LANDSBESLUIT van de 19de Maart 1957 no. 4 tot openbaarmaking van een nieuw reglement van orde voor de Staten van de Nederlandse Antillen

Geldend van 18-10-1980 t/m heden

Intitulé

LANDSBESLUIT van de 19de Maart 1957 no. 4 tot openbaarmaking van een nieuw reglement van orde voor de Staten van de Nederlandse Antillen

Te bepalen dat voormeld reglement van orde voor de Staten van de Nederlandse Antillen nevens dit landsbesluit in het Publicatieblad wordt openbaar gemaakt.

Bijlage

REGLEMENT VAN ORDE VOOR DE STATEN VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

HOOFDSTUK I Van het onderzoek der geloofsbrieven

Artikel 1

  • 1.

    De tot lid der Staten gekozene doet van zijn verkiezing blijken door overlegging van de bij wettelijke regeling voorgeschreven stukken, vormende zijn geloofsbrief.

  • 2.

    De ingevolge artikel 44a van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen aangewezen woordvoerder doet van zijn aanwijzing blijken door overlegging van het besluit waaruit blijkt dat hij als zodanig is aangewezen.

  • 3.

    De in het vorige lid bedoelde woordvoerder wordt voor de eerste keer ter vergadering toegelaten nadat hij zich, naar het oordeel van de voorzitter, voldoende gelegitimeerd heeft.

Artikel 2

  • 1.

    Met het onderzoek van de geloofsbrieven van de leden wordt telkenmale een commissie van drie leden belast, waarvan het eerstaangewezen lid voorzitter is.

  • 2.

    Na periodieke aftreding of na ontbinding wordt de commissie benoemd in een openbare „bijeenkomst", waarin meer dan elf gekozen leden tegenwoordig zijn.

Artikel 3

  • 1.

    Deze commissie brengt, na onderzoek van de geloofsbrieven, van de andere vereiste stukken en van die, welke over de verkiezing der leden zijn ingekomen, schriftelijk of mondeling verslag uit.

  • 2.

    De geloofsbrieven en daartoe betrekkelijke stukken worden ter griffie der Staten nedergelegd ter inzage der leden.

Artikel 4

Indien de commissie ter beoordeling van de wettigheid der verkiezing overlegging van stukken of inlichtingen nodig acht, nodigt zij de Regering uit de stukken of inlichtingen aan haar te doen toekomen. Ingeval de Staten zulks nodig achten, handelen zij desgelijks.

HOOFDSTUK II Voordracht voor voorzitter en ondervoorzitter

Artikel 5

  • 1.

    In de eerste na periodieke aftreding of na ontbinding te houden openbare vergadering gaan de Staten over tot het opmaken van de voordrachten voor voorzitter en ondervoorzitter.

  • 2.

    Ingeval periodieke aftreding of ontbinding niet aan de opening der zitting is voorafgegaan, geschiedt het opmaken der voordrachten tijdig vóór de opening van het nieuwe zittingsjaar.

Artikel 6

De plichten van de voorzitter bestaan voornamelijk: in het leiden van de werkzaamheden der Staten; in het handhaven der orde bij de beraadslaging; in het nauwgezet in acht nemen en doen naleven van het Reglement van Orde; in het verlenen van het woord; in het stellen der door de Staten te beslissen vraagstukken; in het aankondigen van de uitkomst der stemmingen en het uitvoeren der besluiten, door de Staten aangenomen.

Artikel 7

De voorzitter mag gedurende de beraadslaging slechts het woord nemen om de staat van het geschilpunt aan te wijzen of om de beraadslaging bij afdwaling tot het juiste punt terug te brengen. Indien hij over het in overweging zijnde onderwerp het woord wil voeren, verlaat hij daartoe de voorzittersstoel en neemt die niet weder in, dan nadat de beraadslaging over dat onderwerp is afgelopen.

Artikel 8

Het voorzitterschap wordt bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter, alsmede in het geval van de tweede zinsnede van het vorige artikel, waargenomen door de ondervoorzitter; bij verhindering of ontstentenis ook van deze wordt gehandeld op de wijze, als bedoeld in artikel 56, 2de lid der Staatsregeling.

Artikel 9

Van de benoeming, de schorsing en het ontslag van de griffier der Staten wordt kennis gegeven aan de Regering en de belanghebbende.

Artikel 10

De griffier wordt, waar dit nodig is, vervangen door de substituut-griffier of door de ambtenaar, die vervolgens het hoogst in rang is ter Griffie.

Artikel 11

  • 1.

    Aan de griffier wordt het beheer opgedragen over de boekerij en over al wat verder tot het huishoudelijke der Staten behoort.

  • 2.

    De voorzitter, bijgestaan door drie leden, daartoe telkenjare door de Staten te benoemen, oefent hierover het toezicht uit. Deze commissie wordt genoemd de Commissie voor huishoudelijke aangelegenheden.Vermenigvuldiging van stukken.

Artikel 12

Alle stukken, bij de Staten binnengekomen en die uit hun aard aan de leden en woordvoerders behoren te worden rondgezonden, worden door de zorg van de griffiervermenigvuldigd en zonodig gedrukt.

HOOFDSTUK III Van de ontvangst en het uitgeleide van de Gouverneur

Artikel 13

  • 1.

    Wanneer de Gouverneur zich naar de zaal der Staten begeeft om de zitting van de Staten te openen of om zijn ambt te aanvaarden, wordt hij door een commissie, daartoe vooraf door de voorzitter benoemd, aan de ingang van het hoofdgebouw opgewacht.

  • 2.

    De leden dier commissie geleiden de Gouverneur naar de voor hem bestemde zetel en nemen alsdan staande hun plaatsen in. De overige leden stellen zich staande bij hunne zitplaatsen op.

  • 3.

    Bij zijn vertrek wordt de Gouverneur door de commissie van opwachting uitgeleide gedaan.

  • 4.

    Hetzelfde heeft plaats, wanneer de waarnemende Gouverneur zich overeenkomstig artikel 16 van het Reglement voor de Gouverneur van de Nederlandse Antillen naar de zaal der Staten begeeft.

HOOFDSTUK IV Van de commissies

Artikel 14

  • 1.

    Er bestaan

a) een Centrale commissie;

b) Vaste commissies.

  • 2.

    Van de Centrale commissie maken alle leden deel uit.

  • 3.

    Bij de aanvang van elk zittingsjaar, alsmede in de eerste na periodieke aftreding of na ontbinding te houden openbare vergadering, delen de leden zich in vaste commissies voor het onderzoek van zekere groepen van onderwerpen.

  • 4.

    Zo nodig worden Bijzondere commissies ingesteld voor het onderzoeken van bepaalde onderwerpen.

  • 5.

    De woordvoerder als bedoeld in artikel 44a der Staatsregeling van de Nederlandse Antillen kan al dan niet op eigen verzoek worden uitgenodigd de vergadering van de Centrale Commissie geheel of gedeeltelijk bij te wonen. Woordvoerders worden alleen toegelaten wanneer het onderwerp dat wordt behandeld hun eiland of eilandgebied de Bovenwindse eilanden regardeert.

Artikel 15

  • 1.

    De voorzitter en ondervoorzitter der Staten zijn respectievelijk voorzitter en plaatsvervangende voorzitter van de Centrale commissie.

  • 2.

    Elke Vaste of Bijzondere commissie wijst haar eigen voorzitter en plaatsvervangende voorzitter aan. Hiervan wordt kennis gegeven aan de voorzitter der Staten.

Rapporteurs.

Artikel 16

  • 1.

    De voorzitters der commissies zijn tevens haar rapporteurs.

  • 2.

    De voorzitter van elke commissie is gehouden aan de voorzitter der Staten op diens aanvraag mededeling te doen van de loop en de stand der werkzaamheden.

  • 3.

    Indien een commissie door ontslag of overlijden onvoltallig is geworden of door voortdurende afwezigheid van een of meer leden in haar werkzaamheden belemmerd wordt, vindt aanvulling plaats op gelijke wijze als zij oorspronkelijk benoemd is.

Artikel 17

De gedachtenwisseling in de commissies is als vertrouwelijk te beschouwen.

HOOFDSTUK V Van het vooronderzoek

Artikel 18

De commissies regelen het vooronderzoek op de wijze, die zij het meest geschikt achten.

Artikel 19

  • 1.

    Een voorstel, stuk, ontwerp-landsverordening, ontwerp-Rijkswet of verzoekschrift, dat bij de Staten binnengekomen is, wordt bij besluit van de openbare vergadering, waarin het voorstel gedaan of het stuk, ontwerp-landsverordening, ontwerp-Rijkswet of verzoekschrift binnengekomen is, gesteld in handen van een der commissies, bedoeld in artikel 14.

  • 2.

    Ingeval de voorzitter der Staten van oordeel is, dat een bepaald onderwerp van zodanig spoedeisend karakter is, dat een besluit van de openbare vergadering niet kan worden afgewacht, is hij bevoegd het voorstel, stuk, ontwerp-landsverordening, ontwerp-Rijkswet of verzoekschrift zelf naar een commissie te verwijzen. Hiervan wordt in de eerstvolgende openbare vergadering mededeling gedaan.

Artikel 20

  • 1.

    De commissies maken een schriftelijk verslag op, dat door de voorzitter der betrokken commissie ondertekend wordt.

  • 2.

    Het verslag wordt, behoudens het bepaalde in het vierde en vijfde lid, rechtstreeks aan de Staten uitgebracht.

  • 3.

    Een dergelijk verslag moet altijd een bepaald voorstel bevatten. Het wordt zo spoedig mogelijk aan de leden toegezonden.

  • 4.

    Wordt een ontwerp-landsverordening gesteld in handen van een Vaste of Bijzondere commissie, als bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 14, dan wordt het verslag aan de Centrale commissie medegedeeld, die het dan al dan niet gewijzigd aan de Regering uitbrengt. Het gevoelen van de minderheid wordt erin uitgedrukt. Van dit verslag wordt mededeling gedaan aan de leden en woordvoerders. Op gelijke wijze wordt gehandeld in gevallen, waarin een ontwerp-landsverordening wordt gesteld in handen van de Centrale commissie, met dien verstande, dat die commissie alsdan haar eigen verslag uitbrengt.

  • 5.

    Op overeenkomstige wijze, als bedoeld in het vierde lid, wordt gehandeld ten aanzien van binnengekomen ontwerpen van Rijkswet, met dien verstande, dat de Centrale commissie het verslag uitbrengt aan de Voorzitter der 2de Kamer der Staten-Generaal.

Artikel 21

  • 1.

    Ingeval de voorzitter der Staten van oordeel is, dat een bepaald onderwerp van zodanig spoedeisend karakter is, dat een beslissing der Staten op het verslag, als bedoeld in het tweede lid van artikel 20, niet afgewacht kan worden, onderwerpt hij dit aan het oordeel van de Centrale commissie.

  • 2.

    Indien de Centrale commissie zich met het oordeel van de voorzitter kan verenigen, geeft zij haar mening omtrent het onderwerp te kennen. Hiervan wordt mededeling gedaan in de eerstvolgende openbare vergadering.

HOOFDSTUK VI Van het houden der openbare vergaderingen

Artikel 22

De voorzitter belegt de vergadering zo dikwijls hij zulks nodig oordeelt of dit door drie leden schriftelijk met opgave van redenen is verzocht en bepaalt daartoe dag en uur.

Artikel 23

Indien een lid of woordvoerder een of meer onderwerpen in de openbare vergadering wenst te bespreken, dient hij zich daartoe schriftelijk tot de voorzitter te wenden. De voorzitter bepaalt de vergadering, waarin het onderwerp (de onderwerpen) in bespreking zal (zullen) worden gebracht.

Artikel 24

  • 1.

    Ieder lid en woordvoerder tekent bij het komen ter vergadering zijn naam op een lijst, die bij de griffier berust.

  • 2.

    Zodra deze lijst getekend is door tenminste twaalf leden, opent de voorzitter de vergadering. De bedoelde lijst blijft ter tafel van de griffier liggen ter ondertekening door de later komende leden of woordvoerders.

Artikel 25

Indien een half uur na het tijdstip, waarvoor de vergadering uitgeschreven is, het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, opent de voorzitter de bijeenkomst. Hij doet de namen der afwezige leden oplezen en constateert, dat het vereiste aantal leden om te beraadslagen en te besluiten niet tegenwoordig is. Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt.

Artikel 26

Wanneer er geen twaalf leden meer ter vergadering tegenwoordig zijn, verdaagt de voorzitter, na zich door hoofdelijke oproeping van het aantal aanwezige leden te hebben verzekerd, de vergadering tot een nader tijdstip.

Artikel 27

  • 1.

    Van elke openbare vergadering worden notulen opgemaakt. Deze behelzen behalve de namen der aanwezige leden, woordvoerders en der Ministers en de door hen ingevolge artikel 65 lid 1 der Staatsregeling aangewezen personen, tevens de namen der afwezige leden of woordvoerders, de korte inhoud van alle ingekomen stukken, een weergave van het gesprokene, een opgave van de uitslag van stemmingen met vermelding van de namen der leden, die zich voor en tegen verklaarden, een omschrijving van alle gedane mededelingen, kennisgevingen en voorstellen en van alle door de voorzitter of de vergadering genomen besluiten.

  • 2.

    Het staat ieder lid vrij ten aanzien van een genomen besluit, zonder opgave der redenen, te doen aantekenen, dat hij zich daarmee niet verenigt.

Artikel 28

  • 1.

    De door de griffier ontworpen notulen worden gedrukt, aan de leden, woordvoerders en de Regering toegezonden en zo spoedig mogelijk goedgekeurd. Goedgekeurd zijnde, worden zij door de voorzitter en de griffier ondertekend.

  • 2.

    Wordt tot wijziging of aanvulling besloten, dan wordt daarvan melding gemaakt in de notulen van de vergadering, waarin tot deze wijziging of aanvulling besloten is en in een nota, welke gehecht dient te worden aan de notulen, waarop zij betrekking heeft.

Artikel 29

  • 1.

    Na de opening der vergadering doet de voorzitter een korte opgave van de sedert de laatste vergadering ingekomen stukken en stelt zodanige processuele beslissing aan de Staten voor als de aard der stukken medebrengt. Beraadslaging omtrent deze stukken betreft uitsluitend de te volgen procedure van behandeling.

  • 2.

    Indien een ingekomen stuk betreft een verzoekschrift, dat niet ondertekend dan wel niet voorzien is van het vereiste zegel, wordt het door de voorzitter ter zijde gelegd. De voorzitter geeft van die terzijdelegging telkens kennis aan de vergadering en aan de belanghebbende.

Artikel 30

  • 1.

    Geen lid of woordvoerder voert het woord dan na het aan de voorzitter verzocht en van deze verkregen te hebben.

  • 2.

    Nadat het woord is verleend aan de woordvoerders, al dan niet op eigen verzoek, teneinde inlichtingen te verstrekken, verleent de voorzitter het woord aan de leden in de volgorde, waarin het is gevraagd. Die volgorde zal blijken uit de inschrijving op een lijst, welke voor elk te behandelen onderwerp ter tekening bij de griffier ligt.

  • 3.

    Nadat de ingeschreven leden het woord gevoerd hebben, geeft de voorzitter gelegenheid tot het maken van opmerkingen over het gesprokene.

Artikel 31

  • 1.

    De orde der spreekbeurten kan verbroken worden, wanneer een lid het woord vraagt over een persoonlijk feit, om een motie van orde betreffende het voorstel in behandeling te doen of over het stellen van het vraagpunt; in welke gevallen het woord in deze zelfde volgorde verleend wordt.

  • 2.

    De voorzitter verleent het woord voor een persoonlijk feit niet dan na een voorlopige aanduiding van het feit. Verkeerde opvatting van bijgebrachte redenen wordt niet aangemerkt als een persoonlijk feit.

  • 3.

    De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing op de woordvoerders, voor zover het betreft ene persoonlijk feit.

Artikel 32

  • 1.

    Elke motie van orde betreffende het voorstel in behandeling moet, om een onderwerp van beraadslaging te kunnen uitmaken, door ten minste drie leden worden voorgesteld of ondersteund.

  • 2.

    De Staten kunnen besluiten dat de beraadslaging over zodanige motie nader afzonderlijk zal worden gevoerd.

Artikel 33

Een motie tot schorsing der beraadslaging moet door ten minste twee leden worden voorgesteld of ondersteund.

Artikel 34

Ieder lid of woordvoerder spreekt staande en van zijn zitplaats of van de spreekplaats en richt zich tot de voorzitter.

Artikel 35

Geen spreker mag in zijn rede gestoord worden, tenzij hij aan het naleven van het reglement van orde moet worden herinnerd.

Artikel 36

  • 1.

    De voorzitter roept de spreker, die van het onderwerp, dat in beraadslaging is, afwijkt, tot de behandeling ervan terug.

  • 2.

    Indien de spreker aan de vermaningen van de voorzitter geen gehoor geeft, kan de vergadering op voorstel van de voorzitter de spreker het woord ontnemen.

Artikel 37

  • 1.

    Indien de spreker zich beledigende uitdrukkingen veroorlooft of de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter vermaand en tot de orde geroepen.

  • 2.

    Indien de spreker aan deze vermaningen geen gehoor geeft, kan de voorzitter hem het woord ontnemen.

Artikel 38

In de vergadering, waarin aan een lid of woordvoerder het woord ontnomen is, mag dit lid of woordvoerder niet meer deelnemen aan de beraadslagingen over het in behandeling zijnde onderwerp.

Artikel 39

Bij ieder in beraadslaging gebracht onderwerp of voorstel, dat in onderdelen of artikelen is gesplitst, wordt eerst beraadslaagd over het onderwerp of voorstel in het algemeen, vervolgens over de onderdelen of artikelen afzonderlijk.

Artikel 40

  • 1.

    Wanneer de voorzitter van oordeel is, dat het onderwerp voldoende is toegelicht, stelt hij de vergadering voor de beraadslaging te sluiten.

  • 2.

    De sluiting der beraadslaging kan eveneens, om dezelfde reden, door drie leden worden voorgesteld.

  • 3.

    Alvorens een voorstel tot sluiting der beraadslaging in stemming te brengen, vraagt de voorzitter aan de aanwezige Ministers of zij nog het woord over het onderwerp wensen te voeren.

Artikel 41

  • 1.

    Nadat de beraadslaging gesloten is, gaat de vergadering tot stemming over. De leden worden in de gelegenheid gesteld hun stem kort en zakelijk te motiveren.

  • 2.

    Wenst geen der leden hoofdelijke stemming dan wordt het in behandeling zijnde artikel, voorstel of onderwerp geacht met algemene stemmen te zijn aangenomen.

  • 3.

    Wenst een der leden hoofdelijke stemming, dan beslist het lot bij welk lid de omvraag een aanvang dient te nemen.

  • 4.

    De voorzitter brengt zijn stem het laatste uit.

  • 5.

    Ieder lid is verplicht zijn stem uit te brengen en doet dit met de woorden „voor" of „tegen" zonder enige bijvoeging.

Artikel 42

Zodra de openbare beraadslaging over enig onderwerp of voorstel bepaald is, staat het aan ieder lid vrij ondertekende voorstellen tot wijziging aan de voorzitter in te zenden. Deze voorstellen worden vermenigvuldigd en met de meeste spoed onder de leden rondgedeeld. Een of meer exemplaren worden door de zorg van de griffier aan de Regering gezonden, indien de voorstellen een ontwerp-landsverordening betreffen.

Artikel 43

  • 1.

    Elk voorstel tot wijziging kan door de voorsteller worden toegelicht.

  • 2.

    Het kan geen onderwerp van beraadslaging uitmaken, tenzij het door ten minste twee leden ondersteund wordt.

  • 3.

    Deze ondersteuning wordt niet vereist bij veranderingen door de voorsteller in zijn voorstel tot wijziging gebracht, tenzij de vergadering anders beslist.

Artikel 44

  • 1.

    De behandeling van voorstellen tot wijziging, gedurende de loop der beraadslaging ingediend, kan op voorstel van de voorzitter of van drie leden door de vergadering worden uitgesteld.

  • 2.

    In dat geval wordt het voorstel eveneens rondgedeeld.

  • 3.

    De bepalingen gelden ook voor veranderingen door of namens de Regering gedurende de beraadslagingen in enig voorstel gebracht.

Artikel 45

  • 1.

    Wanneer niemand meer wijzigingen in het aan de orde zijnde artikel of in de beweegredenen wenst voor te stellen, noch daarover het woord te voeren, wordt de beraadslaging over dat deel van het voorstel gesloten.

  • 2.

    Daarna wordt tot stemming overgegaan en wel zodanig, dat eerst de ondergeschikte wijzigingen aan de orde worden gesteld, daarna de wijziging zelve, waarop zij betrekking hebben. Vervolgens worden de artikelen of de beweegredenen zelf, al dan niet gewijzigd, in omvraag gebracht. De wijziging, die de verste strekking heeft, heeft de voorrang.

Artikel 46

Behoudens het bepaalde in artikel 47 wordt na de beraadslaging over de onderdelen of artikelen het onderwerp of voorstel in zijn geheel, zoals het na die beraadslaging is vastgesteld, aan een eindstemming onderworpen. Het tweede lid van artikel 41 is ten deze van toepassing.

Artikel 47

Indien een ontwerp-landsverordening in de loop der beraadslaging een of meer wijzigingen heeft ondergaan, wordt de eindstemming over het ontwerp in zijn geheel tot een volgende vergadering uitgesteld, tenzij de Staten besluiten om de eindstemming onmiddellijk te houden. In die tussentijd kunnen door de leden wijzigingen, mits schriftelijk, worden voorgesteld. Over die wijzigingen, over veranderingen door de Regering voorgesteld en over de daarmede in verband staande artikelen, kan, tenzij de Staten anders besluiten, vóór de eindstemming worden beraadslaagd. Alleen die voorstellen van nieuwe wijzigingen, welke door de aangenomen wijzigingen of de verwerping van artikelen noodzakelijk zijn geworden, zijn hierbij toegelaten.

HOOFDSTUK VII Van het recht van initiatief, het recht van interpellatie en het vragenrecht

Artikel 48

  • 1.

    Alle voorstellen van leden naar aanleiding van artikel 77 der Staatsregeling worden schriftelijk en ondertekend bij de griffier ingediend.

  • 2.

    Het voorstel wordt gedrukt en aan de leden, woordvoerders en de Regering gezonden.

Artikel 49

  • 1.

    Indien een lid verlangt, dat de Staten een of meer Ministers zullen uitnodigen tot het geven van inlichtingen als bedoeld in artikel 65, tweede lid der Staatsregeling, zal hij daartoe een schriftelijk gemotiveerd voorstel indienen, dat in behandeling zal worden gebracht, wanneer het door ten minste twee leden ondersteund wordt.

  • 2.

    Het voorstel, zoals door de vergadering aangenomen, wordt ten spoedigste aan de desbetreffende Minister (s) toegezonden.

Artikel 50

  • 1.

    Ieder lid kan, ook zonder verlof van de Staten, naar de bepalingen van de volgende alinea aan één of meer Ministers vragen stellen.

  • 2.

    Zodanige vragen moeten kort en duidelijk worden geformuleerd en bij de voorzitter worden ingediend. Deze deelt die mede aan de betrokken Minister(s), tenzij bij hem, wegens vorm of inhoud der vragen, tegen toepassing van dit artikel overwegend bezwaar bestaat, in welk geval hij de steller terstond daarvan in kennis stelt. De vragen worden in de eerstvolgende openbare vergadering door de voorzitter ter kennis van de leden gebracht.

  • 3.

    Indien het antwoord door de Minister (s) schriftelijk is ingezonden, heeft geen mondelinge behandeling plaats.

  • 4.

    De steller kan echter verzoeken, dat zijn vragen mondeling worden beantwoord. Wanneer de betrokken Minister (s) dit verzoek inwilligt (inwilligen), maakt de voorzitter deze beantwoording zo spoedig mogelijk tot agendapunt van een volgende openbare vergadering. De steller der vraag kan dan nog kortelijk een vraag over hetzelfde onderwerp ter nadere opheldering doen en deze op zeer beknopte wijze toelichten. Hij kan bij die gelegenheid niet het verlof vragen, bedoeld in artikel 49. Aan andere leden wordt het woord niet verleend.

  • 5.

    De schriftelijk beantwoorde vragen worden met de antwoorden aan het slot van de notulen van de eerstvolgende vergadering afgedrukt.

HOOFDSTUK VIII Van het doen van benoemingen, voordrachten of keuzen van personen

Artikel 51

  • 1.

    Bij iedere stemming over personen voor benoemingen of voordrachten, in de Staatsregeling of het Statuut vermeld, benoemt de voorzitter drie leden

tot stemopnemers. Nadat de voorzitter het getal der tegenwoordig zijnde leden en de eerstbenoemde der stemopnemers dat der in de bus gevonden stembriefjes hebben opgegeven, wordt ieder stembriefje door de eerstbenoemde der stemopnemers opgelezen en door de beide andere stemopnemers gecontroleerd en opgetekend. De griffier zal mede de stemmen optekenen en de eerstbenoemde stemopnemer de uitslag der stemming bekendmaken.

  • 2.

    Bijvoegingen op het stembriefje, welke niet tot het doel der stemming strekken, worden niet opgelezen.

Artikel 52

Voor iedere candidaat afzonderlijk wordt een stembriefje ingevuld, hetwelk een duidelijke aanwijzing van de persoon moet bevatten. In geval van twijfel beslissen de Staten.

Artikel 53

Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes worden ter bepaling der meerderheid niet medegerekend onder het getal der geldig uitgebrachte stemmen.

Artikel 54

Een verkregen meerderheid van stemmen geldt niet, wanneer het getal der in de bus gevonden stembriefjes groter is dan dat der leden, die stemden, en dit bestaand verschil van invloed heeft kunnen zijn.

Artikel 55

De stemming is nietig, indien het aantal geldig uitgebrachte stemmen niet groter is dan de helft van het aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel 56

Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen heeft verkregen, heeft er een herstemming plaats tussen de twee personen, die de meeste stemmen op zich verenigd hebben.

Artikel 57

  • 1.

    Mocht een gelijk getal stemmen ten deel zijn gevallen aan twee of meer personen, die voor de herstemming in aanmerking komen, dan beslist het lot wie van hen met het lid, dat de meeste stemmen verkregen heeft, in herstemming komt.

  • 2.

    Indien meer dan twee personen een gelijk aantal stemmen verkregen hebben, dan vindt een herstemming tussen hen plaats. Het lot beslist eveneens, wanneer geen beslissing verkregen wordt.

  • 3.

    Om een beslissing bij het lot te verkrijgen, worden de geldige stembriefjes, behoorlijk toegevouwen, door een der stemopnemers in de bus geworpen, waarna een andere stemopnemer er één uitneemt. De persoon, op het uitgetrokken stembriefje vermeld, is de gekozene.

HOOFDSTUK IX Vergaderingen met gesloten deuren

Artikel 58

De deuren worden gesloten, wanneer ten minste vier leden zulks vorderen of de voorzitter het nodig acht.

Artikel 59

De Staten, met gesloten deuren vergaderd, kunnen omtrent het aldaar behandelde geheimhouding opleggen.

Artikel 60

De geheimhouding wordt door alle leden en woordvoerders, ook door hen, die later van het verhandelde kennis hebben genomen, bewaard. Zij kan door de Staten, met gesloten deuren vergaderd, opgeheven worden.

Artikel 61

  • 1.

    Van de vergaderingen met gesloten deuren worden door de griffier notulen gehouden. Zij worden dadelijk of in een volgende vergadering met gesloten deuren voorgelezen en aan goedkeuring onderworpen.

  • 2.

    Ten aanzien van deze notulen wordt overeenkomstig gehandeld als bedoeld in artikel 27, 1ste lid.

HOOFDSTUK X Van de uitoefening van het recht van onderzoek (enquête)

Artikel 62

  • 1.

    Een voorstel tot het instellen van een onderzoek (enquête) wordt in schrift gebracht en ondertekend bij de Staten ingediend.

  • 2.

    Wanneer het voorstel gedaan wordt door een der commissies, bedoeld in artikel 14, naar aanleiding van een bij haar in overweging zijnd onderwerp, geschiedt dit bij verslag, in een openbare vergadering uit te brengen.

Artikel 63

  • 1.

    Het voorstel omvat een nauwkeurige omschrijving van het onderwerp van het onderzoek en, zo mogelijk, de namen van getuigen of deskundigen. Het is, behoudens het geval in het tweede lid van het vorige artikel, vergezeld van een memorie van toelichting.

  • 2.

    Het voorstel en de memorie van toelichting worden gedrukt en aan de leden, de woordvoerders en aan de Regering toegezonden.

Artikel 64

  • 1.

    Wanneer de Staten, na het voorstel in een vergadering van de Centrale commissie te hebben onderzocht, tot het instellen van het onderzoek besluiten, bepalen zij het aantal leden, waaruit de Commissie van Onderzoek zal bestaan en het aantal leden, dat ten minste tot de afneming der verhoren wordt vereist. De leden der commissie worden door de voorzitter aangewezen, tenzij de Staten anders besluiten.

  • 2.

    De voorzitter zorgt voor de plaatsing van het besluit der Staten in het blad, waarin van overheidswege de officiële berichten worden geplaatst.

Artikel 65

  • 1.

    De Staten bepalen bij elk besluit tot het instellen van een onderzoek de termijn, binnen welke het onderzoek zal zijn afgelopen.

  • 2.

    Die termijn kan op voorstel der commissie door de Staten worden verlengd.

Artikel 66

  • 1.

    De getuigen en de deskundigen worden ondervraagd door de voorzitter der commissie en door hare leden, mits aan de voorzitter het woord vragende.

  • 2.

    De schriftelijke aantekening der afgelegde verklaringen of gegeven berichten geschiedt door de griffier.

Artikel 67

Wanneer een getuige verdacht wordt meineed te hebben gepleegd, wordt daarvan door de commissie of de Staten kennis gegeven aan het Openbaar Ministerie.

Artikel 68

Alle door de commissie opgemaakte stukken dragen de handtekening van de voorzitter en de griffier, tenzij enige wettelijke regeling meer of andere handtekeningen vereist.

Artikel 69

  • 1.

    Na afloop van het onderzoek of zo dikwijls als de commissie dit gedurende het onderzoek nodig oordeelt, of de Staten daartoe besluiten, doet de commissie van haar verrichtingen verslag aan de Staten.

  • 2.

    De processen-verbaal der gehouden verhoren en de overige bescheiden van het ingestelde onderzoek worden ter griffie der Staten overgebracht.

  • 3.

    De processen-verbaal der verhoren worden openbaar gemaakt, tenzij de Staten daaromtrent anders beslissen. De Staten kunnen ook de openbaarmaking van andere stukken van het onderzoek bevelen.

  • 4.

    De wijze van openbaarmaking wordt voor elk geval door de Staten beslist.

Artikel 70

  • 1.

    Van de ontbinding der commissie wordt kennis gegeven in het blad, waarin van overheidswege de officiële berichten worden geplaatst.

  • 2.

    In dat geval, alsmede in het geval, dat de bevoegdheid van de commissie eindigt wegens ontbinding van de Staten, worden de stukken van het onderzoek ter griffie der Staten overgebracht.

HOOFDSTUK XI Van het ontslag der leden en van de gevolgen der shilling ener zitting

Artikel 71

Een lid, dat met inachtneming van artikel 54, leden 1 en 2, der Staatsregeling zijn ontslag neemt, doet hiervan onverwijld mededeling aan de Staten.

Artikel 72

Alle werkzaamheden der Staten of van de krachtens dit reglement gevormde of benoemde commissies — de behandeling van voorstellen van de Regering daaronder begrepen — die bij de sluiting van een zitting onafgedaan zijn gebleven, worden in het volgend zittingsjaar hervat, tenzij de Staten anders beslissen.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 73

  • 1.

    Alle tekenen van goed- of afkeuring zijn aan de toehoorders verboden. De voorzitter zorgt voor de handhaving van dit verbod en voor de bewaring van behoorlijke stilte.

  • 2.

    Hij kan bij overtreding de toehoorders of degene, die de orde stoort of gestoord heeft, gelasten de vergaderzaal te verlaten.

Artikel 74

De toehoorders kunnen alleen met ongedekten hoofde de vergadering bijwonen.

Artikel 75

Op voorstellen tot herziening van dit reglement van orde zijn de bepalingen van Hoofdstuk V van toepassing.

Artikel 76

Dit reglement treedt in werking met ingang van 14 Mei 1957, op welke datum het bestaande reglement, opgenomen in P.B. 1948 no. 88, komt te vervallen.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de 11de Maart 1957.