Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR142189
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR142189/2
LANDSVERORDENING regelende het basisonderwijs
Geldend van 30-05-2015 t/m heden
Intitulé
LANDSVERORDENING regelende het basisonderwijsTITEL I Algemene bepalingen
Artikel 1
-
1. Deze landsverordening verstaat onder:
minister
:
Minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport;
directeur
:
Hoofd van de afdeling Onderwijs;
inspecteur
:
inspecteur van het onderwijs, belast met het toezicht op de school;
school
:
school voor basisonderwijs;
openbare school
:
door Sint Maarten in stand gehouden school;
bijzondere school
:
door een natuurlijke persoon of door een privaatrechtelijke rechtspersoon in stand gehouden school;
bevoegd gezag
:
voor wat betreft:
a. een openbare school: de minister;
b. een bijzondere school: het schoolbestuur.
-
2. Tenzij het tegendeel blijkt wordt onder basisonderwijs mede speciaal onderwijs begrepen.
Artikel 2
Door andere openbare lichamen dan Sint Maarten worden geen scholen in stand gehouden.
Artikel 3
Het basisonderwijs heeft tot doel de algemene vorming van het kind, die voor elke staatsburger als onmisbaar moet beschouwd.
Artikel 4
Onder speciaal onderwijs wordt verstaan: het onderwijs aan kinderen die uit hoofde van een zintuiglijk, lichamelijk of geestelijk gebrek of uit hoofde van hun gedrag ander dan speciaal onderwijs niet met vrucht kunnen volgen.
Artikel 5
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden de onderwerpen aangewezen waarover aan organisaties van ouders, van onderwijzers of van schoolbesturen dan wel aan twee of meer van deze groepen, die zich de behartiging van de belangen van het basisonderwijs ten doel stellen, de gelegenheid wordt gegeven de minister van advies te dienen. Aan die organisaties wordt deze gelegenheid uitsluitend verleend, indien zij naar het oordeel van de minister voldoende representatief zijn.
TITEL II Openbaar en uit de openbare kas bekostigd bijzonder schoolonderwijs
Artikel 6
De bepalingen van de hoofdstukken I en II van deze titel regelen het openbaar schoolonderwijs; de bepalingen van de hoofdstukken I en III zijn voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder schoolonderwijs.
HOOFDSTUK I Regels voor het openbaar schoolonderwijs tevens voorwaarden voor bekostiging van het bijzondere schoolonderwijs
§ 1. Het onderwijs
Artikel 7
-
1. De school heeft een cursusduur van zes jaren.
-
2. De minister kan op verzoek van het bevoegd gezag beslissen dat voor een bepaalde school de cursusduur 7 jaren zal zijn.
-
3. Het basisonderwijs omvat:
- a.
lezen;
- b.
schrijven;
- c.
rekenen;
- d.
Nederlandse taal;
- e.
geschiedenis;
- f.
aardrijkskunde;
- g.
kennis van de natuur;
- h.
muziek;
- i.
tekenen;
- j.
lichamelijke oefening;
- k.
handvaardigheid;
- l.
verkeersonderwijs;
- m.
maatschappijleer;
- n.
[vervallen]
- o.
Engelse taal.
- a.
-
4. Onverminderd het in het derde lid, onder o, genoemde verplichte vak, kan het gehele basisonderwijs mede omvatten de vakken:
- p.
Spaanse taal;
- q.
godsdienstleer.
Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven omtrent de vakken, bedoeld in o en p.
- p.
-
5. Het bevoegd gezag kan in overleg met de inspecteur in één of meer klassen de vakken geschiedenis, aardrijkskunde en kennis van de natuur geïntegreerd geven onder de naam "Wereldoriëntatie".
Artikel 8
-
1. Het speciaal onderwijs wordt gegeven in afzonderlijke scholen of in klassen verbonden aan scholen voor gewoon basisonderwijs.
-
2. Volgens nader bij ministeriële regeling te stellen regels kan de inrichting van het speciaal onderwijs afwijken van die van het gewoon basisonderwijs.
Artikel 9
-
1. Als voertaal bij het onderwijs wordt in de eerste twee leerjaren de Engelse taal gebruikt; in de volgende leerjaren is op alle scholen de Nederlandse taal de voertaal.
-
2. De minister kan, het bevoegd gezag gehoord, bepalen dat in de volgende leerjaren de Engelse taal als voertaal wordt gebruikt.
-
3. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden voorschriften vastgesteld op grond waarvan op verzoek van het gezag de minister één of meer scholen kan aanwijzen waar de voertaal in één of meer klassen een andere is dan de wettelijk voorschreven taal. De inrichting van het onderwijs van een dergelijke school kan een andere zijn dan die van de in de deze landsverordening bedoelde scholen.
Artikel 10
Bij ministeriële regeling worden de uren vastgesteld gedurende welke onderwijs wordt gegeven, met dien verstande dat:
- a.
het onderwijs gedurende ten minste 22 uren en ten hoogste 24 uren per week wordt gegeven;
- b.
de uren verdeeld kunnen zijn over vijf ochtenden en twee middagen;
- c.
bij een schooltijd van meer dan twee uren een pauze moet worden gehouden van ten minste 15 minuten en tussen een ochtend en een middagschooltijd een pauze moet liggen van ten minste een uur.
Artikel 11
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen voor de school voor basisonderwijs voorschriften worden vastgesteld omtrent de inrichting van het onderwijs.
Artikel 12
-
1. Het hoofd van de school ontwerpt jaarlijks met inachtneming van de bij of krachtens deze landsverordening gegeven voorschriften, na bespreking met de gezamenlijke onderwijzers, het leerplan en de lesrooster.
-
2. Het bevoegd gezag stelt het leerplan en het lesrooster vast en zendt deze ter goedkeuring aan de inspecteur.
Artikel 13
-
1. Het leerplan geeft de omvang van het onderwijs aan, alsmede de voertaal welke daarbij wordt gebruikt. Voor het gewoon basisonderwijs vermeldt het leerplan bovendien de verdeling van de leerstof over de leerjaren en wijst het aantal uren aan dat zal worden besteed aan elk vak, hetzij afzonderlijk hetzij in combinatie met andere vakken.
-
2. Het leerplan omvat mede een lijst van de bij het onderwijs te gebruiken boeken en andere leer- en hulpmiddelen.
Artikel 14
-
1. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld met betrekking tot de begin- en einddatum van het schooljaar en met betrekking tot het aantal vakantiedagen per jaar.
-
2. Het lesrooster wordt vastgesteld in overeenstemming met het leerplan. Het lesrooster geeft de regeling van de schooltijden en vermeldt tevens de feestdagen en de schoolvakanties, waarvan de begin- en einddata bij ministeriële regeling, indien het een bijzondere school betreft, het schoolbestuur gehoord, worden vastgesteld, alsmede de namen van de onderwijzers.
-
3. In elk schoollokaal wordt het lesrooster van de in dat lokaal geplaatste klas op een zichtbare plaats opgehangen.
-
4. Afwijking van het lesrooster kan plaats hebben met toestemming van de inspecteur.
Artikel 15
Indien de inspecteur van oordeel is, dat het leerplan of het lesrooster niet voldoet aan de bij of krachtens deze landsverordening gegeven voorschriften of anderszins gebreken vertoont en het bevoegd gezag wijziging weigert, vraagt hij het oordeel van de minister, aan wiens uitspraak het bevoegd gezag zich onderwerpt.
Artikel 16
Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de modellen van leerplannen en lesroosters en omtrent de inzending daarvan.
Artikel 17
Het bevoegd gezag stelt, de inspecteur gehoord, een reglement voor de school vast. De minister kan nadere voorschriften geven omtrent de inhoud van dit reglement.
Artikel 18
Ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs kan de minister goedkeuren dat wordt afgeweken van de bij of krachtens deze landsverordening gegeven voorschriften.
Artikel 19
-
1. Bij ministeriële regeling wordt de leeftijd bepaald waarop de kinderen tot de school kunnen worden toegelaten en de leeftijd waarop zij de school moeten verlaten.
-
2. De toelating tot een school voor speciaal onderwijs geschiedt op grond van een onderzoek door een toelatingscommissie volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.
Artikel 20
Ten behoeve van de toelating tot het voortgezet onderwijs maakt het hoofd van de school een rapport over iedere leerling op. De minister kan voorschriften omtrent het model van dat rapport vaststellen.
Artikel 21
-
1. Het gezondheidstoezicht op de scholen wordt uitgeoefend door de minister en strekt zich uit over alle gebouwen waarin en terreinen waarop basisonderwijs wordt gegeven en over het personeel van de scholen en de leerlingen.
-
2. Geen basisonderwijs wordt gegeven in gebouwen of op terreinen waarvan de minister heeft beslist, dat zij niet voldoen aan de voorschriften bedoeld in het zesde lid, of schadelijk zijn voor de gezondheid dan wel gevaar opleveren voor de veiligheid.
-
3. Een beslissing als bedoeld in het vorige lid wordt schriftelijk en met redenen omkleed gegeven. Afschriften ervan worden gezonden aan de inspecteur, aan het hoofd van de school en, indien het een bijzondere school betreft, aan het schoolbestuur.
-
4. De minister maakt zijn beslissing onmiddellijk openbaar in de Landscourant.
-
5. Nadat de minister schriftelijk heeft verklaard dat het gebouw of het terrein voldoende is verbeterd mag het onderwijs worden hervat. Dit wordt openbaar gemaakt overeenkomstig het derde en het vierde lid.
-
6. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen zowel in het belang van de gezondheid en de veiligheid van de leerlingen als van het onderwijs voorschriften worden gegeven omtrent de bouw en de inrichting van gebouwen waarin basisonderwijs wordt gegeven, omtrent de inrichting van de bij de school behorende terreinen alsmede het aantal leerlingen dat in de lokalen mag worden toegelaten.
Artikel 22
-
1. Hij die in strijd met artikel 21 onderwijs geeft of doet geven in een afgekeurd lokaal of die als hoofd van een school in een lokaal meer leerlingen toelaat dan het mag bevatten volgens de voorschriften bedoeld in het zesde lid van dat artikel wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.
-
2. Indien het feit, strafbaar gesteld in het eerste lid, wordt gepleegd voordat twee jaren zijn verlopen sedert een veroordeling ter zake van eenzelfde feit onherroepelijk is geworden, wordt een geldboete van de eerste categorie of hechtenis van ten hoogste 14 dagen opgelegd. Bij tweede of volgende herhaling, gepleegd telkens binnen twee jaren, nadat de laatste veroordeling onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis opgelegd van ten hoogste één jaar.
-
3. Het feit, strafbaar gesteld in dit artikel, is een overtreding.
§ 2. Het personeel
Artikel 23
-
1. Tot onderwijzer aan een school voor basisonderwijs kan slechts worden benoemd hij die in het bezit is van:
- a.
een akte van bekwaamheid als bedoeld in artikel 24;
- b.
een bewijs van goed zedelijk gedrag afgegeven door de bevoegde overheid van de plaats of plaatsen waar hij de laatste twee jaren heeft gewoond;
- c.
een geneeskundige verklaring dat hij geen ziels- of lichaamsgebreken heeft die hem voor de vervulling van de betrekking ongeschikt maken;
en die de bevoegdheid tot het geven van onderwijs niet krachtens artikel 33 heeft verloren.
- a.
-
2. Het eerste lid, onder a, is niet van toepassing op hem die belast is met het geven van godsdienstonderwijs.
-
3. De in het eerste lid, onder c, bedoelde verklaring mag niet ouder zijn dan twee jaar. Het onderzoek dat ervoor nodig is, wordt ingesteld vanwege de minister.
-
4. Het bevoegd gezag kan aan een geneeskundig onderzoek doen onderwerpen de onderwijzer die niet reeds ziekteverlof geniet indien daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag gegronde, zowel aan de onderwijzer als aan de geneeskundige, schriftelijk mede te delen redenen bestaan.
Artikel 24
De bewijzen van bekwaamheid tot het geven van basisonderwijs zijn:
- a.
de akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer, bedoeld in artikel 32, vierde lid, onder a, van de Landsverordening voortgezet onderwijs of een ander door de minister aan te wijzen getuigschrift;
- b.
de akte van de bekwaamheid als leidster, bedoeld in artikel 32, vierde lid, onder b, van de Landsverordening voortgezet onderwijs;
- c.
de akte van bekwaamheid als hoofdleidster, bedoeld in artikel 32, vierde lid, onder c, van de Landsverordening voortgezet onderwijs.
Artikel 25
-
1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid, verleent de akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer, bedoeld in artikel 24, onder a, de bevoegdheid tot het geven van basisonderwijs in de vakken, genoemd in artikel 7, derde lid. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld ter zake van het bezit van aanvullende bevoegdheden, vereist voor het geven van speciaal onderwijs.
-
2. De in het eerste lid genoemde akte van bekwaamheid verleent de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in het vak lichamelijke oefening voor zover op de akte een desbetreffende aantekening is gesteld. Voor het geven van onderwijs in de vakken genoemde in artikel 7, derde lid, onder o en p, is bovendien vereist het bezit van de akte van bekwaamheid tot het geven van lager onderwijs in één van deze vakken.
-
3. De akte van bekwaamheid, bedoeld in artikel 24, onder b en c, verleent de bevoegdheid tot het geven van onderwijs aan klassen voor zeer jeugdigen, verbonden aan scholen voor speciaal onderwijs en aan scholen en klassen voor imbecielen met inachtneming van bij ministeriële regeling vast te stellen regels.
-
4. De akte van bekwaamheid, bedoeld in artikel 24, onder c, verleent de bevoegdheid tot het geven van basisonderwijs in de eerste twee leerjaren met inachtneming van een bij ministeriële regeling te treffen regeling.
Artikel 26
De minister kan aan andere bewijzen van bekwaamheid de bevoegdheid verbinden tot het geven van basisonderwijs in een of meer van de vakken genoemd in artikel 7.
Artikel 27
-
1. [vervallen]
-
2. Behoudens het bepaalde in artikel 90, derde lid, kan tot hoofd van een school voor speciaal onderwijs slechts worden benoemd hij die in het bezit is van de akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer, bedoeld in artikel 32, vierde lid, onder a, van de Landsverordening voortgezet onderwijs en een bewijs van bekwaamheid tot het geven van onderwijs in handvaardigheid of in het bezit is van een ander door de minister aan te wijzen getuigschrift.
-
3. Het tweede lid is mede van toepassing op een school voor basisonderwijs waaraan klassen voor speciaal onderwijs zijn verbonden.
-
4. Behalve wanneer volgens de maatstaf van artikel 28 naast het hoofd negen of meer onderwijzers worden vereist, is aan het hoofd tevens het onderwijs in een klas opgedragen. Van deze verplichting kan de minister in bijzondere gevallen vrijstelling verlenen.
Voor scholen voor speciaal onderwijs kan de minister een afwijkende regeling treffen.
Artikel 28
-
1. Aan elke school voor basisonderwijs wordt naast het hoofd ten minste één onderwijzer in het bezit van de akte van bekwaamheid, bedoeld in artikel 24, onder a, vereist, zodra het aantal leerlingen 31 bedraagt. Voor elk veertigtal leerlingen boven de 31 wordt een onderwijzer meer vereist.
-
2. Bij de toepassing van dit artikel wordt tot grondslag genomen het gemiddeld aantal leerlingen dat op 1 september, 1 december, 1 maart en 1 juni van het onmiddellijk voorafgaande schooljaar als werkelijk schoolgaand bekend stond.
Een leerling wordt geacht als werkelijk schoolgaand bekend te staan, indien hij, afwezigheid wegens ziekte niet meegerekend, de aan de teldatum voorafgaande drie maanden gedurende ten minste 60% van de schooltijd aanwezig is geweest.
-
3. Voor het jaar van de opening van een nieuw opgerichte school geldt het aantal leerlingen dat op de laatste dag van de tweede maand, volgende op die waarin de school is geopend, als werkelijk schoolgaand bekend staat. Voor het daarop volgende jaar wordt als grondslag genomen het gemiddelde van de aantallen leerlingen die als werkelijk schoolgaand bekend stonden op de laatste dag van elke maand van het voorafgaande jaar, te rekenen van de tweede maand in de vorige volzin bedoeld.
-
4. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de minister, de inspecteur gehoord, bepalen dat voor enig schooljaar of gedeelte daarvan aan een school meer of minder onderwijzers dan het aantal, vereist ingevolge het eerste lid, werkzaam zullen zijn.
-
5. Voor een school of een klas voor speciaal onderwijs wordt, na overleg met de inspecteur, door de minister het aantal vereiste onderwijzers vastgesteld.
-
6. [vervallen]
Artikel 29
Naast de in artikel 28 bedoelde onderwijzers kunnen onderwijzers worden benoemd, uitsluitend belast met het geven van onderwijs in een of meer van de vakken, vermeld in artikel 7 onder h tot en met p, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.
Artikel 30
-
1. Aan de scholen worden na overleg met de inspecteur toegelaten zij die voor het behalen van bewijzen van bekwaamheid een praktische vorming behoeven.
-
2. Zij die ingevolge het eerste lid worden toegelaten, zijn in het bezit van een bewijs van goed zedelijk gedrag en een geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 23.
Zij zijn werkzaam onder de leiding van een bevoegde onderwijzer.
Artikel 31
-
1. De salarissen en de toelagen, door het bevoegd gezag toe te kennen aan het hoofd, de onderwijzers en het door de minister aan te wijzen overige personeel, worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld.
-
2. [vervallen]
-
3. [vervallen]
-
4. [vervallen]
Artikel 32
Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat het hoofd, de onderwijzers en het overige personeel.
Artikel 33
-
1. De bevoegdheid tot het geven van onderwijs vervalt van rechtswege bij onherroepelijke veroordeling wegens het misdrijf, bedoeld in artikel 2:208 van het Wetboek van Strafrecht.
-
2. De minister kan een onderwijzer die onherroepelijk is veroordeeld wegens een ander misdrijf dan bedoeld in het eerste lid of die bij het geven van onderwijs opvattingen steunt of verkondigt die strijden met de goede zeden of een aansporing inhouden tot ongehoorzaamheid aan de wettelijke regelingen van Sint Maarten, de bevoegdheid tot het geven van onderwijs ontnemen.
Gelijke bevoegdheid komt de minister toe ten aanzien van een onderwijzer die zich aan ergerlijk levensgedrag schuldig maakt.
-
3. [vervallen]
-
4. De onderwijzer die op grond van dit artikel de bevoegdheid tot het geven van onderwijs verliest, is van rechtswege ontslagen met ingang van de dag waarop de beslissing onherroepelijk is geworden.
-
5. [vervallen]
HOOFDSTUK II Overige regels voor het openbaar schoolonderwijs
Artikel 34
De openbare scholen zijn, met inachtneming van de krachtens artikel 19 vastgestelde voorschriften, voor alle leerlingen zonder onderscheid toegankelijk.
Artikel 35
-
1. Het onderwijs aan openbare scholen wordt gegeven met eerbiediging van ieders geloofs- of levensovertuiging.
-
2. De minister kan hem die zich in dit opzicht aan plichtsverzuim schuldig maakt, voor ten hoogste een jaar en bij herhaling voor onbepaalde tijd in zijn bevoegdheid tot het geven van onderwijs aan een openbare school schorsen.
Artikel 36
-
1. De benoeming en de overplaatsing van hoofden van scholen geschieden door de minister na overleg met de directeur.
-
2. De benoeming van onderwijzers geschiedt door de minister na ingewonnen bericht van het hoofd van de school waaraan de benoeming zal geschieden.
-
3. De overplaatsing van onderwijzers en de benoeming van plaatsvervangende hoofden geschieden door de minister na ingewonnen bericht van de hoofden van de desbetreffende scholen.
-
4. [vervallen]
Artikel 37
-
1. Aan elke openbare school voor basisonderwijs is een oudercommissie verbonden.
-
2. De inrichting, de wijze van verkiezing van de leden en de bevoegdheid van de oudercommissie worden geregeld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
Artikel 38
-
1. Bij de vaststelling van het lesrooster wordt door het vrijgeven van uitdrukkelijk in dat rooster vermelde uren gezorgd, dat de leerlingen waarvan de ouders, voogden of verzorgers daartoe de wens te kennen geven, in de schoollokalen of elders godsdienstonderwijs kunnen ontvangen.
-
2. De voor het godsdienstonderwijs bestemde uren vallen binnen de schooltijd en worden voor elke school door het hoofd van de school vastgesteld in overeenstemming met hen die door de besturen der kerkgenootschappen voor die school met het geven van godsdienstonderwijs worden belast.
HOOFDSTUK III Overige voorwaarden voor bekostiging uit de openbare kas van het bijzonder schoolonderwijs
Artikel 39
-
1. Het leerplan kan vakken omvatten die verband houden met richting van het onderwijs.
-
2. Aan de vakken, genoemd in het eerste lid, worden ten hoogste 2 uren per week besteed.
Artikel 40
-
1. Indien binnen redelijke afstand van de woning van de leerling niet de gelegenheid bestaat tot het volgen van het onderwijs aan een openbare school, mag aan deze leerling de toegang tot een uit de openbare kas bekostigde bijzondere school niet worden geweigerd op grond van levensbeschouwing, tenzij de school uitsluitend bestemd is voor interne leerlingen.
-
2. Indien tot een bijzondere school andere leerlingen worden toegelaten dan voor wie de school in verband met de levensbeschouwing wordt in stand gehouden, kunnen deze leerlingen niet worden verplicht tot het volgen van de lessen in de vakken die in verband met die levensbeschouwing aan het leerplan zijn toegevoegd.
Artikel 41
-
1. De bijzondere school staat onder het bestuur van een stichting of van een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging of instelling die zich het geven van onderwijs ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen.
-
2. Het aan de school verbonden personeel maakt geen deel uit van het schoolbestuur.
-
3. Het schoolbestuur draagt zorg voor een deskundige beheer.
Artikel 42
-
1. Het schoolbestuur stelt de ouders, voogden en verzorgers van leerlingen in de gelegenheid een oudercommissie te vormen.
-
2. De inrichting, de wijze van verkiezing van de leden en de bevoegdheden van de oudercommissie worden door het schoolbestuur zoveel mogelijk in overeenstemming met de bepalingen van het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bedoeld in artikel 37, tweede lid, geregeld.
Artikel 43
-
1. Het hoofd, de onderwijzers en het overige personeel, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de bijzondere school zijn in het bezit van een door het schoolbestuur en door henzelf ondertekende akte van benoeming.
-
2. Het schoolbestuur zendt een afschrift van deze aan de inspecteur.
-
3. De akte van benoeming bevat ten minste de bepaling, of de benoeming in vaste of tijdelijke dienst geschiedt, alsmede de bepaling dat de voorschriften betreffende de materiële rechtspositie van het personeel bij het openbaar onderwijs van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 44
-
1. Het hoofd, de onderwijzers en het overige personeel, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van bijzondere scholen kunnen tegen een door het schoolbestuur genomen besluit tot schorsing, tot het opleggen van een disciplinaire straf of tot ontslag anders dan op eigen verzoek, voordat zij de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt of het tijdvak waarvoor zij zijn genoemd, is verlopen, in beroep komen bij de commissie van beroep waarbij het schoolbestuur is aangesloten en aan wier uitspraak het zich onderwerpt. Het beroep moet schriftelijk worden ingesteld binnen 30 dagen nadat het besluit schriftelijk ter kennis van de belanghebbende is gebracht.
-
2. Tijdens de behandeling voor een commissie van beroep loopt geen verjaring met betrekking tot rechtsvorderingen ter zake van besluiten die aan het oordeel van de commissie zijn onderworpen.
Artikel 45
-
1. Een commissie van beroep bestaat uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden, waarvan twee leden en twee plaatsvervangende leden worden gekozen door de schoolbesturen en twee leden en twee plaatsvervangende leden door het personeel van de scholen waarover de commissie haar werkkring uitstrekt. Deze vier leden kiezen het vijfde lid, tevens voorzitter, en diens plaatsvervanger.
-
2. De leden en de plaatsvervangende leden mogen niet zitting hebben in het schoolbestuur, noch deel uitmaken van het personeel van de scholen waarover de commissie haar werkkring uitstrekt.
-
3. Indien het schoolbestuur twee of meer scholen voor basisonderwijs of ander onderwijs in stand houdt, wordt voor deze scholen één commissie van beroep ingesteld.
-
4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de instelling, de samenstelling en de werkwijze van de commissie van beroep.
TITEL III Niet uit de openbare kas bekostigd Bijzonder onderwijs
Artikel 46
-
1. Basisonderwijs mag slechts worden gegeven door hem die in het bezit is van een bij of krachtens landsverordening aangewezen bewijs van bekwaamheid of enig ander bewijs waaruit blijkt, dat hij voldoende geschikt is voor het door hem te geven onderwijs.
-
2. Met betrekking tot het niet uit de openbare kas bekostigd basisonderwijs zijn de artikelen 21, 22, 23, eerste lid, onder b en c, en 33 mede van toepassing.
TITEL IV Aanvang, wijze en beëindiging van de bekostiging
HOOFDSTUK I Aanvang van de bekostiging
Artikel 47
-
1. Er wordt voldoende openbaar basisonderwijs gegeven in een genoegzaam aantal scholen.
-
2. De stichting van een openbare school geschiedt bij landsbesluit.
-
3. De ouders, voogden en verzorgers kunnen onder opgave van een prognose van het aantal kinderen dat de school zal bezoeken, de minister verzoeken te verklaren dat hij de stichting van een openbare school noodzakelijk acht.
-
4. Indien de minister de stichting van een openbare school noodzakelijk acht, doet hij, onder opgave van de redenen, een voordracht voor een landsbesluit teneinde tot stichting van de school over te gaan.
-
5. [vervallen]
Artikel 48
-
1. Een verzoek om bekostiging uit de openbare kas van een bijzondere school wordt ingediend bij de minister.
-
2. Het verzoek kan slechts worden gedaan door een stichting of een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging of instelling als bedoeld in artikel 41. Het verzoek is met redenen omkleed, vermeldt de aard, de omvang en de plaats van vestiging van de school en gaat vergezeld van een prognose omtrent het te verwachten aantal leerlingen en van een voorlopige begroting van inkomsten en uitgaven.
Artikel 49
-
1. De minister brengt een bijzondere school voor bekostiging uit de openbare kas in aanmerking, indien de behoefte aan die school voldoende is gebleken.
-
2. [vervallen]
-
3. [vervallen]
Artikel 50
-
1. Binnen zes maanden na ontvangst van een verzoek als bedoeld in artikel 48, neemt de minister daarop een beslissing.
-
2. De minister stelt de aanvrager in kennis van zijn besluit. Bij inwilliging van het verzoek vermeldt het besluit de datum waarop de minister voornemens is de bekostiging uit de openbare kas te doen ingaan.
-
3. Een afwijzing van het verzoek is met redenen omkleed.
Artikel 51
Indien de minister een beslissing als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet binnen zes maanden heeft genomen, wordt hij geacht afwijzend te hebben beslist.
Artikel 52
-
1. Bij inwilliging van het verzoek neemt de minister de voor de stichting benodigde gelden op in de eerstvolgende begroting.
-
2. [vervallen]
HOOFDSTUK II Wijze van de bekostiging
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 53
-
1. De kosten van de bijzondere scholen, bedoeld in titel II, worden door het Land vergoed met inachtneming van de artikelen 54 tot en met 81.
-
2. Aan bijzondere scholen als bedoeld in het eerste lid, wordt geen vergoeding toegekend dan krachtens de bepalingen van deze landsverordening.
Artikel 54
De kosten van de scholen zijn:
- a.
de salarissen, waaronder worden verstaan de kosten van de salarissen en toelagen, bedoeld in artikel 31, de uitkeringen en vergoedingen waarop de hoofden, de onderwijzers en het overige personeel, bedoeld in artikel 31, eerste lid, aanspraak hebben, de bijdragen tot hun pensioen en tot dat van hun weduwen en wezen, alsmede van de voor hen wettelijk verschuldigde premies;
- b.
de stichtingskosten, waaronder worden verstaan de kosten van het aankopen, stichten, verbouwen, herbouwen en uitbreiden van de schoolgebouwen, met inbegrip van de kosten ter verkrijging van de grond, die van de verandering van inrichting van die gebouwen van het herstellen daarvan, voor zover dit niet het gewone onderhoud betreft, alsmede de kosten van het aankopen, van eerste aanleg en van verandering van aanleg van de voor het onderwijs bestemde terreinen;
- c.
de huren, waaronder worden verstaan de kosten van het huren of van de vergoeding voor het gebruik van de schoolgebouwen, lokalen en terreinen, alsmede de kosten van erfpacht of enig ander beperkt recht;
- d.
de inrichtingskosten, waaronder worden verstaan de kosten van het aanschaffen van schoolmeubelen, leer- en hulpmiddelen en schoolbehoeften, voor zover die aanschaffing niet strekt ter vervanging van leer- en hulpmiddelen die ten gevolge van langdurig gebruik niet meer kunnen worden gebruikt, of tot aanvulling van de voorraad van schoolbehoeften in verband met de vermindering door gebruik;
- e.
de exploitatiekosten, waaronder worden verstaan:
- 1.
de kosten van het onderhoud en van het verzekeren van de schoolgebouwen, lokalen en terreinen en van de daarop rustende lasten;
- 2.
de kosten van het schoonhouden van de schoolgebouwen of lokalen, alsmede die van het gebruik van elektrische energie, gas en water;
- 3.
de kosten van het onderhoud van de schoolmeubelen en de leer- en hulpmiddelen;
- 4.
de kosten van het aanschaffen van leer- en hulpmiddelen en schoolbehoeften, voor zover die aanschaffing strekt ter vervanging van leer- en hulpmiddelen die ten gevolge van langdurig gebruik niet meer kunnen worden gebruikt, of tot aanvulling van de voorraad van schoolbehoeften in verband met de vermindering door gebruik;
- 5.
de administratiekosten;
- 6.
de kosten van de oudercommissie;
- 7.
andere uitgaven ter verzekering van de goede gang van het onderwijs.
- 1.
Artikel 55
Voor zover de wijze van berekening van de vergoeding ten behoeve van de bijzondere scholen in de volgende artikelen niet nader is geregeld, omvat de vergoeding het bedrag die kosten, voor zover de minister daaraan zijn goedkeuring heeft gehecht.
§ 2. Stichtings- en inrichtingskosten
Artikel 56
-
1. De vergoeding van de stichtings- en inrichtingskosten van een bijzondere school omvat het bedrag van de kosten waarvan de minister bij de goedkeuring, bedoeld in het tweede lid, heeft bepaald, dat zij voor vergoeding in aanmerking komen.
-
2. De plannen en begrotingen betreffende de gebouwen en de terreinen zijn onderworpen aan de goedkeuring van de minister.
Artikel 57
-
1. Indien de gebouwen en terreinen om niet zijn verkregen of uit eigen middelen zijn bekostigd, stelt de minister ter bepaling van de kosten de waarde vast die zij op de dag van ingebruikneming of, indien de school op een later tijdstip in het genot van vergoeding is gesteld, op de dag van ingang van de vergoeding hadden. Deze waardevaststelling blijft achterwege, indien de kosten van de gebouwen en de terreinen naar het oordeel van de minister niet voor vergoeding in aanmerking komen.
-
2. Ingeval de gebouwen en de terreinen, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel van de minister een grotere omvang hebben dan voor een overeenkomstige openbare school nodig zou zijn wordt bij de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde waarde slechts rekening gehouden met het gedeelte van de gebouwen en de terreinen dat voor een zodanige openbare school wordt vereist.
-
3. Indien het schoolbestuur zich met de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, niet kan verenigen, wordt de waarde van de gebouwen en de terreinen geschat.
Artikel 58
-
1. De schatting, bedoeld in artikel 57, derde lid, geschiedt door drie deskundigen, van wie een wordt benoemd door de minister, een door het schoolbestuur en de derde door de twee benoemde deskundigen. De kosten van de schatting komen ten laste van het Land.
-
2. De drie deskundigen bepalen het bedrag van de waarde, waarna zij de akte van taxatie zo spoedig mogelijk aan de minister en een afschrift ervan aan het schoolbestuur zenden. Indien de drie deskundigen niet eenstemmig zijn in de bepaling van het bedrag, in die zin dat er een meerderheid en een minderheid bestaan, wordt de waarde vastgesteld op het door de meerderheid geschatte bedrag. Indien ieder van de drie deskundigen een verschillend bedrag aangeeft, wordt de waarde bepaald op het bedrag dat noch het hoogste, noch het laagste is.
Artikel 59
Indien naar het oordeel van de minister het vastgestelde of geschatte bedrag van een gebouw of terrein hoger is dan het bedrag dat voor de stichting van een overeenkomstige openbare school nodig zou zijn, wordt voor de berekening van de vergoeding in de kosten van dat gebouw of dat terrein het laatstbedoelde bedrag door hem in aanmerking genomen.
Artikel 60
Bij de toepassing van de artikelen 57 tot en met 59 omvat de vergoeding het bedrag van de ingevolge die artikelen vastgestelde waarde.
Artikel 61
Geen vergoeding wordt toegekend, indien een gebouw of een terrein naar het oordeel van de minister niet geschikt is voor zijn bestemming.
Artikel 62
-
1. De minister kan een bestaand gebouw geheel of ten dele, al of niet verbouwd, als schoolgebouw ter beschikking stellen van het schoolbestuur.
Indien het schoolbestuur tegen een zodanig besluit bezwaar heeft en dit bezwaar niet door overleg kan worden opgeheven, kan het schoolbestuur een bezwaarschrift indienen bij de minister. Deze beslist binnen twee maanden, de wederpartij gehoord.
-
2. De minister en het schoolbestuur kunnen overeenkomen, dat nieuwbouw vanwege het Land geschiedt.
Artikel 63
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van tijdelijke voorziening in gebouwen of terreinen.
§ 3. Exploitatiekosten
Artikel 64
-
1. Ter berekening van de vergoeding van de exploitatiekosten stelt de minister, na overleg met de schoolbesturen, eens in de drie jaar vast:
- a.
bedragen per lokaal ter bestrijding van de kosten, bedoeld in artikel 54, onder 1 en 2;
- b.
een bedrag per leerling ter bestrijding van de kosten, bedoeld in artikel 54, onder e, onder 3 tot en met 7.
- a.
-
2. Bij de vaststelling van de bedragen per lokaal wordt onderscheid gemaakt tussen de theorielokalen, de verschillende soorten vaklokalen en de overdekte speelplaatsen.
-
3. [vervallen]
Artikel 65
-
1. De vergoeding van de exploitatiekosten van een bijzondere school omvat het bedrag van de werkelijk gedane uitgaven voor de kosten, bedoeld in artikel 54, onder e, tot ten hoogste:
- a.
het bedrag per lokaal, bedoeld in artikel 64, vermenigvuldigd met het aantal voor de school in gebruik zijnde lokalen;
- b.
het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 64, vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal leerlingen.
- a.
-
2. Indien een lokaal slechts gedurende een deel van het jaar - ongeacht de vakanties - in gebruik is, wordt het voor dat lokaal vast te stellen bedrag naar evenredigheid verminderd.
-
3. Bij de berekening van het gemiddeld aantal leerlingen worden tot grondslag genomen de aantallen leerlingen die op 1 maart, 1 juni, 1 september en 1 december van het desbetreffende jaar als werkelijk schoolgaand bekend stonden.
Een leerling wordt geacht als werkelijk schoolgaand bekend te staan, indien hij, afwezigheid wegens ziekte niet meegerekend, de aan de teldatum voorafgaande drie maanden gedurende tenminste 60% van de schooltijd aanwezig is geweest.
Artikel 66
Indien bijzondere omstandigheden naar het oordeel van de minister daartoe aanleiding geven, kunnen de bedragen per lokaal en per leerling of een van beide telkens voor de duur van een jaar worden verhoogd.
Artikel 67
Indien het schoolbestuur meer dan één school voor basisonderwijs of voor voortgezet onderwijs in stand houdt, kunnen de bedragen van de vergoeding van de exploitatiekosten, toegekend voor elk van die scholen afzonderlijk, worden besteed ten behoeve van de exploitatie van die scholen gezamenlijk.
Artikel 68
-
1. Wanneer in een kalenderjaar de werkelijke uitgaven voor de exploitatie van de door een schoolbestuur in stand gehouden scholen het totaal van de vergoedingen voor de exploitatie van die scholen overschrijden, mag het schoolbestuur het verschil tot ten hoogste 20% bestrijden uit de vergoedingen over het volgende kalenderjaar.
-
2. Wanneer in een kalenderjaar de werkelijke uitgaven voor exploitatie van de door een schoolbestuur in stand gehouden scholen minder bedragen dan het maximum van de vergoedingen, mag het schoolbestuur het verschil tot ten hoogste 20% besteden voor de exploitatie in het volgende kalenderjaar.
§ 4. Vaststelling en uitkering van de vergoedingen
Artikel 69
-
1. Het bedrag van de vergoeding waarop het schoolbestuur over het afgelopen kalenderjaar aanspraak heeft, stelt de minister vast na aftrek van:
- a.
de inkomsten die het schoolbestuur geniet uit verhaal van wettelijk verschuldigde bijdragen en premies;
- b.
de door de minister vast te stellen waarde van de roerende zaken die door vervreemding of op andere wijze worden onttrokken aan de bestemming waartoe zij met de vergoeding zijn aangeschaft.
- a.
-
2. Indien het schoolbestuur zich met de vaststelling van het bedrag in het eerste lid, onder b, niet kan verenigen, wordt de daarbedoelde waarde geschat. Op de schatting is artikel 58 van toepassing.
Artikel 70
Van het besluit tot vaststelling, tot weigering of tot gehele of gedeeltelijke inhouding van de vergoeding zendt de minister binnen 14 dagen afschrift aan het schoolbestuur.
Artikel 71
De uitkering van de vergoeding geschiedt bij voorschot volgens door de minister vast te stellen regels. Daarbij worden tevens voorschriften gegeven voor de verrekening van de uitgekeerde voorschotten met het bedrag van de vastgestelde vergoeding.
§ 5. Overige bepalingen
Artikel 72
Het schoolbestuur houdt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels op zodanige wijze boek van zijn inkomsten en uitgaven, dat daaruit blijkt dat de vergoedingen ten behoeve van het onderwijs worden gebruikt.
Desverlangd worden aan de door de minister aangewezen ambtenaren de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers ter raadpleging gegeven.
Het schoolbestuur is gehouden deze boeken en bescheiden tien jaar te bewaren.
Artikel 73
-
1. De stichting, vereniging of instelling kan het bestuur van de school slechts overdragen bij notariële akte. Bij deze akte verbindt de overdragende stichting, vereniging of instelling zich tevens tot de overdracht van de schoolgebouwen, de inventaris en de terreinen ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten en die haar eigendom zijn en wordt bepaald, dat de verkrijgende stichting, vereniging of instelling het hoofd, de onderwijzers en het overige personeel, bedoeld in artikel 31, eerste lid, met ingang van de dag waarop het nieuwe schoolbestuur als zodanig optreedt, in gelijke betrekkingen aan de school benoemt, als door hen aan die school werden vervuld. Deze akte geldt tevens als akte van levering bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De verkrijgende stichting, vereniging of instelling treedt tegenover het Land in alle uit deze landsverordening voortvloeiende rechten en verplichtingen van haar rechtsvoorgangster.
-
2. De minister kan van de verplichting tot eigendomsoverdracht van de schoolgebouwen, de inventaris en de terreinen ontheffing verlenen.
-
3. Onverminderd de voorgaande leden is het zonder toestemming van de minister vervreemden of aan enig beperkt recht onderwerpen van gebouwen, terreinen en roerende zaken, ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten, nietig. De akten van overdracht van schoolgebouwen en terreinen die na overdracht voor onderwijs bestemd blijven, zijn, voor zover zij aan registratierecht en overdrachtsbelasting zijn onderworpen, hiervan vrijgesteld.
Artikel 74
-
1. Indien aan gebouwen, terreinen en roerende zaken ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten, door schuld of nalatigheid van de stichting, vereniging of instelling die de school in stand houdt, schade wordt toegebracht, worden de kosten van herstel niet door het Land vergoed.
-
2. Indien schade, toegebracht aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van scholen, voor vergoeding in aanmerking komt treedt het Land in alle rechten die het schoolbestuur ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.
Artikel 75
-
1. Indien blijkt, dat gebouwen, terreinen of roerende zaken ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten, niet behoorlijk worden onderhouden of niet overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt, kan de minister bepalen dat de vergoeding van de exploitatiekosten geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden, totdat het schoolbestuur ter zake de nodige voorzieningen zal hebben getroffen.
-
2. De vergoeding van de exploitatiekosten kan, eveneens geheel of gedeeltelijk worden ingehouden, indien het schoolbestuur de gebouwen, terreinen of roerende zaken geregeld gebruikt of doet gebruiken voor doeleinden waarvoor niet ingevolge deze landsverordening vergoeding wordt genoten, tenzij dit geschiedt met toestemming van de minister.
Artikel 76
-
1. Indien gebouwen, terreinen of roerende zaken van scholen ten behoeve waarvan een vergoeding in de stichtingskosten of inrichtingskosten is of wordt genoten, geheel of gedeeltelijk aan hun bestemming worden onttrokken of met toestemming van de minister worden vervreemd, anders dan bedoeld in artikel 73, eerste lid, dan wel indien de bekostiging wordt beëindigd, is de stichting, vereniging of instelling aan het Land een bedrag verschuldigd.
Het schoolbestuur kan, buiten het geval van vervreemding, in de plaats van betaling van dit bedrag de eigendom van die gebouwen, terreinen of roerende zaken binnen vier maanden aan het Land overdragen.
-
2. De minister stelt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, vast op de grondslag van de waarde van de gebouwen, terreinen of roerende zaken en de door het schoolbestuur daarvoor ontvangen vergoedingen en uit eigen middelen bestede gelden.
-
3. Bij overdracht van de eigendom van gebouwen, terreinen of roerende zaken ingevolge het eerste lid vergoedt het Land, indien gedeelten van de gebouwen, terreinen of roerende zaken uit eigen middelen zijn bekostigd en hiervoor geen vergoeding werd genoten, een door de minister te bepalen waarde.
-
4. Artikel 58 is van toepassing.
Artikel 77
Artikel 76 is niet van toepassing, indien en voor zover de minister heeft goedgekeurd, dat gebouwen, terreinen of roerende zaken worden bestemd voor ander onderwijs, dan wel worden gebruikt voor andere culturele of maatschappelijke doeleinden.
Artikel 78
Het schoolbestuur geeft de minister en de directeur alle inlichtingen die deze voor de toepassing van dit hoofdstuk verlangen.
Artikel 79
-
1. Indien het schoolbestuur de bij of krachtens deze landsverordening gegeven voorschriften niet nakomt, kan de minister bepalen, dat de vergoeding geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden.
-
2. De minister kent de vergoeding wederom toe, indien hem blijkt, dat de reden voor de toepassing van het eerste lid is vervallen.
Artikel 80
[vervallen]
Artikel 81
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de uitvoering van dit hoofdstuk.
HOOFDSTUK III Beëindiging van de bekostiging
Artikel 82
-
1. Een openbare school wordt opgeheven en de aanspraak op bekostiging ten behoeve van een bijzondere school gaat verloren, indien zij naar het oordeel van de minister, de ouders, voogden en verzorgers gehoord, niet langer in een behoefte voorziet.
-
2. Indien het een bijzondere school betreft, stelt de minister het schoolbestuur in kennis van zijn besluit, dat met redenen is omkleed.
Artikel 83
[vervallen]
TITEL V Toezicht
Artikel 84
Het toezicht op het basisonderwijs is opgedragen aan de minister. Het wordt onder zijn bevelen uitgeoefend door de directeur en door de inspecteur.
Artikel 85
-
1. [vervallen]
-
2. De minister kan voor de uitoefening van het toezicht ambtenaren aanstellen.
-
3. Deze ambtenaren trachten de bloei van het basisonderwijs te bevorderen door overleg met de schoolbesturen, met het personeel van de openbare en bijzondere scholen en met de inspecteurs.
Artikel 86
-
1. De directeur en de inspecteur zorgen door bezoek aan de scholen voortdurend bekend te blijven met de toestand van het basisonderwijs.
-
2. Zij trachten de bloei van het basisonderwijs te bevorderen door overleg met de besturen en het personeel van de openbare en bijzondere scholen en met de ambtenaren, bedoeld in artikel 85, tweede lid.
Artikel 87
De directeur, de inspecteur, de minister en de ambtenaren, bedoeld in artikel 85, tweede lid, zien toe, dat de bepalingen van deze landsverordening en van haar uitvoeringsvoorschriften worden nageleefd. Zij hebben steeds toegang tot de scholen. De schoolbesturen, de hoofden der scholen en de onderwijzers zijn gehouden aan hen alle inlichtingen te geven omtrent de school en het onderwijs die zij verlangen.
Artikel 88
[vervallen]
TITEL VI Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 89
-
1. Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Landsverordening basisonderwijs.
-
2. [regelt de inwerkingtreding]
-
3. [regelt de inwerkingtreding]
Artikel 90
-
[vervallen]
-
-
-
Artikel 91
[vervallen]
Artikel 92
[vervallen]
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl