Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR133988
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR133988/2
Regeling vervallen per 01-01-2024
Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent nadeelcompensatie (Regeling nadeelcompensatie wegen Noord-Brabant)
Geldend van 09-04-2020 t/m 31-12-2023
Intitulé
Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent nadeelcompensatie (Regeling nadeelcompensatie wegen Noord-Brabant)Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Gelet op artikel 2 van de Verordening wegen Noord-Brabant 2010;
Gezien de adviezen van Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken van 12 oktober en 31 oktober 2011;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten vanwege de belangen die de Verordening wegen Noord-Brabant 2010 beschermt een goed en consistent regime op het gebied van nadeelcompensatie wenselijk achten;
Overwegende dat de bestaande versnipperde regelgeving over nadeelcompensatie wijziging behoeft en Gedeputeerde Staten het uit een oogpunt van harmonisatie en deregulering wenselijk achten één nieuwe integrale regeling vast te stellen;
Besluiten vast te stellen de volgende regeling::
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt mede verstaan onder:
- a.
droge infrastructuur: openbare weg waarvan het onderhoud ingevolge artikel 15 van de Wegenwet bij de provincie berust, waarvoor de provincie de belangen ingevolge artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 beschermt en waartoe in ieder geval behoren rijbanen, fiets- en voetpaden, parkeer-, carpool-, bus- en halteplaatsen, vluchtstroken en andere stroken, bermen, glooiingen, grondkeringen, bermsloten, alsmede de tot de weg behorende verkeersvoorzieningen;
- b.
infrastructurele werken: werkzaamheden ter uitvoering van de provinciale zorgplicht voor wegen;
- c.
kabel: buigzame verbinding, bestaande uit één of meer geleiders, die zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel en geschikt zijn voor het transport van elektrische energie, elektrische signalen of optische signalen;
- d.
kabel of leiding buiten de weg: kabel of leiding buiten de weg die valt onder één van de categorieën openbare werken als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht;
- e.
kabel of leiding met een openbare functie: telecommunicatiekabel of niet-gevulde mantelbuis als bedoeld in de Telecommunicatiewet, elektriciteitskabel, gasleiding, waterleiding of riolering;
- f.
kosten van in- en uitbedrijfstellen: kosten van het spanning- of productloos maken van een kabel of leiding, kosten van het weer in bedrijfstellen van de kabel of leiding en de kosten voor de tijdelijke voorzieningen die nodig zijn om de functie van de kabel of levering op een andere wijze te doen voortduren gedurende de periode dat de kabel of leiding spanning- of productloos is;
- g.
kosten van ontwerp en begeleiding: kosten van onderzoek, voorontwerp, definitief ontwerp, bestek, aanbesteding, gunning, detaillering voor de uitvoering, directievoering, oplevering, onderhoud en garantie van een kabel of leiding;
- h.
leiding: holle buis, vervaardigd van een duurzaam materiaal;
- i.
mantelbuis: kunststof of metalen beschermbuis rondom een kabel of leiding;
- j.
materiaalkosten: kosten van bedrijfseigen materialen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de kabel of leiding, inclusief de beschermingsconstructies;
- k.
nadeel: schade die niet behoort tot het normaal maatschappelijk risico van aanvrager en die drukt op een naar verhouding gering aantal rechtssubjecten die in een vergelijkbare positie verkeren, dan wel in belangrijke mate afwijkt van het nadeel dat op een ieder drukt;
- l.
natte infrastructuur: provinciale waterwegen en dijken met de functie waterkering;
- m.
rechtmatig overheidshandelen: rechtmatige uitoefening door of namens Gedeputeerde Staten van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak;
- n.
uitvoeringskosten: kosten van de uitvoering van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden aan een kabel of leiding en de kosten van de uitvoering van werkzaamheden ter verwijdering van een kabel of leiding die buiten dienst wordt gesteld;
- o.
vergoeding: tegemoetkoming in geleden nadeel, uitgedrukt in geld of bij uitzondering anderszins;
- p.
aanvrager: indiener van een aanvraag om tegemoetkoming in geleden nadeel.
Artikel 2 Recht op nadeelcompensatie
-
1 Gedeputeerde Staten kennen op aanvraag een vergoeding toe aan degene die nadeel lijdt als gevolg van een rechtmatig overheidshandelen, inhoudende:
- a.
het uitvoeren van infrastructurele werken; of
- b.
het verleggen van kabels of leidingen in verband met de uitvoering van infrastructurele werken.
- a.
-
2 In afwijking van het eerste lid kennen Gedeputeerde Staten geen vergoeding toe aan degene die nadeel lijdt als gevolg van een rechtmatig overheidshandelen, inhoudende:
- a.
het verleggen van een kabel als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;
- b.
het verleggen van een kabel of leiding die buiten de weg ligt en onder de werking van artikel 40 van de Onteigeningswet valt.
- a.
Artikel 3 Algemene vereisten
Om voor een vergoeding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende algemene vereisten:
- a.
er bestaat causaal verband tussen het geleden nadeel en het rechtmatig overheidshandelen;
- b.
het nadeel is redelijkerwijs niet anderszins verzekerbaar;
- c.
er is geen sprake van actieve risicoaanvaarding;
- d.
er is geen sprake van passieve risicoaanvaarding;
- e.
er is sprake van een abnormale last;
- f.
er is sprake van een speciale last.
Artikel 4 Vereisten vergoeding verlegging kabels of leidingen
Het verleggen van kabels of leidingen die parallel aan de weg liggen wordt slechts vergoed:
- a.
bij een ligging korter dan 10 jaar in droge infrastructuur;
- b.
bij een ligging korter dan 20 jaar in natte infrastructuur.
Artikel 5 Vereisten aanvraag
Onverminderd artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, bevat de aanvraag om een vergoeding:
- a.
een aanduiding van het besluit dan wel van het rechtmatig overheidshandelen dat het gestelde nadeel naar het oordeel van aanvrager heeft veroorzaakt;
- b.
een motivatie waarom Gedeputeerde Staten gehouden zijn een vergoeding toe te kennen;
- c.
een opgave van aard en omvang van het nadeel, bedoeld in artikel 2, eerste lid;
- d.
een specificatie van de hoogte van het geldbedrag van de verzochte vergoeding.
Artikel 6 Termijn aanvraag
Gedeputeerde Staten kunnen de aanvraag afwijzen indien op het tijdstip van de aanvraag vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met het voor de schadeveroorzakende gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan, en in ieder geval na verloop van twintig jaren nadat de schade is veroorzaakt.
Artikel 7 Deskundige
-
1 Gedeputeerde Staten kunnen advies vragen aan één of meer onafhankelijk deskundigen alvorens een beslissing op de aanvraag om vergoeding te beslissen.
-
2 De deskundige kan zich rechtstreeks wenden tot aanvrager, die op diens verzoek alle relevante gegevens en bescheiden verstrekken die de adviseur nodig heeft.
-
3 Aanvrager of Gedeputeerde Staten verlenen medewerking aan een bespreking van de aanvraag of een plaatsopneming indien de adviseur daartoe verzoekt.
Artikel 8 Hoogte vergoeding in verband met infrastructurele werken
-
1 Een vergoeding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, bestaat uit:
- a.
een vergoeding van het deel van het geleden nadeel dat boven het maatschappelijk
-
risico uitstijgt;
- b.
de redelijke kosten van door aanvrager getroffen maatregelen ter voorkoming of beperking van nadeel;
- c.
de redelijke kosten van door aanvrager ingeschakelde rechts- of deskundigenbijstand voor het laten behandelen van de aanvraag;
- d.
de wettelijke rente, bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, doch niet eerder dan vanaf het moment dat het nadeel zich daadwerkelijk volledig heeft geopenbaard.
- a.
-
2 Op de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het voordeel dat aanvrager heeft verkregen als gevolg van de infrastructurele werken.
Artikel 9 Hoogte vergoeding in verband met verlegging kabels of leidingen
-
1 Een vergoeding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, voor zover betrekking hebbende op kabels of leidingen die de weg kruisen, bestaat uit:
- a.
een volledige vergoeding van de kosten van ontwerp en begeleiding;
- b.
een volledige vergoeding van de uitvoeringskosten.
- a.
-
2 Een vergoeding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, voor zover betrekking hebbende op kabels of leidingen die parallel aan de weg liggen, bestaat uit:
- a.
een volledige vergoeding van de kosten van ontwerp en begeleiding;
- b.
een volledige vergoeding van de uitvoeringskosten;
- c.
een procentuele vergoeding van de materiaalkosten;
- d.
een volledige vergoeding van de kosten van in- en uitbedrijfstellen.
- a.
-
3 Een vergoeding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, voor zover betrekking hebbende op kabels of leidingen die buiten de weg liggen, bestaat uit de vergoeding als bedoeld in het eerste lid.
-
4 De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, onder c, wordt bepaald door de resterende levensduur van de kabel of leiding te vermenigvuldigen met het vergoedingspercentage, opgenomen in bijlage 1.
-
5 De resterende levensduur van een kabel of leiding wordt bepaald door de feitelijke leeftijd van een kabel of leiding in mindering te brengen op de technische levensduur van de kabel of leiding, opgenomen in bijlage 2.
-
6 Voor zover de technische levensduur van een kabel of leiding niet in bijlage 2 is opgenomen, wordt de technische levensduur naar redelijkheid en billijkheid bepaald.
-
7 In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid, wordt voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding als bedoeld in het vierde lid, een kabel of leiding met een technische levensduur van 100 jaar of ouder geacht niet aan veroudering onderhevig te zijn.
-
8 Op de vergoeding, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, wordt in mindering gebracht het voordeel dat aanvrager heeft verkregen als gevolg van het verleggen van kabels of leidingen.
Artikel 10 Voorschot
-
1 Gedeputeerde Staten kunnen aanvrager al dan niet op aanvraag een voorschot toekennen indien naar het oordeel van Gedeputeerde Staten aannemelijk is dat:
- a.
de aanvraag zal leiden tot het toekennen van een vergoeding;
- b.
het belang van aanvrager een voorschot redelijkerwijs rechtvaardigt.
- a.
-
2 Gedeputeerde Staten kunnen, al dan niet met toepassing van artikel 7, advies vragen aan één of meer onafhankelijk deskundigen over het nut en de noodzaak van het toekennen van een voorschot.
-
3 Gedeputeerde Staten kunnen voorwaarden verbinden aan de toekenning van een voorschot.
Artikel 11 Intrekking
-
1 De Regeling Nadeelcompensatie Infrastructurele Voorzieningen provincie Noord-Brabant 2006 wordt ingetrokken.
-
2 De Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Noord-Brabant 2008 wordt ingetrokken.
Artikel 12 Overgangsrecht
Aanvragen die zijn ingediend gedurende de periode dat de Bevriezingsregeling van kracht was, worden behandeld op grond van de Nadeelcompensatieregeling kabels en leidingen Noord-Brabant 2006.
Artikel 13 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 14 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling nadeelcompensatie wegen Noord-Brabant.
Ondertekening
Bijlage 1 behorende bij artikel 9, vierde lid van de Regeling nadeelcompensatie wegen Noord-Brabant
Bijlage 2 behorende bij artikel 9, vijfde lid van de Regeling nadeelcompensatie wegen Noord-Brabant
Toelichting bij de Regeling nadeelcompensatie wegen Noord-Brabant
Algemeen
Het stelsel van nadeelcompensatie is een buitenwettelijk bestuursrechtelijk schadevergoedingsstelsel. Op basis daarvan is een bestuursorgaan onder voorwaarden verplicht tot het vergoeden van onevenredige nadelen die rechtmatige handelingen of besluiten in het kader van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid bij derden hebben veroorzaakt. Er bestaat nog geen algemene wettelijke regeling voor die gevallen van nadeel ten gevolge van een rechtmatige overheidsdaad. Dit is bijvoorbeeld wel voorhanden voor planschade als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Vanwege het ontbreken van een algemene regeling hebben Gedeputeerde Staten in 2006 de Regeling Nadeelcompensatie Infrastructurele Voorzieningen provincie Noord-Brabant 2006 en in 2007 de Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Noord-Brabant 2008 vastgesteld voor het behandelen van aanvragen om nadeelcompensatie. Deze regeling vervangt beide voornoemde regelingen.
Grondslag
De Algemene wet bestuursrecht, hierna afgekort Awb, bevat twee samenhangende bepalingen waarin de grondslag voor nadeelcompensatie is gecodificeerd.
Artikel 3:2 en 3:4, eerste lid, Awb houden in dat aan overheidsbesluiten een belangenafweging vooraf moet gaan. Via de schakelbepaling van artikel 3:1, tweede lid, Awb zijn deze bepalingen ook van overeenkomstige toepassing op privaatrechtelijk en feitelijk handelen van de overheid. Het tweede lid van artikel 3:4 Awb geeft aan dat de nadelige gevolgen van een besluit voor één of meer belanghebbenden niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Het in het eerste lid gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel, in samenhang met het evenredigheidsbeginsel in het tweede lid, en het mede hieraan ten grondslag liggende “égalité devant les charges publiques” (gelijke verdeling van publieke lasten) impliceren een verplichting tot compensatie indien ten gevolge van een rechtmatig overheidshandelen de belangen van derden onevenredig worden geschaad. De schending van het égalitébeginsel moet worden weggenomen door af te zien van het nemen van het besluit, of door wijziging van de inhoud ervan, dan wel – indien nadeel onvermijdelijk is – door het vergoeden van het door het overheidshandelen veroorzaakte nadeel. Er is dus uitsluitend sprake van een voor vergoeding in aanmerking komend nadeel indien het nadeel buiten het normaal maatschappelijke risico van de benadeelde valt – de zogenaamde abnormale last – èn de benadeelde deel uitmaakt van een beperkte groep die deze nadelen ondervindt, terwijl een grote groep baat heeft bij de voordelen van de overheidshandelingen, de zogenaamde speciale last.
Sinds enkele jaren aanvaardt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna afgekort ABRS, het égalité-beginsel als zelfstandige grondslag voor de schadevergoedingsplicht ten titel van nadeelcompensatie. Verwijzing naar de artikelen 3:2 en 3:4 Awb is derhalve strikt genomen niet meer noodzakelijk.
Op grond van het huidige recht en jurisprudentie kan een bestuursorgaan zowel als onderdeel van het nemen van het beweerdelijk schadetoebrengende besluit, het onzuiver schadebesluit, als ook los daarvan in een zelfstandige procedure een beslissing nemen over het al dan niet toekennen van een vergoeding voor het als gevolg van het schadeveroorzakende handelen, het zuiver schadebesluit. Voorts geldt nog dat het zuivere schadebesluit uitsluitend voor bezwaar en beroep openstaat indien de schadetoebrengende handeling is vervat in een volgens de Awb voor bezwaar en beroep vatbaar besluit, dan wel dat op de gevolgen van de handeling een openbaar bekend gemaakte nadeelcompensatieregeling van toepassing is, de zogenaamde processuele connexiteit.
Reikwijdte
Deze regeling ziet uitsluitend toe op de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid van de provincie, op het terrein van infrastructurele werken en op het terrein van het verleggen van kabels en leidingen in verband met infrastructurele werken. Deze regeling is daarom in verschillende gevallen niet van toepassing. In het geval in de compensatie van beweerd nadeel op enigerlei andere wijze is voorzien, is deze regeling niet van toepassing (subsidiariteitvereiste). Mocht het nadeel verzekerbaar zijn, dan is vergoeding op basis van deze regeling uitgesloten. Evenmin is deze regeling van toepassing op schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad of wanprestatie, als bedoeld in onder meer artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek en verder en artikel 6:74 Burgerlijk Wetboek en verder. Tot slot is deze regeling niet van toepassing op kabels en leidingen die vallen onder de werking van de Telecommunicatiewet, hierna afgekort Tw, of de Onteigeningswet.
Infrastructurele werken
In verband met de wettelijke zorgplicht voor haar wegen, voeren Gedeputeerde Staten met regelmaat infrastructurele werken uit. Infrastructurele werken hebben betrekking op de aanleg, reconstructie en onderhoud van wegen of de daartoe behorende verkeersvoorzieningen, ter bescherming van – kort samengevat – belangen als de verkeersveiligheid en doorstroming op de weg en de kwaliteit van de weg.
Uit jurisprudentie blijkt het volgende. Het treffen van overheidsmaatregelen, zoals het al dan niet tijdelijk afsluiten van wegen, het wijzigen van de ligging van wegen of het wijzigen van de verkeerssituatie op de wegen, moet als een normale maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan een ieder zelf de lasten moet dragen. In algemene zin kan een omwonende of aan de weg gevestigde ondernemer immers verwachten dat van de zijde van de wegbeheerder van tijd tot tijd bepaalde maatregelen worden getroffen in het belang van de verkeersveiligheid, doorstroming, onderhoudskwaliteit of leefbaarheid. Voor zover het nadeel als gevolg van de infrastructurele werken echter onevenredig hoog is, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten het buiten het normaal maatschappelijk risico vallende nadeel te vergoeden. Deze regeling bevat daartoe toetsingscriteria.
Kabels en leidingen
Bij de uitvoering van de wettelijke zorgplicht voor wegen kan het noodzakelijk zijn dat kabels en leidingen die in of parallel aan de weg liggen, moeten worden verlegd. Dit is hoofdzakelijk het geval bij de reconstructie van een bestaande weg, of het aanleggen van een nieuwe weg. Tijdens de voorbereiding op dergelijke infrastructurele werken zullen Gedeputeerde Staten in overleg met de betrokken kabel- en leidingeigenaren een nieuwe ligging bepalen. Zodra het ontwerp van de weg definitief is zullen Gedeputeerde Staten de op de liggende kabels en leidingen betrekking hebbende vergunningen intrekken of wijzigen. Daardoor ontstaat een grondslag om een aanvraag om nadeelcompensatie in te dienen. Dit geldt niet voor kabels of leidingen als bedoeld in de Tw, omdat deze buiten de werking vallen van deze regeling.
Voor kabels en leidingen die buiten de weg liggen en verlegd moeten worden vanwege activiteiten van Gedeputeerde Staten ter uitvoering van de wettelijke zorgplicht voor wegen, zoals de aanleg van een nieuwe weg, is deze regeling ook van toepassing tenzij reeds op basis van de Onteigeningswet een vergoeding toegekend is of wordt.
Tot slot
Deze regeling bevat geen bepaling over onvolledige aanvragen. Indien een aanvraag onvolledig wordt ingediend, volgen Gedeputeerde Staten het bepaalde in artikel 4.5 van de Awb een hersteltermijn.
Indien al op voorhand op grond van de gegevens die aanvrager beschikbaar heeft gesteld overduidelijk blijkt dat Gedeputeerde Staten de aanvraag om nadeelcompensatie moeten afwijzen, kunnen zij de aanvraag vereenvoudigd afhandelen. Het plegen van een volledig nader onderzoek of het inschakelen van een extern deskundige is voor de behandeling van de aanvraag dan niet nodig. Er is dan sprake van kennelijke ongegrondheid. Van kennelijke ongegrondheid is bijvoorbeeld sprake indien het causaal verband ontbreekt of indien de leeftijd van een parallel aan de weg liggende kabel of leiding hoger is dan 10, dan wel 20 jaar. Deze regeling bevat geen bepaling over vereenvoudigde behandeling, omdat artikel 4.5 van de Awb daarin voorziet.
Deze regeling bevat geen hardheidsclausule. Gedeputeerde Staten vinden de limitatief opgesomde soorten handelingen waarvoor zij het geleden nadeel kunnen vergoeden, voldoen aan de tot dusver gebleken maatschappelijke behoefte waardoor een hardheidsclausule niet noodzakelijk is.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen
Onder b
Op grond van de Wegenwet en Wegenverkeerswet 1994 heeft de provincie een zorgplicht voor haar wegen, samengevat inhoudende dat zij haar wegen moet onderhouden en belangen zoals de verkeersveiligheid en de doorstroming op de weg moet beschermen. Om aan die zorgplicht te kunnen voldoen is het plegen van onderhoud aan bestaande wegen noodzakelijk. Daarnaast reconstrueert de provincie haar wegen of legt zij nieuwe wegen aan. Naast voornoemde onderhouds- en wegenbouwprojecten voert de provincie ook andere infrastructurele werken uit aan haar wegen, zoals het plaatsen van verlichting en het aanleggen van haltes voor het openbaar vervoer en door Gedeputeerde Staten vergunde veranderingen van de weg.
Onder d
De Minister van Infrastructuur en Milieu kan op grond van artikel 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht een openbaar werk van algemeen nut verklaren. In het geval het voor een werk nodig is om duurzaam of tijdelijk gebruik te maken van een onroerende zaak, dan dient de rechthebbende dat gebruik te gedogen, behoudens het recht op schadevergoeding. Verlegging van kabels of leidingen die buiten de weg liggen en om reden van een infrastructureel werk, waarvoor artikel 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht van toepassing is verklaard, worden vergoed onder het regime van de Onteigeningswet.
Onder f
Voorbeelden van kosten van in- en uitbedrijfstellen zijn de extra kosten van personele aard ten behoeve van de bedrijfsvoering en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten.
Onder h
Voorbeelden van duurzame materialen zijn staal, beton en kunststof.
Onder j
Voorbeelden van materiaalkosten zijn kosten van kabel- of leidingcomponenten, elektrotechnische materialen, werktuigbouwkundige materialen, civieltechnische materialen, bouwmaterialen, kosten van bouwmaterialen voor gebouwen waarin (delen van) kabel- of leidingsystemen zijn ondergebracht en kosten van het transport van de materialen naar de locatie van het infrastructurele werk van de provincie.
Onder n
Voorbeelden van uitvoeringskosten zijn kosten van constructieve voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van de weg gedurende de periode van de verleggingswerkzaamheden, tijdelijke fysieke kabel- of leidingverbindingen die nodig zijn voor de verleggingswerkzaamheden, de kosten van een Constructie All Risks-verzekering in verband met de verleggingswerkzaamheden en de éénmalige kosten verbonden aan het vestigen van zakelijke rechten in verband met de verleggings-werkzaamheden.
Artikel 2 Recht op nadeelcompensatie
Eerste lid
Dit vereiste wordt materiële connexiteit genoemd: het nadeel moet zijn veroorzaakt binnen het kader van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid door hetzelfde bestuursorgaan als dat waaraan nadeelcompensatie wordt gevraagd.
Voorwaarde voor eventuele vergoeding van het nadeel is dat de oorzaak van het beweerde nadeel op zichzelf als een rechtmatig overheidshandelen te kwalificeren is. Gedeputeerde Staten kunnen in beginsel pas een beslissing op een aanvraag tot nadeelcompensatie wegens rechtmatig overheidshandelen nemen als de gestelde schadeoorzaak rechtens onaantastbaar is geworden. Pas dan staat vast of het overheidshandelen als een rechtmatig handelen gekwalificeerd kan worden.
Tweede lid, onder a
Deze regeling is niet van toepassing op kabels die vallen onder de werking van de Tw, omdat het verleggen van die kabels en het eventueel vergoeden van de daarmee gepaard gaande kosten expliciet in de Tw is geregeld. De Tw gaat in artikel 5.8 uit van het adagium “liggen om niet, verleggen om niet”. Consequentie hiervan is dat als er verlegd moet worden, dit ook om niet moet. Als telecomaanbieders nadeelcompensatie zouden kunnen verzoeken, omdat de vergunning die verleend werd op grond van de Verordening wegen Noord-Brabant 2010 wordt ingetrokken, wordt geweld gedaan aan de door de wetgever gemaakte keuze. Het verleggen van kabels die vallen onder de werking van de Tw behoort in principe tot het maatschappelijk risico van de telecomaanbieder. Sinds de inwerkingtreding van de Tw zijn jurisprudentieel daarop nuances aangebracht. De Hoge Raad heeft bijvoorbeeld in 2004 uitgesproken dat wanneer een partij waarop de gedoogplicht niet rust verzoekt om verlegging van kabels die vallen onder de werking van de Tw, de aanbieder van het netwerk waarvan die kabel onderdeel uitmaakt dan aanspraak kan maken op vergoeding van de met verlegging gepaard gaande kosten (Hoge Raad, C03/196HR, LJN AR0264). Met andere woorden, indien de provincie ten behoeve van haar werken zou verzoeken om aanpassing van een telecommunicatienetwerk dat ligt in openbare gronden die (nog) geen eigendom zijn van de provincie, dan draagt zij de verleggingskosten, in plaats van de aanbieder van het netwerk.
Tweede lid, onder b
Voor zover een onteigeningsprocedure wordt gevolgd, bepaalt de Onteigeningswet dat een schadeloosstelling wordt betaald. Artikel 40 van die wet bepaalt dat de schadeloosstelling een volledige vergoeding betreft die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt. Dat geldt ook voor kabels en leidingen die als gevolg van een onteigeningsprocedure moeten worden verlegd. In het vergoeden van nadeel als gevolg van het verleggen van kabels en leidingen die buiten de weg liggen is derhalve reeds voorzien.
Ligt een leiding op basis van eigendom of een ander zakelijk recht, dan wel op grond van een gedoogplicht waarop de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is, dan wordt de vergoeding van de verlegging ook op basis van de Onteigeningswet bepaald.
Artikel 3 Algemene vereisten
Onder a
Tussen het handelen van Gedeputeerde Staten en het beweerde nadeel moet voldoende oorzakelijk verband bestaan (zie onder andere ABRS 9 juni 2004 en 16 maart 2005, Minister van Verkeer en Waterstaat, nr. 2004047771).
Onder b
Dit vereiste wordt het subsidiariteitvereiste genoemd. Het regelt dat de benadeelde slechts aanspraak op vergoeding van nadeel kan maken voor zover het nadeel niet op een andere wijze vergoed kan worden. Dit vereiste voorkomt dat een benadeelde zich ongerechtvaardigd verrijkt doordat hetzelfde nadeel tweemaal vergoed wordt.
Onder c
Onder actieve risicoaanvaarding wordt verstaan het door aanvrager gebruik maken van een begunstigend besluit van Gedeputeerde Staten ondanks dat voorzienbaar was dat binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf de inwerkingtreding van het besluit de begunstigende werking beperkt wordt, dan wel de omstandigheid dat aanvrager een beslissing tot investering in het geschade belang heeft genomen op een moment dat het risico op het ontstaan van de geleden nadelen voor aanvrager redelijkerwijs voorzienbaar was. De risico’s die benadeelde hiermee aanvaardt behoren voor rekening van benadeelde te blijven (onder andere HR 24 november 1995, RvdW 1995, 251C). Zo zal een investering in een belang dat wordt gedaan op het moment dat voorzienbaar was dat het betreffende belang mogelijk zou worden aangetast als een actieve risicoaanvaarding aangemerkt (onder andere ABRS 1 augustus 1997, AB 1998, 37 en 38 en ABRS 18 augustus 2004, nr. 200306635/1).
Bij de beantwoording van de vraag of een nadeel redelijkerwijs ten laste van aanvrager moet blijven wordt bij nadeelcompensatie intensief gekeken naar de (hypothetische) reconstructie van hetgeen waarmee aanvrager, voorafgaand aan de gebeurtenis waarop de eventuele aansprakelijkheid berust, redelijkerwijs rekening kon en moest houden. Belangrijk daarbij is welke eventuele risico’s aanvrager op het moment van investeren redelijkerwijs kon kennen of overzien (voorzienbaarheid).
Voorzienbaarheid kan betrekking hebben op onder meer de aard van de maatregelen, het tijdstip waarop de maatregelen genomen werd, de plaats waar de maatregel genomen werd, de wijze en duur van de uitvoering of de aard en omvang van het uit de maatregel voortvloeiende nadeel. De risico’s waarmee aanvrager redelijkerwijs bekend kon zijn op het moment van investeren worden geacht door benadeelde te zijn aanvaard. Het mogelijke nadeel, voortvloeiend uit maatregelen die verband houden met de eerder genoemde voorzienbare risico’s, dient in beginsel dan ook voor rekening van aanvrager te blijven. Of in een concreet geval risicoaanvaarding wordt aangenomen hangt in belangrijke mate af van het handelen of nalaten van aanvrager zelf. Daarbij wordt uitgegaan van hetgeen van een (geobjectiveerde) benadeelde, die zich van de mogelijkheden en de belangen bewust is, had mogen worden verwacht onder de destijds geldende omstandigheden. Van risicoaanvaarding is in ieder geval sprake op het moment van de investeringsbeslissing de mogelijkheid van een schadeveroorzakende maatregel in voldoende mate kenbaar was om hiermee rekening te houden bij de beslissing tot investeren. Er rust daarbij een duidelijke onderzoeksplicht op de benadeelde om zich voldoende inspanningen getroosten zich te (laten) informeren (zie onder andere ABRS 1 augustus 1997, AB 1998, 37 en 38 en ABRS 18 augustus 2004, nr. 200306635/1).
In geval van actieve risicoaanvaarding wordt niet aan de inhoudelijke beoordeling toegekomen. Om die reden vindt de beoordeling van een eventuele actieve risicoaanvaarding plaats voorafgaand aan de beoordeling van de inhoudelijke en financiële gegevens.
Onder d
Onder passieve risicoaanvaarding wordt verstaan het door aanvrager afzien van het nemen van passende maatregelen vanaf het moment dat in voldoende mate rekening kon worden gehouden met de mogelijkheid dat een belang in de toekomst door een bepaald overheidshandelen zou kunnen worden aangetast. In het geval aanvrager geen passende maatregelen heeft getroffen terwijl hij hiermee redelijkerwijs het nadeel had kunnen voorkomen, dan wordt de benadeelde geacht het nadeel te hebben aanvaard en vindt een mindering plaats op de vergoeding. Het verzuimen nadeel te beperken of te voorkomen wordt aan benadeelde toegerekend (onder andere ABRS 22 augustus 1994, BR 1995, blz. 515 en ABRS 1 februari 2000, AB 2000, 444).
Onder e
Van een abnormale last is sprake indien het nadeel buiten het normaal maatschappelijke risico valt. Het rechtmatig toebrengen van nadelen die daarbinnen vallen, levert in beginsel geen schending van het egalitébeginsel op. De nadelen moeten ten laste van de benadeelde blijven. Bij het normaal maatschappelijke risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening behoort te houden, ook al kan nog niet worden voorzien in welke vorm, op welk moment en wat de duur van de nadeelveroorzakende maatregelen zal zijn. Het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld aan de aard van de nadeelveroorzakende gebeurtenis, als aan de ernst en omvang van het nadeel en ook de aard van het getroffen belang (onder andere ABRS 14 juli 2004, nr. 200306296/1, AB 2005, 214 en ABRS 24 juni 2009, nr. 200807251/1/H2).
Op grond van vaste jurisprudentie van de ABRS (ABRS 14 juli 2004, nr. 200306296/1), geldt als uitgangspunt dat het treffen van een verkeersmaatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, waarmee eenieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van de daardoor getroffenen mogen worden gelaten. In aanvulling daarop heeft de ABRS overwogen dat voorts dient te worden bezien of er bijzondere feiten of omstandigheden zich hebben voorgedaan, op basis waarvan sprake kan zijn van een overstijging van het normaal maatschappelijk risico. Bij deze beoordeling dient een bestuursorgaan voorts rekening te houden met alle relevante feiten en omstandigheden, zowel met betrekking tot de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis, als met de aard van het geschade belang (zie ABRS 21 juni 2006, nr: 200508280/1 en 24 juni 2009, nr. 200807251/).
Onder f
Onder speciale last wordt verstaan het nadeel dat drukt op een naar verhouding gering aantal rechtssubjecten die in een vergelijkbare positie verkeren, dan wel nadeel dat in belangrijke mate afwijkt van het nadeel dat op een ieder drukt. De benadeelde maakt deel uit van een beperkte groep die de nadelen ondervindt, terwijl een grote groep, de referentiegroep, juist baat heeft bij de voordelen van de overheidshandelingen (onder andere HR 18 januari 1991, AB 1991, 241 en HR 3 april 1998, AB 1998, 256). Wil er sprake zijn van een recht op nadeelcompensatie gebaseerd op het égalitébeginsel, dan is een ‘préjudice special’ of speciale last vereist.
Toetsing aan de criteria resulteert in een antwoord op de vraag of het nadeel redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste te blijven van aanvrager behoort te blijven. Voor nadeelcompensatie als gevolg van het verleggen van kabels en leidingen gelden aanvullende specifieke vereisten.
Artikel 4 Vereisten vergoeding verlegging kabels of leidingen
Gedeputeerde Staten hebben in 2006 op basis van de modelregeling van het InterProvinciaal Overleg, hierna afgekort IPO, de Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen 2006 vastgesteld, later vervangen voor de Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen 2008. De oorspronkelijke regeling alsmede de regeling uit 2008 stelden de voorzienbaarheidsperiode vast op vijf jaar en de vergoedingsperiodes voor parallel aan de weg liggende kabels of leidingen vast op 10 jaar voor droge en 20 jaar voor natte infrastructuur. Motivatie voor deze keuzes werd onder meer gevonden in het onderzoeksrapport “Nadeelcompensatie verleggen van kabels en leidingen” uit augustus 1996 van de Universiteit Twente en een uitspraak van de rechtbank van Den Haag van 10 mei 2005 (AWB 04/1898 BESLU). Deze periodes zijn tot op heden niet onredelijk geacht en zijn daarom opnieuw in deze regeling opgenomen. De liggingduur wordt bepaald door de datum van de vergunning voor de liggende kabel of leiding.
Artikel 5 Vereisten aanvraag
Artikel 4:2 Awb bepaalt onder meer dat een aanvraag wordt ondertekend en tenminste de naam en het adres van de aanvrager, een dagtekening en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt bevat. Om een aanvraag zorgvuldig te kunnen behandelen en een weloverwogen, goed gemotiveerd besluit te kunnen nemen, hebben Gedeputeerde Staten aanvullende gegevens nodig. Om het nadeel, geleden als gevolg van infrastructurele werken, aan te tonen kan aanvrager een jaarrekening als bedoeld in artikel 2:361 van het Burgerlijk Wetboek van het jaar waarin het verzochte nadeel optrad indienen, en zo mogelijk de jaarrekeningen van twee daaraan voorafgaande jaren.
Het nadeel als gevolg van het verleggen van kabels en leidingen kan blijken uit facturen.
Artikel 6 Termijn aanvraag
Uitgangspunt is dat een benadeelde de aanvraag tot nadeelcompensatie zo spoedig mogelijk indient. Het is mede uit bestuurlijk oogpunt onwenselijk dat de aanvragen pas jaren nadat het schadeveroorzakende besluit is genomen, worden ingediend. Een voorstel van wet tot aanvulling van de Awb met bepalingen over nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige overheidsdaad voorziet in een termijn. Artikel 4:131 bepaalt dat een bestuurorgaan een aanvraag om nadeelcompensatie kan afwijzen indien het niet binnen vijf jaar nadat benadeelde met het nadeel bekend is geworden, is ingediend, en in ieder geval na verloop van 20 jaar nadat het nadeel is veroorzaakt (Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, Kamerstukken II 2010/11, 32621, nr. 2). Deze bepaling is bij de inwerkingtreding van deze regeling nog niet in werking getreden. Om te voorkomen dat gedurende een relatief korte periode op grond van deze regeling een andere termijn geldt dan komt te gelden op grond van de Awb, sluit deze regeling alvast aan bij de termijn die de Awb zal stellen. De letterlijke tekst van artikel 4:131 van het voorstel van wet is overgenomen.
In geval van verleggingen van kabels en leidingen is de datum van het intrekkings- of wijzigingsbesluit van de vergunning bepalend.
Artikel 7 Deskundige
Eerste lid
Artikel 3:2 van de Awb verplicht Gedeputeerde Staten haar beslissingen zorgvuldig voor te bereiden. Gedeputeerde Staten kunnen het daarom noodzakelijk vinden een extern deskundige in te schakelen om advies uit te brengen over de behandeling van de aanvraag om nadeelcompensatie en de beslissing daarop. Gedeputeerde Staten zullen alle relevante gegevens aan de adviseur ter beschikking stellen, zoals de aanvraag om nadeelcompensatie en de daarop betrekking hebbende documenten. Deze handelwijze sluit aan bij het bepaalde artikel 3:7 en verder van de Awb. Indien Gedeputeerde Staten een deskundige inschakelen, delen zij dit mede aan aanvrager. Dit kan schriftelijk. Mededeling kan ook per e-mail of telefonisch omdat deze handeling niet gericht is op rechtsgevolg.
Tweede en derde lid
Aanvrager is verplicht medewerking te verlenen door alle relevante gegevens ter beschikking te stellen aan de extern deskundige die Gedeputeerde Staten hebben ingeschakeld. De juistheid, volledigheid en relevantie van de door aanvrager aan te leveren gegevens wordt de aanvrager zwaar toegerekend. Op aanvrager rust immers de bewijslast dat het geleden nadeel niet voor zijn rekening moet blijven. In dat kader kan het ook noodzakelijk zijn dat de extern deskundige een plaatsopneming houdt. De externe deskundige beschikt echter niet over een bijzondere opsporingsbevoegdheid en kan zich niet begeven op plaatsen waar aanvrager geen toestemming voor geeft. Het is wel in het belang van aanvrager om zijn medewerking aan een verzoek tot plaatsopneming te verlenen, zodat Gedeputeerde Staten een zorgvuldige en goed afgewogen beslissing op zijn aanvraag kunnen nemen.
Artikel 8 Hoogte vergoeding in verband met infrastructurele werken
Algemeen
Uitgangspunt voor de berekening van de hoogte van de vergoeding is de hoogte van de werkelijke kosten.
Eerste lid, onder a
De hoogte van een vergoeding is nooit gelijk aan de hoogte van het geleden nadeel omgerekend in geld. Het procentuele deel van het geleden nadeel wordt onder meer bepaald door de hoogte van het maatschappelijk risico uitgedrukt in een percentage. Dat percentage wordt bepaald door de stand van het recht op het moment van de aanvraag.
Eerste lid, onder b
Aanvrager heeft een plicht tot schadebeperking en dient derhalve daartoe maatregelen te treffen. Deze verplichting is geïnspireerd door artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek, dat in geval van nadeelcompensatie van overeenkomstige toepassing wordt geacht.
De omvang van deze plicht wordt enerzijds begrensd door redelijkheid. Slechts de maatregelen die door aanvrager binnen de grenzen van de redelijkheid zijn genomen ter voorkoming of beperking van nadeel komen voor vergoeding in aanmerking. De kosten van de nadeelbeperkende maatregelen worden anderzijds begrensd door de omvang van de te beperken nadeel. De kosten van maatregelen mogen het nadeelbedrag niet te boven gaan. Voorbeelden van nadeelbeperkende maatregelen zijn extra adverteren of – voor zover toegestaan en niet reeds in voorzien door Gedeputeerde Staten – het plaatsen van omleidingborden waardoor een door werkzaamheden moeilijk bereikbare locatie toch vindbaar en bereikbaar is.
Eerste lid, onder c
Voor het bepalen van de redelijke kosten van rechts- of deskundigenbijstand sluiten Gedeputeerde Staten aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Tweede lid
Kwantificeerbaar voordeel wordt verrekend. Voorbeelden zijn de economische waarde van vrijgevallen arbeid of de toegenomen opbrengst van een andere winkel van dezelfde keten door overloop van klanten naar die winkel.
Artikel 9 Hoogte vergoeding in verband met verlegging kabels of leidingen
Algemeen
Uitgangspunt voor de berekening van de hoogte van de vergoeding is de hoogte van de werkelijke verleggingkosten. Aan het verleggen van kabels of leidingen gaat overleg tussen de kabel- of leidingeigenaar en Gedeputeerde Staten vooraf. Beide partijen zorgen daarbij niet alleen ervoor dat technisch adequate oplossingen worden gekozen, maar ook dat het verleggen tegen de maatschappelijk zo laag mogelijke kosten kan worden uitgevoerd.
Eerste tot en met derde lid
De vergoeding voor het verleggen van kabels of leidingen die parallel aan de weg liggen, bestaat naast een volledige vergoeding van de kosten van ontwerp en begeleiding en de uitvoeringskosten bovendien uit een procentuele vergoeding van de materiaalkosten en een volledige vergoeding van de kosten van in- en uitbedrijfstellen. Deze systematiek voor het bepalen van een vergoeding wordt sinds de jaren ’90 door de Minister van Verkeer en Waterstaat toegepast op grond van de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 (NKL 1999). Naar analogie van die regeling heeft het IPO in overleg met de koepelorganisaties van nutsbedrijven (Energiened, Velin, Vewin) een model nadeelcompensatieregeling opgesteld die de Bevriezingsregeling verving en uitging van voornoemde vergoedingssystematiek. Het verschil in de samenstelling van de vergoeding is onder meer ingegeven door het verschil in de kans dat een kabel of leiding, afhankelijk van de soort ligging, vanwege een infrastructureel werk moet worden verlegd. De kans op een langere periode van ongestoorde ligging is bij parallel aan de weg liggende kabels of leidingen groter dan bij de weg kruisende kabels of leidingen en wordt daarom procentueel vergoed. Daar staat een voorzienbaarheidsperiode van vijf jaar tegenover. Verlegging binnen die periode wordt 100% vergoed. Over de uit de NKL 1999 overgenomen vergoedingssystematiek hebben het IPO en de koepelorganisaties in de jaren 90 overeenstemming gekregen. Tot op heden is die systematiek niet ter discussie gesteld en wordt daarom opnieuw gehanteerd.
Bij één en dezelfde verlegging kan zich de situatie voordoen dat een enkele te verleggen kabel of leiding bestaat uit zowel een kruisend-, een parallel- als een buitenliggend gedeelte. Voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding voor het kruisende en het parallelle gedeelte binnen de weg, moet gekeken worden naar het doel van de huidige ligging van de kabel of leiding in het gehele waterstaatswerk. Is het doel om parallel te liggen of juist met het oog om te kruisen?
Is er sprake van een kabel of leiding die gedeeltelijk kruist en gedeeltelijk parallel ligt met het doel om parallel te liggen, dan moet de vergoeding voor de verlegging van de gehele kabel of leiding bepaald worden aan de hand van de systematiek voor het parallel aan de weg liggen. Mutatis mutandis geldt dit ook voor de weg kruisende kabels of leidingen.
Is het doel van de huidige ligging van de kabel of leiding niet eenduidig te bepalen, dan dient in het kader van een dergelijke combiverlegging de vergoeding bepaald te worden aan de hand van de vergoedingssystematiek die voor het desbetreffende stuk kabel of leiding geldt. Dit leidt ertoe dat in de praktijk voor wat betreft de nadeelvergoeding een dergelijke combiverlegging als het ware opgeknipt wordt in stukken kruisende kabels of leidingen of parallel liggende kabels of leidingen.
Wanneer sprake is van een verlegging van een kabel of leiding die zowel binnen de grenzen van de weg ligt (kruisende kabel of leiding of parallel aan de weg liggende kabel of leiding) als daarbuiten (buitenleiding), dan moet de vergoeding voor een dergelijke verlegging opgeknipt worden in een gedeelte voor binnen de weg en een gedeelte voor buiten de weg.
Vierde lid
Afhankelijk van de ouderdom van de ingetrokken of gewijzigde vergunning wordt de vergoeding aan de hand van bijlage 1 bepaald. De tabel concretiseert een aftrek voor het maatschappelijk risico. Voor de vergoeding van de kosten van ontwerp en begeleiding is de leeftijd van de te verleggen of verwijderen kabel of leiding niet relevant. Die kosten worden altijd vergoed.
Vijfde en zesde lid
Bijlage 2 bevat een overzicht van de technische levensduur van een kabel of leiding. Voor zover de technische levensduur van een kabel of leiding niet in bijlage 2 is bepaald, wordt de technische levensduur naar redelijkheid en billijkheid bepaald.
Voor het bepalen van een vergoeding wordt de technische levensduur verrekend met de werkelijke leeftijd van de kabel of leiding. Dit concretiseert een aftrek nieuw voor oud.
Zevende lid
Voor het bepalen van de hoogte van de kosten voor het verleggen van kabels of leidingen die een technische levensduur hebben van 100 jaar of meer geldt geen aftrek nieuw voor oud.
Achtste lid
Het verleggen van kabels of leidingen kan naast nadeel ook voordeel opleveren. De hoogte van de vergoeding wordt daarom gecorrigeerd indien zich kwantificeerbaar voordeel voordoet. Voordeel kan bijvoorbeeld bestaan uit een toename van de capaciteit van de nieuwe kabel of leiding, een drukklasseverhoging van een leiding, een evident verkeerd liggende kabel of leiding wordt opgeheven, constructiefouten worden opgeheven, sprake is van achterstallig onderhoud dat wordt opgeheven door een nieuwe kabel of leiding.
Artikel 10 Voorschot
De regeling biedt de aanvrager de mogelijkheid om, vooruitlopend op de beslissing op de aanvraag, Gedeputeerde Staten om een voorschot te vragen. Hiervoor gelden enkele vereisten, zoals dat Gedeputeerde Staten een vorm van zekerheidsstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie, kunnen verlangen.
Een voorschot kan ook ambtshalve worden toegekend. Gedeputeerde Staten voorkomen zo onnodig hoge rentelasten. Hoge rentelasten kunnen ontstaan wanneer op voorhand vaststaat dat de aanvrager recht heeft op vergoeding maar de hoogte daarvan nog niet vaststaat. Betaling van voorschotten, in afwachting van de vaststelling van de uiteindelijk verschuldigde vergoeding, brengt met zich mee dat niet achteraf over het totaal verschuldigde bedrag rente betaald moet worden.
Indien na beoordeling van de aanvraag blijkt dat Gedeputeerde Staten te veel hebben betaald, dan moet aanvrager dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum dat het voorschot is uitbetaald, geheel en onvoorwaardelijk terugbetalen. Aanvrager verklaart zich hiertoe bereid alvorens Gedeputeerde Staten een voorschot toekennen.
Artikel 11 Intrekking
Tweede lid
Sinds de inwerkingtreding van de Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Noord-Brabant 2008 hebben Gedeputeerde Staten die regeling twee keer gewijzigd. Beide wijzigingsregelingen, de Wijzigingsregeling Module C2 Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Noord-Brabant 2008 en de Wijzigingsregeling overgangsrecht Module C2 Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Noord-Brabant 2008, zijn gelijktijdig ingetrokken door intrekking van de Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Noord-Brabant 2008. Gedeputeerde Staten hebben de inhoud van beide wijzigingsregelingen verwerkt in deze regeling.
Artikel 12 Overgangsrecht
Deze regeling bevat uitsluitend overgangsrecht voor aanvragen om nadeelcompensatie die zijn ingediend in de periode dat de Bevriezingsregeling van kracht was, van 1 januari 1996 tot en met 31 december 2007, die op grond van die regeling zijn aangehouden. Reden hiertoe is dat artikel 6 van de Bevriezingsregeling bepaalt dat de provincie ten aanzien van aangehouden zaken zich niet zal beroepen op een te late indiening of verjaring. Bovendien is gebleken dat de Bevriezingsregeling een overeenkomst is, geen regeling, die vervallen is bij inwerkingtreding van de Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Noord-Brabant 2008.
Voor andere aanvragen bevat deze regeling geen overgangsrecht. De reden hiervoor is de volgende. Het beginsel van overgangsrecht is de onmiddellijke werking. Een nieuwe regeling is niet slechts van toepassing op hetgeen nà haar inwerkingtreding voorvalt, doch ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding reeds bestònd, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen (onmiddellijke werking). Een vóór de inwerkintreding ingediende aanvraag valt dus niet automatisch onder de oude regeling maar “koud” onder de nieuwe, tenzij in de nieuwe regeling nadrukkelijk wordt afgeweken. Dat is voor deze regeling niet het geval.
Bijlage 1 behorende bij artikel 9, vierde lid van de Regeling nadeelcompensatie wegen Noord-Brabant
Vergoedingspercentage droge infrastructuur:
Gedurende de eerste vijf jaren bedraagt het vergoedingspercentage 100 (voorzienbaarheidsperiode). Gedurende het begin van het 6e jaar tot het einde van het 10e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0 (80/5 = 16% per jaar, 8% per half jaar, 4% per 3 maanden en 1,33% per maand. Voor zover noodzakelijk wordt de vergoeding tot maximaal detailniveau per maand berekend.
Vergoedingspercentage natte infrastructuur:
Gedurende de eerste vijf jaren bedraagt het vergoedingspercentage 100 (voorzienbaarheidsperiode). Vanaf het begin van het 6e jaar tot het einde van het 20e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0 (80/15 = 5,33% per jaar, 2,67% per half jaar, 1,34% per 3 maanden en 0,44% per maand). Voor zover noodzakelijk wordt de vergoeding tot maximaal detailniveau per maand berekend.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk drs. W.G.H.M. Rutten
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl