Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR132624
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR132624/1
Regeling vervallen per 01-01-2013
Beleidsregels WMO
Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2012
Intitulé
Beleidsregels WMOInleiding
Deze beleidsregels vormen met de verordening een trendbreuk met de oude regels (ooit verstrekkingenboek geheten), zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen.
In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008 heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek.
Art 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. Daar was onder de Wvg veel minder sprake van. Het meest duidelijke voorbeeld is gelegen in het collectieve vraagafhankelijke vervoer (cvv). Onder de Wvg hadden verreweg de meeste gemeenten het primaat van het cvv in hun verordening opgenomen. Daar kon onder de Wvg redelijk consequent mee worden omgegaan, zo leerde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Als er geen medische noodzaak bestond voor een andere vervoersvoorziening kon de gemeente dat cvv toekennen en werd het adequaat geacht, zelfs goedkoopst-adequaat. De Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad heeft inmiddels duidelijk gemaakt, dat het primaat van het collectief vervoer weliswaar gehanteerd mag worden, maar dat dit niet zo consequent meer kan als vroeger. Er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. En die afwijking van de hoofdregel moet in ieder geval als er sprake is van twee voorzieningen: een voor het vervoer over de korte afstand en een over de langere afstand. Maar ook als er sprake is van maar één voorziening moet die individuele beoordeling plaats vinden. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen.
De aanleiding kan ook zijn dat het cvv in het individuele geval niet als goedkoopst-compenserend betiteld kan worden. Bijvoorbeeld omdat het concreet in deze situatie onpraktisch is.
Dit voorbeeld van het cvv maakt duidelijk dat de Wmo andere eisen stelt aan een besluit dan de Wvg deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.
Eigen verantwoordelijkheid
De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.
Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.
Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden.
Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis.
Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.
Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? Een gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.
In art 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt. Feitelijk zegt de gemeente bij toepassing van dit artikel: als gemeente hoeven we niets te doen want u kunt het zelf betalen, compensatieplicht is niet aan de orde.
Mantelzorgers en vrijwilligers
Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. Mantelzorgers en vrijwilligers hebben geen ‘eigen’ aanspraken in het kader van dit prestatieveld. Er wordt uitgegaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.
Nieuwe wetgeving
In deze beleidsregels laten we de nieuwe plannen rond de functie begeleiding uit de AWBZ, zoals aangekondigd in het regeerakkoord van VVD en CDA, buiten beschouwing.
Ten geleide
De beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. De omschrijving van deze resultaten komt overeen met de nieuwe verordening, die wat dit betreft weer geënt is op de zogenaamde ‘bouwstenen’ van de VNG. Het afwegingskader is hieronder per hoofdstuk uitgewerkt. Na de inleiding is cursief gedrukt de toelichting op de beleidsregel opgenomen.
Het gesprek is in feite een onderdeel van het onderzoek, maar het heeft de voorkeur dit gesprek naar voren en uit de aanvraagprocedure te halen. De verwachting is immers dat het gesprek, zeker als een gemeente meer algemene voorzieningen heeft, in een (groot) aantal gevallen niet meer hoeft te leiden tot een aanvraag. In een open gesprek komen alle mogelijkheden om een gewenst resultaat te bereiken, ook die van de persoon zelf en zijn omgeving, aan de orde.
Waarom burgers dan tot een aanvraag leiden als die uiteindelijk niet nodig blijkt? Er zijn gemeenten die er voor kiezen dit uitgebreide gesprek juist in de procedure na de aanvraag te situeren. Dat kan, als de kern van de gemeentelijke compensatieplicht met zijn maatwerk maar overeind blijft.
‘De Kanteling’ is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd.
De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig.
Hoofdstuk 1 Beoordeling van de te bereiken resultaten
Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis (zwaar en licht huishoudelijk werk)
Inleiding
Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.
Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
Afwegingskader
-
- Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.
-
- Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.
Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.
-
- Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.
Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt .Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
-
- Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.
Voor een omschrijving van gebruikelijke zorg, zie bijlage I.
-
- Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren worden de normen en uitgangspunten, zoals genoemd in bijlage II toegepast. Deze normen zijn afgeleid van de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd toegepast. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.
-
- De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit pgb afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Daarbij worden drie tarieven gehanteerd voor drie verschillende situaties (zie art.2 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalburg). Ook hier is een andere vorm van toekennen mogelijk, bijvoorbeeld met speciale hulpmiddelen. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat sprake is van compensatie.
-
- Bij huishoudelijke hulp kent het college hulp toe in uren.
-
- Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.
Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. naturahulp een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.
Resultaat 2: wonen in een geschikt huis
Inleiding
In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.
Afwegingskader
-
- Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.
Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. In andere situatie zoals hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur wordt niet gesproken van een woning.
-
- Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing.
Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
-
- Als er sprake is van een aanvraag voor het bezoekbaar maken van een woning, kan deze aanvraag alleen leiden tot een individuele voorziening wanneer de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en het toilet kan bereiken.
-
- Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.
Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.
Het Bestemmingsplan Mantelzorg van de gemeente Aalburg is van toepassing als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
-
- Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning.
-
- Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.
Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.
-
- Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.
-
- Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Een traplift wordt om die reden niet in een gemeenschappelijke ruimte geplaatst. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.
-
- Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.
-
- Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.
-
- Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende.
-
- Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.
-
- Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
-
- Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt geen verhuiskostenvergoeding toegekend. Een voorspelbare verhuizing is een verhuizing van de ouderlijke woning naar de eerste zelfstandige woning en een verhuizing op oudere leeftijd van een eengezinswoning met meerdere verdiepingen naar een gelijkvloerse (senioren) woning.
-
- Een verhuizing naar een AWBZ-inrichting of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, leidt niet tot een individuele voorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding.
Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften
Inleiding
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.
Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.
Afwegingskader
-
- Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.
-
- Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.
Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.
-
- Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn.
Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.
-
- Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Voor een omschrijving van gebruikelijke zorg, zie bijlage I
-
- Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.
-
- Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.
-
- De normtijden hiervoor zijn weer de normen zoals genoemd in bijlage II
-
- Deze normen worden uitgedrukt in uren
-
- Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.
-
- Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.
Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
Inleiding
De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger
Afwegingskader
-
- Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.
Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij als dat in de lijn ligt.
-
- Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.
Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.
-
- Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.
Voor een omschrijving van gebruikelijke zorg, zie bijlage I.
-
- Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.
-
- De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop.
-
- Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.
-
- Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.
Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
Inleiding
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.
De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Afwegingskader
-
- Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.
Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.
-
- Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.
-
- Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.
-
- Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden (betaalde arbeid) niet thuis is.
Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden.
-
- Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.
-
- Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.
Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning
Inleiding
Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats.
Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.
Afwegingskader
-
-
Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.
-
- Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool.
-
- De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.
-
- Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal door het college een programma van eisen worden opgesteld. Wanneer nodig kan er gebruik gemaakt worden van een medisch en/of ergotherapeutisch advies
-
- Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
-
- Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.
-
- Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.
Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel.
-
- Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.
Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.
Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Inleiding
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.
Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.
Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.
Afwegingskader
-
- Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.
Dat kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, zoals openbaar vervoer en bijvoorbeeld fietsen in bijzondere uitvoering, zoals fietsen met trapondersteuning. Ook kan het zijn dat er geen individuele voorziening wordt verstrekt, omdat het gaat om een aanvrager met een inkomen hoger dan 1,5 maal het norminkomen (art. 23 lid 1 Verordening wet maatschappelijke ondersteuning).
-
- Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.
-
- Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.
-
- Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen.
Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
-
- Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.
-
- Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.
-
- Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura (taxipas, rolstoeltaxipas) of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.
-
- Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.
-
- Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
-
- Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.
Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.
-
- Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening.
Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.
Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten
Inleiding
Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.
Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Afwegingskader
-
- Het college bespreekt met belanghebbende of er sprake is van voldoende contacten en beoordeelt of er sprake is van eenzaamheid.
-
- Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.
-
- Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.
-
- Als het gaat om deelname aan een sport en vastgesteld is dat belanghebbende niet aan sportbeoefening kan doen zonder sportrolstoel, zal het college een individuele voorziening verstrekken in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming voor aanschaf, onderhoud en reparatie van de sportrolstoel, volgens art. 5 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalburg. Belanghebbende zal moeten kunnen aantonen dat hij actief deelneemt aan de sport, bijvoorbeeld door het overleggen van een lidmaatschap van een vereniging.
-
- Bij eenzaamheid zal het college in het Gesprek, als de eenzaamheid niet voldoende verminderd kan worden binnen het netwerk of met inzet van algemene voorzieningen, inventariseren of andere voorzieningen extra moeten worden ingezet.
Hoofdstuk 2 Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel.
Inleiding
Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:
“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”
Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.
De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.
De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen. De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:
‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’.
Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager.
Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxikostenvergoeding op declaratiebasis.
Gemeenten kunnen ook andere systemen opzetten, mits die niet in plaats van maar naast het persoonsgebonden budget komen. Dat geldt bijvoorbeeld voor vouchers of cheques, als wie iets dergelijks niet wil maar gewoon een persoonsgebonden budget kan krijgen.
Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.
Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit. Dat kan, als dit in deze beleidsregels is geregeld, in mindering worden gebracht, ook naast een eigen aandeel.
Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals bijvoorbeeld het tarief van het collectief vervoer.
Afwegingskader
1. Een persoonsgebonden budget
-
- Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend.
Op dit persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage in mindering worden gebracht, tenzij het om een rolstoel gaat. Ook kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden, eveneens met uitzondering van de rolstoel. Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is klein. Helder is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget, omdat die aan de eigenaar moet worden uitbetaald.
-
- In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het college heeft de uitzonderingen vastgelegd in artikel 2 lid 3 Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalburg.
De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.
-
- Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget. Het college heeft besloten om in deze situatie geen persoonsgebonden budget te verstrekken, maar bij aanspraak op een individuele voorziening een voorziening in natura te verstrekken.
-
- Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen.
Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.
-
- Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.
Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en zal elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalburg. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn. Er zijn twee mogelijkheden: het gaat om een arbeidsovereenkomst of om een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer. In het eerste geval ontstaan er weer twee situaties: betrokkene werkt op minder dan 3 dagen of betrokkene werkt op meer dan 3 dagen bij dezelfde persoon. Als het minder dan 3 dagen zijn mag bruto uitbetaald worden en zorgt iemand zelf voor eventuele betaling van belastingen en verzekeringen. Werkt iemand meer dan 3 dagen in de week dan is de werkgever verantwoordelijk voor de afdracht van belastingen en verplichte premies voor diverse verzekeringen. In deze beide situaties moet het minimum (jeugd)loon in ieder geval betaald worden. Is sprake van een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer dan zal het veelal gaan om een zzp-er, een zelfstandige zonder personeel en is men niet gebonden aan het minimum (jeugd)loon en hoeft geen afdracht plaats te vinden door de opdrachtgever. Het college heeft daarom gekozen voor drie verschillende basistarieven voor het pgb HH, al naar gelang het beoogde gebruik.
-
- Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.
De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot. In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen
-
- Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.
Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.
-
- Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is.
Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.
-
- Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld.
Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Om de betaling overzichtelijk te houden is het mogelijk dit persoonsgebonden budget per kwartaal of per half jaar beschikbaar te stellen. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat bij betaling over een lange perioden uitsluitend betaling achteraf problemen kan opleveren. Betaling per voorschot, of aan het begin van de periode, ligt dan voor de hand.
-
- Als de betaling via een serviceorganisatie gaat (de thuiszorg of een andere organisatie) zal het college alleen op basis van daadwerkelijke uitgaven het persoonsgebonden budget over te maken.
Het college stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt het geld op rekening van de serviceorganisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de cliënt. Het college betaalt dan niet te veel en de cliënt hoeft niets terug te betalen. Namens de cliënt verzorgt de serviceorganisatie ook de verantwoording.
-
- De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Het college zal bepalen bij welke budgethouders deze stukken worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.
Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
-
- De verordening regelt wanneer bij een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd is.
Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2011 doet men aangifte over 2010, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2009 in 2011 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalburg is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.
2. De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel.
-
- Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend.
Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.
3. De voorziening in natura
-
- Bij een voorziening in natura verstrekt het college deze.
Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.
Hoofdstuk 3 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering
Inleiding
Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.
Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang.
Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.
Criteria:
-
- Lid 1 van artikel 26 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.
Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.
-
- In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies.
De eerste situatie betreft het een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college. Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Het verstrekken van voorzieningen zonder een medische scan van de huidige (uitgangs) situatie houdt het risico in dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen compensatie plaats had kunnen vinden (bijvoorbeeld omdat compensatie anti-revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dan zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.
-
- Op grond van lid 3 van dit artikel moet belanghebbende die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen.
Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.
-
- Lid 4 bepaalt dat bij de medische advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.
De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.
-
- Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.
Alternatieven voor bezwaar
-
- Iedere aanvrager heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.
-
- De gemeente streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat de kans groot is dat door de gemeente gemaakte eventuele fouten hersteld kunnen worden. Bij een negatieve of afwijkende beschikking geeft het college, bijvoorbeeld door de beschikking langs te brengen en uitleg te geven een extra contactmoment. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken. Tot slot bestaat nog enigerlei vorm van mediation, indien het college dat opportuun acht.
Bijlage I Gebruikelijke zorg
Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Om te kijken of er sprake is van inwonendheid wordt de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Meer specifiek betekent dit dat:
- -
kinderen onder de 5 jaar geen bijdrage leveren aan de huishouding;
- -
kinderen tussen de 5 en 12 jaar naar hun eigen mogelijkheden worden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien;
- -
kinderen vanaf 13 jaar, naast de bovengenoemde taken voor een kind van 5 tot 12, hun eigen kamer op orde kunnen houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen;
- -
een 18 – 23 jarige verondersteld wordt een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren, waarbij de volgende taken te onderscheiden zijn: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen, te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.
Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot vanwege zijn/haar werk, gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk en de was gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken of de was niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerdworden.
Bijlage II Normtijden en uitgangspunten huishoudelijke werkzaamheden
Zwaar huishoudelijk werk.
Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval.
Uitgangspunten:
- >
Een eenpersoonshuishouden:
-
- -
Woning met 2 kamers (woonkamer en slaapkamer): 90 min. per week
- -
-
- -
Woning met 3 kamers (woonkamer en slaapkamers): 120 min. per week
- -
-
- -
Woning met 4 of meer kamers (woonkamer en slaapkamers): 180 min. per week
- -
- >
Een meerpersoonshuishouden:
-
- -
Woning met 2 of 3 kamers (woonkamer en slaapkamers): 120 min. per week
- -
-
- -
Woning met 4 of meer kamers (woonkamer en slaapkamers): 180 min. per week
- -
- >
Bij rolstoelgebruik binnenshuis (continu afhankelijk van een rolstoel): maximaal 30 min. per week extra. Hierbij is inbegrepen het schoonmaken van de rolstoel.
- >
In gezinnen met 1 of 2 jonge kinderen < 18 jaar: 30 min. per week extra
- >
In gezinnen met meer dan 2 jonge kinderen < 18 jaar: 60 min. per week extra
- >
Bij aanwezigheid van huisdieren wordt geen extra tijd toegekend, tenzij het een hulphond betreft.
Overige uitgangspunten:
- -
Verzorging huisdieren: wordt geen extra tijd voor geïndiceerd, omdat dit een eigen keuze van een cliënt is.
- -
Alleen de leefruimte waarvan cliënt gebruik maakt, wordt gepoetst.
- -
Bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning wordt in de regel geen extra tijd ingezet bij huisstofmijtallergie; de woning is reeds gesaneerd en hierdoor gemakkelijker schoon te houden. Bovendien is het medisch niet bewezen dat extra schoonmaken zinvol is in geval van huisstofmijtallergie.
-
Licht poetswerk in huis, kamers opruimen.
Hieronder vallen: afwas (alleen als geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd), opruimen, stof afnemen/ragen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur.
Uitgangspunten:
- -
Voor een woning met 2 of 3 kamers (woonkamer en slaapkamer): 45 min. per week.
- -
Voor een woning met 4 kamers (woonkamer en slaapkamers): 60 min. per week.
- -
Extra toegekende tijd in gezinnen met kinderen < 12 jaar maximaal 30 min. per week.
- -
Alleen de kamers die in gebruik zijn worden schoongehouden.
- -
Bij aanwezigheid van huisdieren wordt geen extra tijd toegekend, tenzij het een hulphond betreft.
- -
Wanneer medisch noodzakelijk en in een gesaneerde woning kan bij allergie voor huisstofmijt of COPD problematiek maximaal 45 min. extra worden toegekend.
- -
In woningen met een hoge vervuilingsgraad kan maximaal 45 min. extra worden toegekend voor het opruimen en de afwas.
Verzorging kleding/linnengoed.
Hieronder valt: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen.
Uitgangspunten:
- -
Bij een 1 persoons huishouden: 60 min. per week
- -
Bij een 2-persoons huishouden: 90 min. per week
- -
Wanneer cliënt het wasgoed zelf in de machine kan doen: 45 min. per week
- -
Wanneer de cliënt het wasgoed zelf in de machine kan doen en kan drogen: 30 min. per week
- -
Bij kinderen onder de 16 jaar 30 min. per week extra
- -
bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra
- -
bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Voorliggend hierbij is het gebruik van incontinentiemateriaal op advies van een incontinentie verpleegkundige.
Boodschappen doen.
Hieronder valt: het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen.
Uitgangspunten:
- -
Er dient in eerste instantie gebruik gemaakt te worden van een algemene voorziening, namelijk de vrijwillige boodschappendienst. Wanneer deze niet beschikbaar is, kan boodschappen doen geïndiceerd worden.
- -
Het doen van boodschappen kan 1x per week worden gedaan met een maximale duur van 45 minuten.
- -
Indien er geen winkel in het dorp aanwezig is, kan 15 minuten extra worden toegekend. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd.
- -
Indien gebruik gemaakt wordt van de boodschappendienst, maar het maken van een boodschappenlijst niet mogelijk is, kan 1 x per week 30 min. worden geïndiceerd.
- -
Indien de leefeenheid bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn minimaal 2 kinderen < 12 jaar, kan er 2 x per week boodschappen worden geïndiceerd.
Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd.
Hieronder vallen:
- wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig.
- wat betreft de warme maaltijd: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelen voorraad.
Tafeltje dekje voor zowel de warme maaltijd als voor de broodmaaltijd is een algemene voorziening. De maaltijden worden door een vrijwilliger (warm) gebracht en kunnen direct op tafel worden gezet en wanneer nodig opengemaakt. Het bereiden van de warme maaltijd kan alleen in gezinnen met kinderen onder de 18 jaar geïndiceerd worden.
Uitgangspunten:
- -
Er dient in eerste instantie gebruik gemaakt te worden van de algemene voorziening, tafeltje dekje. Tafeltje dekje kan zowel voor de warme maaltijd als voor de broodmaaltijd ingezet worden. De maaltijden worden door een vrijwilliger (warm) gebracht en kunnen direct op tafel worden gezet en wanneer nodig wordt geholpen bij het openmaken. Wanneer tafeltje dekje niet beschikbaar is, kan maaltijdverzorging geïndiceerd worden.
- -
Voor de broodmaaltijd wordt maximaal 1 x per dag 15 min. voor 2 broodmaaltijden geïndiceerd (de 2e maaltijd wordt klaargezet (trommel + thermoskan)).
- -
Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar dan kan per dag 2 x 15 min. worden geïndiceerd.
- -
Voor de warme maaltijd wordt 45 min. per dag geïndiceerd.
- -
Het bereiden van de warme maaltijd kan alleen in gezinnen met kinderen onder de 18 jaar geïndiceerd worden.
Organisatie van het huishouden.
Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden. Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.
Uitgangspunten:
- -
Totaal omvang tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden of opvoedingsactiviteiten.
-
Dagelijkse organisatie van het huishouden.
Hiertoe worden gerekend administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen. Indien hier aanleiding toe bestaat kan hier maximaal 30 minuten per week voor worden geïndiceerd.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl