BESLUIT van den 18den September 1935, ter uitvoering van artikel 19 van de ,,Bouw- en Woningverordening 1935” (P.B. 1935 No.64)

Geldend van 24-11-1951 t/m heden

Intitulé

BESLUIT van den 18den September 1935, ter uitvoering van artikel 19 van de ,,Bouw- en Woningverordening 1935” (P.B. 1935 No.64)

AFDEELING I Voorschriften voor eenvoudige gebouwen zonder verdieping en met een grondoppervlak van minder dan 100 M2.

Artikel 1

Onder alle buitenmuren en dragende muren moet een doorgaande steenen fundeering tot op een voldoend vasten grondslag worden gemaakt met een aanlegbreedte van ten minste 0.25 M.

Het opgaande muurwerk moet, wanneer dit wordt uitgevoerd in beton of in steen van regelmatigen kantigen vorm, worden gemaakt ter dikte van ten minste 10 centimeter.

Breuksteenmetselwerk moet een dikte hebben van 25 c.M.

Alle metselwerken moeten worden uitgevoerd met toepassing van een mortel bestaande uit 1 deel cement op 4 deelen zand.

Bij het gebruik van houten wanden moeten de stijlen, welke het geraamte van het gebouw vormen, een minimum afmeting hebben van 5 bij 10 c.M..

De hoekstijlen van dit geraamte moeten ten minste 10 bij 10 c.M. bedragen.

De afstand tusschen de stijlen onderling mag niet meer bedragen dan 1 meter.

Tusschen de stijlen moeten voldoende regels en schoren worden aangebracht.

De stijlen moeten aan de onderzijde worden verankerd in een aan de fundeering bevestigde voetplaat en aan de bovenzijde in een muurplaat.

Deze platen moeten ten minste een afmeting hebben van 5 bij 10 c.M.

Bij een overspanning van de vloerbalken van 2 M. moeten de balkafmetingen ongeveer zijn: 5 bij 15 c.M.

Bij een overspanning van de balken van 3 M. moeten de balkafmetingen ongeveer zijn: 6 bij 16 c.M.

Bij een overspanning van de balken van 4 M. moeten de balkafmetingen ongeveer zijn: 8 bij 18 c.M.

Bij een overspanning van de balken van 5 M. moeten de balkafmetingen ongeveer zijn: 8 bij 23 c.M.

Bij een overspanning van de balken van 6 M. moeten de alkafmetingen ongeveer zijn: 8 bij 28 c.M.

De afstand van de vloerbalken mag niet meer bedragen dan 65 centimeter.

Het hout van de vloer zoowel als van de wandbekleeding moet zijn van geploegd goed timmerhout van ten minste 2,3 centimeter dikte.

Bij gebouwen, gelegen op minder dan 25 M. afstand van andere gebouwen, moeten de keukenvloer en de wanden van de keuken zijn gemaakt van onbrandbaar materiaal.

Het dak van een woning moet een volkomen afsluiting zijn tegen wind en regen.

Dakbedekkingen van pannen mogen geen flauwer helling hebben dan 30 graden en dakbedekkingen van gegolfde platen niet flauwer dan 15 graden.

Golfplaten moeten een minimum overlap hebben van anderhalve golfbreedte aan de zijde en 10 c.M. aan de onderzijde.

Alle goten moeten waterdicht zijn en zoodanig worden gemaakt dat daarin geen water kan blijven staan, of naar binnen kan overloopen.

Het hout van de kapsanten moet een minimum doorsnede hebben van 5 bij 10 c.M.

De kapsanten moeten worden voorzien van voldoende schoren en trekplaten.

Alle verbindingen van de kapspanten moeten vakkundig worden uitgevoerd.

Indien de kap wordt uitgevoerd zonder gordingen mogen de afstanden van de spanten niet meer dan 70 c.M. bedragen.

Indien een kap wordt uitgevoerd met gordingen mogen de afstanden van de spanten niet meer dan 3 meter bedragen.

Artikel 2

De wandhoogte van deze woningen mag niet hooger zijn dan 3,5 meter, gemeten tusschen den vloer en den onderkant van de muurplaat.

De kleinste wandhoogte van de vertrekken mag niet minder zijn dan 2,6 meter.

Artikel 3

De minimum hoogte van de vloer van de woning moet een minste 0.20 meter boven de kruin van den weg zijn gelegen volgens aanwijzing vanwege het bestuurscollege.

Artikel 4

De hoofdingang van een woning moet, gemeten in den dag, ten minste 0.85 meter wijd en over deze wijdte ten minste 2 meter hoog zijn.

Indien in een woning een gang of portaal wordt gemaakt, moet deze ten minste een breedte hebben van 0.85 meter, een hoogte van 2 meter en een oppervlak van 1.25 m2, na aftrek van alle betimmering.

Een van de ruimten, bestemd tot woonvertrek, moet een grondoppervlakte hebben van tenminste 12 M2; een van de ruimten, bestemd tot slaapvertrek, van tenminste 7 M2; een keuken van tenminste 4 M2; elk van de andere vertrekken van tenminste 5 M2.

Indien in een geheel of gedeeltelijk voor woning bestemd gebouw geen afzonderlijk slaapvertrek aanwezig is, moet het woonvertrek een grondoppervlakte hebben van tenminste 21 M2.

Indien in een geheel of gedeeltelijk voor woning bestemd gebouw geen afzonderlijke keuken aanwezig is, moeten de vloer en de wanden van een der vertrekken zijn gemaakt van onbrandbaar materiaal.

De vloeren van de genoemde ruimten moeten boven het in artikel 3 bedoelde peil zijn gelegen.

De verhouding tusschen de grootste en kleinste afmeting van een vertrek mag niet meer bedragen dan 5 tot 3.

Het oppervlak van de vertrekken en van de keuken wordt gemeten tusschen de betimmering op 1 meter hoogte boven de vloer.

Elk vertrek van een woning moet rechtstreeks van buiten daglicht en lucht ontvangen door een of meer beweegbare ramen.

Het gezamenlijk raamoppervlak, waardoor het daglicht en de buitenlucht onbelemmerd moeten kunnen binnenstroomen, mag niet minder bedragen dan 1/15 deel van het vloeroppervlak.

Wanneer deze ramen hun licht ontvangen uit gangen tusschen gebouwen van minder dan 2 meter breedte, of van binnenplaatsen van minder dan 3 meter breedte, gemeten loodrecht op het vlak van het raam, dan wordt het oppervlak van deze ramen slechts voor ¾ in rekening gebracht.

Als raamoppervlak in bovengenoemde zin wordt bedoeld bij niet beweegbare ramen het oppervlak, gemeten in de kasten van de jalouzieen, en bij beweegbare ramen het oppervlak, gemeten in den dag van het raamkozijn.

Artikel 5

De afstand tusschen de buitenwanden van een woning en de buitenwanden van een beerput of zinkput moet tenminste 1 meter bedragen.

De afstand tusschen een waterput of een in den grond gebouwde regenbak en een beer- of zinkput mag niet minder bedragen dan respectievelijk 75 en 50 meter.

In bepaalde gevallen kan het bestuurscollege vrijstelling van laatstgenoemd voorschrift verleenen.

Artikel 6

De eigenaar van een gebouw is verplicht te zorgen, dat het omringende erf behoorlijk wordt afgewaterd en het huishoudwater wordt afgevoerd naar daarvoor bestemde afvoerleidingen. Indien zulks niet wel mogelijk is, moet het huishoudwater worden afgevoerd naar een van boven gesloten en van een stankpijp voorziene zinkput, welke voor elke daarop aangesloten woning een inhoud moet hebben van tenminste 1 M3.

De goten en riolen op de terreinen moeten in behoorlijken staat worden gehouden, zoodanig dat er geen water of vuil in achterblijft.

Indien goten zich voortzetten over een naburig erf, moeten daarin op de erfgrens ijzeren tralies worden geplaatst op geen grooter onderlingen afstand dan 0.02M. en behoorlijk worden onderhouden.

Elk privaat moet door wanden van steen of van geploegd goed timmerhout, door een dichte zoldering en een goedsluitende deur van de omringende ruimte zijn afgesloten. De privaten moeten rechtstreeksche gemeenschap hebben met de open lucht door een beweegbaar raam of door een luchtkoker van ten minste 0.2 vierkante Meter oppervlakte en ontoegankelijk zijn voor vliegen.

De privaten, die loozen op een riool, moeten van een voldoende inrichting tot waterspoeling zijn voorzien. De privaten, die niet kunnen loozen op een riool of op open water, moeten loozen op een beer- of zinkput. De inhoud van deze beerput moet voor elk van bovengenoemde woningen ten minste 3 M3 bedragen.

Deze beer- of zinkput moet zijn voorzien van een ontluchtingspijp.

AFDEELING II Voorschriften voor gebouwen met een oppervlak grooter dan 100 M2 en voor gebouwen met een of meer verdiepingen.

Artikel 7

Aannamen voor de berekening.

§ 1.

Bij de berekening van de afmetingen van de verschillende constructiedeelen moet worden aangenomen:

a.als toevallige belasting, per M2:

voor vloeren van vertrekken

200 K.G

voor vloeren van zolders in woonhuizen

150 K.G.

voor schoollokalen

300 K.G.

voor vloeren van vergader- en danszalen

500 K.G.

voor opeengehoopte menschenmassa zooals optrappen in openbare gebouwen

500 K.G.

voor winddruk, de richting te rekenen onder eenhoek van 10 graden met het horizontale vlak,normaal

70 K.G.

b.als eigen gewicht per M2:

voor vloer- en plafondconstructie voor vertrekken

80 K.G.

voor dakbedekking van asbestcement, metaal, glas of mastiek

30-50 K.G.

voor dakconstructie met bedekking van pannen en met beschieting

125 K.G.

idem zonder beschieting

100 K.G.

voor dakconstructie met bedekking van leien

75 K.G.

voor dakconstructie met bedekking van houtcement ter dikte van o.95-0,08 M

120-180 K.G

c.als eigen gewicht van de bouwstoffen per M3:

aarde en leem

1600 K.G.

zand, droog

1550 "

zand, nat

2000 "

grind of steenslag

1550 "

metselwerk van klinkers

1750 "

metselwerk van betonsteen

2000 "

eikenhout

800 "

grenen- dennen- en vurenhout

650 "

gegoten gips

1000 "

bims cement platen

850 "

hardsteen

2700 "

graniet

2800 "

kalksteen

2370 "

marmer

2800 "

zandsteen

2500 "

glas

2600 "

beton

2000 "

gewapend beton

2400 "

gegoten ijzer

7200 "

wel- en vloeiijzer

7800 "

lood

11400 "

zink

7200 "

d.als toe te laten spanning per cM2, in de materialen een maximum dan:

trek

druk

wel en vloeiijzer (als balken)

1000 K.G.

1000 K.G.

gegoten ijzer

250 "

500 "

gegolfd plaatijzer

500 "

500 "

eikenhout in de richting van de vezels

100 "

80 "

grenen- en dennenhout in de richting van de vezels

65 "

65 "

eikenhout loodrecht op de richting van de vezels

25 "

25 "

grenen- en dennenhout loodrecht op de richting van de vezels

15 "

15 "

glas

75 "

graniet

45 "

marmer

24 "

hardsteen op groeflegger liggend

25 "

kalksteen naar de hardheid

15 "

metselwerk in breuksteen

8 "

metselwerk van betonsteen

10 "

beton

25 "

Indien constructies voor gebouwen uitgevoerd worden in gewapend beton, zullen berekeningen moeten worden overgelegd voldoende aan de Gewapend Betonvoorschriften van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (G.B.V. 1930), met dien verstande, dat de daarbij toegelaten spanningen voor beton slechts voor 2/3 in rekening zullen mogen worden gebracht.

§ 2.

De afmetingen van dragende en steunende deelen moeten zoodanig gekozen worden, dat voldoende zekerheid tegen knik bestaat. De grootste doorbuiging van balken mag niet meer bedragen dan 1/600 van de theoretische lengte.

§ 3.

In bijzondere gevallen en bij het gebruik van andere bouwstoffen of van andere samenstelling van bouwstoffen als genoemd in paragraaf 1 van dit artikel, wordt door het bestuurscollege de te verwachten belastingen, het eigen gewicht van de bouwstoffen of van hare samenstellingen, en de daarin toe te laten spanning bepaald.

Artikel 8

Hechtheid van fundamenten, muren, balcons en andere uitbouwsels, vloeren, bintlagen, kappen, trappen en leuningen, zolderingen, daken deuren en ramen.

§ 1.

Fundeeringen.

Onder alle muren en dragende onderdeelen, behalve onder die, welke uit den aard van het bouwwerk moeten aanvangen boven peil of boven een ruimte, waarvan de vloer beneden peil is gelegen en onder muren, welke scheidingsmuren zijn van ondergeschikt belang voor de hechtheid van het bouwwerk, zoo die niet tot mede-ondersteuning van balklagen dienen zoomede onder alle vrijstaande schoorsteenen moeten door gaande massieve fundamenten worden gemaakt. de fundamenten moeten in verband met den bouwgrond, met de hoogte en zwaarte van het bouwwerk van voldoende afmetingen en hechtheid zijn.

§ 2.

Muurwerken.

De dikte van de muren eventueele beklamping en bepleistering niet medegerekend wordt als volgt bepaald.

Buitenmuren en draagmuren onmiddellijk aansluitende aan de kap van een gebouw moeten een minimum dikte hebben van 15 cM.

De dikte van deze muren zal voor elke verdieping moeten toenemen met 3 cM. per verdieping.

Hierbij moet worden gerekend, dat de verdiepingshoogte niet meer mag bedragen dan 5 M. Indien een verdieping hooger mocht zijn dan 5 M. dan zal de dikte van deze muren worden vastgesteld door het bestuurscollege.

Het is verboden op bestaande muren te bouwen of van deze muren gebruik te maken, behalve wanneer daartegen naar het oordeel van het bestuurscollege geen bezwaar bestaat.

Bij het optrekken van de muren van een gebouw mag tot aan de balklaag van de eerste verdieping het verschil in hoogte tusschen in aanbouw zijnde muren niet meer bedragen dan 3.25 M. en daar boven niet meer dan 1.60 M.

Het verzwakken van muren door het daarin maken van openingen, uitgezonderd voor deuren en ramen, of door het aanbrengen van holten, kassen, nissen, rookkanalen en dergelijke is verboden.

Van deze bepalingen zijn uitgezonderd uitsparingen voor water- en electriciteitsmeters en leidingen, mits deze uitsparingen geen verzwakking van de constructie ten gevolge hebben. Boven alle deuren en raamopeningen moeten lateien worden aangebracht van voldoende draagkracht tenzij het kozijnhout voldoende zwaar is om als latei dienst te doen. Elk bintlaag uitgezonderd die op den beganen grond, moet, behalve daar waar ze gestuikt is, om het andere bint door aan beide einden aangebrachte gesmeedijzeren ankers in de muren bevestigd worden.

Gestuikte binten, uitgezonderd die op den beganen grond, moeten onderling behoorlijk bevestigd worden door smeedijzeren koppelijzers al of niet met klauwen in de muren of door middel van beklamping ter weerszijden.

De sluitmuren moeten tenminste ter plaatse van elk penant bij elke bintlaag aan het tweede of derde bint met smeedijzeren ankers behoorlijk verankerd worden.

De muren welke geen spanten dragen moeten daarenboven behoorlijk worden verankerd aan de nok en voorzooveel noodig aan de gordingen.

De verankering en de bevestiging moeten zijn aangebracht voordat met het optrekken van de muren wordt voortgegaan.

§ 3.

Balklagen.

Alle balklagen, ongeacht uit welk materiaal samengesteld, moeten worden gemaakt volgens de afmetingen welke overeenstemmen met de belasting die daarop kan worden verwacht.

Het is verboden op vloeren, waarvan de balklagen zijn berekend voor een bepaalde belasting, zwaardere lasten toe te laten. De minimum oplegging van balken moet 10 c.M, bedragen.

Het is verboden houten binten te lasschen anders dan op of onmiddellijk naast een tusschen-steunpunt.

Alle raveelingen en verdere verbindingen van binten moeten zoodanig worden uitgevoerd, dat geen verzwakking van de benoodigde doorsnede van de binten kan optreden.

Balcons en andere uitbouwsels van gevels moeten op voldoende wijze gesteund en aan de gevel of aan de balklagen bevestigd worden.

§ 4.

Vloeren moeten in zoodanige afmetingen zijn geconstrueerd als passend zijn voor de lasten die de vloer zal moeten dragen.

Indien vloeren worden samengesteld van hout op houten balklagen, moet de ruimte tusschen deze vloer en het maaiveld voldoende worden geventileerd.

§ 5.

Het dak van een woning moet een volkomen afsluiting vormen tegen wind en water.

Het dak van een zoldervertrek moet beschoten worden.

Daken met pannen bedekt mogen geen steiler helling hebben dan 60 graden en niet flauwer dan 30 graden; daken met leien of golfplaten mogen geen steiler helling hebben dan 75 graden en niet flauwer dan 15 graden.

Daken met ander materiaal gedekt als hierboven genoemd mogen geen steiler helling van 60 graden hebben en niet flauwer dan die helling waaronder gevaar bestaat voor het binnendringen van regenwater.

Onder daken zijn niet begrepen torenspitsen.

Alle goten moeten waterdicht zijn.

De dakgoten moeten behoorlijk toegankelijk zijn en een bodembreedte hebben van ten minste 20 c.M.

De gootbodem moet geheel buiten het voorvlak van het opgaande muurwerk zijn gelegen.

De goten moeten zoodanig worden geconstrueerd dat daarin geen water kan blijven staan of naar binnen overloopen.

Het aantal, de wijdte en de vorm der afvoerpijpen moeten zoodanig zijn dat geen gevaar voor overloopen van de goten kan ontstaan.

Spuiers aan goten zijn verboden.

Bij toepassing van platte daken moet de ruimte tusschen de afdekking en de onder de balken aangebrachte zoldering zijn voorzien van een voldoende ventilatie-inrichting.

Bij bedekking van daken met grind moeten maatregelen worden genomen om het afwaaien of afvallen van grind te voorkomen.

Alle kapconstructies moeten worden samengesteld van materiaal van dusdanige afmetingen dat alle op deze constructie te verwachten lasten behoorlijk kunnen worden gedragen.

De kapconstructie moet stevig verankerd worden in de muren van het gebouw.

§ 6.

Constructies in gewapend beton.

Het is verboden gewapend betonconstructies anders uit te voeren dan bepaald in de Gewapend Betonvoorschriften van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (G. B. V. 1930), met inachtname van het reeds bepaalde in paragraaf 1.

Het is verboden beton in gewapende betonconstructies te storten, voordat door of vanwege het bestuurscollege schriftelijke toestemming is verleend.

Ten genoegen van het bestuurscollege moet worden zorg gedragen dat het ijzer tijdens het storten niet verplaatst of verbogen wordt.

Het is verboden de stutten, formeelen en bekistingen van betonconstructies te lossen of te verwijderen voordat door of vanwege het bestuurscollege daartoe schriftelijke toestemming is verleend.

§ 7.

Deuren en beweegbare ramen moeten behoorlijk geopend en gesloten kunnen worden.

Deuren en ramen moeten van een zoodanige constructie zijn en zoodanig zijn aangebracht dat zij een volkomen afsluiting vormen.

§ 8.

Trappen en leuningen moeten zoodanig worden geconstrueerd, dat zij voldoende sterkte hebben om de daarop te verwachten lasten te dragen. Elke trap, welke aan een of meer zijden open is, alsmede balcons en dergelijke moeten voorzien zijn van een voldoend hooge en goed geconstrueerde leuning.

Alle trappen in scholen, theaters, ziekenhuizen en soortgelijke gebouwen moeten uit onbrandbaar materiaal zijn samengesteld.

Artikel 9

De minimum hoogte van de vloer van de woning moet ten minste 0.20 meter boven de kruin van den weg zijn gelegen volgens aanwijzing vanwege het bestuurscollege.

Artikel 10

Hoogte en afmetingen van vertrekken.

De hoogte van de vertrekken mag niet minder dan 2.60 meter zijn, ge meten tusschen de vloer en de zoldering. De hoofdingang van een woning moet, gemeten in den dag ten minste 0.85 meter wijd en over deze wijdte ten minste 2 meter hoog zijn. Indien in een woning een gang of portaal wordt gemaakt, moet deze ten minste een breedte hebben van 0.85 meter en geen kleiner oppervlak dan 1.25 M2, na aftrek van alle betimmering en 2 meter hoogte.

Eén van de ruimten, bestemd tot woonvertrek, moet een grondoppervlakte hebben van tenminste 15 M2; één van de ruimten, bestemd tot slaapvertrek, van tenminste 7 M2; een keuken van tenminste 4 M2; elk van de andere vertrekken van tenminste 5 M2.

Indien in een geheel of gedeeltelijk voor woning bestemd gebouw geen afzonderlijk slaapvertrek aanwezig is, moet het woonvertrek een grondoppervlakte hebben van ten minste 21 M2.

Indien in een geheel of gedeeltelijk voor woning bestemd gebouw geen afzonderlijke keuken aanwezig is, moeten de vloer en de wanden van een der andere vetrekken zijn gemaakt van onbrandbaar materiaal.

De vloeren van de genoemde ruimten moeten boven het in artikel 9 genoemde vloerpeil zijn gelegen.

De verhouding tusschen de grootste en kleinste afmeting van de vertrekken mag niet meer bedragen dan 5 tot 3.

Het oppervlak van de vertrekken en van de keuken wordt gemeten tusschen de betimmering op 1 meter hoogte boven de vloer.

Elk vertrek van een woning moet rechtstreeksch van buiten daglicht en lucht ontvangen, door een of meer beweegbare ramen.

Het gezamenlijke raamoppervlak waardoor het daglicht en de buitenlucht onbelemmerd moeten kunnen binnenstroomen mag niet minder bedragen dan 1/15 deel van het vloeroppervlak.

Wanneer deze ramen hun licht ontvangen uit gangen tusschen gebouwen van minder dan 2 meter breedte, of van binnenplaatsen van minder dan 3 Meter, gemeten loodrecht op het vlak van het raam dan wordt het oppervlak van deze ramen slechts voor ¾ in rekening gebracht.

Als raamoppervlak in bovengenoemde zin wordt bedoeld, bij niet beweegbare ramen het oppervlak, gemeten in de kasten van de jalouzieën en bij beweegbare ramen het oppervlak, gemeten in den dag van het raamkozijn.

Ter bereiking van voor gebruik bestemde ruimten op verdiepingen boven en beneden peil gelegen moeten trappen worden gemaakt. De trappen mogen niet meer dan een kwartslag om een of meer spillen hebben.

De verhouding tusschen op- en aantrede van deze trappen moet, gemeten in den klimlijn, welke op 1/3 gedeelte van de trapbreedte van uit den binnenkant van den buitenboom wordt gerekend, zoodanig zijn, dat de helling in de klimlijn niet meer dan 50 graden voor geheel of voor gedeeltelijk gebogen trappen bedragen.

De hoogte van de optreden mag niet meer zijn dan 0.20 Meter.

Onmiddellijk achter den voorkant van de bovenste trede van een trap moet zich een bordes of althans een vrije bevloerde ruimte bevinden, ter lengte en ter breedte van ten minste de volle trapbreedte.

Trappen welke door 2 of meer verdiepingen gaan, moeten op elke verdieping door een bordes onderbroken worden van ten minste 1 meter lengte tusschen de voorkanten van de treden, terwijl de breedte tenminste gelijk moet zijn aan die van de trap.

In een geheel of gedeeltelijk gebogen trap moeten de treden vakkundig verdreven worden.

Trappen moeten binnen de boomen ten minste 0.80 meter breed zijn.

De vrije ruimte van een trap moet ten minste 2 meter hoog zijn.

Trappen en trapgaten moeten van ten minste één leuning voorzien zijn.

Artikel 11

Afstand tusschen beer- of zinkputten en woning en waterputten of regenbakken.

§ 1.

De afstand tusschen de buitenwanden van een woning en de buitenwanden van de beerput of zinkput moet ten minste 1 meter bedragen.

De afstanden tusschen een waterput, of een in den grond gebouwde regenbak en een beer- of zinkput mogen niet minder bedragen dan respectievelijk 75 en 50 meter.

In bepaalde gevallen kan het bestuurscollege van deze bepaling vrijstelling verleenen.

Artikel 12

De wijze van watervoorziening en verwijdering van water, vuil en faecaliën.

§ 1.

De eigenaar van een gebouw is verplicht te zorgen dat het omringende erf behoorlijk wordt afgewaterd en het huishoudwater wordt afgevoerd naar daarvoor bestemde afvoerleidingen; indien zulks niet wel mogelijk is moet het huishoudwater worden afgevoerd naar een van boven gesloten en van een stankpijp voorziene zinkput welke voor elke daarop aangesloten woning een inhoud moet hebben van tenminste 1 M3.

§ 2.

De goten en riolen op de terreinen moeten in behoorlijke staat orden gehouden, zoodanig dat er geen water of vuil in achterblijft.

Indien goten zich voortzetten over een naburig erf moeten daarin op de erfgrens ijzeren tralies worden geplaatst op geen grooter onderlinge afstand dan 0.02 M. en behoorlijk worden onderhouden.

§3.

Elk privaat moet door wanden van steen of van gegroefd goed timmerhout, door een dichte zoldering en een goedsluitende deur van de omringende ruimte zijn afgesloten. De privaten moeten rechtstreeksche gemeenschap hebben met de open lucht door een draaibaar raam of luchtkoker van ten minste 0.2 vierkante Meter oppervlak en ontoegankelijk zijn voor vliegen.

De privaten die loozen op een riool, moeten van een voldoende inrichting tot waterspoeling voorzien zijn. De privaten, die niet kunnen loozen op een riool of op open water, moeten loozen op een beer- of zinkput. De inhoud van deze beerpunt moet voor elk van bovengenoemde woningen ten minste bedragen 3 M3. Deze beer- of zinkput moert zijn voorzien van een ontluchtingspijp.

Artikel 13

Bijzondere bepalingen.

Ten opzichte van den bouw en de inrichting van gebouwen, bestemd voor winkel, magazijn, pakhuis, werkplaats, fabriek, zwem- en badinrichting, manege, stalhouderij, garage, verplegingsinrichting, hotel, bier- of koffiehuis, restauratie, kerk, school, schouwburg, gebouwen voor het geven van concerten of van publieke vermakelijkheden, circus of voor het houden van bijeenkomsten, vergaderingen en tentoonstellingen kan het bestuurscollege voor elk afzonderlijk geval in het belang van de veiligheid en de gezondheid van de gebruikers bijzondere bepalingen vaststellen.

AFDEELING III Omschrijving van de districten of gedeelten van districten of wegen waarbij het bepaalde van artikel 19 van de ,,Bouw- en woning verordening 1935” (P.B. 1935 No. 64) van toepassing is.

Artikel 14

De voorschriften omschreven in afdeeling 1 van dit besluit zijn van toepassing voor die gebouwen welke gebouwd worden voor wat het eiland Curaçao betreft:

1º. Binnen het gebied begrensd ten Zuiden door: de Caraibsche Zee;

ten westen, ten Noorden en ten Oosten door de Oostgrens van de Piscaderabaai, de Noordgrens van die baai tot de Westgrens van Raphael, de Westgrens van Raphael de Noordgrens van Raphael tot het Zuid-Westpunt van De Savaan, de West- en Noordgrens van de Savaan, de Westgrens van Maduro, de Noordgrens van Maduro tot het Zuid-Westpunt van Moontje, de Westgrens van Moontje, de Oost-grens van Groot-Piscadera tot het hoogtepunt 20.1 van de topografische kaart,de Zuidgrens van Mahoema, de Westgrens van Santa Maria, de Zuidgrens van Salsbach, de Zuidgrens van Steenen Koraal, tot aan het zuidoosthoekpunt van Steenen Koraal vandaar langs de lijn loopende naar het Zuidwesthoekpunt van Maria Maai, door de Zuidgrens van Maria Maai, door de lijn loopende van het Zuidoosthoekpunt van Maria MaaI naar het Noordwesthoekpunt van Chango, door de Noord en Oostgrens van Chango, door de Noord en Oostgrens van Chango, door de Westgrens van Corry, door de lijn welke op honderd meter ten Noorden en evenwijdig loopt aan den Weg van Groot Kwartier naar Sta. Rosa, door de Noord en Oostgrens van Sta. Rosa, door de lijn van het Zuidoosthoekpunt van Sta. Rosa naar het Noordoosthoekpunt van Scherpenheuvel, door de Noord en Westgrens van Scherpenheuvel, door de Noord en Westgrens van Scherpenheuvel tot aan het Zuidwesthoekpunt van Scherpenheuvel, door de lijn naar het Zuiden van het Zuidwesthoekpunt van Scherpenheuvel tot de lijn welke evenwijdig en 200M ten zuiden van den weg naar Caracasbaai loopt, door deze laatst genoemde lijn tot aan de Oost en Zuidgrens van Salinja Abao, tot het Noordoosthoekpunt van Vredenberg, door de Oostgrens van Vredeberg en de Oostgrens van Marie Pompoen;

2º. binnen de strooken van honderd meter breedte ter weerszijden van de geasphalteerde wegen en van de wegen naar het derde district en Bullenbaai tot aan de grens van het derde district en den weg naar Hato.

Voor wat het eiland Aruba betreft:

1º. het gebied begrensd ten Westen vanaf het Zeestrand, door de Oostgrens en een gedeelte als Noordgrens van de zoutpannen ten Noorden van de Paardenbaai tot aan het erfpachtterrein van de Arend Petroleum Maatschappij, door een gedeelte van de Oostgrens van het erfpachtterrein van genoemde maatschappij en verder door de lijn, loopende in het verlengde van voornoemde Oostgrens tot de Noordzijde van den weg naar Madiki;

ten Noorden door een rechte lijn getrokken van laatstgenoemd punt tot de N.W. hoek van Socotora, de Noordgrens van Socotora tot aan de Oostzijde van den weg naar ,,de Noord”, de Oostzijde van laatstgenoemden weg tot de N.W. hoek van Concessie No. 60, een rechte lijn van laatstgenoemd punt tot waar de weg naar Santa Cruz door Rooi-Lagoen wordt gekruist;

ten Oosten door een deel van den Westrand van Rooi-Lagoen, een gedeelte van de Westgrens van Concessie No. 8, de Westgrens van Concessie No. 6, de Westgrens van Concessie No. 58 en verder door een lijn, loopende in het verlengde van laatstgenoemde Westgrens tot aan het zeestrand;

ten Zuiden door het zeestrand van de Paardenbaai tot aan het verlengde van de Oostgrens van de zoutpannen ten Noorden van de Paardenbaai;

2º. Binnen het gebied begrensd;

ten Noorden door de lijn, beginnende in het snijpunt van de Oostgrens van concessie No. 917 en de Zuidgrens van concessie No. 924, langs de Zuidgrens van concessie No. 934, de Zuidgrens van concessie No. 933, de West- en Zuidgrens van huurterrein No. 998, de Zuidgrens en een gedeelte van de Oostgrens van huurterrein No. 1002a, een gedeelte der Zuidgrens van de concessies No. 932 en 926, de West- en de Zuidgrens van concessie No. 927, een deel van den weg naar Boca-Grandi ter lengte van ongeveer 100 Meter;

ten Oosten door een rechte lijn, loopende van den Zuid-Oosthoek van concessie No. 927 over Gouvernementsgrond naar de Oostzijde van de zoogenaamde 6de gate, toegang gevende tot de Amerikaansche kolonie;

ten Zuiden door een deel van de Noordgrens van de erfpachtterreinen van de Lago Oil & Transport Cy. Ltd., het Zeestrand van de St. Nicolaasbaai tot het snijpunt met het verlengde van de Oostgrens van huurterrein No. 991; ten Westen door een lijn van voornoemd snijpunt tot den Zuidoosthoek van huurterrein No. 991, de Oostgrens van dit huurterrein de Oostgrens van concessie No. 919 en een deel van de Oostgrens van concessie No. 917;

3 º. Binnen de strooken van 100 meter breedte ter weerszijden van de geasphalteerde wegen.

Artikel 15

De voorschriften genoemd in afdeeling 2 van dit besluit voor gebouwen van niet eenvoudige aard en grooter dan 100 M2, oppervlakte gelden voor de eilanden Curaçao en Aruba.

Artikel 16

Voor het gedeelte van het in artikel 14 omschreven gebied, voorzoover niet gelegen in het stadsdistrict en niet binnen een afstand van 200 Meter gemeten uit de hoofdwegen kan het bestuurscollege vrijstelling verleenen van de voorschriften vervat in afdeeling 1.

AFDEELING IV

Artikel 17

De beoordeeling of in elk geval wordt voldaan aan de voorschriften van dit besluit berust bij het bestuurscollege.

Artikel 18

Dit besluit treedt in werking op den 1sten October 1935.