LANDSVERORDENING van de 27ste September 1949 tot regeling van de pensioenaanspraken van het tot het Politiekorps overgaande personeel der militaire politie en hun weduwen en wezen

Geldend van 01-10-1949 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 27ste September 1949 tot regeling van de pensioenaanspraken van het tot het Politiekorps overgaande personeel der militaire politie en hun weduwen en wezen

Artikel 1

Op de politiemilitairen in de zin van de Pensioenverordening Politiemilitairen 1939 (P.B. 1939, no. 22), die overgaan tot het Politiekorps, bedoeld bij de Politieregeling 1948 (P.B. 1948, no.129), wordt van toepassing de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 (P.B. 1938, no 15) zoals deze sedert is gewijzigd, met inachtneming van de navolgende artikelen.

Artikel 2

De bepalingen van de Pensioenverordening Politiemilitairen 1939 (P.B. 1939, no. 22), zoals deze sedert zijn gewijzigd, blijven van kracht voor hen, die bij het tot stand komen van de reorganisatie van de politie, reeds op de voet van die bepalingen in het genot van pensioen zijn gesteld of wier recht op pensioen – volgens die bepalingen – alsdan reeds is ontstaan, alsmede voor hun weduwen en wezen.

Artikel 3

Bij de overgang in burgerlijke dienst tot het Politiekorps geldt de diensttijd, welke volgens de bepalingen van de Pensioenverordening Politiemilitairen 1939 voor pensioen geldig is of kan worden gemaakt, op de voet dier bepalingen mede als voor pensioen geldige diensttijd.

Artikel 4

Op de politiemilitairen, die in burgerlijke dienst tot het Politiekorps overgaan, is het bepaalde ten aanzien van de leeftijdsgrens van 35 jaren en het geneeskundig onderzoek, als bedoeld in artikel 3, lid 1, sub b. en c. van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938, niet van toepassing.

Artikel 5

In afwijking van hetgeen in de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 is bepaald ten aanzien van de verschuldigde bijdragen, zijn de politiemilitairen op het tijdstip van hun overgang in burgerlijke dienst tot het Politiekorps geen andere (huwelijks-) bijdragen ten behoeve van eigen en/of weduwen-en wezenpensioen, zomede voor inkoop van vroegere diensttijd verschuldigd dan die, welke zij krachtens de Pensioenverordening Politiemilitairen 1939 en daaraan voorafgegane voor hen gegolden hebbende regelingen hebben voldaan of nog zullen hebben te voldoen. Evenmin zijn zij de bijdrage, bedoeld in artikel 35 lid 1 van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 over het jaar 1938 verschuldigd, indien zij op een tijdstip na de overgang pensioengerechtigde betrekkingen krijgen of herkrijgen.

Artikel 6

Op de in burgerlijke dienst tot het Politiekorps overgegane politiemilitairen blijven van toepassing de overgangsartikelen 45, 46, 47, 49, 50, 51 en 52 van de Pensioenverordening Politiemilitairen 1939.

Artikel 7

Deze landsverordening treedt in werking op een nader door de Gouverneur te bepalen tijdstip.