Regeling vervallen per 31-07-2019

LANDSVERORDENING houdende regels inzake het toezicht op het bank- en kredietwezen

Geldend van 10-10-2010 t/m 29-05-2015

Intitulé

LANDSVERORDENING houdende regels inzake het toezicht op het bank- en kredietwezen

HOOFDSTUK I Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1. In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. Bank

    :

    de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten;

    b. minister

    :

    de Minister van Financiën;

    c. kredietinstelling

    :

    een onderneming of instelling, die in belangrijke mate haar bedrijf maakt van het ter beschikking krijgen van gelden, direct of op termijn opvorderbaar, al dan niet in de vorm van spaargelden of tegen uitgifte van een of meer soorten schuldbewijzen, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen;

    d. internationale kredietinstelling

    :

    een kredietinstelling die middelen verkrijgt uit onderscheidenlijk uitzet in het buitenland en waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 11 van de Regeling Deviezenverkeer Curaçao en Sint Maarten;

    e. representatieve organisatie

    :

    een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van kredietinstellingen, die door de minister, de Bank gehoord, als zodanig is aangewezen;

    f. deelneming

    :

    een rechtstreeks of middellijk belang van meer dan 5% van het geplaatste aandelenkapitaal van een onderneming of instelling of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van meer dan 5% van de stemrechten in een onderneming of instelling of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van een daarmee vergelijkbare zeggenschap in een onderneming of instelling;

    g. Gerecht

    :

    het Gerecht in eerste aanleg.

  • 2. De Bank wordt niet als kredietinstelling in de zin van deze landsverordening beschouwd.

  • 3. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan worden bepaald dat een onderneming of instelling waarop de in het eerste lid, onderdeel c, genoemde definitie van toepassing is, niet als een kredietinstelling in de zin van deze landsverordening wordt aangemerkt indien de belangen die deze landsverordening beoogt te beschermen, naar het oordeel van de minister reeds op andere wijze afdoende worden beschermd of niet in het gedrang komen of zijn.

HOOFDSTUK II Het vergunningsstelsel

§ 1 De vergunning

Artikel 2

  • 1. Het is een ieder verboden in Sint Maarten het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen zonder voorafgaande vergunning van de Bank.

  • 2. Aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid kunnen door de Bank te allen tijde beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden in het belang van de ontwikkeling en instandhouding van een gezond bank- en kredietwezen alsmede ter bescherming van de belangen van de crediteuren of toekomstige crediteuren van de kredietinstelling.

Artikel 3

  • 1. Een onderneming of instelling die voornemens is het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen, verzoekt per aangetekende brief aan de Bank haar een vergunning te verlenen.

  • 2. De aanvraag wordt niet als zodanig beschouwd en door de Bank niet in behandeling genomen indien zij niet bevat, dan wel de Bank na toepassing van haar bevoegdheden krachtens artikel 4, vijfde lid, dan wel artikel 5, beschikt over, voldoende gegevens ten behoeve van de beslissing omtrent het verlenen van de vergunning inzake:

    • a.

      het aanvangskapitaal van de onderneming of instelling;

    • b.

      het aantal, de identiteit en de antecedenten van de personen die, naar het oordeel van de Bank, het dagelijks beleid van de onderneming of instelling bepalen;

    • c.

      indien toepasselijk, het aantal, de identiteit en de antecedenten van de leden van de raad van commissarissen dan wel van het orgaan dat een aan die van de raad van commissarissen gelijksoortige taak heeft;

    • d.

      de identiteit, financiële positie en antecedenten van degenen die zeggenschap in de onderneming of instelling uitoefenen, door middel van met aandelen verbonden stemrechten in de algemene vergadering van aandeelhouders of op vergelijkbare wijze;

    • e.

      de omvang van de deelnemingen of vergelijkbare zeggenschap van de in onderdeel d bedoelde personen of ondernemingen of instellingen;

    • f.

      de laatste drie jaarrekeningen van het moederbedrijf, die moeten zijn voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid ondertekend door een externe deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij deze verklaring geen andere inhoud zal hebben dan dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de omvang en samenstelling van het vermogen van de onderneming of instelling;

    • g.

      een programma van werkzaamheden welke de onderneming of instelling voornemens is te verrichten alsmede balansprognoses en ramingen van baten en lasten voor de eerste drie boekjaren;

    • h.

      de voorziene administratieve organisatie met inbegrip van de financiële administratie en interne controle;

    • i.

      de statuten van de onderneming of instelling;

    • j.

      indien van toepassing, de vennootschappelijke structuur van de groep waartoe de onderneming of instelling behoort.

  • 3. De Bank beslist binnen 60 dagen na ontvangst van een volledige aanvraag. Zij maakt haar beslissing onmiddellijk bij aangetekende brief kenbaar aan de aanvrager. Een afwijzende beslissing wordt met redenen omkleed. Tegen een afwijzende beslissing kan binnen 30 dagen beroep worden aangetekend overeenkomstig de procedure in hoofdstuk XI.

Artikel 4

  • 1. De Bank verleent de vergunning, tenzij:

    • a.

      het dagelijks beleid van de onderneming of instelling door minder dan twee personen wordt bepaald;

    • b.

      de onderneming of instelling zijnde een rechtspersoon, niet een raad van commissarissen of een orgaan die een aan de raad van commissarissen gelijksoortige taak heeft, bestaande uit ten minste drie leden heeft;

    • c.

      de onderneming of instelling niet beschikt over een, per registerafdeling door de Bank nader vast te stellen minimumbedrag aan eigen vermogen;

    • d.

      de Bank van oordeel is dat de deskundigheid van een of meer personen die het dagelijks beleid van de onderneming of instelling bepalen, onvoldoende is, in verband met de uitoefening van het bedrijf van de onderhavige onderneming of instelling;

    • e.

      de Bank op grond van de voornemens of de antecedenten van een of meer personen die het dagelijks beleid van de onderneming of instelling bepalen, van oordeel is dat de belangen van de crediteuren of toekomstige crediteuren van de onderneming of instelling in ernstig gevaar zouden kunnen komen;

    • f.

      de Bank, gelet op de voornemens of antecedenten van een of meer personen die in belangrijke mate zeggenschap uitoefenen in de onderneming of instelling door middel van aan aandelen gebonden stemrechten in de algemene vergadering van aandeelhouders of op vergelijkbare wijze, van oordeel is dat er sprake is of zou kunnen zijn van een ongewenste beïnvloeding van de onderneming of instelling;

    • g.

      de verklaring, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel f, een andere inhoud heeft dan dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en samenstelling van het vermogen van de instelling;

    • h.

      de Bank op grond van de gegevens, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen f, g of h, van oordeel is dat de onderneming of instelling niet in staat zal zijn om haar voornemens ten uitvoer te leggen dan wel om aan de haar uit hoofde van het toezicht te stellen eisen te voldoen;

    • i.

      de Bank op grond van de statutaire doelomschrijving reden heeft om aan te nemen dat de onderneming of instelling activiteiten kan ontplooien op terreinen die buiten de eigen terreinen liggen en aldus een gevaar voor een gezond bankbeleid kunnen inhouden;

    • j.

      de onderneming of instelling niet een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap of een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is dan wel, indien het een buitenlandse onderneming of instelling betreft, deze niet een met deze rechtspersonen vergelijkbare rechtsvorm heeft; of

    • k.

      de statuten niet voldoen aan de bepalingen omtrent aandelen en doelomschrijving opgenomen in de algemene vergunningsvoorschriften.

  • 2. De Bank kan besluiten dat een aanvragende kredietinstelling niet behoeft te voldoen aan een of meer van de onderdelen a tot en met k van het eerste lid.

  • 3. De Bank kan besluiten de vergunning niet te verlenen indien zij gronden heeft om aan te nemen dat de onderneming of instelling de vergunning heeft aangevraagd om zich te onttrekken aan de regelgeving inzake het toezicht op het bank- en kredietwezen in een andere staat dan wel indien de structuur van de groep waarvan de kredietinstelling deel uitmaakt zodanig is dat de Bank onvoldoende adequaat en effectief toezicht kan uitoefenen op de kredietinstelling.

  • 4. De Bank kan besluiten de vergunning niet te verlenen indien zij van oordeel is dat het verlenen van de gevraagde vergunning in strijd is of zou kunnen zijn met de ontwikkeling of instandhouding van een gezond bank- en kredietwezen onderscheidenlijk ten nadele van de crediteuren of toekomstige crediteuren van de kredietinstellingen zou kunnen zijn.

  • 5. De Bank kan besluiten de vergunning niet te verlenen indien naar het oordeel van de Bank, de Bank of de instantie van het land van herkomst van de betrokken onderneming of instelling die met het toezicht op kredietinstellingen is belast, onvoldoende adequaat en effectief toezicht op geconsolideerde basis kan uitoefenen.

  • 6. De Bank is bevoegd bij iedere onderneming of instelling die een verzoek heeft ingediend tot verlening van een vergunning als bedoeld in het eerste lid alle inlichtingen in te winnen of te doen inwinnen, die zij meent nodig te hebben ter verificatie van de juistheid en volledigheid van de bij de aanvraag gevoegde informatie, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen a tot en met j.

§ 2 Het verschaffen van inlichtingen

Artikel 5

De aanvragende onderneming of instelling is verplicht de Bank of degene die in haar opdracht de inlichtingen inwint, zoveel mogelijk behulpzaam te zijn en desgevraagd inzage in en afschriften van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers te verschaffen als door de Bank noodzakelijk wordt geacht in het kader van de vergunningsprocedure.

Artikel 6

Een kredietinstelling waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2 is verleend, is gehouden aan het gestelde in artikel 4, eerste lid, alsmede aan voorschriften verbonden aan en beperkingen gesteld bij de vergunning te blijven voldoen.

Artikel 7

  • 1. Indien de beslissing van de Bank meer dan 60 dagen uitblijft na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, dan wel nadat de Bank gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden onder artikel 4, zesde lid, of artikel 5, kan de onderneming of instelling bij de Bank tegen het uitblijven van de beslissing bij aangetekende brief een bezwaarschrift indienen.

  • 2. Indien de Bank binnen 30 dagen na ontvangst van het bezwaarschrift geen beslissing heeft genomen, wordt zij geacht een afwijzende beslissing te hebben genomen, waartegen de onderneming of instelling binnen 30 dagen beroep kan instellen overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk XI.

  • 3. Een besluit tot verlening van de vergunning wordt zo spoedig mogelijk na de dagtekening van de vergunning gepubliceerd in de Landscourant.

Artikel 8

  • 1. De Bank is bevoegd bij een ieder waarvan zij op grond van feiten en omstandigheden vermoedt dat zij een kredietinstelling is dan wel het bedrijf van een kredietinstelling uitoefent, alle inlichtingen in te winnen of te doen inwinnen, die redelijkerwijs geacht kunnen worden nodig te zijn om dit te beoordelen. De Bank verzoekt bij aangetekende brief om de gewenste inlichtingen. De door de Bank of door degene die in haar opdracht handelt, gevraagde inlichtingen, dienen door degene die de Bank heeft aangeschreven, schriftelijk binnen 30 dagen na ontvangst van de aangetekende brief waarbij de inlichtingen worden gevraagd, aan de Bank of diegene die in haar opdracht handelt, te worden toegezonden.

  • 2. De Bank is bevoegd, indien daartoe naar het oordeel van de Bank dringende redenen bestaan, gelet op de effectieve behartiging van de belangen die deze landsverordening beoogt te beschermen, zonder voorafgaand schriftelijk verzoek als bedoeld in het eerste lid, dan wel zonder schriftelijke aankondiging, bij de persoon, onderneming of instelling de nodige inlichtingen in te winnen of te doen inwinnen.

  • 3. De in het eerste respectievelijk tweede lid bedoelde persoon, onderneming of instelling stelt de Bank of degene die in haar opdracht handelt, in de gelegenheid zich aan de hand van haar boeken, bescheiden en andere informatiedragers, te overtuigen van de juistheid en volledigheid van de door de persoon, onderneming of instelling verstrekte inlichtingen en verleent daarbij alle medewerking; hij verschaft de Bank inzage in alle boeken bescheiden en andere informatiedragers en geeft de Bank desgevraagd afschriften daarvan.

  • 4. Indien blijkt dat een persoon, onderneming of instelling het bedrijf van een kredietinstelling uitoefent zonder vergunning van de Bank, is die persoon, onderneming of instelling op aanwijzing van de Bank gehouden, onverminderd het bepaalde in artikel 50, de uitoefening van haar bedrijf onmiddellijk te staken en onder toezicht van de Bank de verrichte handeling of handelingen, voor zover de Bank dit mogelijk acht, binnen een door de Bank te stellen termijn, ongedaan te maken. De Bank kan evenwel, indien daartoe door de betrokken onderneming of instelling wordt verzocht, alsnog vergunning verlenen om het bedrijf van een kredietinstelling uit te oefenen.

  • 5. Indien de in het vierde lid bedoelde onderneming of instelling een vennootschap opgericht naar Sint Maartens recht is, is de Bank bevoegd, onverminderd het bepaalde in artikel 41, aan de rechter in eerste aanleg ontbinding van de vennootschap te vorderen wanneer deze na de in het vierde lid bedoelde aanwijzing van de Bank doorgaat het bedrijf van een kredietinstelling uit te oefenen. Op een ontbondenverklaring zijn de bepalingen in titel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die betrekking hebben op de ontbinding van een rechtspersoon van overeenkomstige toepassing.

§ 3 Het intrekken van de vergunning

Artikel 9

  • 1. Een vergunning kan door de Bank worden ingetrokken, indien:

    • a.

      met betrekking tot de kredietinstelling een omstandigheid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen a tot en met k, zich voordoet;

    • b.

      de kredietinstelling waaraan de vergunning is verleend, niet binnen een door de Bank vast te stellen termijn met haar bedrijf daadwerkelijk een aanvang heeft gemaakt;

    • c.

      de kredietinstelling waaraan de vergunning is verleend, kennelijk haar bedrijf niet meer uitoefent;

    • d.

      de kredietinstelling aan een waarschuwing of aanwijzing als bedoeld in artikel 10 binnen een door de Bank te bepalen termijn geen gevolg heeft gegeven;

    • e.

      een of meer van de beperkingen gesteld bij onderscheidenlijk de voorschriften verbonden aan de vergunning worden overtreden;

    • f.

      de kredietinstelling niet voldoet aan de voorschriften gegeven krachtens de artikelen 19 en 21;

    • g.

      één van de overige bepalingen van deze landsverordening wordt overtreden;

    • h.

      de kredietinstelling niet beschikt over een verklaring omtrent de getrouwheid dan wel die verklaring een andere inhoud heeft dan dat de jaarrekening van de instelling een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de kredietinstelling en van het resultaat over het desbetreffende boekjaar;

    • i.

      de kredietinstelling waaraan een vergunning is verleend, opgehouden heeft kredietinstelling te zijn.

  • 2. Een kredietinstelling kan bij aangetekende brief aan de Bank verzoeken de aan haar verleende vergunning in te trekken. Binnen 60 dagen na ontvangst van een zodanig verzoek wordt daarop door de Bank beslist.

  • 3. Een besluit tot intrekking van een vergunning als bedoeld in het eerste lid, of de weigering tot intrekking van een vergunning als bedoeld in het tweede lid is met redenen omkleed en wordt door de Bank bij deurwaardersexploit aan de betrokken kredietinstelling betekend.

  • 4. Tegen een besluit tot intrekking of weigering tot intrekking als bedoeld in het derde lid kan de betrokken kredietinstelling, binnen 30 dagen na betekening van het deurwaardersexploit, waarmee het besluit tot intrekking of tot weigering werd medegedeeld, beroep instellen overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk XI.

  • 5. Een besluit tot intrekking van een vergunning wordt onherroepelijk, zodra de in het vierde lid genoemde beroepstermijn is verstreken of de uitspraak van het Gerecht, bedoeld in artikel 49, eerste lid, in kracht van gewijsde is gegaan. Het besluit tot intrekking van de vergunning wordt zo spoedig mogelijk nadat het onherroepelijk is geworden, gepubliceerd in de Landscourant.

  • 6. De kredietinstelling waarvan de vergunning is ingetrokken dan wel die beroep heeft aangetekend tegen het besluit tot intrekking, bedoeld in het vierde lid, is gehouden met inachtneming van de bij of krachtens deze landsverordening vastgestelde bepalingen haar werkzaamheden als kredietinstelling af te wikkelen conform de door de Bank te stellen voorwaarden volgens een door de Bank vast te stellen procedure en binnen een door de Bank vast te stellen termijn. De Bank kan daarbij de uitoefening van de bevoegdheid van de kredietinstelling om over haar waarden te beschikken, beperken of haar verbieden om anders dan met schriftelijke machtiging van de Bank over deze waarden te beschikken. De kredietinstelling die beroep heeft aangetekend tegen de weigering van de Bank haar vergunning in te trekken, dient, hangende de behandeling van het beroep haar bedrijf voort te zetten met inachtneming van de bij of krachtens deze landsverordening vastgestelde bepalingen.

Artikel 10

  • 1. De Bank kan onverminderd het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aan een kredietinstelling, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is verleend een schriftelijke waarschuwing of aanwijzing geven, indien:

    • a.

      de kredietinstelling naderhand niet meer voldoet aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid;

    • b.

      de kredietinstelling zich niet houdt aan de ingevolge artikel 2, tweede lid, aan de vergunning gestelde beperkingen of verbonden voorschriften; of

    • c.

      de kredietinstelling niet voldoet aan de verplichtingen opgelegd bij of krachtens de artikelen 12 tot en met 16.

  • 2. Een waarschuwing of aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is met redenen omkleed en wordt door de Bank per aangetekende brief aan de betrokken kredietinstelling meegedeeld en is van kracht zodra zij door de betrokken kredietinstelling is ontvangen.

  • 3. De betrokken kredietinstelling is gehouden binnen een periode van 30 dagen na ontvangst van de aangetekende brief, bedoeld in het tweede lid, aan de waarschuwing of respectievelijk aanwijzing gevolg te geven op een voor de Bank aanvaardbare wijze.

  • 4. De Bank kan de in het derde lid genoemde termijn van 30 dagen verlengen met ten hoogste 60 dagen.

  • 5. Tegen een waarschuwing of aanwijzing kan de betrokken kredietinstelling binnen 30 dagen na ontvangst beroep instellen overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk XI. Dit beroep heeft geen schorsende werking.

HOOFDSTUK III Het register

Artikel 11

  • 1. Er is een register van kredietinstellingen, waarvan de inrichting in twee afdelingen als volgt is vastgesteld:

    • -

      Afdeling I - Kredietinstellingen;

    • -

      Afdeling II - Internationale kredietinstellingen.

    De Bank kan de afdelingen onderverdelen in onderafdelingen voor door de Bank te onderscheiden categorieën kredietinstellingen en internationale kredietinstellingen.

  • 2. Het register wordt gehouden door de Bank.

  • 3. Een onderneming of instelling waaraan krachtens artikel 4, eerste lid, een vergunning is verleend, wordt per gelijke datum als waarop de vergunning is verleend, door de Bank ingeschreven in het register. Inschrijving in meer dan één afdeling onderscheidenlijk onderafdeling vindt niet plaats.

  • 4. De inschrijving van een kredietinstelling waarvan de vergunning is ingetrokken, wordt door de Bank doorgehaald.

  • 5. Een afschrift van het register ligt voor een ieder kosteloos ter inzage op de kantoren van de Bank.

  • 6. In de maand januari van elk jaar publiceert de Bank in de Landscourant een afschrift van het register naar de stand van 31 december van het voorafgaande jaar.

HOOFDSTUK IV De rapportage

Artikel 12

  • 1. Iedere kredietinstelling is verplicht de Bank desgevraagd alle inlichtingen te verschaffen, die zij meent nodig te hebben voor de juiste uitoefening van het in artikel 18 bedoelde toezicht.

  • 2. Iedere persoon als bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub b, van een kredietinstelling, van wie in redelijkheid kan worden aangenomen, dat hij over inlichtingen als bedoeld in het eerste lid, beschikt, is ook na beëindiging van zijn dienstverband bij die kredietinstelling, verplicht deze inlichtingen na daartoe per aangetekende brief door de Bank te zijn gevraagd, aan de Bank te verstrekken.

  • 3. De inlichtingen en opgaven bij of krachtens deze landsverordening aan de Bank te verschaffen, moeten tijdig, volledig, naar waarheid en op niet misleidende wijze worden verstrekt.

Artikel 13

  • 1. Iedere kredietinstelling is verplicht de op haar boekhouding betrekking hebbende boeken, bescheiden en andere informatiedragers hier te lande aan te houden.

  • 2. Een kredietinstelling die een bijkantoor is van een in het buitenland gevestigde kredietinstelling, is verplicht voor haar bedrijf hier te lande een afzonderlijke boekhouding te voeren en de daarop betrekking hebbende boeken, bescheiden en andere informatiedragers hier te lande aan te houden.

Artikel 14

  • 1. Iedere kredietinstelling is verplicht bij de Bank periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen staten inzake haar bedrijf in te dienen.

  • 2. De vorm waarin de in het eerste lid bedoelde staten moeten worden opgemaakt, de achtereenvolgende tijdstippen waarop zij betrekking moeten hebben, en de termijnen waarbinnen zij moeten worden ingediend, worden door de Bank bepaald na overleg met de representatieve organisaties. De staten kunnen voor elke afdeling of onderafdeling van het register verschillend zijn.

  • 3. Indien de Bank dit in het belang van een doelmatig toezicht nodig acht, kan zij een kredietinstelling opdragen:

    • a.

      staten als bedoeld in het eerste lid bij haar in te dienen die betrekking hebben op tijdstippen met kortere tussenpozen of op kortere termijnen dan ingevolge het tweede lid is bepaald;

    • b.

      een verklaring van een externe deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over te leggen inzake de in het eerste lid bedoelde staten.

  • 4. De Bank kan de kredietinstellingen, ingeschreven in een bepaalde afdeling onderscheidenlijk onderafdeling van het register, geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid. De Bank kan aan de ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden.

Artikel 15

  • 1. Iedere kredietinstelling is verplicht jaarlijks binnen een door de Bank vast te stellen termijn een jaarrekening, ten minste bevattend een balans en een winst- en verliesrekening met bijbehorende toelichting, over het afgelopen boekjaar, in een door de Bank vast te stellen vorm, bij de Bank in te dienen.

  • 2. Bij de in het eerste lid bedoelde jaarrekening dient een verklaring van een externe deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek te zijn gevoegd.

  • 3. Iedere kredietinstelling is verplicht bij de opdracht tot het controleren van de jaarrekening respectievelijk van de periodiek bij de Bank in te dienen staten de externe deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek tevens te machtigen om:

    • a.

      na overleg met de opdrachtgevende kredietinstelling onverwijld aan de Bank een afschrift te zenden van het accountantsrapport, van de directiebrieven en van de correspondentie die rechtstreeks betrekking heeft op de accountantsverklaring bij de jaarrekening respectievelijk van de overeenkomstig artikel 14, eerste dan wel derde lid, onderdeel a, periodiek bij de Bank in te dienen staten, indien en voor zover de Bank bij deze staten een accountantsverklaring nodig acht;

    • b.

      na overleg met de opdrachtgevende kredietinstelling onverwijld de Bank schriftelijk op de hoogte te stellen van omstandigheden die de afgifte van een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening respectievelijk bij de Bank in te dienen staten in gevaar zouden kunnen brengen; de externe deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek doet aan de opdrachtgevende kredietinstelling een afschrift toekomen van alle door hem aan de Bank verzonden stukken;

    • c.

      indien de Bank dit noodzakelijk acht op de onder a en b genoemde documenten een mondelinge toelichting te geven.

  • 4. Indien de externe accountant ingevolge het bepaalde in het derde lid, onderdeel c, mondeling nadere toelichting geeft op de in dat lid, onderdelen a of b, bedoelde stukken, stelt de Bank de opdrachtgevende kredietinstelling in de gelegenheid om bij dit onderhoud met de externe accountant aanwezig te zijn.

  • 5. De Bank kan de kredietinstellingen van bepaalde afdelingen onderscheidenlijk onderafdelingen van het register geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid. De Bank kan aan de ontheffing voorwaarden verbinden.

Artikel 16

  • 1. De Bank kan een bijzonder onderzoek instellen of doen instellen naar feiten of ontwikkelingen aangaande het administratieve beheer of de financiële positie van een kredietinstelling, waarvan kennisneming door de Bank nodig wordt geacht voor de juiste uitoefening van het in artikel 18 bedoelde toezicht.

    De kredietinstelling of enige derde, waarbij een zodanig onderzoek, door of in opdracht van de Bank wordt ingesteld, is verplicht daarbij behulpzaam te zijn.

  • 2. Een ieder is verplicht de Bank of degenen die in haar opdracht handelen, op haar verzoek in de gelegenheid te stellen zich, aan de hand van de boeken, bescheiden en andere informatiedragers te overtuigen van de volledigheid en juistheid van bij of krachtens deze landsverordening aan de Bank te verschaffen inlichtingen en opgaven. Een ieder bij wie de Bank zich wil overtuigen van de volledigheid en juistheid van bij of krachtens deze landsverordening aan haar verschafte inlichtingen, is verplicht bij een zodanig, door of in opdracht van de Bank in te stellen onderzoek, behulpzaam te zijn.

  • 3. De Bank kan zich bij een onderzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid, doen bijstaan dan wel een zodanig onderzoek geheel doen uitvoeren door een door de Bank aan te wijzen externe deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De Bank kan de kosten die hiermee verband houden geheel of gedeeltelijk doorberekenen aan de betrokken kredietinstelling.

  • 4. Indien een onderzoek als bedoeld in het tweede of derde lid, dan wel bepaalde werkzaamheden in het kader van een zodanig onderzoek door de Bank aan een externe deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden opgedragen, rapporteert deze zijn bevindingen rechtstreeks en schriftelijk aan de Bank en zendt na verkregen goedkeuring van de Bank een afschrift daarvan aan de betrokken kredietinstelling.

  • 5. Een kredietinstelling is op verzoek van de Bank verplicht een erkende deskundige aan te wijzen die rechtstreeks aan de Bank rapporteert over de interne organisatie van de kredietinstelling.

Artikel 17

De Bank is bevoegd bij iedere onderneming of instelling waarin een kredietinstelling een deelneming heeft dan wel bij iedere onderneming of instelling die een deelneming heeft in een kredietinstelling, alle inlichtingen in te winnen of te doen inwinnen die zij nodig acht ter uitoefening van het toezicht op geconsolideerde basis.

HOOFDSTUK V De reikwijdte van het toezicht

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 18

  • 1. De Bank houdt toezicht op de kredietinstellingen ter uitvoering van de taak, haar opgelegd in artikel 8 van het Centrale Bank-Statuut voor Curaçao en Sint Maarten alsmede in het belang van de liquiditeit en solvabiliteit van de kredietinstellingen.

  • 2. De Bank kan bepalen dat de artikelen 19 en 20 geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op de internationale kredietinstellingen.

§ 2 Monetair toezicht

Artikel 19

  • 1. De Bank kan, ter uitvoering van de taken, haar opgelegd in artikel 8 van het Centrale Bank-Statuut voor Curaçao en Sint Maarten, aan de kredietinstellingen algemene voorschriften geven inzake:

    • a.

      de minimale omvang van een bij de Bank aan te houden tegoed in verhouding tot andere balansdelen;

    • b.

      de omvang van de activa of bepaalde onderdelen van die activa al dan niet in verhouding tot de passiva of bepaalde onderdelen van die passiva.

  • 2. Algemene voorschriften als bedoeld in het eerste lid worden slechts gegeven en gewijzigd na overleg met de betrokken representatieve organisaties. De algemene voorschriften kunnen voor de onderscheidene categorieën van kredietinstellingen verschillend zijn.

  • 3. De Bank kan zich in een algemeen voorschrift de bevoegdheid voorbehouden in bijzondere gevallen aan een of meer kredietinstellingen geheel of gedeeltelijk ontheffing van het voorschrift te verlenen.

  • 4. De Bank is bevoegd in een algemeen voorschrift een termijn te stellen, waarbinnen aan dat voorschrift moet zijn voldaan, en deze termijn voor alle dan wel een of meer kredietinstellingen te verlengen.

  • 5. De algemene voorschriften en de daarin aangebrachte wijzigingen worden door de Bank gepubliceerd in de Landscourant en worden van kracht op de dag na publicatie.

Artikel 20

  • 1. Indien de Bank tekenen opmerkt van een ontwikkeling met betrekking tot de monetaire situatie dan wel de betalingsbalans, welke ontwikkeling naar haar oordeel de adequate uitvoering van de taak haar opgelegd in artikel 8 van het Centrale Bank-Statuut voor Curaçao en Sint Maarten in gevaar brengt of zou kunnen brengen, pleegt zij met de betrokken representatieve organisaties overleg inzake de door de betrokken categorieën kredietinstellingen in verband met die ontwikkeling te volgen gedragslijn.

  • 2. Indien het overleg binnen een door de Bank in verband met de aard van de ontwikkeling, bedoeld in het eerste lid, aanvaardbare geachte termijn leidt tot overeenstemming tussen de Bank en de betrokken representatieve organisaties inzake de te volgen gedragslijn, doch naar het oordeel van de Bank geen voldoende mate van medewerking wordt verkregen van een of meer van de betrokken afzonderlijke kredietinstellingen, kan de Bank aan die afzonderlijke kredietinstellingen voorschriften voor hun bedrijfsvoering geven. Deze voorschriften kunnen uitsluitend inhouden, dat de betrokken afzonderlijke kredietinstellingen de gedragslijn dienen te volgen waaromtrent overeenstemming bestaat tussen de Bank en de betrokken representatieve organisaties. Deze voorschriften alsmede de inhoud van de te volgen gedragslijn worden door de Bank bij aangetekende brief ter kennis gebracht van de betrokken kredietinstellingen.

  • 3. Indien het overleg binnen een door de Bank in verband met de aard van de ontwikkeling, bedoeld in het eerste lid, aanvaardbaar geachte termijn niet leidt tot overeenstemming tussen de Bank en de betrokken representatieve organisaties, kan de Bank de betrokken categorie van kredietinstellingen algemene voorschriften voor haar bedrijfsvoering geven. Deze voorschriften dienen door de minister te worden goedgekeurd.

  • 4. Algemene voorschriften als bedoeld in het derde lid kunnen voor onderscheidene groepen van kredietinstellingen verschillend zijn. Algemene voorschriften als bedoeld in het derde lid kunnen ook indien zij tussentijds zijn gewijzigd, niet langer gelden dan gedurende ten hoogste een jaar na de dag van hun eerste publicatie in de Landscourant, behoudens de bevoegdheid van de Bank om de geldigheidsduur na verkregen goedkeuring van de minister eenmaal te verlengen voor een termijn, overeenkomende met ten hoogste de oorspronkelijke geldigheidsduur.

  • 5. De Bank kan zich in een algemeen voorschrift als bedoeld in het derde lid de bevoegdheid voorbehouden de daarin gegeven regels binnen in het voorschrift aan te geven grenzen te wijzigen.

  • 6. De Bank kan zich in een algemeen voorschrift als bedoeld in het derde lid de bevoegdheid voorbehouden in bijzondere gevallen of onder bijzondere omstandigheden voor een of meer kredietinstellingen geheel of gedeeltelijk ontheffing van het voorschrift te verlenen.

  • 7. De Bank is bevoegd in een algemeen voorschrift als bedoeld in het derde lid een termijn te stellen, waarbinnen aan dat voorschrift moet worden voldaan, en deze termijn voor alle dan wel een of meer kredietinstellingen te verlengen.

  • 8. Algemene voorschriften als bedoeld in het derde lid, de daarin aangebrachte wijziging dan wel de verlenging daarvan worden door de Bank bekend gemaakt in de Landscourant en treden in werking op de dag na die van publicatie.

§ 3 Bedrijfseconomisch toezicht

Artikel 21

  • 1. De Bank kan, al dan niet tevens op geconsolideerde basis, aan de kredietinstellingen voorschriften voor hun bedrijfsvoering geven in het belang van de solvabiliteit of de liquiditeit van deze instellingen.

  • 2. De voorschriften kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de minimale omvang van het eigen vermogen in verhouding tot de kredietrisico's of marktrisico's;

    • b.

      de minimale omvang van de liquide middelen in verhouding tot de opvragingsrisico's;

    • c.

      het verbod, de beperking of het aan voorwaarden binden van risicovolle activiteiten of risicovolle verplichtingen binnen of buiten de balanstelling;

    • d.

      de reikwijdte van de consolidatie;

    • e.

      de bedrijfsvoering met betrekking tot de administratieve organisatie met inbegrip van de financiële administratie en de interne controle.

  • 3. De voorschriften, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b en c, worden slechts gegeven of gewijzigd na overleg met de daarbij betrokken representatieve organisaties. De voorschriften kunnen voor de onderscheiden categorieën van kredietinstellingen verschillend zijn.

  • 4. De Bank kan een kredietinstelling geheel of gedeeltelijk ontheffing van de in het tweede lid bedoelde voorschriften verlenen, mits de solvabiliteit of liquiditeit alsmede de administratieve organisatie van de kredietinstelling naar het oordeel van de Bank anderszins voldoende zijn gewaarborgd. De Bank kan aan de ontheffing beperkingen stellen of voorschriften verbinden.

  • 5. In de voorschriften wordt bepaald, wat wordt verstaan onder de begrippen waaromtrent voorschriften worden gegeven.

Artikel 22

  • 1. Indien de Bank constateert dat een kredietinstelling de krachtens artikel 21 gegeven richtlijnen niet naleeft, of andere tekenen opmerkt van een ontwikkeling, die naar haar oordeel voor de liquiditeit of solvabiliteit van de instelling gevaarlijk is of gevaarlijk zou kunnen worden, verzoekt de Bank per aangetekende brief de betrokken kredietinstelling de nodige maatregelen te nemen dan wel om ten aanzien van met name gegeven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.

  • 2. Indien naar het oordeel van de Bank niet, niet binnen de door de Bank vastgestelde termijn of onvoldoende aan haar verzoek als bedoeld in het eerste lid, gevolg is gegeven, kan de Bank de kredietinstelling per aangetekende brief aanzeggen, dat vanaf een door de Bank te bepalen tijdstip alle of bepaalde organen van de kredietinstelling hun bevoegdheden slechts mogen uitoefenen na goedkeuring door een of meer door de Bank aangewezen personen en met inachtneming van de opdrachten van deze personen. De aanzegging wordt terstond van kracht en daaraan dient gevolg te worden gegeven ongeacht enige daartegen gerichte voorziening.

  • 3. Indien de Bank bij een kredietinstelling tekenen opmerkt van een ontwikkeling, die naar haar oordeel voor de liquiditeit of solvabiliteit van de betreffende instelling gevaarlijk is en onverwijld ingrijpen noodzakelijk maakt, kan zij in afwijking van het bepaalde in het eerste lid onmiddellijk aan de kredietinstelling een met redenen omklede aanzegging doen zoals omschreven in het tweede lid; deze aanzegging wordt terstond van kracht nadat de Bank de kredietinstelling in de gelegenheid heeft gesteld binnen een door de Bank te stellen termijn, haar mening over de onmiddellijke uitvoering te geven.

  • 4. Met betrekking tot een aanzegging als bedoeld in het tweede en het derde lid is het volgende van toepassing:

    • a.

      de organen van de kredietinstelling zijn verplicht de door de Bank aangewezen personen alle medewerking te verlenen;

    • b.

      de Bank kan de betrokken organen van de kredietinstelling toestaan bepaalde handelingen zonder goedkeuring als bedoeld in het tweede lid, te verrichten;

    • c.

      de door de Bank aangewezen personen oefenen hun bevoegdheden uit gedurende ten hoogste twee jaren na verzending van de aanzegging, bedoeld in het tweede lid dan wel derde lid.

      De Bank is bevoegd deze termijn te verlengen telkens voor ten hoogste een jaar. Van zodanige verlenging doet de Bank aan de kredietinstelling mededeling per aangetekende brief.

      De verlenging wordt terstond van kracht en daaraan behoort gevolg te worden gegeven ongeacht enige daartegen gerichte voorziening;

    • d.

      de Bank kan te allen tijde de door haar aangewezen personen door anderen vervangen;

    • e.

      voor schade ten gevolge van handelingen, verricht in strijd met een aanzegging als bedoeld in het tweede en het derde lid, zijn degenen die deze handelingen als orgaan van de kredietinstelling verrichten, persoonlijk aansprakelijk tegenover de kredietinstelling;

    • f.

      de Bank deelt de kredietinstelling per aangetekende brief mee, dat de betrokken organen van de kredietinstelling hun bevoegdheid weer onbeperkt kunnen uitoefenen, zodra zij van oordeel is, dat de solvabiliteit en de liquiditeit van de kredietinstelling niet langer gevaar lopen.

  • 5. De kredietinstelling kan binnen 30 dagen na de dagtekening van de aanzegging als bedoeld in het tweede en derde lid, of van een besluit tot verlenging van de termijn als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, beroep instellen tegen de aanzegging of het besluit overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk XI. Het beroep heeft geen schorsende werking.

§ 4 Overige bepalingen inzake het toezicht

Artikel 23

  • 1. Het is een kredietinstelling verboden, anders dan na verkregen toestemming van de Bank:

    • a.

      haar eigen vermogen door terugbetaling van kapitaal of uitkering van reserves te verminderen;

    • b.

      een deelneming in een andere onderneming of instelling te houden, te verwerven dan wel te vergroten;

    • c.

      de activa en passiva van een andere onderneming of instelling geheel of voor een belangrijk deel over te nemen;

    • d.

      een fusie aan te gaan met een andere onderneming of instelling;

    • e.

      over te gaan tot financiële of vennootschappelijke reorganisatie;

    • f.

      filialen, bijkantoren en kassen onder welke naam dan ook te vestigen;

    • g.

      haar statuten te wijzigen.

  • 2. Het is een ieder verboden zonder voorafgaande toestemming van de Bank:

    • a.

      personen te benoemen die het dagelijks beleid van een kredietinstelling als bedoeld in artikel 2, bepalen;

    • b.

      aandelen direct of indirect van een kredietinstelling over te dragen of te vervreemden.

  • 3. De Bank kan aan toestemming als bedoeld in het eerste of tweede lid voorwaarden verbinden.

  • 4. Indien blijkt dat een kredietinstelling een handeling als omschreven in het eerste lid heeft verricht zonder toestemming van de Bank, is die instelling onverminderd het bepaalde in de artikelen 46 en 50 gehouden op aanwijzing van de Bank de handeling voor zover mogelijk ongedaan te maken, tenzij de Bank, daartoe verzocht door de betrokken kredietinstelling, alsnog toestemming verleent.

  • 5. Indien blijkt dat een handeling als omschreven in het tweede lid, is verricht zonder toestemming van de Bank, is diegene die de handeling heeft verricht, verplicht onverminderd het bepaalde in artikel 50 de handeling voor zover mogelijk ongedaan te maken, tenzij de Bank daartoe verzocht alsnog toestemming verleent.

Artikel 24

Een kredietinstelling is verplicht de Bank mededeling te doen van iedere voorgenomen wisseling van haar externe accountant. De aanstelling van de externe accountant vindt plaats nadat de Bank heeft meegedeeld daartegen geen bezwaar te hebben.

Artikel 25

De Bank is bevoegd, in het kader van het bedrijfseconomisch toezicht onderzoeken van buitenlandse instanties die met het toezicht op kredietinstellingen zijn belast, toe te laten bij hier te lande gevestigde kredietinstellingen die onder geconsolideerd toezicht staan van genoemde toezichthouders. De Bank zal in voorkomend geval tevoren voorwaarden stellen aan onderscheidenlijk aanwijzingen geven voor de uitvoering van deze toezichtswerkzaamheden. De functionarissen van de buitenlandse instanties die met het toezicht op kredietinstellingen zijn belast, zijn gehouden de aanwijzingen van de Bank stipt te volgen.

Artikel 26

Een kredietinstelling is verplicht onverwijld een besluit tot algehele of gedeeltelijke liquidatie dan wel tot ontbinding of verkoop, direct of indirect, van haar bedrijf in Sint Maarten schriftelijk aan de Bank mede te delen en een zodanig besluit onder toezicht en volgens de aanwijzingen van de Bank uit te voeren.

HOOFDSTUK VI Noodregeling en faillissement

Artikel 27

  • 1. Een vordering of verzoek tot faillietverklaring van een kredietinstelling, eigen aangifte daaronder begrepen, wordt niet in behandeling genomen zolang de kredietinstelling in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 2. Indien de vergunning van een kredietinstelling is ingetrokken, wordt op het verzoek of de vordering tot faillietverklaring niet beslist dan nadat de rechter de Bank in de gelegenheid heeft gesteld haar gevoelen daaromtrent kenbaar te maken.

  • 3. De wettelijke bepalingen inzake surséance van betaling zijn op kredietinstellingen niet van toepassing.

Artikel 28

  • 1. Wanneer het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij de afwikkeling van het bedrijf van een kredietinstelling, waarvan de vergunning is ingetrokken, een bijzondere voorziening vordert, kan het Gerecht op verzoek van de Bank de noodregeling uitspreken.

  • 2. Bij het uitspreken van de noodregeling machtigt het Gerecht de Bank zowel tot overdracht van de verbintenissen van de kredietinstelling welke zij in de uitoefening van haar bedrijf als kredietinstelling tot het ter beschikking verkrijgen van gelden heeft aangegaan of van een deel daarvan dan wel tot gehele of gedeeltelijke liquidatie van het bedrijf van de kredietinstelling. Zolang de Bank nog niet is gebleken dat de kredietinstelling een negatief vermogen heeft strekt de machtiging mede tot vereffening van het vermogen van de kredietinstelling.

  • 3. Het Gerecht behandelt het verzoek van de Bank tot het uitspreken van de noodregeling met de meeste spoed op een openbare terechtzitting op de voet van de rechtspleging in burgerlijke zaken, voor zover daarvan bij deze landsverordening niet is afgeweken.

  • 4. Het Gerecht is bevoegd inzage te nemen of te doen nemen van de boeken, bescheiden en andere informatiedragers van de kredietinstelling. Artikel 16, tweede lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het Gerecht geeft geen beschikking dan na de kredietinstelling en de Bank in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord.

  • 6. Een door de kredietinstelling tegen de intrekking van een vergunning ingesteld beroep schorst de behandeling van het verzoek van de Bank tot het uitspreken van de noodregeling niet.

  • 7. De beschikking van het Gerecht wordt met redenen omkleed en wordt, in geval het verzoek van de Bank wordt toegewezen, op een openbare terechtzitting uitgesproken. De griffier maakt de zakelijke inhoud van de beschikking bekend in de Landscourant.

  • 8. Tegen de beschikking staat generlei voorziening open behoudens cassatie in het belang der wet.

Artikel 29

  • 1. Wanneer een verzoek van de Bank tot het uitspreken van de noodregeling aanhangig is tegelijk met een verzoek of vordering tot faillietverklaring, wordt de behandeling van het verzoek of de vordering tot faillietverklaring geschorst totdat op het verzoek van de Bank is beschikt. Indien het Gerecht de noodregeling uitspreekt, vervalt het verzoek of de vordering tot faillietverklaring van rechtswege.

  • 2. Het uitspreken van de noodregeling heeft mede tot gevolg dat de kredietinstelling slechts in staat van faillissement kan worden verklaard overeenkomstig artikel 37.

  • 3. Het Gerecht kan op verzoek van de Bank de noodregeling intrekken. De griffier maakt de intrekking bekend in de Landscourant.

Artikel 30

  • 1. Indien het Gerecht de noodregeling uitspreekt, oefent de Bank bij uitsluiting alle bevoegdheden van de bestuurders en de commissarissen van de kredietinstelling uit.

  • 2. De Bank waakt voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers.

  • 3. De bestuurders en de commissarissen van de kredietinstelling zijn verplicht bij de uitoefening door de Bank van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden alle door de Bank gevraagde medewerking te verlenen.

  • 4. De Bank is bevoegd de bestuurders van de kredietinstelling te machtigen bepaalde handelingen te verrichten.

  • 5. De Bank is bevoegd bestuurders en commissarissen namens de kredietinstelling te ontslaan. Bij dit ontslag worden de overeengekomen of wettelijke termijnen in acht genomen, met dien verstande dat een termijn van zes weken in elk geval voldoende is.

  • 6. Indien de kredietinstelling statutair gevestigd is in Sint Maarten behoeft een besluit van zijn aandeelhouders of leden om van kracht te zijn de goedkeuring van de Bank.

  • 7. Wordt een besluit van aandeelhouders of leden, dat ingevolge de statuten van de in het zesde lid bedoelde kredietinstelling voor een handeling is vereist, niet genomen of verkrijgt dit besluit niet de volgens de statuten vereiste goedkeuring, dan kan de Bank dit besluit nemen.

  • 8. De Bank kan personen machtigen alle of een deel van de bevoegdheden uit te oefenen, die zij ingevolge het eerste lid heeft. De Bank kan het Gerecht verzoeken een beloning voor de gemachtigden vast te stellen. De Bank maakt de naam en woonplaats van een door haar gemachtigde alsook de intrekking van een machtiging bekend in de Landscourant.

  • 9. Ingevolge de haar verleende machtiging is de Bank, ongeacht hetgeen daaromtrent bij de statuten van de kredietinstelling is bepaald, bevoegd alle nog niet gedane stortingen op de aandelen in het geplaatste kapitaal van de krediet instelling uit te schrijven en te innen.

Artikel 31

  • 1. Het uitspreken van de noodregeling heeft tot gevolg dat de kredietinstelling niet kan worden genoodzaakt tot nakoming van zijn schulden die vóór de uitspraak zijn ontstaan, noch tot nakoming van zijn schulden, na de uitspraak ontstaan. Aangevangen executies worden geschorst en gelegde beslagen vervallen. Artikel 32 van het Faillissementsbesluit 1931 is van overeenkomstige toepassing op de in de eerste volzin bedoelde schulden.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan de Bank uitkeringen doen op de vorderingen waarop het eerste lid van toepassing is, voor zover dit gelet op de liquiditeitspositie van de kredietinstelling verantwoord is.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt ook niet voor:

    • a.

      vorderingen die door pand of hypotheek op goederen van de verzekeraar zijn gedekt;

    • b.

      termijnen van huurkoop.

  • 4. Voor zover vorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt, niet op de verbonden zaak kunnen worden verhaald, werkt de uitspraak wel ten aanzien van deze vorderingen.

  • 5. Het uitspreken van de noodregeling werkt niet ten voordele van de medeschuldenaren en borgen van de kredietinstelling.

  • 6. Artikel 231a van het Faillissementsbesluit 1931 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32

  • 1. Met betrekking tot schuldvergelijking en schuldoverneming vinden de artikelen 224 en 225 van het Faillissementsbesluit 1931 overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de schuldenaar van de kredietinstelling die zijn schuld wil vergelijken met een schuldvordering aan order of toonder, gehouden is te bewijzen dat hij reeds op het ogenblik van de uitspraak waarbij het verzoek tot machtiging werd toegewezen, te goeder trouw eigenaar was van het order- of toonderpapier.

  • 2. Met betrekking tot wederkerige overeenkomsten in het algemeen en tot termijnzaken, overeenkomsten van huurkoop, huurovereenkomsten en arbeidsovereenkomsten in het bijzonder, waarbij de kredietinstelling ten aanzien waarvan de machtiging is verleend, partij is, vinden de artikelen 226, 226a, 227, 227a, 228 en 229 van het Faillissementsbesluit 1931 overeenkomstige toepassing.

  • 3. Met betrekking tot de voldoening van een schuld aan de kredietinstelling nadat de noodregeling is uitgesproken, vindt artikel 230 van het Faillissementsbesluit 1931 overeenkomstige toepassing.

Artikel 33

  • 1. Het Gerecht kan tegelijk met de in artikel 28, tweede lid, bedoelde machtiging of daarna de Bank op haar verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt tot een of meer van de volgende handelingen:

    • a.

      wijziging, bij de overdracht van rechten en verplichtingen uit of krachtens overeenkomsten tot het ter beschikking verkrijgen van gelden, van die overeenkomsten;

    • b.

      verkorting van de duur van overeenkomsten tot het ter beschikking verkrijgen van gelden.

  • 2. Ten aanzien van de bijzondere machtiging is artikel 28, derde tot en met zesde lid, zevende lid, eerste volzin, en achtste lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Zodra overdracht van rechten en verplichtingen krachtens de in artikel 28, tweede lid, bedoelde machtiging heeft plaatsgevonden, maakt de Bank deze overdracht en, indien handelingen door haar zijn verricht krachtens de in het eerste lid bedoelde bijzondere machtiging, die handelingen bekend in de Landscourant en in ten minste twee door het Gerecht aan te wijzen dagbladen. De Bank kan, indien zij dit in het belang van de crediteuren van de kredietinstelling nodig acht, de bedoelde overdracht en handelingen tevens op andere wijze bekendmaken.

  • 4. De overdracht alsmede de wijziging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden ten aanzien van alle andere belanghebbenden van de betrokken kredietinstelling van kracht met ingang van de dag, volgende op die waarop de bekendmaking in de Landscourant is geschied.

Artikel 34

Een overdracht van rechten en verplichtingen ingevolge dit hoofdstuk mag geen nadeel toebrengen aan de rechten van de overblijvende schuldeisers.

Artikel 35

  • 1. Het Gerecht stelt het bedrag vast van de kosten van de noodregeling. Deze kosten komen ten laste van de kredietinstelling.

  • 2. De kosten van de noodregeling omvatten de door of namens de Bank ter zake gedane uitgaven en de vergoeding van de door of namens haar ter zake verrichte werkzaamheden.

Artikel 36

Voor de toepassing van de artikelen 200, 355, 356 en 360 van het Wetboek van Strafrecht wordt met faillissement gelijkgesteld de rechtstoestand waarin een kredietinstelling verkeert zolang op deze de noodregeling van kracht is.

Artikel 37

  • 1. De Bank dient een verzoek tot faillietverklaring van de kredietinstelling in, indien haar blijkt dat de kredietinstelling een negatief eigen vermogen heeft en hetzij het met de noodregeling te bereiken doel niet is of niet meer kan worden verwezenlijkt, hetzij, indien niet tevoren de noodregeling werd uitgesproken, geen redelijk vooruitzicht meer bestaat dat het met de noodregeling te bereiken doel alsnog kan worden verwezenlijkt.

  • 2. De faillietverklaring wordt uitgesproken ongeacht of de kredietinstelling verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. Het bepaalde in de eerste titel van het Faillissementsbesluit 1931 is overigens van toepassing.

  • 3. De noodregeling houdt van rechtswege op van kracht te zijn in geval de kredietinstelling in staat van faillissement wordt verklaard. Alsdan, en indien de faillietverklaring wordt uitgesproken binnen een maand na het intrekken van de noodregeling gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      het tijdstip waarop de termijnen, in de artikelen 39 en 41 van het Faillissementsbesluit 1931 vermeld, aanvangen, wordt berekend vanaf het tijdstip waarop de beschikking, houdende het uitspreken van de noodregeling uitvoerbaar is geworden;

    • b.

      een beroep op schuldvergelijking kan in afwijking van artikel 49 van het Faillissementsbesluit 1931 slechts worden gedaan indien de schuldvordering en de schuldplichtigheid beide zijn ontstaan vóór het tijdstip waarop de beschikking, houdende het uitspreken van de noodregeling uitvoerbaar is geworden dan wel voortvloeien uit een handeling vóór dat tijdstip met de gefailleerde verricht;

    • c.

      handelingen, ingevolge artikel 30 door of namens de Bank verricht gedurende de tijd dat de noodregeling van kracht was, worden beschouwd als handelingen van de curator, terwijl boedelschulden, gedurende die tijd ontstaan, ook in het faillissement als boedelschulden zullen gelden;

    • d.

      de boedel is niet aansprakelijk voor verbintenissen van de kredietinstelling die in strijd met artikel 30, eerste en vierde lid, zijn aangegaan gedurende de tijd dat de noodregeling van kracht was, behoudens voor zover deze daardoor is gebaat.

Artikel 38

De Bank brengt na beëindiging van en desgevraagd tijdens de noodregeling daaromtrent zo spoedig mogelijk verslag uit aan de minister.

HOOFDSTUK VII Depositobeschermingssysteem

Artikel 39

  • 1. De Bank pleegt overleg met de betrokken representatieve organisaties over de invoering van een regeling omtrent een garantie voor schuldvorderingen van rekeninghouders tot een bepaald maximumbedrag op een ingevolge artikel 8 geregistreerde kredietinstelling, niet zijnde een internationale kredietinstelling, tegen het risico dat zodanige kredietinstelling haar verplichtingen met betrekking tot die schuldvorderingen niet nakomt. De aard van de te garanderen schuldvorderingen, de soorten rekeninghouders alsmede het maximum te garanderen bedrag worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bepaald.

  • 2. Indien het overleg, bedoeld in het eerste lid, niet binnen een door de minister te bepalen termijn leidt tot overeenstemming, zal de minister een regeling als bedoeld in het eerste lid, invoeren.

  • 3. De regeling, bedoeld in het eerste lid onderscheidenlijk tweede lid, is bindend voor alle geregistreerde kredietinstellingen, niet zijnde internationale kredietinstellingen. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan echter worden bepaald dat de regeling niet van toepassing is op een of meerdere kredietinstellingen.

  • 4. Het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid is mede van toepassing op wijziging en intrekking van een regeling, tot stand gekomen met inachtneming van die bepalingen.

HOOFDSTUK VIII Geheimhoudingsverplichting

Artikel 40

  • 1. Gegevens en inlichtingen die ingevolge het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde omtrent afzonderlijke ondernemingen of instellingen zijn verstrekt of zijn verkregen, zijn geheim, niettegenstaande enige andere wettelijke regeling hieromtrent.

  • 2. Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze landsverordening of van krachtens deze landsverordening genomen besluiten enige taak vervult, verboden van gegevens of inlichtingen, ingevolge deze landsverordening verstrekt of van een instantie als bedoeld in artikel 41, ontvangen, of van gegevens of inlichtingen, bij het onderzoek van boeken, bescheiden of andere informatiedragers verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of door deze landsverordening wordt geëist.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is de Bank bevoegd ter handhaving van een gezond bank- en kredietwezen aangifte te doen van een vermoeden van een strafbaar feit. In de gevallen waarin door de Bank aangifte is gedaan, dan wel in de gevallen waarin de Bank wordt opgeroepen om als getuige of deskundige op te treden, is de Bank bevoegd in het kader van de opsporing, het gerechtelijk vooronderzoek of de behandeling ter terechtzitting, inlichtingen te verschaffen met dien verstande dat het een strafzaak betreft.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid is de Bank bevoegd met gebruikmaking van gegevens of inlichtingen, verkregen bij de vervulling van haar ingevolge deze landsverordening opgedragen taak, mededelingen te doen mits deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke kredietinstellingen.

  • 5. De Bank is bevoegd, indien zij dit in het belang van een doelmatig toezicht en de ontwikkeling van een gezond bank- en kredietwezen noodzakelijk acht, de aandacht van alle kredietinstellingen uit een of meer afdelingen van het register te vestigen op een getotaliseerde, zeer omvangrijke kredietverlening aan één bepaalde kredietnemer door een aantal niet nader gespecificeerde kredietinstellingen. De kredietinstellingen zijn verplicht een zodanige mededeling geheim te houden.

Artikel 41

De Bank is bevoegd inlichtingen en gegevens, verkregen bij de vervulling van haar ingevolge deze landsverordening opgedragen taak, te verstrekken aan buitenlandse instanties die belast zijn met het toezicht op instellingen en ondernemingen die op de financiële markten opereren, mits:

  • a.

    de geheimhouding van deze inlichtingen en gegevens bij de wet aldaar is verplicht en naar het oordeel van de Bank feitelijk en in voldoende mate is verzekerd;

  • b.

    de door de Bank verstrekte inlichtingen en gegevens geen namen bevatten van individuele deposanten of bewaargevers van de betrokken kredietinstelling;

  • c.

    dat redelijkerwijs niet in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze landsverordening beoogt te beschermen;

  • d.

    de Bank zich vergewist van het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt en;

  • e.

    in voldoende mate is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze zijn verstrekt, tenzij daarvoor toestemming van de Bank is verkregen.

HOOFDSTUK IX Bijzondere verplichtingen voor kredietinstellingen

Artikel 42

Een kredietinstelling is verplicht alle brieven, bescheiden en informatiedragers inzake haar bedrijf alsmede de boeken inzake het mutatieverloop op alle door de kredietinstelling aan te houden rekeningen ten name van zowel haarzelf als van derden met de daarbij behorende brieven, bescheiden en andere informatiedragers gedurende ten minste tien jaren te bewaren.

HOOFDSTUK X Bepalingen van bijzondere aard

Artikel 43

Over het beleid inzake het toezicht op het bank- en kredietwezen pleegt de Bank overleg met de representatieve organisaties zo vaak als zij dit nodig acht, doch ten minste eenmaal per jaar.

Artikel 44

  • 1. Behoudens de kredietinstellingen die zijn ingeschreven in de afdelingen van het register, bedoeld in artikel 8, is het een ondernemer, onderneming of instelling verboden om het woord "bank", "krediet" of "spaar" en vertalingen of vormen daarvan te gebruiken in hun naam of bij de uitoefening van hun bedrijf, tenzij zulks in zodanige samenhang geschiedt, dat daaruit duidelijk blijkt, dat de onderneming of instelling geen kredietinstelling is.

  • 2. De Bank kan van het verbod, vervat in het eerste lid, ontheffing verlenen. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op de Bank en andere bij landsverordening opgerichte rechtspersonen.

Artikel 45

  • 1. Het is een ieder verboden zich direct of indirect tot het publiek te wenden ter zake van het aantrekken van gelden of het verlenen van kredieten door anderen dan de kredietinstellingen die zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 8.

  • 2. De Bank kan van het verbod in het eerste lid al dan niet op verzoek ontheffing verlenen. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 3. Het verbod tot het aantrekken van gelden bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor beleggingsinstellingen die gelden ter collectieve belegging vragen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen.

Artikel 46

Onverminderd het bepaalde in artikel 50 kan de Bank indien de kredietinstelling niet tijdig voldoet aan de verplichtingen, genoemd in de artikelen 14 en 15, aan deze kredietinstelling een boete opleggen voor elke dag dat zij nalatig is geweest na de eerste schriftelijke waarschuwing daartoe van de Bank, te rekenen vanaf zeven dagen na dagtekening van de waarschuwing. De hoogte van de boete wordt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld met dien verstande dat het per dag te betalen boetebedrag niet hoger dan duizend Nederlands-Antilliaanse guldens mag zijn.

Artikel 47

Het krachtens artikel 19, derde lid, van het Centrale Bank-Statuut voor Curaçao en Sint Maarten bepaalde, vindt overeenkomstige toepassing met betrekking tot de artikelen 19 en 20.  

Artikel 48

Voor zover de bepalingen in de reglementen of andere interne regelingen van een aan toezicht onderworpen kredietinstelling of in overeenkomsten met derden gesloten in strijd zijn met de bepalingen van deze landsverordening getroffen voorzieningen, zijn zij nietig.

HOOFDSTUK XI Het beroep

Artikel 49

  • 1. In de gevallen waarin krachtens deze landsverordening beroep open staat, kan het beroep binnen de daartoe gestelde termijn worden ingesteld bij het Gerecht.

  • 2. De zittingen van het Gerecht vinden plaats met gesloten deuren.

HOOFDSTUK XII Strafbepalingen

Artikel 50

  • 1. Overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens deze landsverordening, onverminderd het bepaalde in de artikelen 8, vierde en vijfde lid, 9 en 46, wordt voor zover opzettelijk begaan, beschouwd als misdrijf en wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar en geldboete van ten hoogste vijfhonderdduizend gulden, dan wel met één van deze straffen.

  • 2. Overtreding van de voorschriften als bedoeld in het eerste lid, wordt, voor zover niet opzettelijk begaan, beschouwd als overtreding en gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar en geldboete van ten hoogste tweehonderdvijftigduizend gulden, dan wel met één van deze straffen.

Artikel 51

[vervallen]

Artikel 52

[vervallen]

HOOFDSTUK XIII Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 53

  • [vervallen]

Artikel 54

  • [vervallen]

Artikel 55

  • [vervallen]

Artikel 56

  • [vervallen]

Artikel 57

[regelt de inwerkingtreding]

Artikel 58

Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen.