt;

    • g)

      de structuur van de groep waarvan de beleggingsinstelling deel uitmaakt zodanig wordt gewijzigd dat de Bank of de instantie van het land van herkomst die met het toezicht op beleggingsinstellingen is belast, onvoldoende adequaat en effectief toezicht, onderscheidenlijk geconsolideerd toezicht kan uitoefenen op de beleggingsinstelling; of,

    • j)

      de beleggingsinstelling, de bewaarder, of één van de beleidsbepalende of medebeleidsbepalende personen van de betreffende beleggingsinstelling niet of niet meer voldoen aan de bij of krachtens deze landsverordening of de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties opgelegde verplichtingen.

  • 2. De Bank kan de vergunning intrekken, indien:

    • a)

      de gegevens of bescheiden die zijn verstrekt ter verkrijging van de vergunning zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling van het verzoek de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest; of,

    • b)

      zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan, zo zij vóór het tijdstip waarop de vergunning werd verleend zich hadden voorgedaan, of bekend waren geweest, de vergunning zou zijn geweigerd;

  • 3. Het besluit tot intrekking van de vergunning of de weigering tot intrekking van de vergunning is met redenen omkleed en wordt door de Bank bij deurwaardersexploot aan de betrokken beleggingsinstelling of bewaarder, betekend.

  • 4. Het besluit tot intrekking van de vergunning en indien de Bank zulks  noodzakelijk acht in het belang van adequate werking van de financiële markten, ook de redenen voor de intrekking, worden zo spoedig mogelijk nadat dit besluit onherroepelijk is geworden, digitaal gepubliceerd op de website van de Bank. De Bank kan, indien zij dit in het belang van de positie van de beleggers op de financiële markten acht, het besluit, alsmede de redenen voor de intrekking eveneens op andere door haar te bepalen wijze bekendmaken. De kosten van de laatstbedoelde bekendmaking komen ten laste van de betrokken beleggingsinstelling.

  • 5. 5 De Bank kan de in het vierde lid bedoelde publicatie tot een nader door haar te bepalen tijdstip aanhouden, indien de bekendmaking ernstige schade aan de belangen van de beleggers op de financiële markten zou kunnen brengen.

Artikel 12

  • 1. Een beleggingsmaatschappij waarvan de vergunning is ingetrokken wordt op verzoek van de Bank door het gerecht ontbonden. Het gerecht wijst één of meer vereffenaars aan.

  • 2. Het vermogen van een beleggingsfonds waarvan de vergunning is ingetrokken moet worden vereffend binnen een door de Bank te bepalen termijn. Het gerecht wijst op verzoek van de Bank één of meer vereffenaars aan.

  • 3. De Bank kan ten aanzien van het beleggingsfonds waaraan op grond van artikel 4 een vergunning is verleend ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid, indien de werkzaamheden van het fonds worden voortgezet in een besloten kring. Aan een ontheffing kunnen in het belang van de deelnemers beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

  • 4. De Bank brengt onverwijld verslag uit aan de minister omtrent een beleggingsinstelling waarvan de vergunning is ingetrokken.

Artikel 13

Indien een beleggingsinstelling de inkoop van haar rechten van deelneming opschort, stelt zij de Bank onverwijld daarvan op de hoogte.

HOOFDSTUK IV Het vergunningsstelsel voor administrateurs

§ 1 De vergunning

Artikel 14

Het is een ieder verboden in of vanuit Sint Maarten het bedrijf van administrateur uit te oefenen zonder voorafgaande vergunning van de Bank.

§ 2 Vergunningsvereisten

Artikel 15

  • 1. De Bank verleent aan een administrateur een vergunning op aanvraag, indien de aanvrager aantoont te voldoen aan de bij algemeen  verbindende voorschriften van de Bank te stellen eisen met betrekking tot:

    • a)

      deskundigheid en integriteit; en,

    • b)

      bedrijfsvoering, waaronder maatregelen gericht op het bevorderen van een integere bedrijfsvoering.

    Deze voorschriften houden tevens in dat het dagelijks beleid van de administrateur door ten minste twee natuurlijke personen wordt bepaald en dat, indien aanwezig, de raad van commissarissen uit ten minste drie leden bestaat.

  • 2. Op een aanvraag om een vergunning beslist de Bank uiterlijk 60 dagen na ontvangst van een volledige aanvraag en deelt de aanvrager haar beslissing bij aangetekende brief mee.

  • 3. De Bank kan de aanvrager verzoeken, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, de aanvraag binnen 30 dagen aan te vullen. De termijn voor het geven van een vergunning, bedoeld in artikel 2, vierde lid, wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 4. De Bank kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen, indien zij van oordeel is dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor  gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 5. De Bank kan de aanvrager een vergunning verlenen, indien de aanvrager aantoont dat redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan aan de eisen gesteld bij of krachtens het eerste lid, en de aanvrager  tevens aantoont dat de doeleinden die deze landsverordening beoogt te bereiken anderszins voldoende zijn bereikt. De Bank kan het hiervoor  bedoelde besluit wijzigen of intrekken, indien de omstandigheden waaronder het besluit is genomen, zodanig zijn gewijzigd dat de doeleinden die deze landsverordening beoogt te bereiken niet langer  worden bereikt.

Artikel 15a

De Bank kan de vergunning weigeren, indien:

  • a)

    zij gronden heeft om aan te nemen dat de administrateur de vergunning heeft aangevraagd om zich te onttrekken aan de regelgeving inzake het toezicht op administrateurs in een andere Staat;

  • b)

    de structuur van de groep waarvan de administrateur deel uitmaakt zodanig is dat de Bank onvoldoende adequaat en effectief toezicht kan uitoefenen op de administrateur;

  • c)

    zij van oordeel is dat het verlenen van de vergunning in strijd is of zou kunnen zijn met de adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten; of,

  • d)

    zij van oordeel is dat de Bank of de instantie van het land van herkomst van de betrokken administrateur die met het toezicht op administrateurs is belast, onvoldoende adequaat en effectief toezicht op geconsolideerde basis kan uitoefenen.

Artikel 16

Aan de vergunning kunnen te allen tijde beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten, indien feiten en omstandigheden die betrekking hebben op degene voor wie de vergunning geldt dit vereisten.

Artikel 16a

De artikelen 5b en 8a zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16b

Een administrateur waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 14 is verleend, is gehouden aan het bepaalde in artikel 15, eerste lid, alsmede aan de voorschriften verbonden aan en de beperkingen gesteld bij de vergunning te blijven voldoen.

§ 3 Rapportage aan de Bank en voorschriften voor administrateurs

Artikel 17

  • 1. Iedere administrateur is verplicht jaarlijks binnen een door de Bank vast te stellen termijn een jaarrekening ten minste bevattende een balans en een verlies- en winstrekening met bijbehorende toelichting over het afgelopen boekjaar in een door de Bank vast te stellen vorm bij de Bank in te dienen. Hierbij dienen ook een verklaring van de externe deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de directiebrieven te zijn gevoegd.

  • 2. Iedere administrateur is verplicht bij de Bank periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen een schriftelijk compliance rapport inzake haar bedrijf in te dienen.

  • 3. De vorm waarin de in het tweede lid bedoelde rapport moet worden opgemaakt, de achtereenvolgende tijdstippen waarop zij betrekking hebben, en de termijnen binnen welke zij moeten worden ingediend, worden door de Bank bepaald na overleg met de representatieve organisaties.

  • 4. Indien de Bank dit in het belang van een doelmatig toezicht nodig acht, kan zij een administrateur opdragen het schriftelijke rapport, bedoeld in het tweede lid, bij haar in te dienen op tijdstippen met een kortere tussenpoos of op kortere termijnen dan ingevolge het tweede lid is bepaald.

  • 5. De Bank kan een administrateur van bepaalde hoofdafdeling, onderscheidenlijk onderafdeling ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid. Aan de ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden. De administrateur is gehouden aan de voorschriften verbonden aan en de beperkingen gesteld bij de ontheffing, bedoeld in de eerste volzin, te blijven voldoen.

  • 6. De Bank kan bepalen dat de jaarrekening van een administrateur van bepaalde hoofdafdeling, onderscheidenlijk onderafdeling, die niet voldoet aan de definitie van grote vennootschap, bedoeld in afdeling 4 van titel 5 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt beoordeeld, onderscheidenlijk gecontroleerd door een andere deskundige dan de externe deskundige.

  • 7. [vervallen]

Artikel 18

  • 1. De Bank stelt ten behoeve van de ingevolge deze landsverordening onder haar toezicht staande administrateurs bij verordening algemeen verbindende voorschriften vast met betrekking tot:

    • a)

      deskundigheid en integriteit;

    • b)

      de financiële waarborgen; 

    • c)

      bedrijfsvoering, waaronder de maatregelen gericht op een integere bedrijfsvoering; en,

    • d)

      de informatieverschaffing aan de Bank en aan het publiek.

  • 2. Onder algemeen verbindende voorschriften als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden in ieder geval verstaan regels ter zake van:

    • a)

      het tegengaan van verstrengeling van tegenstrijdige belangen;

    • b)

      het voorkomen van betrokkenheid van de administrateur en van haar werknemers bij strafbare feiten die het vertrouwen in de administrateur of in de financiële markten in het algemeen schaden;

    • c)

      het voorkomen van betrokkenheid van de administrateur en van haar werknemers bij handelingen die anderszins in het maatschappelijk verkeer zodanig onaanvaardbaar zijn, dat deze het vertrouwen in de administrateur of in de financiële markten in het algemeen schaden;

    • d)

      het vaststellen van de identiteit, de aard en de achtergrond van de cliënten van de administrateur;

    • e)

      ordelijke en transparante financiële marktprocessen; en,

    • f)

      zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten of consumenten, zoals het waarborgen van de informatieverstrekking aan cliënten of consumenten.

  • 3. De Bank kan ter uitvoering van aanbevelingen en regelingen van internationale of intergouvernementele organisaties, bij verordening   algemeen verbindende voorschriften van technische en organisatorische aard uitvaardigen ten behoeve van de ingevolge deze landsverordening onder haar toezicht staande administrateurs.

  • 4. De voorschriften, bedoeld in het eerste en derde lid, treden in werking op een in die voorschriften te bepalen tijdstip doch niet eerder dan de bekendmaking, bedoeld in artikel 98, tweede lid, van de Staatsregeling. De Bank plaatst de voorschriften digitaal op de website van de Bank.

  • 5. De Bank kan op verzoek van de administrateur besluiten dat hij niet  hoeft te voldoen aan alle krachtens het eerste lid vastgestelde voorschriften, indien hij aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze landsverordening  beoogt te bereiken anderszins voldoende zijn bereikt. De Bank kan het hiervoor bedoelde besluit wijzigen of intrekken, indien naar haar oordeel de omstandigheden waaronder het besluit is genomen zodanig zijn gewijzigd dat de doeleinden die deze landsverordening beoogt te bereiken niet langer worden bereikt.

  • 6. De administrateur waaraan een vergunning is verleend, is verplicht zich te houden, alsmede zich te blijven houden aan de voorschriften bedoeld in het eerste en derde lid.

Artikel 18a

  • 1. De externe deskundige, die op grond van artikel 17, eerste lid, de jaarrekening van een administrateur van een verklaring moet voorzien, is verplicht de Bank zo spoedig mogelijk elke omstandigheid te melden waarvan hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden kennis heeft gekregen en die:

    • a)

      in strijd is met de eisen die voor het verkrijgen van de vergunning zijn gesteld;

    • b)

      in strijd is met de bij of krachtens deze landsverordening opgelegde verplichtingen;

    • c)

      het voortbestaan van de administrateur bedreigt; of,

    • d)

      de afgifte van een goedkeurende verklaring omtrent de getrouwheid in gevaar zou kunnen brengen.

  • 2. Bij een melding als bedoeld in het eerste lid zendt de externe  deskundige onverwijld aan de Bank een afschrift van zijn rapport, de directiebrieven en de correspondentie die rechtstreeks betrekking heeft op de verklaring bij de jaarrekening, respectievelijk van enig van de  periodiek bij de Bank in te dienen staten, indien en voor zover de Bank bij de staten een verklaring nodig heeft geacht. Indien de Bank zulks noodzakelijk acht, geeft de externe deskundige de Bank een mondelinge toelichting op de jaarrekening en de voornoemde stukken.

  • 3. Op de externe deskundige die naast zijn werkzaamheden voor de administrateur ook werkzaamheden uitvoert voor een andere onderneming of instelling, is de meldingsplicht, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing indien de administrateur dochtermaatschappij is van die andere onderneming of instelling dan  wel indien de andere onderneming of instelling dochtermaatschappij is van de administrateur.

  • 4. De externe deskundige die op grond van het eerste of derde lid tot een melding aan de Bank is overgegaan, is niet aansprakelijk voor de schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt  dat gelet op alle feiten en omstandigheden in redelijkheid niet tot melding had mogen worden overgegaan.

Artikel 18b

  • 1. Tot het afgeven van een verklaring als bedoeld in artikel 17, eerste lid, is slechts bevoegd een externe deskundige tegen wie de Bank geen bezwaar heeft gemaakt.

  • 2. De Bank kan tegen de aanstelling of handhaving van een externe deskundige bezwaar maken, indien de externe deskundige naar haar oordeel niet of niet meer de nodige waarborgen biedt dat deze de hem toevertrouwde taak met betrekking tot de beleggingsinstelling naar behoren zal vervullen.

  • 3. Het bezwaar, bedoeld in het tweede lid, wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de betrokken administrateur en van de betrokken externe deskundige.

  • 4. Een administrateur is verplicht gebruik te maken van de diensten van een externe deskundige, waartegen de Bank geen bezwaar heeft gemaakt.

Artikel 19

Een administrateur dient te allen tijde te bewaken dat binnen de beleggingsinstellingen waarvoor hij administratieve diensten verricht voldoende deskundigheid aanwezig is en dat de bestuurders die de beleggingsinstellingen vertegenwoordigen of het beleid van de beleggingsinstellingen bepalen, alsmede anderen die het beleid mede bepalen, integer zijn conform de voorschriften van de Bank. De administrateur dient tevens er voor zorg te dragen dat in redelijkheid de beleggingsinstellingen waarvoor hij administratieve diensten verricht niet in overtreding zijn van de op hen rustende wettelijke verplichtingen.

Artikel 20

Een administrateur stelt de Bank onmiddellijk op de hoogte indien hij van oordeel is of reden heeft om aan te nemen dat een beleggingsinstelling waarvoor hij administratieve diensten verricht:

  • a)

    niet in staat is of zal zijn aan haar verplichtingen te voldoen;

  • b)

    voorschriften krachtens deze landsverordening of andere wet- en regelgevingen die van toepassing zijn op de beleggingsinstellingen niet naleeft; of

  • c)

    haar bedrijf uitoefent op een manier die schade toebrengt of kan toebrengen aan de belangen van haar deelnemers of andere deelgerechtigden.

§ 4 Vrijstelling

Artikel 21

  • 1. De Bank kan vrijstelling verlenen van het in artikel 14 vervatte verbod.

  • 2. Aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten. De beperkingen kunnen uitsluitend worden gesteld ten aanzien van de reikwijdte van de vrijstelling.

§ 5 De intrekking van de vergunning

Artikel 22

  • 1. De Bank trekt de vergunning in, indien:

    • a)

      de administrateur de intrekking daarvan verzoekt. Binnen 60 dagen na ontvangst van een zodanig verzoek wordt daarop door de Bank beslist;

    • b)

      de administrateur kennelijk niet meer voldoet aan de in artikel 1, onderdeel h, gegeven definitie;

    • c)

      de administrateur niet binnen een door de Bank vast te stellen termijn met haar bedrijf daadwerkelijk een aanvang heeft gemaakt;

    • d)

      de administrateur kennelijk de in artikel 14 bedoelde werkzaamheden niet meer uitvoert;

    • e)

      de administrateur niet of niet genoegzaam uitvoering heeft gegeven aan een aanwijzing of aanzegging van de Bank als bedoeld in de artikelen 33 en 34;

    • f)

      de administrateur van de vergunning misbruik of oneigenlijk gebruik maakt;

    • g)

      de structuur van de groep waarvan de administrateur deel uitmaakt zodanig wordt gewijzigd dat de Bank of de instantie van het land van herkomst die met het toezicht op administrateurs is belast, onvoldoende adequaat en effectief toezicht, onderscheidenlijk geconsolideerd toezicht kan uitoefenen op de administrateur; of,

    • h)

      de administrateur, of een van de beleidsbepalende of medebeleidsbepalende personen van de betreffende administrateur niet of niet meer voldoen aan de bij of krachtens deze landsverordening of de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties opgelegde verplichtingen.

  • 2. De Bank kan de vergunning intrekken, indien:

    • a)

      de gegevens of bescheiden die zijn verstrekt ter verkrijging van de vergunning zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling van het verzoek de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest; of,

    • b)

      zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan, zo zij vóór het tijdstip waarop de vergunning werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de vergunning zou zijn geweigerd;

  • 3. Artikel 11, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23

Een administrateur waarvan de vergunning is ingetrokken wordt op verzoek van de Bank door het gerecht ontbonden. Het gerecht wijst één of meer vereffenaars aan.

De Bank brengt desgevraagd verslag uit aan de minister omtrent een administrateur waarvan de vergunning is ingetrokken.

HOOFDSTUK V Het register voor beleggingsinstellingen en administrateurs

Artikel 24

  • 1. De Bank houdt een register voor beleggingsinstellingen en administrateurs, waarvan de inrichting in twee hoofdafdelingen als volgt is vastgesteld:

    • -

      Afdeling I - Beleggingsinstellingen;

    • -

      Afdeling II – Administrateurs.

    De Bank kan de hoofdafdelingen onderverdelen in onderafdelingen voor de door de Bank te onderscheiden categorieën beleggingsinstellingen en administrateurs.

    Een beleggingsinstelling of administrateur waaraan krachtens artikel 3, respectievelijk artikel 14 een vergunning is verleend, wordt door de Bank per gelijke datum als waarop de vergunning is verleend, door de Bank ingeschreven in het register. Inschrijving in meer dan een hoofdafdeling onderscheidenlijk onderafdeling vindt niet plaats.

  • 2. De inschrijving van een beleggingsinstelling of administrateur waarvan de vergunning is ingetrokken wordt doorgehaald.

  • 3. De inschrijving van een beleggingsinstelling of een administrateur waaraan een vergunning is verleend, wordt binnen twee weken na de dag waarop zij heeft plaatsgehad, digitaal bekendgemaakt op de website van de Bank.

  • 4. In de maand januari van elk jaar draagt de Bank zorg voor de openbaarmaking van het register naar de stand van 31 december van het voorgaande jaar op haar website.

  • 5. De Bank houdt een afschrift van het register voor een ieder kosteloos ter inzage.

HOOFDSTUK VI Geheimhoudingsplicht en uitwisseling van gegevens of inlichtingen betreffende beleggingsinstellingen en administrateurs

Artikel 25

  • 1. Gegevens of inlichtingen die ingevolge het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde omtrent afzonderlijke beleggingsinstellingen, bewaarders, of administrateurs zijn verstrekt of zijn verkregen en gegevens of inlichtingen die van een instantie als bedoeld in artikel 28 zijn ontvangen, worden niet gepubliceerd en zijn geheim.

  • 2. Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze landsverordening of krachtens deze landsverordening genomen besluiten enige taak vervult, verboden van gegevens of inlichtingen,  ingevolge deze landsverordening verstrekt of van een instantie als bedoeld in artikel 28 ontvangen, of van gegevens of inlichtingen bij het onderzoek van boeken, bescheiden of andere informatiedragers verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van haar taak of door deze landsverordening wordt geëist.

  • 3. De Bank kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, ter handhaving van een gezonde financiële sector aangifte doen van een vermoeden van een strafbaar feit. In de gevallen waarin door de Bank aangifte is gedaan dan wel in de gevallen waarin de Bank wordt geroepen om als getuige of deskundige op te treden, kan de Bank in het kader van de  opsporing, het gerechtelijk vooronderzoek of de behandeling ter terechtzitting, inlichtingen verschaffen.

  • 4. De Bank kan, in afwijking van het eerste lid, het Meldpunt, bedoeld in artikel 2, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties inlichten, indien zij bij de uitoefening van de haar ingevolge deze landsverordening opgedragen taak feiten ontdekt die duiden op een vermoeden van witwassen of financiering van terrorisme.

Artikel 26

[vervallen]

Artikel 27

De Bank kan, in afwijking van artikel 25, periodiek met gebruikmaking van gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de haar ingevolge deze landsverordening opgedragen taak mededeling doen van de voornaamste gegevens, mits deze niet worden herleid tot afzonderlijke beleggingsinstellingen of afzonderlijke administrateurs. Met schriftelijke toestemming van de beleggingsinstelling of de administrateur die het aangaat, worden gegevens met betrekking tot afzonderlijke beleggingsinstellingen of administrateurs wel gepubliceerd.

Artikel 28

  • 1. De Bank kan, in afwijking van artikel 25, eerste en tweede lid, gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de haar ingevolge deze landsverordening opgedragen taak, verstrekken aan buitenlandse of hier te lande gevestigde toezichthoudende instanties, tenzij:

    • a)

      het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende is bepaald;

    • b)

      het beoogde gebruik van gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen die op die markten werkzaam zijn;

    • c)

      de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de geldende wettelijke regelingen of de openbare orde;

    • d)

      de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • e)

      de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze landsverordening beoogt te beschermen; of,

    • f)

      onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 2. Voor zover de Bank gegevens of inlichtingen van een buitenlandse of in Sint Maarten gevestigde toezichthoudende instantie heeft ontvangen, verstrekt de Bank deze gegevens niet aan een ander buitenlandse of in Sint Maarten gevestigde toezichthoudende instantie tenzij de buitenlandse of in Sint Maarten gevestigde toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in  voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3. Indien een buitenlandse of in Sint Maarten gevestigde toezichthoudende instantie aan de Bank die de gegevens of inlichtingen op grond van het eerste of tweede lid heeft verstrekt, verzoekt om die gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de Bank dat verzoek slechts in:

    • a)

      indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste lid of tweede lid; of voor zover die toezichthoudende instantie op een andere wijze dan in deze landsverordening voorzien vanuit Curaçao met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en,

    • b)

      na overleg met de procureur-generaal indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

  • 4. De Bank kan, in afwijking van artikel 25, eerste en tweede lid, gegevens of inlichtingen verstrekken aan het openbaar ministerie, het Meldpunt, bedoeld in artikel 2, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties, of andere autoriteiten belast met opsporing en vervolging, die zij heeft verkregen bij de vervulling van de haar ingevolge deze landsverordening opgedragen taak, voor zover deze gegevens of inlichtingen naar het oordeel van de Bank van belang zijn of zouden kunnen zijn voor onderzoeken dan wel de nog in te stellen onderzoeken van het openbaar ministerie, het Meldpunt, bedoeld in artikel 2, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties, of andere autoriteiten belast met opsporing en vervolging.

  • 5. De Bank verstrekt tevens, in afwijking van artikel 25, eerste en tweede lid, gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, aan de Algemene Rekenkamer,  voor zover de gegevens of inlichtingen naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taak op grond van de artikelen 26 en 42 van de Landsverordening Algemene Rekenkamer. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De Algemene Rekenkamer is verplicht tot geheimhouding van de op grond van het vijfde lid ontvangen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen en kan die slechts openbaar maken indien deze niet herleid kunnen worden tot afzonderlijke personen.

Artikel 28a

  • 1. De Bank kan ten behoeve van de uitoefening van haar taak op grond  van dit hoofdstuk van een beleggingsinstelling, bewaarder of administrateurs gegevens of inlichtingen vorderen, indien dat voor de vervulling van de taak van een buitenlandse toezichthoudende instantie nodig is. Artikelen 28, eerste lid, en 35, tweede tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Op verzoek van een buitenlandse toezichthoudende instantie kan de  Bank gegevens of inlichtingen vragen aan of onderzoek instellen of doen instellen bij een ieder die ingevolge deze landsverordening onder haar toezicht valt of behoort te vallen en waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij over gegevens of inlichtingen beschikt die van belang kunnen zijn voor de verzoekende instantie.

  • 3. Degene aan wie gegevens of inlichtingen als bedoeld in het tweede lid worden gevraagd, verstrekt deze gegevens of inlichtingen binnen een door de Bank te stellen termijn.

  • 4. Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 28a, tweede lid,  wordt ingesteld, verleent alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van dat onderzoek, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze landsverordening onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

Artikel 28b

  • 1. De Bank kan toestaan dat een functionaris van een buitenlandse instantie deelneemt aan de uitvoering van een verzoek als bedoeld in  artikel 28a, tweede lid.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde functionaris volgt de aanwijzingen op van de persoon die met de uitvoering van het onderzoek is belast en staat onder leiding van deze persoon.

Artikel 29

De Bank is bevoegd, in het kader van toezichtuitoefening onderzoeken van buitenlandse instanties die met het toezicht op beleggingsinstellingen of administrateurs zijn belast, toe te laten bij in hier te lande gevestigde beleggingsinstellingen of administrateurs die onder geconsolideerd toezicht staan van genoemde toezichthouders. De Bank zal in voorkomend geval tevoren voorwaarden stellen aan onderscheidenlijk aanwijzingen geven voor de uitvoering van deze toezichtwerkzaamheden. De functionarissen van de buitenlandse instanties die met het toezicht op beleggingsinstellingen of administrateurs zijn belast, zijn gehouden de aanwijzingen van de Bank stipt te volgen.

HOOFDSTUK VII Bepalingen van bijzondere aard betreffende beleggingsinstellingen en administrateurs

Artikel 30

De Bank kan bepalen dat een vergunning op grond van deze landsverordening wordt geweigerd of ingetrokken, of dat aan de vergunning beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden, dan wel dat de eerder gestelde beperkingen en gegeven voorschriften worden gewijzigd, indien:

  • a)

    de beleggingsinstelling of haar beheerder of de administrateur zijn zetel heeft in een staat, waar Sint Maartense financiële instellingen niet worden toegelaten of aan onredelijke beperkingen worden onderworpen; of

  • b)

    een natuurlijke persoon of rechtspersoon met de nationaliteit van een onder a bedoelde Staat rechtstreeks of middellijk overwegende zeggenschap kan uitoefenen in de beleggingsinstelling of de administrateur.

Artikel 31

  • 1. De minister kan, gehoord de Bank, een organisatie van beleggingsinstellingen en bewaarders, onderscheidenlijk administrateurs aanwijzen als representatieve organisatie.

  • 2. Over het beleid inzake het toezicht op beleggingsinstellingen en administrateurs pleegt de Bank overleg met de representatieve organisaties zo vaak als zij dit nodig acht doch ten minste eenmaal per jaar.

  • 3. Alvorens de Bank bij verordening algemeen verbindende voorschriften vaststelt of wijzigt, pleegt zij overleg met de krachtens het eerste lid   aangewezen representatieve organisaties.

Artikel 32

  • 1. De beleggingsinstelling en de administrateur zijn ter zake van de aanvraag voor een vergunning of vrijstelling aan de Bank een bedrag verschuldigd. De Bank brengt het bedrag, voor zover mogelijk, direct na ontvangst van de aanvraag, bij beschikking in rekening.

  • 2. Een beleggingsinstelling respectievelijk een administrateur is jaarlijks aan de Bank een bedrag verschuldigd.

  • 3. De hoogte van de in het eerste en tweede lid bedoelde bedragen wordt zodanig vastgesteld dat de totale jaarlijkse opbrengst van het in rekening te brengen bedrag ten hoogste gelijk is aan de kosten die de Bank in dat jaar maakt ter zake van de behandeling van de aanvragen onderscheidenlijk het toezicht dat de Bank uitoefent ingevolge deze landsverordening.

  • 4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden, gehoord de Bank en de representatieve organisaties, bedoeld in artikel 31, eerste lid, nadere regels gesteld omtrent de kostendoorberekening en de grondslagen waarop die is gebaseerd en wordt de hoogte van de in het eerste en tweede lid bedoelde bedragen vastgesteld. Hierbij kan een  onderscheid worden gemaakt naar directe en indirecte kosten.

  • 5. Het in het eerste onderscheidenlijk tweede lid bedoelde bedrag wordt  betaald binnen zes weken na dagtekening van de beschikking waarbij de betalingsverplichting is opgelegd.

  • 6. Voor zover het bedrag, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, niet binnen de in het vijfde lid bedoelde termijn wordt betaald, stuurt de Bank aan betrokkene een schriftelijke aanmaning om binnen twee weken na dagtekening van de aanmaning het verschuldigde  bedrag, verhoogd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop de in het vijfde lid bedoelde termijn is verstreken, en verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat het bedrag, voor zover dat niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het zevende lid wordt ingevorderd.

  • 7. Bij gebreke van betaling binnen de in de aanmaning gestelde termijn  vordert de Bank het bedrag van de aanmaning, verhoogd met de kosten van de invordering, bij dwangbevel in.

  • 8. Het dwangbevel wordt op kosten van de betrokkene bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Artikel 32ff is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VIIA Last onder dwangsom, bestuurlijke boete, geldschulden en verjaring

§ 1 Last onder dwangsom

Artikel 32a

Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:

  • a.

    een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding; en,

  • b.

    de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Artikel 32b

  • 1. De Bank kan bij overtreding van de voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 3, eerste lid, 5a, 6, 7, tweede lid, 8, eerste lid, tweede lid, en vijfde lid, laatste volzin, 8a, eerste lid, 8b, eerste lid, 9, vierde lid, 9b, eerste tot en met derde lid, 9c, vierde lid, 13, 14, 16a, 16b, 17, eerste lid, tweede lid en vijfde lid, laatste volzin, 18, zevende lid, 18a, eerste tot en met derde lid, 18b, vierde lid, 20, 28a, derde lid, 28b, tweede en derde lid, 33, tweede lid, 34, derde lid, onderdeel a, 35, vijfde lid, of 36, derde lid, een last onder dwangsom opleggen. Artikel 1:127 van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De last onder dwangsom kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.

  • 3. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.

  • 4. Bij de last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren  zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

  • 5. Een beslissing tot oplegging van een last onder dwangsom wordt op  schrift gesteld en is een beschikking.

  • 6. De Bank stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd dan wel per overtreding van de last. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.

  • 7. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan het bedrag waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd, worden bepaald.

Artikel 32c

Een verbeurde dwangsom wordt betaald binnen zes weken nadat zij van rechtswege is verbeurd.

Artikel 32d

  • 1. Indien een last onder dwangsom is opgelegd kan de Bank op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn, of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijk onmogelijkheid voor die overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.

  • 2. Indien een last onder dwangsom is opgelegd kan de Bank op verzoek van de overtreder de last opheffen, indien de beschikking één jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.

Artikel 32e

In afwijking van artikel 32gg, eerste lid, verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van één jaar na de dag waarop zij is verbeurd.

Artikel 32f

Geen last onder dwangsom kan worden opgelegd voor zover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.

Artikel 32g

  • 1. Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom beslist de Bank bij beschikking omtrent de invordering van de dwangsom.

  • 2. De Bank geeft voorts een beschikking omtrent de invordering van de  dwangsom, indien een belanghebbende daarom verzoekt.

  • 3. De Bank beslist binnen zes weken op het verzoek.

Artikel 32h

  • 1. Indien uit een beschikking tot intrekking of wijziging van de last onder dwangsom voortvloeit dat een reeds gegeven beschikking tot invordering van die dwangsom niet in stand kan blijven, vervalt die beschikking.

  • 2. De Bank kan een nieuwe beschikking tot invordering geven die in overeenstemming is met de gewijzigde last onder dwangsom.

Artikel 32i

  • 1. Een bezwaar, beroep, hoger beroep of een verzoek om schorsing dan wel voorlopige voorziening gericht tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.

  • 2. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan de beslissing op het hoger beroep tegen de beschikking tot invordering van de dwangsom  verwijzen naar de Bank, overeenkomstig artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak , indien behandeling door de Bank gewenst is.

  • 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een verzoek om schorsing dan wel voorlopige voorziening.

§ 2 Bestuurlijke boete

Artikel 32j

Onder bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.

Artikel 32k

  • 1. De Bank kan bij overtreding van de voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 3, eerste lid, 5a, 6, 7, tweede lid, 8, eerste lid, tweede lid, en vijfde lid, laatste volzin, 8a, eerste lid, 8b, eerste lid, 9, vierde lid, 9b, eerste tot en met derde lid, 9c, vierde lid, 13, 14, 16a, 16b, 17, eerste lid, tweede lid en vijfde lid, laatste volzin, 18, zevende lid, 18a, eerste tot en met derde lid, 18b, vierde lid, 20, 25, tweede lid, 28a, derde lid, 28b, tweede en derde lid, 33, tweede lid, 34, derde lid, onderdeel a, 35, vijfde lid, of 36, derde lid, een bestuurlijke boete opleggen. Artikel 1:127 van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan de hoogte en de wijze van bepaling van de bestuurlijke boete voor de verschillende overtredingen, worden bepaald. Een op grond van het eerste lid op te leggen  bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 1:54, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, of, indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet van de kredietinstelling in het boekjaar voorafgaande aan de  beschikking waarin de bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 3. Alvorens over te gaan tot oplegging van een boete, stelt de Bank de  betrokkene schriftelijk op de hoogte van het voornemen een boete op te leggen onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

Artikel 32l

Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd, indien:

  • a)

    de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten;

  • b)

    de overtreder is overleden;

  • c)

    aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd; of,

  • d)

    een rechtvaardigingsgrond voor de overtreding bestaat.

Artikel 32m

  • 1. Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd, indien tegen de overtreder  wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, of het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 1:149 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.  Indien de gedraging tevens een strafbaar feit is, wordt zij aan de officier van justitie voorgelegd, tenzij bij wettelijk voorschrift is bepaald, dan wel met het openbaar ministerie is overeengekomen, dat daarvan kan worden afgezien.

  • 3. Voor een gedraging die aan de officier van justitie moet worden voorgelegd, legt de Bank slechts een bestuurlijke boete op indien:

    • a)

      de officier van justitie aan de Bank heeft medegedeeld ten aanzien van de overtreder van strafvervolging af te zien; of,

    • b)

      de Bank niet binnen dertien weken een reactie van de officier van justitie heeft ontvangen.

Artikel 32n

  • 1. Een bestuurlijke boete vervalt, indien zij op het tijdstip van het overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is. Een onherroepelijke bestuurlijke boete vervalt voor zover zij op dat tijdstip nog niet is betaald.

  • 2. Een reeds opgelegde bestuurlijke boete vervalt, indien het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba met toepassing van artikel 25 van het Wetboek van Strafvordering de vervolging van de overtreder  voor dat feit beveelt.

  • 3. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt vijf jaren na de dag waarop de overtreding heeft plaatsgevonden.

  • 4. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn, bedoeld in het derde lid, opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

Artikel 32o

  • 1. Degene die worden verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestuurlijke boete, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.

  • 2. Indien beroep is ingesteld tegen een bestuurlijke boete is de partij aan wie de boete is opgelegd niet verplicht omtrent de overtreding verklaringen af te leggen. Het eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32p

  • 1. De Bank of de personen, bedoeld in artikel 35, eerste lid, maken van de overtreding een rapport op.

  • 2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt in ieder geval:

    • a)

      de naam van de overtreder;

    • b)

      de overtreding, alsmede het overtreden voorschrift;

    • c)

      zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip of periode waarop de overtreding is geconstateerd.

  • 3. Een afschrift van het rapport wordt uiterlijk bij de bekendmaking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.

  • 4. Indien van de overtreding een proces-verbaal als bedoeld in artikel 186 van het Wetboek van Strafvordering is opgemaakt, treedt dit voor de toepassing van deze paragraaf in de plaats van het rapport.

  • 5. Het rapport is opgesteld in de Nederlandse of de Engelse taal.

Artikel 32q

  • 1. De Bank stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen. De Bank kan beslissen om bepaalde stukken van kennisneming uit te zonderen in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend.

  • 2. Voor zover blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt de Bank er zoveel mogelijk zorg voor dat deze gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor deze begrijpelijke taal.

Artikel 32r

  • 1. De Bank kan de overtreder in de gelegenheid stellen over het  voornemen tot opleggen van een bestuurlijke boete zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Op het moment dat de overtreder in de gelegenheid wordt gesteld over het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete zijn zienswijze naar voren te brengen:

    • a)

      wordt het rapport reeds bij de uitnodiging daartoe aan de overtreder toegezonden of uitgereikt;

    • b)

      zorgt de Bank voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.

  • 3. Indien de Bank nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft  gebracht, beslist dat:

    • a)

      voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd; of

    • b)

      de overtreding alsnog aan de officier van justitie zal worden voorgelegd;

      wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.

Artikel 32s

  • 1. Een beschikking tot oplegging van een bestuurlijke boete vermeldt in  ieder geval:

    • a)

      de naam van de overtreder;

    • b)

      het feit ter zake waarvan de boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;

    • c)

      het bedrag van de boete, alsmede een toelichting op de hoogte daarvan; en,

    • d)

      de termijn, bedoeld in artikel 32v, waarbinnen de boete moet worden betaald.

  • 2. Op verzoek van de overtreder die de beschikking wegens zijn  gebrekkige kennis van de Nederlandse of de Engelse taal onvoldoende begrijpt, draagt de Bank er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van de beschikking aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 32t

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.

§ 3 Geldschulden

Artikel 32u

Deze paragraaf is van toepassing op geldschulden die voortvloeien uit de last onder dwangsom en de bestuurlijke boete.

Artikel 32v

Behoudens ingeval artikel 32c toepassing vindt, geschiedt de betaling binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.

Artikel 32w

  • 1. De Bank kan uitstel van betaling van een geldschuld verlenen.

  • 2. Gedurende het uitstel kan de Bank niet aanmanen of invorderen.

  • 3. De beschikking tot uitstel van betaling vermeldt de termijn waarvoor het  uitstel geldt.

  • 4. De Bank kan aan de beschikking tot uitstel van betaling voorschriften verbinden.

Artikel 32x

  • 1. Betaling geschiedt aan een bij door de Bank te bepalen kantoor dan wel door bijschrijving op een daartoe bij door de Bank bestemde bankrekening.

  • 2. Betaling geschiedt in Nederlands-Antilliaanse guldens, tenzij door de Bank anders is bepaald.

  • 3. De betaling heeft plaats op het tijdstip waarop de betaling aan het kantoor wordt verricht dan wel, in geval van bijschrijving, de rekening van de Bank wordt gecrediteerd.

  • 4. De kosten van betaling komen ten laste van de overtreder.

Artikel 32y

  • 1. De overtreder is in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn van zes weken heeft betaald.

  • 2. Het verzuim heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente tot gevolg overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3. De Bank stelt het bedrag van de verschuldigde wettelijke rente bij beschikking vast.

Artikel 32z

  • 1. De Bank maant de overtreder die in verzuim is schriftelijk aan tot  betaling binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden.

  • 2. De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze kan worden gedwongen door op kosten van de overtreder uit te voeren invorderingsmaatregelen.

  • 3. De Bank kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding wordt in de aanmaning vermeld.

Artikel 32aa

  • 1. De Bank kan een dwangbevel uitvaardigen.

  • 2. Een dwangbevel levert een executoriale titel op die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd.

  • 3. Een dwangbevel wordt slechts uitgevaardigd wanneer binnen de overeenkomstig artikel 32z, eerste lid, gestelde aanmaningstermijn niet volledig is betaald.

Artikel 32bb

  • 1. Bij het dwangbevel kunnen tevens de aanmaningsvergoeding, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel worden ingevorderd.

  • 2. Het dwangbevel kan betrekking hebben op verschillende verplichtingen tot betaling van een geldsom door de overtreder aan de Bank.

  • 3. De betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel geschieden op kosten van degene tegen wie het is uitgevaardigd.

  • 4.  De kosten zijn ook verschuldigd indien het dwangbevel door betaling van verschuldigde bedragen niet of niet volledig ten uitvoer is gelegd.

Artikel 32cc

  • 1. Het dwangbevel vermeldt in ieder geval:

    • a)

      aan het hoofd het woord: dwangbevel;

    • b)

      het bedrag van de invorderbare hoofdsom;

    • c)

      de beschikking of het wettelijk voorschrift waaruit de geldschuld voortvloeit;

    • d)

      de kosten van het dwangbevel; en,

    • e)

      dat het op kosten van degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd ten uitvoer kan worden gelegd.

  • 2. Het dwangbevel vermeldt, indien van toepassing:

    • a)

      het bedrag van de aanmaningsvergoeding; en

    • b)

      de ingangsdatum van de wettelijke rente.

Artikel 32dd

  • 1. De bekendmaking van een dwangbevel geschiedt door middel van de  betekening van een exploot als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Het exploot vermeldt in ieder geval de gerechtelijke instantie waarbij  tegen het dwangbevel en de tenuitvoerlegging ervan overeenkomstig de artikelen 438 en 438a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden opgekomen.

Artikel 32ee

De Bank beschikt ten aanzien van de invordering ook over de bevoegdheden die een schuldeiser op grond van het privaatrecht heeft.

Artikel 32ff

  • 1. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Bank.

  • 2. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de minister kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

§ 4 Verjaring

Artikel 32gg

  • 1. De rechtsvordering tot betaling van een geldschuld als bedoeld in artikel 32u, behoudens indien deze voortvloeit uit een last onder dwangsom, verjaart vijf jaren nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken.

  • 2. Na voltooiing van de verjaring kan de Bank zijn bevoegdheden tot aanmaning en tot uitvaardiging en tenuitvoerlegging van een  dwangbevel niet meer uitoefenen.

Artikel 32hh

  • 1. De verjaring wordt gestuit door een daad van rechtsvervolging overeenkomstig artikel 316, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 316, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Erkenning van het recht op betaling stuit de verjaring van de  rechtsvordering tegen hem die het recht erkent.

  • 3. De Bank kan de verjaring ook stuiten door een aanmaning als bedoeld in artikel 32z, eerste lid, een dwangbevel, of door een daad van tenuitvoerlegging van een dwangbevel.

Artikel 32ii

  • 1. Door stuiting van de verjaring begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de volgende dag.

  • 2. De nieuwe termijn is gelijk aan de oorspronkelijke, doch niet langer dan vijf jaren.

  • 3. Wordt de verjaring echter gestuit door het instellen van een eis die door toewijzing wordt gevolgd, dan is artikel 324 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32jj

  • 1. De verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling aan de Bank wordt verlengd met de tijd gedurende welke de overtreder na de aanvang van die termijn uitstel van betaling heeft.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien:

    • a)

      de overtreder in surseance van betaling verkeert;

    • b)

      de overtreder in staat van faillissement verkeert; of,

    • c)

      de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is geschorst ingevolge een lopend rechtsgeding, met dien verstande dat de termijn waarmee de verjaringstermijn wordt verlengd een aanvang neemt op de dag waarop het rechtsgeding door middel van dagvaarding aanhangig wordt gemaakt.

HOOFDSTUK VIII Uitvoering, toezicht en opsporing

Artikel 33

  • 1. Indien de beleggingsinstelling waaraan een vergunning is verleend of de bewaarder, respectievelijk de administrateur niet blijkt te voldoen aan de bij of krachtens deze landsverordening gestelde eisen, regels, beperkingen of voorschriften, kan de Bank aan de beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur een aanwijzing geven om binnen een door haar te stellen termijn daaraan alsnog te voldoen.

  • 2. Handelen in strijd met de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, is verboden.

Artikel 34

  • 1. Indien bijzondere gebeurtenissen een adequate functionering van de  beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur in gevaar brengen, kan de Bank:

    • a)

      indien naar haar oordeel versterking van de organen van de beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur dit wenselijk maken deze bij aangetekende brief aanzeggen dat vanaf een bepaald tijdstip alle of bepaalde organen van de beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur hun bevoegdheden slechts mogen uitoefenen na goedkeuring door één of meer door de Bank aangewezen personen en met inachtneming van de opdrachten van deze personen;

    • b)

      de beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur bij aangetekende brief aanzeggen dat zij zal overgaan tot publicatie van de bijzondere gebeurtenissen die een adequate functionering van de beleggingsinstelling, de bewaarder, of de administrateur in gevaar brengen. Deze publicatie geschiedt in het blad waarin van Landswege de officiële berichten worden geplaatst, alsmede in één of meer dagbladen ter keuze van de Bank. Bij de publicatie wordt, indien de beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur zulks verlangt, tevens de correspondentie bekendgemaakt, die naar aanleiding van de bijzondere gebeurtenissen tussen de Bank en de beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur is gevoerd; of,

    • c)

      wanneer zij zulks in het belang acht van de positie van de beleggers op de financiële markten, met de representatieve organisatie van beleggingsinstellingen en bewaarders, of administrateurs, bedoeld in artikel 31, eerste lid, dienaangaande in overleg treden. De Bank doet de beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur mededeling van het overleg.

  • 2. Indien de Bank meent dat de bijzondere gebeurtenissen onverwijld ingrijpen noodzakelijk maakt, kan zij de beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur bij aangetekende brief aanzeggen dat zij onmiddellijk uitvoering geeft aan de onderdelen a en c van het eerste lid. Deze aanzegging wordt eerst van kracht nadat de Bank de  beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur in de  gelegenheid heeft gesteld binnen een door de Bank te stellen termijn haar of zijn mening over de onmiddellijke uitvoering te geven.

  • 3. Met betrekking tot de aanzegging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, is het volgende van toepassing:

    • a)

      de organen zijn verplicht de door de Bank aangewezen personen alle medewerking te verlenen;

    • b)

      de Bank kan de organen toestaan bepaalde handelingen zonder goedkeuring te verrichten;

    • c)

      de Bank kan de aangewezen personen te allen tijde door andere vervangen;

    • d)

      voor schade ten gevolge van handelingen welke zijn verricht in strijd met een aanzegging als bedoeld in het eerste lid zijn degenen, die deze handelingen als orgaan van de beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur verrichten, persoonlijk aansprakelijk tegenover de beleggingsinstelling, de bewaarder, of de administrateur. De beleggingsinstelling, de bewaarder, of de administrateur kan de ongeldigheid van deze handelingen inroepen, indien de wederpartij wist, dat de vereiste goedkeuring ontbrak of daarvan niet onkundig kon zijn;

    • e)

      de aanzegging blijft van kracht totdat de in het eerste lid bedoelde omstandigheden niet langer aanwezig zijn, doch voor ten hoogste twee jaar. De Bank kan deze termijn verlengen telkens voor ten hoogste één jaar. Van zodanige verlenging doet de Bank aan de beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur mededeling per aangetekende brief. De verlenging wordt terstond van kracht en daaraan behoort gevolg te worden geven niettegenstaande enige daartegen gerichte voorziening;

    • f)

      de Bank trekt in ieder geval de maatregel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, in zodra zij van oordeel is dat de bijzondere gebeurtenis, bedoeld in het eerste en tweede lid, deze maatregel niet langer noodzakelijk maakt. Zij stelt de beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur van de intrekking bij aangetekende brief in kennis.

  • 4. De Bank kan slechts wanneer haar beslissing tot publicatie van de bijzondere gebeurtenissen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onherroepelijk is geworden, tot publicatie overgaan. Indien na de publicatie de bijzondere gebeurtenissen zich niet meer voordoen geeft de Bank hiervan op dezelfde wijze als bij de voorafgaande publicatie kennis.

  • 5. De kosten en beloning van de door de Bank aangewezen personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de kosten van de bekendmakingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het vierde lid, laatste volzin, komen ten laste van de betrokken  beleggingsinstelling, de bewaarder of de administrateur.

Artikel 35

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze  landsverordening bepaalde zijn belast de daartoe door de President van de Bank aan te wijzen functionarissen van de Bank, belast met toezicht. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Landscourant.

  • 2. De krachtens het eerste lid aangewezen functionarissen zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd:

    • a)

      alle inlichtingen te vragen;

    • b)

      inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c)

      zaken aan opneming en onderzoek te onderwerpen, deze daartoe tijdelijk mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs, en daarvan monsters te nemen;

    • d)

      alle plaatsen te betreden, eventueel vergezeld van door hen aangewezen personen, met uitzondering van woningen of tot bewoning bestemde gedeelten van vaartuigen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner.

  • 3. Een ieder is verplicht aan de krachtens het eerste lid aangewezen functionarissen alle medewerking te verlenen die op grond van het tweede lid wordt gevorderd.

  • 4. Zo nodig wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, verschaft met behulp van de sterke arm.

Artikel 36

  • 1. De Bank kan zich bij het uitoefenen van het toezicht, bedoeld in artikel 35, eerste lid, doen bijstaan dan wel een zodanig toezicht geheel doen uitvoeren door een door de Bank aan te wijzen externe deskundige of andere deskundigen. De Bank kan de kosten die hiermee verband houden geheel of gedeeltelijk doorberekenen aan de betrokken beleggingsinstelling of de administrateur. Artikel 35 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien het uitoefenen van het toezicht, bedoeld in artikel 35, eerste lid, dan wel bepaalde werkzaamheden in het kader van een zodanig toezicht door de Bank aan een externe deskundige of aan een andere  deskundige worden opgedragen, is deze verplicht zijn bevindingen rechtstreeks en schriftelijk aan de Bank te rapporteren en na verkregen toestemming van de Bank een afschrift daarvan aan de betrokken beleggingsinstelling of de administrateur te zenden.

  • 3. De beleggingsinstelling of de administrateur is op verzoek van de Bank verplicht een erkende deskundige aan te wijzen die rechtstreeks aan de Bank rapporteert over de interne organisatie van de beleggingsinstelling, respectievelijk de administrateur.

Artikel 37

  • 1. Met de opsporing van de bij of krachtens deze landsverordening strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren, belast de daartoe bij landsbesluit aangewezen functionarissen van de Bank. Een zodanige aanwijzing wordt bekend gemaakt in de Landscourant.

  • 2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld omtrent de vereisten waaraan de krachtens het eerste lid aangewezen personen dienen te voldoen.

HOOFDSTUK VIIIA Openbaarmaking van overtredingen

Artikel 37a

  • 1. De Bank kan, in afwijking van artikel 25, eerste en tweede lid, teneinde de naleving van deze landsverordening te bevorderen ter openbare kennis brengen het feit ter zake waarvan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete is opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift.

    Indien het doel van het door de Bank uit te oefenen toezicht op de naleving van deze landsverordening zulks bepaaldelijk vordert en zich daartegen geen zwaarwegende belangen verzetten, waaronder die van degene aan wie de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, kan de Bank de naam, het adres en de woonplaats van degene aan wie de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd ter openbare kennis brengen.

  • 2. De openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, geschiedt digitaal op de website van de Bank dan wel op een andere door de Bank te bepalen wijze.

Artikel 37b

Degene jegens wie door de Bank een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat de Bank zijn handelen of nalaten op grond van artikel 37a ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 37c

  • 1. De Bank geeft, indien zij voornemens is op grond van artikel 37a een  feit ter openbare kennis te brengen, de betrokkene daarvan schriftelijk kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2. De Bank stelt de betrokkende in de gelegenheid over het voornemen tot openbaarmaking van overtredingen als bedoeld in artikel 37a zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 3. De Bank is niet gehouden de betrokkene in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 37d

De beschikking om op grond van artikel 37a een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:

  • a.

    het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;

  • b.

    de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en,

  • c.

    de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 37e

Tenzij de bevordering van de naleving van deze landsverordening geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 37a een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de bezwaar- of beroepstermijn is verstreken of, indien bezwaar of beroep is ingesteld, op het bezwaar of beroep is beslist.

Artikel 37f

De beschikking om op grond van artikel 37a een feit ter openbare kennis te brengen treedt in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennis is gebracht zonder dat de werking op grond van artikel 37e wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 37g

  • 1. De bevoegdheid om op grond van artikel 37a een feit ter openbare kennis te brengen vervalt indien ter zake van het feit een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 1:149 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een feit als bedoeld in artikel 37a vervalt, indien de Bank het feit reeds ter openbare kennis heeft gebracht.

Artikel 37h

  • 1. De bevoegdheid om op grond van artikel 37a een feit ter openbare kennis te brengen vervalt één jaar na de dag waarop het feit heeft plaatsgehad.

  • 2. De in het eerste lid genoemde termijn wordt gestuit door bekendmaking van de beschikking waarbij het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 37i

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 37a ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel 37j

Door de Minister en de Minister van Justitie gezamenlijk kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ter zake van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de paragrafen 1 en 2 van Hoofdstuk VIIA en Hoofdstuk VIIIA.

HOOFDSTUK IX Strafbepalingen

Artikel 38

  • 1. Handelen in strijd met de voorschriften, gegeven bij of krachtens de artikelen 3, eerste lid, 5a, 6, 7, tweede lid, 8, eerste lid, tweede lid, en vijfde lid, laatste volzin, 8a, eerste lid, 8b, eerste lid, 9, vierde lid, 9b, eerste tot en met derde lid, 9c, vierde lid, 13, 14, 16a, 16b, 17, eerste, tweede en vijfde lid, laatste volzin, 18, zevende lid, 18a, eerste tot en met derde lid, 18b, vierde lid, 20, 25, tweede lid, 28a, derde lid, 28b, tweede en derde lid, 33, tweede lid, 34, derde lid, onderdeel a, 35, vijfde lid, of 36, derde lid, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste één jaar en een geldboete van de vijfde categorie dan wel met één van deze straffen.

  • 2. Opzettelijk handelen in strijd met de voorschriften, genoemd in het eerste lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar en geldboete van de zesde categorie dan wel met één van beide straffen.

  • 3. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen. De in het tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

HOOFDSTUK X [vervallen]

HOOFSTUK XI

Artikel 40

  • [vervallen]

Artikel 41

[vervallen]

Artikel 42

Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs.