Regeling vervallen per 26-01-2019

Algemene Plaatselijke Verordening Horst aan de Maas (APV).

Geldend van 23-09-2011 t/m 03-03-2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Bijlage van gemeenteblad 2011, no.

De raad van de gemeente Horst aan de Maas;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 juni 2011 , gemeenteblad 2011, no. ;

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

b e s l u i t :

  • 1.

    in te trekken de “Algemene plaatselijke verordening Horst aan de Maas”;

  • 2.

    in te trekken de “Algemene plaatselijke verordening Sevenum”;

  • 3.

    in te trekken de “Algemene plaatselijke verordening Meerlo-Wanssum 2006”, met uitzondering van hoofdstuk 4, afdeling 2 Afvalstoffen voor het grondgebied van de voormalige gemeente Meerlo-Wanssum voorzover dit behoort tot de gemeente Horst aan de Maas;

  • 4.

    vast te stellen de “Algemene plaatselijke verordening Horst aan de Maas” zoals deze is gevoegd bij dit besluit;

  • 5.

    te bepalen dat deze verordening in werking treedt op de achtste dag na de dag waarop deze is bekendgemaakt.

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Horst aan de Maas

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 6

Artikel 1:1 Begripsbepalingen 6

Artikel 1:2 Beslistermijn 6

Artikel 1:3 Indiening aanvraag 6

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen 6

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing 6

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing 6

Artikel 1:7 Termijnen 6

Artikel 1:8 Weigeringsgronden 7

Artikel 1:9 7

Artikel 1:10 7

Hoofdstuk 2 Openbare orde 8

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden 8

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden 8

Afdeling 2 Betoging 8

Artikel 2:2 Optochten 8

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen 8

Artikel 2:4 Afwijking termijn 8

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens 8

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken 8

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen 8

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg 8

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. 8

Artikel 2:8 Dienstverlening 9

Artikel 2:9 Straatartiest e.d. 9

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg 9

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan 9

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg 9

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg 9

Afdeling 6 Veiligheid op de weg 10

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid 10

Artikel 2:14 Winkelwagentjes 10

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp 10

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d. 10

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d. 10

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen 10

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp 11

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen 11

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting 11

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn 11

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs 11

Artikel 2:23a Beregeningsinstallaties 11

Afdeling 7 Evenementen 11

Artikel 2:24 Begripsbepaling 11

Artikel 2:25 Evenement 11

Artikel 2:26 Ordeverstoring 12

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen 12

Artikel 2:27 Begripsbepalingen 12

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting 12

Artikel 2:29 Sluitingstijd 12

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting 13

Artikel 2:31 Verboden gedragingen 13

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen 13

Artikel 2:33 13

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan 13

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf 13

Artikel 2:35 Begripsbepaling 13

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie 13

Artikel 2:37 Nachtregister 13

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister 13

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden 13

Artikel 2:39 Speelgelegenheden 13

Artikel 2:40 Kansspelautomaten 14

Afdeling 10a Speelautomatenhallen 14

Artikel 2:40a Begripsbepalingen 14

Artikel 2:40b Vergunning speelautomatenhal 14

Artikel 2:40c Indieningsvereisten 14

Artikel 2:40d Inhoud vergunning 15

Artikel 2:40e Aantal speelautomaten 15

Artikel 2:40f Weigeringsgronden 15

Artikel 2:40g Wijzigingsgronden 15

Artikel 2:40h Intrekkingsgronden 15

Artikel 2:40i Wijziging in exploitatie 15

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid 15

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal 15

Artikel 2:42 Plakken en kladden 16

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d. 16

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen 16

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d. 16

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d. 16

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen 16

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik 16

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen 17

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten 17

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d. 17

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d. 17

Artikel 2:53 Bespieden van personen 17

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur 17

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren 17

Artikel 2:56 Alarminstallaties 17

Artikel 2:57 Loslopende honden 17

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden 17

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden 18

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren 18

Artikel 2:61 Wilde dieren 18

Artikel 2:62 Loslopend vee 18

Artikel 2:63 Duiven 18

Artikel 2:64 Bijen 18

Artikel 2:65 Bedelarij 18

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen 18

Artikel 2:66 Begripsbepaling 18

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister 18

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht 19

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen 19

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven 19

Afdeling 13 Vuurwerk 19

Artikel 2:71 Begripsbepalingen 19

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen 19

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling 19

Afdeling 14 Drugsoverlast 19

Artikel 2:74 Drugshandel op straat 19

Artikel 2:74a Openlijk gebruik en voorbereidingshandeling 19

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen 19

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding 19

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden 19

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen 20

Artikel 2:78 Gebiedsontzegging 20

Afdeling 16 Toezicht op kamerverhuurinrichtingen 20

Artikel 2:79 Begripsbepaling 20

Artikel 2:80 Vergunning 21

Artikel 2:81 Gedragseisen exploitant en beheerder 21

Artikel 2:82 Nadere regels 21

Artikel 2:83 Weigeringsgronden 21

Artikel 2:84 Nachtregister 21

Artikel 2:85 Afbakeningsbepalingen 21

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d. 22

Afdeling 1 Begripsbepalingen 22

Artikel 3:l Begripsbepalingen 22

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan 22

Artikel 3:3 Nadere regels 22

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke 22

Artikel 3:4 Seksinrichtingen 22

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder 22

Artikel 3:6 Sluitingstijden 23

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting 23

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder 23

Artikel 3:9 Straatprostitutie 24

Artikel 3:10 Sekswinkels 24

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke 24

Afdeling 3 Beslissingstermijn: weigeringsgronden 24

Artikel 3:12 Beslissingstermijn 24

Artikel 3:13 Weigeringsgronden 24

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer 25

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie 25

Artikel 3:15 Wijziging beheer 25

Afdeling 5 Overgangsbepaling 25

Artikel 3:16 Overgangsbepaling 25

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente 26

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting 26

Artikel 4:1 Begripsbepalingen 26

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten 26

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten 26

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten 27

Artikel 4:5 Onversterkte muziek 27

Artikel 4:6 Overige geluidhinder 28

Artikel 4:6a (Geluid)hinder in de openlucht 28

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging 28

Artikel 4:7 Straatvegen 28

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen 28

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen 28

Artikel 4:9a Beschadiging van de berm 28

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden 28

Artikel 4:10 Begripsbepalingen 28

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden 29

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege 29

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast 29

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. 29

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen 29

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame 29

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame 29

Afdeling 5 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen 30

Artikel 4:17 Begripsbepaling 30

Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen 30

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen 30

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente 31

Afdeling 1 Parkeerexcessen 31

Artikel 5:l Begripsbepalingen 31

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. 31

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen 31

Artikel 5:4 Defecte voertuigen 31

Artikel 5:5 Voertuigwrakken 31

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a. 31

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen 31

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen 32

Artikel 5:9 Visuele overlast geparkeerde voertuigen met lading 32

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen 32

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen 32

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets 32

Afdeling 2 Collecteren 32

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen 32

Afdeling 3 Venten 32

Artikel 5:14 Begripsbepaling 32

Artikel 5:15 Ventverbod 33

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting 33

Afdeling 4 Standplaatsen 33

Afdeling 5 Snuffelmarkten 33

Afdeling 6 Openbaar water 33

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water 33

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen 33

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats 33

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats 33

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken 33

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen 33

Artikel 5:30 Veiligheid op het water 33

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen 33

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden 34

Artikel 5:32 Crossterreinen 34

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden 34

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken 34

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken 34

Afdeling 9 Verstrooiing van as 35

Afdeling 10 Wegsleepregeling 35

Artikel 5:35 Begripsomschrijvingen 35

Artikel 5:36 Aanwijzing van wegen en weggedeelten waar voertuigen kunnen worden verwijderd, overgebracht en in bewaring gesteld in het belang van het vrijhouden van wegen en weggedeelten 35

Artikel 5:37 Plaats van bewaring voertuigen en openingstijden. 35

Artikel 5:38 Kosten overbrengen en bewaren voertuigen. 35

Artikel 5:39 Overbrengen en in bewaring stellen van motorrijtuigen in het geval van gebleken onvoldoende rijgeschiktheid of rijvaardigheid dan wel het ontbreken van een behoorlijk zichtbare kentekenplaat. 35

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen 36

Artikel 6:1 Strafbepaling 36

Artikel 6:2 Toezichthouders 36

Artikel 6:3 Binnentreden woningen 36

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening 36

Artikel 6:5 Overgangsbepaling 36

Artikel 6:6 Citeertitel 36

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn

Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.10, vierde lid, artikel 2:11 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

1.Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

3.Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a.indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • f.

    de openbare orde;

  • g.

    de openbare veiligheid;

  • h.

    de volksgezondheid;

  • i.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

  • j.

    Artikel 2:12: Maken, veranderen van een uitweg;

  • k.

    Artikel 5:18: Standplaatsvergunning en weigeringsgronden.

Artikel 1:10

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

l.Artikel 2:25: Vergunning evenementen;

Artikel 2:28: Exploitatievergunning openbare inrichting;

Artikel 2:39: Speelgelegenheden;

Artikel 2:40b: Vergunning speelautomatenhal;

Artikel 3:4: Seksinrichtingen;

Artikel 4:12: Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden;

Artikel 4:19: Nachtverblijf buiten kampeerterreinen.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

5.Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of hij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2 Optochten

[Vervallen; opgenomen in 2:24]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

10.Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

De kennisgeving bevat:

  • a.

    naam en adres van degene die de betoging houdt;

  • b.

    het doel van de betoging;

  • c.

    de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

  • d.

    de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

  • e.

    voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

  • f.

    maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

[Vervallen; opgenomen in artikel 2:3]

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

[Vervallen; opgenomen in artikel 2:3]

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

[gereserveerd]

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8 Dienstverlening

Het is verboden op of aan de weg op te treden als dienstverlener of zijn diensten als zodanig aan te bieden indien:

s.daardoor overlast wordt veroorzaakt;

dit gevaar of hinder voor het verkeer oplevert;

indien hierdoor parkeerplaatsen, die onderdeel uitmaken van de aangegeven parkeerplaatsen binnen de centrumring in Horst (Gasthuisstraat, Loevestraat, Groenewoudstraat, Jacob Merlostraat, Herstraat), worden onttrokken.

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

[gereserveerd]

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

15.Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

  • a.

    het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

  • b.

    het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • c.

    het beoogde gebruik bestaat uit het op de weg, al dan niet in een motorvoertuig slapen, dan wel het op of aan de weg plaatsen van een voertuig, woonwagen, tent, caravan, of een soortgelijk ander onderkomen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden;

  • d.

    sprake is van beplanting of een voorwerp dat op zodanige wijze is aangebracht dan wel geplaatst dat voor het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of op een andere wijze gevaar oplevert.

Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

  • a.

    evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

  • b.

    standplaatsen als bedoeld in artikel 5:19.

Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

21.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

De vergunning wordt verleend:

  • a.

    als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

  • b.

    door het college in de overige gevallen.

Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

25.Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

  • a.

    indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet 6 weken van tevoren melding heeft gedaan aan het college;

  • b.

    indien het college het maken of veranderen van een uitweg heeft verboden.

Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg bij een woning binnen de bebouwde kom:

  • a.

    indien de uitweg breder is dan 5 meter;

  • b.

    indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c.

    indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten;

  • d.

    indien daardoor de afwatering van weg en berm tot problemen leidt, dan wel bermschade of asfaltschade ontstaat, die niet door het treffen van voorzieningen kunnen worden voorkomen. De kosten van deze voorzieningen zijn voor rekening van degene die de uitweg aanlegt of verandert of laat aanleggen of veranderen.

Het college verbiedt het maken van de uitweg bij een woning buiten de bebouwde kom:

  • a.

    indien de uitweg breder is dan 10 meter;

  • b.

    indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

  • c.

    indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • d.

    indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

  • e.

    indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten;

  • f.

    indien daardoor de afwatering van weg en berm tot problemen leidt, dan wel bermschade of asfaltschade ontstaat, die niet door het treffen van voorzieningen kunnen worden voorkomen. De kosten van deze voorzieningen zijn voor rekening van degene die de uitweg aanlegt of verandert of laat aanleggen of veranderen.

Het college verbiedt het maken van de uitweg bij een bedrijf:

  • a.

    indien de uitweg breder is dan 12 meter;

  • b.

    indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

  • c.

    indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • d.

    indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

  • e.

    indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door twee andere uitwegen wordt ontsloten.

  • f.

    indien daardoor de afwatering van weg en berm tot problemen leidt, dan wel bermschade of asfaltschade ontstaat. De kosten van deze voorzieningen zijn voor rekening van degene die de uitweg aanlegt of verandert of laat aanleggen of veranderen.

De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

[gereserveerd]

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

31.Het is in de periode april t/m september verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan.

Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

35.De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

37.Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

[gereserveerd]

Artikel 2:23a Beregeningsinstallaties

Het is verboden bij kunstmatig beregenen van gronden water op de weg uit te (laten) werpen.

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

40.In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a.

    bioscoopvoorstellingen;

  • b.

    markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

  • c.

    kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d.

    het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

  • e.

    betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f.

    activiteiten als bedoeld in artikel 2:8 (dienstverlening) en 2:39 (speelgelegenheden) van deze verordening.

Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a.

    een herdenkingsplechtigheid;

  • b.

    een braderie en een snuffelmarkt;

  • c.

    een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

  • d.

    een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

Artikel 2:25 Evenement

  • 42. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 43. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

  • 44. De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid niet geldt.

  • 45. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

v.openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, open jongeren centrum (OJC), buurthuis of clubhuis.

terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Open jongeren centrum (OJC): jongerencentrum gericht op jongeren in de leeftijd van 16 jaar tot en met 23 jaar.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 46. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 47. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldend bestemmingsplan.

  • 48. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 49. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum; of

    • d.

      een bedrijfskantine of – restaurant.

  • 50. Het verbod genoemd in het eerste lid is niet van toepassing op openbare inrichtingen die een horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, indien:

    • a.

      zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, dan wel

    • b.

      de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.

  • 51. De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het 5e lid onder a.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 52.

    Voor een openbare inrichting gelden geen verplichte sluitingstijden, uitgezonderd voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid. Voor dergelijke openbare inrichtingen en bijbehorende terrassen gelden dezelfde sluitingstijden als voor de hoofdactiviteit waarvan zij deel uitmaken.

  • 53.

    In afwijking van het eerste lid is het de houder van een jeugdhuis of verenigingsaccommodatie, niet zijnde een open jongeren centrum (OJC), verboden dit horecabedrijf van 01.00 tot 07.00 uur voor publiek geopend te hebben of bezoekers in het horecabedrijf toe te laten of te laten verblijven. In de nacht van 31 december op 1 januari gelden geen verplichte sluitingstijden.

  • 54.

    In afwijking van het eerste lid is het de houder van een open jongeren centrum (OJC) verboden dit horecabedrijf in de nacht van zondag tot en met donderdag van 1.00 tot 7.00 uur en in de nacht van vrijdag en zaterdag van 3.00 tot 7.00 uur voor het publiek geopend te hebben. In de nacht van 31 december op 1 januari gelden geen verplichte sluitingstijden.

Het is verboden een terras in de nacht van zondag tot en met donderdag van 01.00 uur tot 08.00 uur en in de nacht van vrijdag, zaterdag en de dag voor een feestdag van 02.00 uur tot 08.00 uur geopend te hebben of bezoekers op het terras te laten verblijven.

In afwijking van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.

Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

Het is bezoekers van een openbare inrichting verboden gedurende de tijd dat de inrichting of het terras krachtens het eerste, tweede en derde lid of een ingevolge artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

59.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen en bijbehorende terrassen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

Het eerste lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting of op een bijbehorend terras:

y.de orde te verstoren;

zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30 eerste lid;

op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van de zitplaatsen die aanwezig zijn op het terras.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

61.In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33

[Gereserveerd]

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken, alsmede een geldig reisdocument of identiteitsbewijs te overleggen.

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 63. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 64. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 65. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 66. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 67. In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal 2 kansspelautomaten.

  • 68. In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 10a Speelautomatenhallen

Artikel 2:40a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

bb.de wet: de Wet op de kansspelen;

speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

behendigheidsautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder b, van de Wet;

kansspelautomaat: een speelautomaat die geen behendigheidsautomaat is;

speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 c, eerste lid, onder b, van de wet;

exploitant: de natuurlijke of rechtspersoon die de speelautomatenhal exploiteert;

beheerder: degene die met het dagelijks toezicht en de onmiddellijke leiding in de speelautomatenhal is belast;

hoogdrempelige inrichtingen: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

laagdrempelige inrichtingen: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet;

weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994,  alsmede kampeerplaatsen en de aan de wegen of paden liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

Artikel 2:40b Vergunning speelautomatenhal

69.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

De burgemeester kan uitsluitend voor maximaal 6 speelautomatenhallen een vergunning verlenen.

Artikel 2:40c Indieningsvereisten

De exploitant dient de vergunning aan te vragen onder overlegging van:

ll.een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kansspel- en/of behendigheidsautomaten worden opgesteld;

een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

een verklaring omtrent het gedrag van de exploitant dan wel, indien de exploitant een rechtspersoon is, van degene(n) die de onderneming krachtens de statuten vertegenwoordigt(en) en van de beheerder.

Artikel 2:40d Inhoud vergunning

71.De vergunning is persoonsgebonden en is niet overdraagbaar.

In de vergunning wordt de naam van de beheerder vermeld.

Aan de vergunning worden voorschriften en beperkingen verbonden. Deze hebben in elk geval betrekking op:

  • a.

    de sluitingstijden van de speelautomatenhal;

  • b.

    het toezicht in de speelautomatenhal;

  • c.

    het aantal en type speelautomaten dat mag worden opgesteld;

  • d.

    de exploitatie van de hal.

Artikel 2:40e Aantal speelautomaten

In een speelautomatenhal waarvoor een exploitatievergunning is afgegeven mogen ten hoogste 60 speelautomaten worden geplaatst, waarvan maximaal 30 kansspelautomaten.

Artikel 2:40f Weigeringsgronden

74.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. wordt de vergunning geweigerd, indien:

  • a.

    het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

  • b.

    de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is;

  • c.

    de beheerder(s) de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

  • d.

    de exploitant of de beheerder(s) onder curatele staat (staan) of bewind is ingesteld over één of meer aan hen toebehorende goederen, als bedoeld in Boek 1, titel 19, van het Burgerlijk Wetboek;

  • e.

    door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat /winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

  • f.

    de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, dan wel een stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.

De burgemeester kan ontheffing verlenen van het leeftijdsvereiste, gesteld in het eerste lid, onder c.

Artikel 2:40g Wijzigingsgronden

76.Indien een overeenkomstig artikel 2:40d, tweede lid, in de vergunning vermelde beheerder de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de exploitant onder overlegging van de in artikel 2:40c, onder c, genoemde bescheiden een nieuwe vergunning aan te vragen binnen twee weken nadat de in artikel 2:40c bedoelde verklaring omtrent het gedrag aan hem is verzonden.

De vergunning vervalt indien de beslissing op een aanvraag voor een nieuwe vergunning voor het vestigen of exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand onherroepelijk is geworden dan wel indien geen aanvraag is ingediend binnen zes maanden na het verlies van hoedanigheid als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:40h Intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken indien de exploitatie van een speelautomatenhal voor een periode van langer dan zes maanden aaneengesloten wordt onderbroken.

Artikel 2:40i Wijziging in exploitatie

78.Indien een exploitant komt te overlijden dient, indien voortzetting van de exploitatie wordt beoogd, binnen twaalf weken een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

In alle andere gevallen van wisseling van exploitant dient binnen vier weken na overname van de speelautomatenhal een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

Zolang op een tijdig ingediende aanvrage niet is beslist is voortzetting van de exploitatie toegestaan, met inachtneming van de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de van rechtswege vervallen vergunning.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

81.Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

85.Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a.

    een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b.

    met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor bet aanbrengen van handelsreclame.

Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

92.Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels een voorwerp te vervoeren of bij zich te hebben dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel) diefstal te vergemakkelijken.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

95.Het is verboden:

  • a.

    op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b.

    zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

97.Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

  • a.

    een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

  • b.

    de plaats niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

99.Het is verboden:

  • a.

    zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

  • b.

    zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[gereserveerd]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:57 Loslopende honden

101.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.

    Binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • c.

    op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

104.De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

  • a.

    op de weg binnen de bebouwde kom;

  • b.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

  • c.

    op een andere door het college aangewezen plaats.

Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 107. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 108. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 109. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel l, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 110. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

111.Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben, of

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

  • c.

    aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62 Loslopend vee

[gereserveerd]

Artikel 2:63 Duiven

[gereserveerd]

Artikel 2:64 Bijen

[gereserveerd]

Artikel 2:65 Bedelarij

[gereserveerd]

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

[gereserveerd]

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

[gereserveerd]

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

[gereserveerd]

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8, Toezicht op openbare inrichtingen, onder artikel 2:32).

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

114.Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Het ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk op of in de directe nabijheid van schoolpleinen is verboden.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

116.Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk gebruik en voorbereidingshandeling

Het is verboden om op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te treffen of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2;26, 2:41, 2:47, 2:48, 2:49 of 2:50 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

[gereserveerd]

Artikel 2:78 Gebiedsontzegging

119.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene de openbare orde ernstig verstoort of die na recidive één of meer van de wettelijke bepalingen overtreedt die genoemd worden in het laatste lid van dit artikel, een verbod opleggen zich voor een bepaalde duur te bevinden in een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied en de daarin voor publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen.

Het verbod, zoals genoemd in het eerste lid, geldt bij een eerste gebiedsontzegging voor de overtreder voor een tijdvak van maximaal 4 weken en gaat in meteen nadat het besluit tot gebiedsontzegging aan de overtreder bekend is gemaakt.

In het belang van de openbare orde kan de burgemeester aan degene aan wie al eerder een gebiedsontzegging is opgelegd, maar van wie na deze ontzegging weer geconstateerd wordt dat hij de openbare orde ernstig verstoort of één of meer van de in het laatste lid genoemde artikelen overtreedt, een nieuwe gebiedsontzegging opleggen zoals genoemd in het eerste lid, voor een tijdvak van maximaal 12 weken.

De burgemeester houdt bij zijn besluit rekening met eventuele zwaarwegende belangen die de overtreder kan hebben voor aanwezigheid in het aangewezen gebied, zoals het daar wonen, werken of bezoeken van hulpverleners.

Het is verboden om zich in strijd met het in het eerste lid bedoelde verbod in het betreffende door burgemeester en wethouders aangewezen gebied te bevinden of in de daarin gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen of inrichtingen.

De in het eerste lid bedoelde wettelijke bepalingen zijn:

  • a.

    uit hoofdstuk 2, 3 en 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening:

    • i.

      artikel 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden);

    • ii.

      artikel 2:26 (ordeverstoring bij evenementen);

    • iii.

      artikel 2:41 (betreden gesloten woning of lokaal);

    • iv.

      artikel 2.42 (plakken en kladden)

    • v.

      artikel 2.47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen);

    • vi.

      artikel 2.48 (verboden drankgebruik);

    • vii.

      artikel 2.49 (verboden gedrag bij of in gebouwen);

    • viii.

      artikel 2.50 (verboden gedrag in openbare ruimten);

    • ix.

      artikel 2.74 (drugshandel op straat);

    • x.

      artikel 3:9 (straat prostitutie);

    • xi.

      artikel 4:8 (natuurlijke behoefte doen).

  • b.

    uit het Wetboek van Strafrecht:

    • i.

      artikel 138 (huisvredebreuk);

    • ii.

      artikel 139 (lokaalvredebreuk);

    • iii.

      artikel 141 (openlijke geweldpleging);

    • iv.

      artikel 170 (vernieling van gebouwen);

    • v.

      artikel 285 (bedreiging);

    • vi.

      artikel 300 (mishandeling);

    • vii.

      artikel 306 (deelnemen aan aanval);

    • viii.

      artikel 310 (diefstal);

    • ix.

      artikel 321 (verduistering);

    • x.

      artikel 350 (zaakbeschadiging);

    • xi.

      artikel 424 (straatschenderij) ;

    • xii.

      artikel 426 (ordeverstoring in dronkenschap);

    • xiii.

      artikel 453 (openbare dronkenschap).

Afdeling 16 Toezicht op kamerverhuurinrichtingen

Artikel 2:79 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • oo.

    inrichting: alle besloten ruimten waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, aan arbeidsmigranten verblijf wordt verschaft. Onder een inrichting wordt in ieder geval verstaan een reguliere woning in woonkernen en het buitengebied, bestaande complexen zoals kloosters, zorgcomplexen, schoolgebouwen, asielzoekerscentra, kantoorpanden of daarmee gelijk te stellen bebouwing, alsmede vrijkomende agrarische bebouwing;

  • pp.

    arbeidsmigranten: personen die hun vaste woon-, of verblijfplaats in een ander Europees land dan Nederland hebben en op grond van een EU-paspoort of tewerkstellingsvergunning legaal in Nederland werkzaam zijn;

  • qq.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen, dan wel rechtspersoon of rechtspersonen die een inrichting exploiteert;

  • rr.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een inrichting;

  • ss.

    beheer: alle activiteiten van de exploitant/beheerder die gericht zijn op, dan wel verband houden met de bescherming van de belangen als bedoeld in artikel 2.83, tweede lid.

Artikel 2:80 Vergunning

125.Het is verboden zonder vergunning van het college een inrichting te exploiteren.

In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    de persoonsgegevens en contactgegevens van de exploitant en beheerder;

  • b.

    het adres van de inrichting;

  • c.

    het aantal personen dat in de inrichting verblijf wordt verschaft;

  • d.

    de periode waarin in de inrichting aan de personen verblijf wordt verschaft;

  • e.

    de totale woonoppervlakte die in de inrichting voor verblijf beschikbaar is;

  • f.

    het aantal beschikbare parkeerplaatsen.

Artikel 2:81 Gedragseisen exploitant en beheerder

De exploitant en de beheerder:

  • tt.

    staan niet onder curatele;

  • uu.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag, zulks ter beoordeling van het college;

  • vv.

    hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

Artikel 2:82 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 2:83, tweede lid genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in deze afdeling nadere regels stellen

Artikel 2:83 Weigeringsgronden

  • 127. De vergunning als bedoeld in artikel 2:80 wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 2:80, tweede lid en artikel 2:81 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 128. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 2.80 worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersveiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid.

Artikel 2:84 Nachtregister

Artikel 2:38 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:85 Afbakeningsbepalingen

Deze afdeling is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Huisvestingswet, het Bouwbesluit of de Bouwverordening.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:l Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

ww.prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • a.

    de exploitant;

  • b.

    de beheerder;

  • c.

    de prostituee;

  • d.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • e.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

  • f.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

129.Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b.

    de persoonsgegevens van de beheerder; en

  • c.

    de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

131.De exploitant en de beheerder:

  • a.

    staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • b.

    is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

  • c.

    heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

  • a.

    met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht  in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht  ter beschikking gesteld;

  • b.

    binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • c.

    binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    • i.

      bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

    • ii.

      de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

    • iii.

      de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • iv.

      de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    • v.

      de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

    • vi.

      de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a.

    vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

  • b.

    een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a.

    bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b.

    bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

136.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 04.00 en 14.00 uur.

Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

140.Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

  • a.

    tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

  • b.

    van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

142.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a.

    geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

  • b.

    geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

144.Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

  • a.

    op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

  • b.

    gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door opsporingsambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door opsporingsambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid hij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

150.Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • a.

    indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  • b.

    anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn: weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

152.Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

154.De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

  • a.

    de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

  • b.

    de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

  • c.

    er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

  • d.

    de veiligheid van personen of goederen;

  • e.

    de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • f.

    de gezondheid of zedelijkheid;

  • g.

    de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

156.De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

158.Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

161.Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in artikel 3:4, eerste lid, niet van toepassing:

  • a.

    gedurende 6 weken na het in werking treden daarvan;

  • b.

    na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • eee.

    besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • fff.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • ggg.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • hhh.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • iii.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • jjj.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • kkk.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • lll.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

163.De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting tijdens een collectieve festiviteit (m.u.v. de collectieve kermis festiviteit), bedraagt niet meer dan 70 dB(A) of bij muziek met karakteristieke bastonen 84 dB(C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting tijdens een collectieve kermis festiviteit, bedraagt niet meer dan 80 dB(A) of bij muziek met karakteristieke bastonen 94 dB(C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

De geluidswaarde als bedoeld in het zesde en zevende lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) straftoeslag vanwege muziekgeluid. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 172. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 173. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 174. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 175. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 176. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 177. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 70 dB(A) of bij muziek met karakteristieke bastonen 84 dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 178. Indien zich in- of aanpandige geluidsgevoelige gebouwen bevinden bij de inrichting geldt in aanvulling op lid 6, dat in het betreffende gebouw het equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door de inrichting tijdens een incidentele festiviteit, niet meer bedraagt dan 55 dB(A) of bij muziek met karakteristieke bastonen 69 dB(C);

  • 179. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde en zevende lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) straftoeslag vanwege muziekgeluid. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen gelaten.

  • 180. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

  • 181. De geluidsnorm als bedoeld in het zesde en zevende lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 182. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

183.Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b.

    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • c.

    de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

  • d.

    bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • e.

    Tabel:

Festiviteit

07.00-19.00 uur

19.00-23.00 uur

23.00-07.00 uur

LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

187.Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 4:6a (Geluid)hinder in de openlucht

  • 190.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer in de openlucht een geluidsapparaat, een (recreatie)toestel of een (bouw)machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 191.

    Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 192.

    Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 193.

    De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

[gereserveerd]

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4:9a Beschadiging van de berm

196.Het is verboden de in de berm aanwezige vegetatie te vernietigen, te beschadigen of gewasbeschermingsmiddelen toe te passen.

Het is verboden de berm te gebruiken bij het bewerken van landbouwgronden anders dan voor het stallen van voertuigen en of opslaan van producten ten behoeve van het bewerken van het land.

Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

199.In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • b.

    hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • c.

    bomenlijst: door het college vastgesteld register van monumentale of waardevolle bomen, houtopstanden of landschapselementen.

In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

201.Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die zich bevinden op het grondgebied (peildatum: 31 december 2009) van:

  • a.

    de voormalige (voor 1 januari 2010) gemeenten Horst aan de Maas of Meerlo-Wanssum, die staan vermeld op de lijst vermeld op de Bomenlijst;

  • b.

    de voormalige (voor 1 januari 2010) gemeente Sevenum:

    • i.

      houtopstanden in tuinen of erven bij woningen, waarvan het oppervlak groter is dan 600 m2 en zichtbaar is vanaf de openbare weg;

    • ii.

      houtopstand met een doorsnede groter dan 40 cm op een hoogte van 1.30 meter.

  • c.

    voor houtopstanden die hun oorsprong vinden in privaatrechtelijke overeenkomsten of in een bestemmingsplan zijn aangewezen.

De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f.

    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

(Vervallen; opgenomen in art. 1:9 en 1:10)

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

204.Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a.

    onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b.

    bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c.

    kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

  • d.

    mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

[gereserveerd]

Afdeling 5 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief of andersoortig nachtverblijf.

Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen

208.Het is verboden ten behoeve van (recreatief) nachtverblijf kampeermiddelen of voertuigen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein dat een woonbestemming heeft.

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de bescherming van natuur en landschap;

  • b.

    de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

212.Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:l Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

mmm.voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

214.Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

  • a.

    het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b.

    het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • a.

    voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b.

    voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a.

    drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

  • b.

    de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

218.Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

220.Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

222.Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

  • a.

    langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • b.

    op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

[gereserveerd]

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

225.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer van 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Visuele overlast geparkeerde voertuigen met lading

Het is verboden een voertuig geladen met stoffen, materialen of voorwerpen, te parkeren of te doen of te laten staan op een door het college aangewezen weg, of gedeelte van een weg, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

229.Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

Dit verbod is niet van toepassing:

  • a.

    op de weg;

  • b.

    op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

  • c.

    op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

232.Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt of voor inzamelingen door instellingen die beschikken over het Keurmerk Goede Doelen CBF en/of het Keurmerk Goede Doelen.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

235.In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

Onder venten wordt niet verstaan:

  • a.

    het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • b.

    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

  • c.

    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

237.Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 20.00 en 08.00 uur.

Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

240.Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

  • a.

    op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

  • b.

    voor bepaalde dagen en uren.

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

Afdeling 4 Standplaatsen

[gereserveerd]

Afdeling 5 Snuffelmarkten

[Vervallen; opgenomen in 2:24]

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

[gereserveerd]

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

[gereserveerd]

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

[gereserveerd]

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

[gereserveerd]

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

243.Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

[gereserveerd]

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

[gereserveerd]

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

[gereserveerd]

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 245. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoel in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 246. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 247. Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 248. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

249.Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van het publiek.

Het verbod in het eerst lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

  • a.

    ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b.

    die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • c.

    die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d.

    van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • e.

    voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • a.

    op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

254.Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

  • a.

    verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b.

    sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c.

    vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

Het verbod geldt niet indien tevoren hiervan een telefonische melding is gedaan bij het college, mits voldaan wordt aan de door het college vastgestelde voorschriften en de flora en fauna niet wordt aangetast.

Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 9 Verstrooiing van as

[gereserveerd]

Afdeling 10 Wegsleepregeling

Artikel 5:35 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

ooo.RVV 1990: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

wet: de Wegenverkeerswet 1994;

besluit: het Besluit wegslepen van voertuigen;

voertuig: wat hieronder wordt verstaan in artikel 1, onder a1 RVV1990;

motorrijtuig: wat hieronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder c van de wet;

het college: het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5:36 Aanwijzing van wegen en weggedeelten waar voertuigen kunnen worden verwijderd, overgebracht en in bewaring gesteld in het belang van het vrijhouden van wegen en weggedeelten

Als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c van de wet worden alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente aangewezen voorzover ze behoren tot één van de in artikel 2 van het besluit bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.

Artikel 5:37 Plaats van bewaring voertuigen en openingstijden.

258.Als plaats van bewaring van voertuigen wordt aangewezen: Garage en bergingsbedrijf Hendriks, Horsterdijk 108a te Lottum.

De openingstijden van de in het eerste lid bedoelde bewaarplaats worden door het college vastgesteld.

Artikel 5:38 Kosten overbrengen en bewaren voertuigen.

De kosten van het overbrengen en bewaren van een voertuig en loze ritten worden vermeld in de gemeentelijke tarieventabel behorende bij de Legesverordening.

Artikel 5:39 Overbrengen en in bewaring stellen van motorrijtuigen in het geval van gebleken onvoldoende rijgeschiktheid of rijvaardigheid dan wel het ontbreken van een behoorlijk zichtbare kentekenplaat.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 130, vierde lid en 164, zevende lid, van de Wegenverkeerswet, zijn de artikelen 5:35, 5:37 en 5:38 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

260.De “Algemene plaatselijke verordening Horst aan de Maas” en de “Algemene plaatselijke verordening Sevenum” worden ingetrokken. De “Algemene plaatselijke verordening Meerlo-Wanssum 2006” wordt ingetrokken met uitzondering van hoofdstuk 4, afdeling 2 Afvalstoffen, voor het grondgebied van de voormalige gemeente Meerlo-Wanssum behorende tot de gemeente Horst aan de Maas.

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening(en) bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Horst aan de Maas.